Tag Archief van: 8WEEKLY

Theater / Voorstelling

Komisch Bewegingstheater leidt niet tot nieuwe inzichten

recensie: Suver Nuver - Casino Royale 2.0

“Een vormende voorstelling over pensioenfondsen,” zo beloofde de aankondiging van Casino Royale 2.0, van de mimegroep Suver Nuver. Aangezien ik mij met dit onderwerp werkelijk nooit een seconde heb beziggehouden, liep ik toch een beetje nerveus de zaal binnen; gaat dit wel goed komen?

Het kwam goed. En dat heeft ermee te maken dat Casino Royale 2.0 eigenlijk vrij weinig ingaat op de problematiek rondom het pensioenstelsel. Hier zou ook direct het zwakke punt van de voorstelling kunnen liggen. Suver Nuver belooft misstanden rondom pensioenfondsen aan te kaarten en oplossingen te bieden voor een rechtvaardiger systeem. Die beloftes worden niet waargemaakt: een directeur van een groot pensioenfonds hoeft zich geen moment ongemakkelijk te voelen bij het zien van deze voostelling. Zowel de kritiek als de oplossingen die de spelers van Suver Nuver opwerpen, bestaan veelal uit platitudes en leiden niet tot nieuwe inzichten.

Bewegingstheater


Maar misschien is dat niet zo erg, want door de pensioenthematiek enkel oppervlakkig aan te stippen en niet uit te werken, is er genoeg ruimte voor dat waar Suver Nuver wel goed in is: komisch bewegingstheater. De drie leden van Suver Nuver – Peer van den Berg, Dette Glashouwer en Henk Zwart –  hebben alle drie hun wortels in het mimetheater.

In Casino Royale 2.0 worden we meegenomen in de geschiedenis van Suver Nuver; ze zijn ontstaan in de jaren ’80 en weer uit elkaar gegaan kort na het uitbreken van de financiële crisis in 2008. Daarmee krijgen we een indruk van de tijdsgeest met betrekking tot geld door de jaren heen. De boodschap die Suver Nuver ons meegeeft: geld maakt het leven eerder ingewikkeld dan zorgeloos. De geschiedenis van Suver Nuver wordt behandeld door het opvoeren van verschillende muzikale bewegingsacts, die tezamen een compilatie vormen van werk uit eerdere voorstellingen. Een hoogtepunt is wanneer de drie spelers op een trap in strakke pakjes en regenlaarzen een soort paringsdans opvoeren, waarbij ze elkaar om de beurt water in het gezicht spugen: absurdistisch en zeer vermakelijk.

Het fysieke spel wordt begeleid door muziek van Joop van Brakel, die vaak een lekkere energie geeft aan de voorstelling. Alleen de medley van popliedjes, met als thema ‘’hebzucht’’, is door een niet al te strakke opvoering wat minder sterk.

Casino Royale 2.0 is een vermakelijke voorstelling met een aantal komische acts. Het stuk was echter beter uit de verf gekomen als de makers er niet voor hadden gekozen om hun weinig diepgaande ideeën over pensioenproblematiek als kapstok voor de voorstelling te gebruiken.

Theater / Voorstelling

Komisch Bewegingstheater leidt niet tot nieuwe inzichten

recensie: Suver Nuver - Casino Royale 2.0

“Een vormende voorstelling over pensioenfondsen,” zo beloofde de aankondiging van Casino Royale 2.0, van de mimegroep Suver Nuver. Aangezien ik mij met dit onderwerp werkelijk nooit een seconde heb beziggehouden, liep ik toch een beetje nerveus de zaal binnen; gaat dit wel goed komen?

Het kwam goed. En dat heeft ermee te maken dat Casino Royale 2.0 eigenlijk vrij weinig ingaat op de problematiek rondom het pensioenstelsel. Hier zou ook direct het zwakke punt van de voorstelling kunnen liggen. Suver Nuver belooft misstanden rondom pensioenfondsen aan te kaarten en oplossingen te bieden voor een rechtvaardiger systeem. Die beloftes worden niet waargemaakt: een directeur van een groot pensioenfonds hoeft zich geen moment ongemakkelijk te voelen bij het zien van deze voostelling. Zowel de kritiek als de oplossingen die de spelers van Suver Nuver opwerpen, bestaan veelal uit platitudes en leiden niet tot nieuwe inzichten.

Bewegingstheater


Maar misschien is dat niet zo erg, want door de pensioenthematiek enkel oppervlakkig aan te stippen en niet uit te werken, is er genoeg ruimte voor dat waar Suver Nuver wel goed in is: komisch bewegingstheater. De drie leden van Suver Nuver – Peer van den Berg, Dette Glashouwer en Henk Zwart –  hebben alle drie hun wortels in het mimetheater.

In Casino Royale 2.0 worden we meegenomen in de geschiedenis van Suver Nuver; ze zijn ontstaan in de jaren ’80 en weer uit elkaar gegaan kort na het uitbreken van de financiële crisis in 2008. Daarmee krijgen we een indruk van de tijdsgeest met betrekking tot geld door de jaren heen. De boodschap die Suver Nuver ons meegeeft: geld maakt het leven eerder ingewikkeld dan zorgeloos. De geschiedenis van Suver Nuver wordt behandeld door het opvoeren van verschillende muzikale bewegingsacts, die tezamen een compilatie vormen van werk uit eerdere voorstellingen. Een hoogtepunt is wanneer de drie spelers op een trap in strakke pakjes en regenlaarzen een soort paringsdans opvoeren, waarbij ze elkaar om de beurt water in het gezicht spugen: absurdistisch en zeer vermakelijk.

Het fysieke spel wordt begeleid door muziek van Joop van Brakel, die vaak een lekkere energie geeft aan de voorstelling. Alleen de medley van popliedjes, met als thema ‘’hebzucht’’, is door een niet al te strakke opvoering wat minder sterk.

Casino Royale 2.0 is een vermakelijke voorstelling met een aantal komische acts. Het stuk was echter beter uit de verf gekomen als de makers er niet voor hadden gekozen om hun weinig diepgaande ideeën over pensioenproblematiek als kapstok voor de voorstelling te gebruiken.

Boeken / Non-fictie

Voorbij de borrelpraat

recensie: Jelto Drenth - De man is geen jager

In De man is geen jager rekent Jelto Drenth op charmante wijze af met de talloze mythes rondom het man-zijn, zoals diens libido en de vermeend natuurlijke wijze waarmee seks en liefde verbonden zijn. Daarnaast biedt dit boek een rijke schat aan kennis en anekdotes.

De man is geen jager is een lijvig boek dat de veelheid aan thematiek rondom het man-zijn aan wil snijden. Het boek opent met het afdoen van enkele mythes, zoals deze bij borrelpraat of Heleen van Royen over de tong gaan. In de inleiding dankt Drenth drie cliënten – hij is lange tijd werkzaam geweest als arts en seksuoloog – die zijn kijk op seksualiteit wezenlijk beïnvloed hebben. Het is hiermee alsof de auteur de deur voor jou als lezer opendoet en je een plek tegenover hem geeft in een comfortabele fauteuil.

Daarna is het smullen van de heerlijke vertelstijl van Drenth. Hij lardeert zijn ervaringen en wetenschappelijkheden met tal van voorbeelden uit de praktijk en verwijzingen uit de bellettrie. Daarbij is hij tevens creatief in de vele namen die hij voor het mannelijk geslachtsdeel gebruikt. Dit boek wil vooral toegankelijk zijn en dat is het ook.

Cornucopia

De man is geen jager is opgebouwd uit vijf hoofdstukken, die toenemen in uitgebreidheid. Na een inleiding waar enkele hardnekkige stereotypen ter discussie worden gesteld gaat het boek vanaf hoofdstuk 2 de diepte in, beginnend bij een feitelijk en medisch relaas over man-zijn en mannelijkheid. Deze medisch-wetenschappelijke blik krijgt een verdere uitwerking wanneer de anatomie van de penis uitgebreid aan bod komt. Het is hier dat menig man dingen over zijn geval zal leren, die wellicht volstrekt onbekend waren, zoals klaar kunnen komen zonder erectie.

Hoofdstuk 4 en 5 gaan in op de vele facetten van seksualiteit en man-zijn. Een cornucopia aan seksuele thematiek komt voorbij. Talloze parafiliën (seksuele gedragingen of fantasieën die over het algemeen als afwijkend van de heersende normen worden beschouwd, ook wel seksuele perversiteiten genoemd), zoals een historische schets van pedofilie, de rol van de voorhuid en besnijdenis en bizar aandoende verminkingen van de penis. Deze rijkdom wordt niet alleen beschreven, ook zijn er talloze illustraties in het boek opgenomen. In alle onderwerpen die Drenth bespreekt blijkt een nuance en een creativiteit van uitingsvormen die nauwelijks in soundbites of borrelpraat te vangen zijn.

Prikkelen

In de veelheid die Drenth aan de orde stelt zit ook het manco van dit boek. Niet in alle deelonderwerpen die hij bespreekt is hij even goed thuis. Zo worden sommige hoofdstukken afgedaan met een soms zijdelings relevante anekdote of literaire verwijzing. Het spraakmakende hoofdstuk ‘Misbruik en religieus en spiritueel charisma’ noemt hiervan een aantal voorbeelden, maar verzuimt in te gaan op hoe charisma werkt. Hoe konden die charismatische leiders zo lang hun losbandigheid uitvoeren, zonder protesten van hun volgelingen? Waarom kwamen sommige van de goeroes weg met hun gedrag?

Ondanks deze kritiekpunten blijft dit een lezenswaardig en gefundeerd boek. De man is geen jager vervalt niet in gemakkelijke of sappige uitspraken. Door de oordeelloze beschrijving van de vele facetten van mannelijkheid en seksualiteit biedt dit boek – misschien wel eindelijk – eens antwoorden op de vele vragen die bij mannen (en ook vrouwen) leven. Daarnaast durft Drenth het aan met gezond boerenverstand en een wetenschappelijke bril zaken ter sprake te brengen die niet of nauwelijks onderzocht zijn. Een verdienste van dit boek is dat door de open en luchtige stijl waarop seksualiteit en al haar variaties beschreven worden het deze bespreekbaar maakt. Tegelijkertijd prikkelt het wellicht de avontuurlijke lezer, voor ideeën in de slaapkamer of kelder.

Boeken / Non-fictie

Hoe te lezen?

recensie: Damon Young - De goede lezer

Als lezer sta je er niet zo vaak bij stil hoe het leesproces in zijn werk gaat, of dient te gaan. Ten onrechte, zo meent de Australische filosoof Damon Young. In zijn nieuwste werk stelt hij daarom de lezer centraal.

In de waardering van literatuur ligt de nadruk doorgaans op de auteur en diens vaardigheden. De rol van de lezer lijkt evident en zodoende wordt daar maar al te vaak aan voorbij gegaan volgens Young. In De goede lezer legt hij aan de hand van een zestal Aristoteliaanse deugden – weetgierigheid, geduld, moed, trots, matigheid en rechtvaardigheid – uit wat er van lezers verwacht mag worden wanneer ze een boek ter hand nemen. Young laat zien dat de van oudsher Griekse deugden nog uiterst relevant zijn.

Rechtvaardig lezen

Waar de meeste lezers zich wel iets zullen kunnen voorstellen bij weetgierigheid en geduld als vereisten voor een goede lezer, lijken de overige vier deugden wat lastiger om te duiden. Gelukkig zijn Youngs voorbeelden goed gekozen. Neem bijvoorbeeld Virginia Woolfs lezing van James Joyce’s Ulysses. Aanvankelijk was Woolf niet te spreken over Joyce’s onderneming en omschreef ze de roman als ‘het bewuste, berekenende onfatsoen van een wanhopige.’ Pas op latere leeftijd komt ze tot inkeer en herkent ze het talent van Joyce.

Het voorbeeld is volgens Young illustratief voor de deugd rechtvaardigheid. Woolf is volgens de filosoof geen onrechtvaardige lezer geweest maar enkel te gehaast of te trots. Waar ze in Joyce misschien eerder een rivaal zag, weet ze hem uiteindelijk als collega te waarderen. Zo kan het ook met eigen leeservaringen gaan. Je kunt te jong zijn voor een tekst, hem met een bepaalde bril op lezen of simpelweg niet alles eruit halen. Het is echter niet rechtvaardig de tekst en de auteur hierop af te rekenen, zoals sommige recensenten doen. Met een ontvankelijke en kritische houding dient de lezer de inspanningen van de auteur te erkennen, aldus Young.

Gevarieerde voorbeelden

De canon waar Young uit put is zeer divers: moeiteloos springt hij van H.P. Lovecraft naar Friedrich Nietzsche en van Jorge Louis Borges naar Star Trek-fictie. Dit brede palet werkt verfrissend. Niet iedere auteur komt er overigens vlekkeloos vanaf: Dan Brown wordt flink door het slijk gehaald om zijn voorspelbare plots, platte personages, voor de hand liggende metaforen en incorrect bronnengebruik. Het lezen van De Da Vinci Code zou dan ook niets meer zijn dan de bereidheid van de lezer om doelloos te lijden. Geen onterechte gewaarwording misschien, maar het draagt weinig bij aan Youngs betoog.

Al met al vormt De goede lezer een eerbetoon aan de lezer. Het is een prettig gevoel als lezer gewaardeerd te worden en een actieve rol toebedeeld te krijgen. Youngs liefde voor lezen en literatuur is er een waardoor je je graag laat meeslepen.

Arnon Grunberg
Boeken / Non-fictie

Aan leesplezier geen gebrek

recensie: Arnon Grunberg - Aan nederlagen geen gebrek
Arnon Grunberg

Van Arnon Grunberg weten we twee dingen zeker: dat het een veelschrijver is, en dat zijn werk gekenmerkt wordt door milde ironie. Beide worden met verve aangetoond in Aan nederlagen geen gebrek, een kloeke aanvulling op de prestigieuze reeks Privé-domein.

De foto op de voorkant van het boek, waarop een piepjonge Grunberg de lezer enigszins spottend maar vol zelfvertrouwen aankijkt, geeft het al aan: dit is een jongen – een ‘eeuwige puber’ zoals hij zichzelf noemt – die vanaf het prille begin wist wat hij zou doen en worden. Dit boek is daar de weerslag van. Een bundeling van brieven, reminders en bedenkingen, geschreven tussen zijn 17e en zijn 23e. Ze zijn gericht aan een schare correspondenten: van uitgevers tot actrices en serveersters in Italiaanse restaurants.

Zoals dat in brievenboeken gaat, is de kwaliteit van de stukken wisselend. Waar het bij momenten adem happen is om zoveel stilistisch talent, zijn er evengoed kattebelletjes in te vinden van amper een paar zinnen met weinig literaire waarde. Maar toch slaagt hij er alsnog in daar iets van te maken. Zoals een ansichtkaart waarop hij noteert: ‘Alles gebeurt hier vandaag – nooit morgen of gisteren’.

Ontkiemend meesterschap

Qua stilistisch meesterschap kan Aan nederlagen geen gebrek niet tippen aan klassieke brievenboeken zoals Op weg naar het einde en Nader tot U (Reve) en Brieven uit Genua (Ilja Leonard Pfeijffer). Maar dat is ook geen eerlijke vergelijking: de brieven van Reve en Pfeijffer hadden van meet af aan een uitgesproken literair karakter en een brede doelgroep. Deze uitgave moeten we eerder op dezelfde hoogte plaatsen als het vorig jaar verschenen De brieven. Het schitterend verzorgde brievenboek van Frans Kellendonk, die veel te vroeg aan aids overleed. In beide boeken is ontkiemend meesterschap vast te stellen, net als de drang en wil om van de pen te leven, en het gebrek aan schroom om nederlagen en ontgoochelingen toe te geven.

En af en toe is het ook ronduit genieten, van kleine literaire traktaties als deze:

‘Ik begrijp dat je in de sombere periode zit. Ik kan niets tot troost zeggen. Alleen dat sombere periodes bij gevoelige zielen horen, als Beatrix bij Claus.’

Dit is een boek voor wie Grunberg wil leren kennen als ruwe diamant. Als de jongen die in het diepst van zijn gedachten al heel lang wist dat hij een groot schrijver zou worden. Of voor mensen die ervan houden de kiem en vervolgens de wordingsgeschiedenis van een kunstwerk van dichtbij mee te maken (in dit geval Blauwe maandagen, Grunbergs debuut). Bovendien bevat het boek een verhelderend notenapparaat voor extra duiding.

Kortom, Aan nederlagen geen gebrek is een schatkist om in te graaien, met weliswaar flink wat zilverpapier, maar ook authentieke juweeltjes.

Van der Jagt
Boeken / Non-fictie

Jachtige Van der Jagt

recensie: Krijn van der Jagt - De weg omhoog
Van der Jagt

Het uitgangspunt van De weg omhoog is alvast intrigerend: wie waren die schrijvers van de Bijbel eigenlijk? Waar haalden ze hun denkbeelden vandaan? En voor welk publiek schreven ze? Krijn van der Jagt wil, kortom, de Bijbel antropologisch duiden. En hoewel hij grotendeels in zijn opzet slaagt, is dit geen geslaagd boek, omwille van de repetitieve, jachtige en daarom irritante schrijfstijl.

Als voormalig pinksterchristen ken ik de Bijbel door en door. Ook mij heeft het verhaal ‘achter de schermen’ altijd mateloos geboeid. Wat is er waar van al die verhalen uit het Oude en Nieuwe Testament? Geloofden die auteurs zelf dat er een gouden kalf was geweest? Dat Mozes met zijn staf de zon (sic) kon doen stilstaan? Of dat Jezus over water had gewandeld of zelfs verrezen was? Uiteraard doorprikt van der Jagt al deze mythes, maar helaas niet op een wervende manier. Daarvoor houdt hij te veel van herhaling en vaste structuur. Bovendien gaat hij soms met een wel heel grove borstel door zijn materie heen. Bijvoorbeeld door het koningschap van David en Salomo zomaar voor waar aan te nemen, terwijl daar niet het minste bewijs voor bestaat. Bovendien verstaat hij het om dingen te beweren als: ‘Wanneer een moderne lezer de Bijbel openslaat, gaat hij een vreemde wereld in (…), de wereld van goden, geesten en demonen.’ Daarmee ontkent hij dat miljoenen mensen wereldwijd nog steeds letterlijk geloven wat in de Bijbel staat, of ten minste in het bestaan van geesten en goden geloven.

Naaktheid

Er staan boeiende inzichten in De weg omhoog, bijvoorbeeld over de zondeval. We kennen allemaal het verhaal van Adam en Eva die van de verboden vrucht eten en daarom verbannen worden uit het aardse paradijs om in het ‘zweet huns aanschijns’ hun brood te verdienen en met veel moeite kinderen te baren. Van der Jagt biedt echter een interessante seksuele lezing van dit verhaal. Door te eten van de vrucht van de kennisboom ontdekken Adam en Eva hun eigen naaktheid en beseffen ze opeens hoe ze zélf leven kunnen maken – het geheim van procreatie ligt dus niet meer bij God alleen. De mensheid is, met andere woorden, wijs geworden en klaar om op eigen benen te staan. Vandaar dat ze het paradijs moeten verlaten.

Helaas bevat dit boek veel te weinig van dit soort mooie metaforen en hun toelichting. Het leeuwendeel bestaat uit de opsomming van wereldbeelden en mythologieën (Griekse, Assyrische, Egyptische… ) volgens eenzelfde structuur en cadans. Aan enkele opvallende elementen koppelt Van der Jagt dan het denken van de Joodse auteurs van de Bijbel en de reden waarom ze schrijven wat ze schrijven. Dat repetitieve karakter wordt op den duur erg vermoeiend, zeker omdat zeker allerminst wervend schrijft. Het tegendeel is zelfs waar. Een voorbeeld:

‘De ontwikkeling van een volwaardige taal is ongetwijfeld een van de voorwaarden voor de verdere ontwikkeling van het denkvermogen geweest. Het denken is waarschijnlijk traag op gang gekomen en wanneer de mens nu echt begon te denken weten we niet.’

En zo gaat het de hele studie door, wat voor een heel vermoeiende leeservaring zorgt. Waar de Bijbel een monument is in de klassieke literatuur, is De weg omhoog dat allerminst. Zonde, want nogmaals: het uitgangspunt van het boek is uitermate intrigerend.

Theater / Voorstelling

Ondertussen in de (toneel)wereld

recensie: Het Nationale Toneel / Toneelgroep Oostpool: Ondertussen in Casablanca

In de maatschappelijk geëngageerde voorstelling Ondertussen in Casablanca wordt de toeschouwer overspoeld met beelden. Op de voorgrond proberen de acteurs de kijker in te palmen, maar slagen hier deels in. Dit toneelstuk kent een trage opbouw -het begin is buitengewoon oersaai- en verwordt langzaam tot een geëngageerd kunstwerk, waarin ruimte is voor humor.

Aan het eind van deze voorstelling, lopen de bezoekers tevreden naar buiten. Dat is opmerkelijk voor een toneelstuk met zo’n slaapverwekkende beginscène. Tegen een nietszeggende achtergrondfilm, snijden twee acteurs op de voorgrond grootse filosofische vraagstukken aan. Terwijl de toeschouwer op dat moment -bij wijze van spreken- nog maar net de juiste stoel heeft gevonden. Deze constructie werkt niet: de toeschouwer wordt op een ongemakkelijke manier de voorstelling ingetrokken. De spelers laten de kijker te lang in onwetendheid achter. Het begint wanneer de lichten aangaan en de spelers haastig door de zaal lopen, of beter gezegd: rennen. Er gebeurt zo veel en tegelijkertijd zó weinig. Werkelijk niets houdt de aandacht van de kijker vast. Een jonge knul in onderbroek die een massage krijgt van een geluidsman, moet de lachers op de hand krijgen. Deze poging faalt; de zaal blijft muisstil en raakt zelfs een tikkeltje gedesoriënteerd. Het begin is te rommelig en oninteressant. Het toneelstuk komt pas écht tot leven wanneer Jacqueline Blom het podium betreedt. Wat een actrice! Wat een ongeëvenaarde humor en passie waarmee zij haar rol vertolkt! Jammer genoeg laat haar entree lang op zich wachten en is het eerste gedeelte van het toneelstuk haast knullig te noemen.

Show ánd tell

Het Nationale Toneel onbeholpen noemen gaat wellicht te ver, maar niet alle acteurs spelen op het niveau dat je van ze verwacht. Jacqueline Blom en Hans Dagelet spelen in dit toneelstuk het acteurskoppel Alfred Lunt en Lynn Fontanne. Het echtpaar wordt thuis ondervraagd door een interviewster (Anniek Pheifer). Pheifer is naarstig op zoek naar antwoorden en onderbreekt daardoor, te pas en onpas, het verhaal van Lunt en Fontanne. Het geeft het gehele interview iets rommeligs, maar maakt het wel echt, alsof de toeschouwers daadwerkelijk in de woonkamer van Lunt en Fontanne zitten. Op humoristische wijze en met grootse gebaren vertelt het koppel over hun toneelervaringen. Het is aan beiden af te zien dat ze in de wieg zijn gelegd voor de theaterwereld. Hans Dagelet is zeer getalenteerd en acteert uitstekend, maar in gesprek met de overenthousiaste Pheifer, lijkt hij zich voornamelijk te beperken tot flauwe opmerkingen. De rol van Pheifer is bovendien té gestereotypeerd, onrealistisch en al snel ben je haar hysterische gekakel beu. Hoe anders is dat met Jacqueline Blom, die met haar robuuste stem een levendig relaas houdt over haar leven als actrice. Voor zowel Blom als Dagelet geldt “Show ánd tell’. Ze vertellen alle ins en outs van het theatervak, tegelijkertijd wordt op de achtergrond een scène uitgespeeld of een fragment geprojecteerd waar deze op van toepassing is. De koppeling tussen het vertelde en het getoonde, zorgt ervoor dat de toeschouwer steeds geboeid blijft.

Spel van afleiding

Niet alle scènes zijn een lust voor het oog en één scène spant de kroon qua ongemak, maar ik zal geen spoilers geven… Er is steeds een wisselwerking tussen het gebeurde en wat de acteurs zeggen en dat zorgt voor humoristische scènes. Ondertussen in Casablanca is bovendien een actueel toneelstuk. Zo is er een scène waarin de zoon van Lunt en Fontanne met zijn vrienden aan de Spaanse kust staat te golven. Het gaat allemaal niet zo ‘lekker’ en dat heeft een reden. ‘Ik word ook zo afgeleid door die vluchtelingen op dat hek!’ bromt een vriend van de zoon, terwijl hij de kraag van zijn poloshirt rechtop zet. Opvallend vaak worden er op de achtergrond deprimerende taferelen getoond: dood, verderf en chaos zijn aan de orde van de dag. Dit is dan ook de bedoeling van het toneelstuk: de egocentrische Lunt positioneert zich tegenover alle ellende in de wereld. Toch zijn er veel onverwachte wendingen. Zo wordt het publiek afgeleid door pornografisch schouwtoneel, zijn er plotselinge zoenpartijen en worden de spelers letterlijk deel van het decor. Hiermee krijgt het toneelgezelschap de lachers op de hand. Terwijl de acteurs over ditjes en datjes praten, vindt de ene na de andere catastrofe plaats in het land. De werkelijkheid is niet zo mooi als hij lijkt. Dát willen de spelers laten zien en die boodschap weten ze goed over te brengen. Iedereen heeft deel aan die succesvolle overdracht: op de drie hoofdrolspelers Dagelet, Blom en Pheifer na, hebben de andere spelers kleine rollen en vervullen deze met plezier.

Ondertussen in Casablanca is niet de meest intrigerende, mooie of beste voorstelling die het Nationale Toneel op de planken heeft gebracht, maar wellicht wel de meest actuele. Het idee om twee uitmuntende toneelspelers een evenzo succesvol acteursechtpaar te laten spelen, pakt goed uit. De knipoog naar de actualiteit en alle gruwelen in de wereld, zorgt ervoor dat het acteursinterview niet langdradig of saai wordt. Laten zien én vertellen, dat is de kracht van deze voorstelling.

De Terranauten
Boeken / Fictie

Overleven in een kunstmatige wereld

recensie: T.C. Boyle - De Terranauten
De Terranauten

In Amerika is door wetenschappers een kunstmatige, afgesloten ecosfeer gebouwd. In de jaren negentig hebben acht dappere mannen en vrouwen hier twee jaar in doorgebracht, om te testen of mensen in een kunstmatig ecosysteem kunnen overleven. Dit waargebeurde experiment vormt de basis voor de fantastische nieuwe roman De Terranauten van T.C. Boyle.

Het experiment dat Boyle beschrijft lijkt nu actueler dan ooit, met een klimaat dat zichtbaar opwarmt én de huidige ambities om een bemande missie naar Mars te sturen. De E2, zoals de ecosfeer genoemd wordt, biedt in beide gevallen een oplossing: mocht de aarde onbewoonbaar worden verklaard dan kunnen we in elk geval overleven in een kunstmatige wereld – of dit nu op aarde is of op Mars.

Boyle heeft het experiment in een zeer leesbare en spannende roman gegoten. Het verhaal begint met de selectie van de acht deelnemers en volgt hen gedurende de twee jaar dat het experiment duurt. In deze periode leven ze volkomen afgezonderd in een soort terrarium waarin verschillende ecologische systemen zijn nagemaakt, waaronder een oerwoud en een zee. De deelnemers verbouwen hun eigen gewassen, houden de kwaliteit van het water en de lucht in de gaten en recyclen bovendien álles. Elke molecuul blijft in het systeem en de deur naar de buitenwereld mag onder geen beding geopend worden om ‘besmetting’ te voorkomen. Voor de deelnemers is dit experiment ontzettend belangrijk. Ze hebben hier jarenlang voor getraind en zien het als een historisch moment, vergelijkbaar met de maanlanding.

Boyle TerranautenLeven op elkaars lip

Behalve de vraag of een dergelijk systeem technisch mogelijk is, is de vraag of mensen het zo lang met elkaar kunnen uithouden misschien nog wel interessanter. Een toekomstige Marsmissie kan bijvoorbeeld falen, enkel doordat iemand psychologisch instabiel is of doordat de groepsdynamiek niet goed is. Met De Terranauten speelt Boyle duidelijk op deze kwestie in, door de nadruk te leggen op het psychologische element en weinig aandacht te besteden aan het technische. Een slimme zet, want juist hierdoor is zijn boek zo relevant.

In De Terranauten komen komen drie personen in afwisselende hoofdstukken aan het woord. In een zelfgeschreven verslag blikken ze terug op hun deelname aan het bijzondere experiment. Dawn Chapman en Ramsay Roothorp vertellen hun verhaal als deelnemer. Linda Ryu werd tot haar grote verbazing niet geselecteerd voor het experiment en vertelt haar verhaal vanuit de buitenwereld.

Dawn en Ramsay beschrijven voornamelijk het dagelijkse leven in hun nieuwe wereld en welke spanningen het samenleven met zich meebrengt. Want breng vier mannen met vier vrouwen samen en je krijgt geheid soapachtige taferelen. Door de ogen van Linda ontdek je de politieke en commerciële belangen die met het experiment gemoeid zijn. De E2 wordt nauwkeurig door de buitenwereld gevolgd en het is daarom belangrijk dat de acht deelnemers zich voorbeeldig gedragen.

Door het boek heen maken de drie hoofdpersonen een ontwikkeling door. Linda wordt heen en weer geslingerd tussen haar jaloezie en haar vriendschap voor Dawn. Dawn wordt geconfronteerd met haar idealen als ze moet kiezen tussen haar gezondheid en het openmaken van de E2 (wat, nogmaals, absoluut niet toegestaan is). Ook leer je ze dankzij hun zelfgeschreven verslagen goed kennen. Ramsay bijvoorbeeld wordt in eerste instantie als een onvervalste vrouwenversierder gepresenteerd. In zijn dagboek lees je juist over zijn twijfels en zijn gevoelige kant. De personages zijn geloofwaardig en het is hierin dat je Boyles schrijverskwaliteiten herkent.

Spanningsboog

De Terranauten is zo’n boek dat je niet meer weg kunt leggen als je eraan begint. Door steeds te wisselen van perspectief houdt Boyle het verhaal op een subtiele manier spannend. Vaak eindigt een hoofdstuk met een cliffhanger die pas in de loop van het volgende hoofdstuk opgepikt wordt. Dit klinkt als een slim trucje maar zo voelt het niet. Het verhaal is spannend en doet op geen enkele manier gekunsteld aan. Tot op het eind. Zonder al te veel te verklappen loopt het boek nog even door nadat de spanningsboog al is gedaald. Het einde lijkt willekeurig en laat de lezer daardoor helaas ietwat onbevredigd achter.

De Terranauten heeft alle ingrediënten voor een goed boek: een sterk plot, een actueel en relevant verhaal, sterke karakters en een goede spanningsboog. Het is alleen jammer dat het verhaal zo abrupt eindigt. Een klein smetje op een verder perfecte roman.

Boeken / Non-fictie

Idealen houden geen stand

recensie: Jean Raspail - De ontscheping

In De ontscheping houdt de Franse schrijver Jean Raspail de westerse samenleving een spiegel voor: wat zijn de door ons gekoesterde idealen echt waard? En zijn ze überhaupt houdbaar of leidt de consequente doorvoer ervan onherroepelijk tot zelfmoord?

Raspails boek verscheen al in 1973 maar werd nu pas naar het Nederlands vertaald. De reden ligt voor de hand: in het boek zetten een miljoen arme Indiërs per boot koers richting Europa. Daarmee is het boek, zoals men dat placht te zeggen, hoogst actueel.

Actualiteit is echter een journalistieke norm, geen literaire. Door De ontscheping op zijn actualiteitswaarde te beoordelen, beoordelen we het werk met normen uit de journalistiek – en dat leidt onvermijdelijk tot een oppervlakkige perceptie. De cruciale vraag is of het boek meer waarde heeft dan actualiteitswaarde?

Waarden


Dat antwoord is kort gezegd: ja. Raspail houdt het Westen een spiegel voor: wat zijn de door ons zo gekoesterde idealen als vrijheid, gelijkheid en broederschap, ons werkelijk waard? Houden ze stand als ze op de proef worden gesteld?

Raspail zet fictie in om de houdbaarheid van deze waarden te testen. In het verhaal kloppen de ‘verworpenen der aarde’ op de deur van Europa en komen ze die vrijheid, gelijkheid en broederschap, de door westerlingen gedragen idealen, letterlijk opeisen.

Invasie

Met een vloot van zo’n honderd schepen zetten een miljoen Indiërs koers richting het paradijs, dat wil zeggen: Europa. Ze komen uiteindelijk in Frankrijk aan, het land van de verklaring van de rechten van de mens. Raspail beschrijft hoe na de instroom de anarchie uitbreekt en het land overgenomen wordt door een bont gezelschap van de zojuist aangekomen Indiërs, andere gekleurde minderheden en blanke ‘collaborateurs’. Met deze succesvolle ‘inname’ als voorbeeld, zetten miljoenen andere armen koers richting Europa, waarmee de westerse beschaving ten einde komt.

De westerse beschaving wordt in dit boek vaak gekoppeld aan etniciteit. De veelvuldig aangehaalde strijd om het behoud van het blanke ras, voelt wat ongemakkelijk aan. Maar Raspail is er niet op uit om de lezer zich ‘gemakkelijk’ te laten voelen. Hij wil provoceren en de lezer aan het denken zetten.

Politiek tractaat

Daarin slaagt hij slechts gedeeltelijk. Het idee – het toetsen van gekoesterde idealen door ze tot de uiterste consequentie door te trekken – is een sterke kritiek op goedkope idealen die neerkomen op ‘een liefde die niets kost’ (Gerard Reve). In Raspails verhaal blijkt Europa wel bereid de kosten te dragen voor hun liefde, maar bezwijken ze onder de lasten. Willen we het daar op aan laten komen?

Maar dat deze kritiek niet goed uit de verf komt, ligt aan de uitwerking. Het boek is een politiek traktaat dat om opportunistische reden in fictie-vorm is gegoten. De karakters zijn ééndimensionale pionnen in zijn politieke schaakspel, geen serieuze karakters die je leert kennen en doorgronden. Raspail zet de linkse opiniemakers met een hoog stropop-gehalte natuurlijk schaakmat.

De ontscheping is een schaakbord waarin ‘links’ tegen ‘rechts’ speelt maar waar de schrijver ook de zetten van de tegenstander doet. Wie er wint, laat zich raden.

Boeken / Non-fictie

Iedereen fout?

recensie: Martin Bossenbroek - Fout in de Koude Oorlog

‘Fout’ was je in de Koude Oorlog al snel. Cineast Joris Ivens was dat in de ogen van rechts Nederland, minister Joseph Luns in die van links. Historicus Martin Bossenbroek onderzoekt in zijn nieuwe boek waarom Ivens inmiddels op handen wordt gedragen, terwijl Luns van zijn voetstuk werd gestoten.

De wereldpolitiek van vandaag is erg verwarrend. We kampen met een min of meer onzichtbare vijand – het islamitisch terrorisme – en zien ons geconfronteerd met grootmachten als China en Rusland waarvan het onduidelijk is of het bondgenoten of rivalen zijn.

Vergelijk dat eens met de periode die daaraan voorafging, de Koude Oorlog. Twee supermachten, de VS en de Sovjet-Unie, controleerden samen een wereld die was verdeeld in twee kampen: pro-Washington of pro-Moskou. Ook vanuit Nederland bekeken was alles volkomen helder: wij zaten stevig in het Amerikaanse kamp.

Maar van dat beeld klopt bar weinig, zo demonstreert Bossenbroek in zijn nieuwe boek Fout in de Koude Oorlog. De burgers in het Westen waren helemaal niet éénsgezind. Tijdens de Koude Oorlog verketterden mensen elkaar over en weer als ‘fout’.

Aan de hand van de communistische cineast Joris Ivens en de conservatieve en katholieke minister Joseph Luns laat Bossenbroek zien hoe verdeeld ook Nederland was. En, zo vraagt hij zich af, hoe kan het toch dat Ivens, die heulde met Stalin en Mao, tot op de dag van vandaag op handen wordt gedragen, terwijl de latere secretaris-generaal van de NAVO Luns aan het eind van zijn leven van zijn voetstuk werd gestoten?

Minder fout?

Vreemd is het wel. Want dat het steunen van massamoordenaars als Mao en Stalin ‘fout links’ is, is evident. Maar wat is nu ‘fout rechts’? Bossenbroek omschrijft het als ‘onvoorwaardelijk achter de Verenigde Staten, met voorbijgaan van de democratische waarden.’ Behalve dat het wat vaag is, is het ook nog eens duidelijk minder ‘fout’.

En dat proef je ook in het boek. Bossenbroek schrijft wel dat ook rechts fout was, maar je krijgt de indruk dat hij het pro forma doet. Erg overtuigende voorbeelden noemt hij dan ook niet. Zo beschrijft hij de erg onderdanige houding van de Nederlandse veiligheidsdiensten ten opzichte van hun Amerikaanse collega’s van de CIA. Bedenkelijk? Misschien. Fout? Nee.

De enige ‘fout rechtse’ persoon in het boek die echt over de schreef ging, was schrijver Gerard Reve. In zijn fel anti-communistische tirades wenste hij de Vietcong dood en verdedigde hij het Apartheidsregime. Maar als de uitlatingen van een schrijver die bekend stond om zijn ironie de beste voorbeelden zijn van fout rechts, is dat niet overtuigend.

Propaganda

Bij ‘fout links’ was sprake van minder dubbelzinnigheid. Ivens praatte het neerslaan van de Hongaarse opstand in 1956 door de Russen goed. Later werd hij kritischer op de Sovjet-Unie, maar niet omdat hij een vredelievende democraat was geworden. Het Moskou van na de destalinisatie was in zijn ogen te ver afgeweken van het echte communisme. Daarvoor moest je volgens Ivens in Maoïstisch China zijn.

Hij trok daar dan ook veelvuldig heen. De documentaires die Ivens in China maakte, waren onvervalst propagandistisch. Hij geloofde ook echt in het maoïsme. Nog nooit had hij ‘een samenleving gezien die zo ontspannen is.’ Ondertussen dreef Mao miljoenen mensen de dood in.

Onbegrijpelijk

Harry Mulisch was nog zo’n apologeet van communistische dicatators – en ook daar was geen greintje ironie bij. Collega W.F. Hermans confronteerde hem eens met het gegeven dat niet alleen Hitler, maar ook Stalin en Mao tientallen miljoenen doden op hun geweten hadden. Mulisch: “Maar dat is niet ónze geschiedenis; iedereen moet zich maar in zijn eigen massamoorden specialiseren.”

Daar gaf Mulisch misschien meer prijs dan hij eigenlijk wilde. Volgens Bossenbroek schuilt hierin de voornaamste verklaring waarom heulen met het communisme nooit dezelfde foute status heeft bereikt als heulen met het nazisme: Nederland heeft nooit daadwerkelijk geleden onder het communisme. De vijf Duitse bezettingsjaren hebben zich vastgezet in het collectieve geheugen, terwijl de gruwelen die de communisten aanrichtten een ver-van-mijn-bed-show bleven.

Wellicht inconsequent maar wel begrijpelijk: men heeft voor het nabije leed toch altijd meer oog dan voor het verre. Maar waarom dan heulen met die verre dictators, met Mao, Stalin en hun bondgenoten? Die vraag blijft onbeantwoord.

De vergelijking tussen nazisme en communisme die Bossenbroek aan het einde van het boek enkele keren maakt, is overbodig en verwarrend. Want dat heeft weinig met de centrale vraag van zijn boek te maken. Dat ging namelijk over een ander ‘fout rechts’, een ‘fout rechts’ dat hij omschrijft als het onvoorwaardelijk steunen van Amerika en dat niets met het nazisme te maken heeft. Waarom dát op gelijke voet staat met ‘fout links’ dat met Mao of Moskou heulde, blijft onduidelijk – en, na het lezen van Bossenbroek, onbegrijpelijk.

Theater / Voorstelling

Komische vorm zit pleidooi voor autonomie in de weg

recensie: TA-2 / Toneelschuur Producties – Emilia Galotti

Emilia Galotti, geschreven door de Duitse Gotthold Ephraim Lessing in de achttiende eeuw, gaat over het burgermeisje Emilia waar de prins van het land verliefd op is geworden. Zelf wil ze echter trouwen met iemand anders, een graaf. Emilia Galotti bepleit dat ieder mens, ook de eenvoudigste burger, recht heeft op zelfbeschikking. Maar in de regie van Maren E. Bjørseth valt deze boodschap weg.

Het toneelbeeld is evenals de kostuums artificieel en strak. De acteurs hebben roodomrande ogen en, op Emilia na, wit geschminkte gezichten Er hangen verschillende uit losse draden bestaande gordijnen op het podium die in de loop van de avond allemaal verdwijnen. Als de spelers door de gordijnen heen lopen, klinkt een helder getingel. De soundscape is sowieso interessant en speelt een belangrijke rol in de sfeertekening. Af en toe wordt er gedanst, een eigenaardige synchroon uitgevoerde choreografie waar Emilia, alweer als enige, niet aan meedoet.

Emilia-Galotti-12-®-Sanne-Peper-e1484916582943-691x463Vechtende hanen

Bjørseth hanteert een absurdistische speelstijl die door een aantal van de spelers heel goed wordt opgepakt. Jip van den Dool gaat als de prins totaal over de top en is erg amusant. Hij is ijdel en gedraagt zich als een klein kind; onwillekeurig moet je denken aan de vijfenveertigste president van de Verenigde Staten, ook al omdat er vandaag honderdduizenden vrouwen de straat opgaan om tegen diens benoeming te protesteren. Van den Dool is sympathieker en heeft beter haar, hij lijkt op een nette Elvis Presley. Ook Harm Duco Schut als graaf en Hannah van Lunteren als Emilia’s moeder zijn op dreef. Wanneer de graaf ruziet met een medewerker van de prins en beiden zich met hun colberts als vleugels naar opzij houdend klaar maken voor een duel lijken het twee vechtende hanen; een mooie vondst.

Wanneer het absurdisme plaats maakt voor natuurlijker spel om ruimte te geven aan het drama dat zich ontvouwt, daalt de energie. Gelukkig komt een fantastische Keja Klaasje Kwestro als door de prins afgewezen minnares de boel gigantisch op stelten zetten, maar als ze verdwijnt zakt het stuk weer in elkaar. De voorstelling gaat met de tamme eindscène tussen Emilia en haar vader uit als een nachtkaars.

Komische vorm zit pleidooi voor autonomie in de wegGrotesk

Het lijkt of Bjørseth op twee benen hinkt: aan de ene kant wil ze een absurdistische komische vorm, daar slaagt ze goed in. Aan de andere kant is er de kern van het stuk: een hartstochtelijke pleidooi voor autonomie. Dat komt niet over. Er zijn wat scènes met een groot mes en veel bloed, maar die zijn eerder grotesk dan indrukwekkend.

Een ander ogenblik raakt echter wel: vlak voor het einde van de voorstelling zit Emilia met wijd open gespreide benen geleund tegen een bed te luisteren naar wat anderen over haar leven te zeggen hebben. Haar houding is zowel kinderlijk als seksueel provocatief. De uitdrukking op het gezicht van Diewertje Dir, de actrice die Emilia speelt, ontroert. Het is het meest authentieke moment van de avond.