Film / Films

Michael Moore in verzekeringsland

recensie: Sicko

Na het vrije wapenbezit in Bowling for Columbine en de gevolgen van 11 september in Fahrenheit 9/11 (dat binnenkort vervolgd wordt) heeft Michael Moore nu een film gemaakt over een voor ons Europeanen minder pakkend onderwerp: de Amerikaanse gezondheidszorg. Saai wordt het echter allerminst. Volgens het Institute of Medicine overlijden jaarlijks 18.000 Amerikanen doordat ze niet verzekerd zijn. Dit simpele maar gruwelijke feit is genoeg voor Michael Moore om weer een buitengewoon bevlogen en overtuigende aanklacht te produceren.

De film begint met een grote verzameling getuigenissen van mensen die in financiële nood zijn geraakt door een ongeluk of ziekte. De één had geen geld om de premie te betalen, een ander kwam niet in aanmerking voor een verzekering wegens een verzwegen kwaaltje in het verleden, een derde kan alleen genezen met een behandeling die als te experimenteel wordt afgewezen. Het zijn stuk voor stuk hartverscheurende verhalen, die echter nogal droog worden opgetekend en waarbij Moore zelf niet in beeld komt.

Canada

~


De film verandert van toon als Moore naar Canada vertrekt – in Bowling for Columbine ook al het beloofde land – om daar plompverloren bij ziekenhuizen aan te kloppen en mensen in wachtruimtes aan te spreken. Ja, patiënten worden hier vrijwel direct geholpen. En nee, ze worden niet weggestuurd als ze de behandeling niet kunnen betalen. Sterker nog: er is niet eens een kassa te vinden waar je moet afrekenen! Moore herhaalt deze stunt in Groot-Brittannië, Frankrijk en zelfs Cuba, waar hij – al dan niet gespeeld – van de ene verbazing in de andere valt. In Frankrijk krijgen jonge moeders zelfs gratis kraamzorg! En iedere werknemer heeft recht op vijf weken vakantie per jaar! Niet dat dat er verder iets mee te maken heeft, maar het versterkt Moores betoog dat het overal in de wereld beter is dan in de VS. Noorwegen heeft hij uiteindelijk nog buiten beschouwing gelaten, omdat het ruimhartige systeem daar voor Amerikaanse kijkers te ongeloofwaardig zou overkomen.

Zoals bekend moet je bij de ‘documentaires’ van Michael Moore altijd op je hoede blijven. Hij houdt zich weliswaar keurig aan de feiten, te checken via zijn website, maar door die feiten selectief te presenteren en er een grote scheut humor overheen te gieten, word je heel gemakkelijk in één richting gestuurd. In Canada en Engeland zet hij nog wel kanttekeningen bij de systemen daar (zoals de lange wachtlijsten), maar in Frankrijk en Cuba laat hij alle kritiek varen. Zo vertelt hij niet dat Frankrijk volkomen stagneert, doordat elk verworven recht waar ook maar enigszins aan geknibbeld lijkt te worden kan rekenen op massale straatprotesten. En wat betreft Cuba hoef ik als tegenwicht alleen maar het woord ‘mensenrechten’ te noemen.

Propagandastunt

~


Dit neemt niet weg dat Michael Moore duidelijk een punt heeft in zijn kritiek op de Amerikaanse – puur op winst gerichte – verzekeringsmaatschappijen en farmaceutische bedrijven, en op het politieke systeem dat dit in stand houdt. Hij weet het communistische angstbeeld van de Republikeinen overtuigend en hilarisch te weerleggen, maar ook Democrate Hillary Clinton krijgt er van langs. Ook komt hij weer met een propagandastunt die al het eerdere in de schaduw stelt: met een groep zieken die eerder in de film geportretteerd werden reist hij af naar de enige plek op Amerikaans grondgebied waar de gezondheidszorg wél gratis en van topkwaliteit is: Guantánamo Bay. Jawel, de ‘vijanden van de natie’ worden beter behandeld dan de (vrijwillige) reddingswerkers van 11 september.

Film / Films

Erfenis van Roemeense Spielberg

recensie: California Dreamin'

Een van de mooiste zestiger jaren songs weerspiegelt het gevoel van de narrige Roemeense stationschef Doiaru. Wanneer in zijn gehucht Calpanita, dat op de route naar de provincie Kosovo ligt, een trein vol Amerikanen op NAVO-missie langskomt, besluit hij het konvooi te stoppen. De vereiste papieren ontbreken. Wat dat voor effect heeft op het gehucht is een metafoor voor bijna elk dorp. Vol absurde humor slaat het hele dorp op hol om zijn voordeel te doen met de komst van de Amerikanen. De burgemeester en het vrouwelijk schoon voorop.

De cultuurverschillen, corruptie en opbloeiende kalverliefdes, alles is met evenveel liefde verbeeld terwijl de link met het huidige Roemenië de hele film door voelbaar blijft. De jonge Cristian Nemescu is door zijn collega’s vaak de ‘Roemeense Spielberg’ genoemd. De schok was dan ook groot toen in augustus 2006 een te snel rijdende Porsche de taxi ramde waarmee Nemescu naar huis reed. Tragisch, cru en veel te jong kwam hij daarbij om het leven.

Zonder einde

California Dreamin’ kreeg daarmee een open eind. De producent besloot de bestaande versie van 155 minuten te voorzien van een toevoeging ‘nesfarsit’ (‘zonder einde’). De erfenis van Nemescu won in 2007 in Cannes de prestigieuze ‘Prix Un Certain Regard’. Het humoristische California Dreamin’ maakt vooral indruk door de genuanceerde wijze waarop het grote verkleind wordt. De corrupte stationschef Doiaru (Razvan Vasilescu) zet daarbij een heel bureaucratisch systeem naar zijn hand, zonder blikken of blozen.

~

Altijd gekleed in campingjacquet of etend is hij de grote stoorzender voor de rigide Captain Jones (Armand Assante) die het geheime konvooi aanvoert. Als de burgemeester ter ere van de Amerikanen een dorpsfeest organiseert kan Jones niets anders dan de teugels los gooien. Dat zijn mannen dan al snel in de armen van de locale meisjes liggen is onvermijdelijk. Stuk voor stuk dromen de dames al slijpende onder het gekweel van een nep-Elvis van een vrijgeleide naar het Amerikaanse Verweggistan.

Microcosmos

Ondertussen weeft Nemescu verder aan zijn ‘rurale microkosmos’. De dorpelingen zijn allen verwijzingen naar de geschiedenis van de Roemeense samenleving; de bureaucraat, de corrupte partijbons, vakbondarbeider. Zo droomde Doiaru in 1944 met zijn ouders van een Amerikaanse bevrijding. Maar op Boekarest vielen alleen in Amerika gemaakte bommen en daarna kwamen de Russen. In Doiaru’s beleving komen de Amerikanen vijftig jaar te laat dat verwijt hij hen. Nu zijn de rollen omgedraaid en is Jones aan hem overgeleverd. Dat zijn dochter, vol dromen en verwachtingen over een beter leven ook liever gaat weet hij. Dat maakt dat Doiaru extra op zijn strepen gaat staan. De pogingen van Jones hem over te halen hebben nul effect, behalve dan dat het hele dorp zich tegen de stationschef keert. Uiteindelijk vertrekt de trein maar niet zonder gevolgen voor Doiaru’s dochter.

Bijzonder mens

~


Nemescu baseerde zijn film op een ware gebeurtenis. In 1999 hoorde hij ervan via het nieuws. Allerlei verhalen en karakters die hij had opgeslagen in zijn hoofd kon hij toen om gaan zetten in een script. In werkelijkheid heeft de NAVO-trein, op weg naar Servië slechts vier uur stilgestaan, destijds was het een kortstondig nationaal fiasco. De Roemeense enscenering en cast is uitstekend gekozen. Het valt perfect samen met de andere tijdsgeest waarin het dorp lijkt te bestaan. De Amerikaanse acteurs, Assante en Elman komen daarbij als echte buitenbeentjes over. Het palet aan personages en de uitstapjes naar de petite histoires is in California Dreamin’ haast organisch.

Jammer is wel dat Nemescu’s film nu te lang is. Nu is de epiloog net iets teveel na de vol met special effects geknutselde apotheose. Wat blijft hangen is bewondering. Voor het doorzettingsvermogen, de zintuigen en het talent van Nemescu. Zijn liefde voor film, de wereld en de mens. Zijn erfenis California Dreamin’ is gevoed, vol empathie voor het soms groteske, kleine, grote verlangen wat in elke mens schuilt. De man, de jongen; Cristian Nemescu moet een bijzonder mens zijn geweest.

Film / Films

De gimmick voorbij: bloed en ledematen in je gezicht

recensie: Beowulf

.

Weet je nog, van ‘vrûgah’: de View-Master? Zo’n kijkding waarin je ronde schijfjes deed en waarmee je dan stereobeelden kon bekijken? Wow: 3D! Stel je die verwondering eens voor, maar dan met een onmetelijk groot doek waarop een episch verhaal wordt geprojecteerd waarbij de bloedspetters en de afgerukte ledematen op je af lijken te komen. Het resultaat is een ongeëvenaard enerverend volwassen sprookje dat niet voor mensen met een zwakke maag is.

Robert Zemeckis is een regisseur die met zijn films stilletjes bezig is de grenzen te verleggen van wat er met behulp van computers visueel mogelijk is. Denk maar eens aan het veertje of Gary Sinise’s geamputeerde benen in Forrest Gump, of de ‘onmogelijke’ scène uit Contact waarin het meisje door het huis naar het medicijnkabinet rent. Het zijn krachttoeren die bijna te subtiel zijn om waar te nemen. Maar subtiel is wel het laatste woord dat van toepassing is op Beowulf, zijn laatste film.

~

Beowulf stond lang op het verlanglijstje van Roger Avary (Pulp Fiction, Killing Zoe), maar hij kreeg het oud-Engelse gedicht – dat waarschijnlijk uit de 7e eeuw stamt – maar niet vertaald naar een goed script. Pas toen hij de handen ineen sloeg met Neil Gaiman (Stardust) lukte het hem om met het verhaal, dat eigenlijk uit drie delen bestaat, een vertaalslag naar het grote doek te maken. Het epos begint bij koning Hrothgar (Anthony Hopkins), wiens koninkrijk geteisterd wordt door het verschrikkelijke monster Grendel (Crispin Glover), een van de meest weerzinwekkende personages uit de filmgeschiedenis. Entree Beowulf (Ray Winstone, Sexy Beast), die – letterlijk – vaker met het bijltje heeft gehakt. Monsters verslaan is namelijk zijn lust en zijn leven, maar hij realiseert zich niet dat met de uiteindelijke ontmoeting met Grendels moeder (Angelina Jolie) zijn lot wordt bezegeld.

Zemeckis

~

Er is veel gezegd en geschreven over de techniek die Zemeckis bij Beowulf toepast, namelijk die van de performance capture: de acteurs krijgen een pak met sensoren aangemeten en hun bewegingen worden vervolgens in de computer geladen. Hij deed dat eerder bij The Polar Express, en het kijken is in het begin wel even wennen. De acteurs lijken namelijk zoveel op hun digitale evenknie, en de details zijn zo extreem (elk haartje, elk littekentje of oneffenheid in de huid is haarscherp), dat de vraag gerechtvaardigd is waarom de acteurs niet gewoon gefilmd zijn. Maar het gaf Zemeckis wel de mogelijkheid de acteurs naar believen fysiek aan te passen: of het nou om Ray Winstones boomlange, afgetrainde lichaam gaat, Anthony Hopkins’ vadsige bierbuik, of Angelina Jolies zwaartekracht tartende welvingen.

De techniek wekt in het begin verbazing en vergt enige gewenning, maar dat maakt al snel plaats voor bewondering. De kunstmatige wereld die gecreëerd is werkt uitstekend om het fantasierijke verhaal te vertellen, dat qua gore flink z’n mannetje staat. Hierbij wordt meteen de hypocriete benadering van seks en geweld in de Amerikaanse film pijnlijk duidelijk. Want als dertienjarige (in Nederland twaalfjarige) is het OK om ledematen afgehakt te zien worden, maar stel je voor dat de kwetsbare zieltjes een blik op de digitale tepels van Jolie wordt gegund. Maar hoe waanzinnig de film er ook uitziet, technisch perfect is het zeker niet. Daarvoor bewegen de karakters helaas soms nog te houterig en lijkt het te vaak alsof mensen en voorwerpen geen massa hebben.

De toekomst…?

~

Na een aantal valse starts in de filmgeschiedenis begint het – zeker na het zien (herstel: ondergaan) van deze film – er langzaam op te lijken dat 3D-cinema dit keer toch echt de toekomst heeft. De film is niet zo maar een opgeleukte versie van een ‘platte’ film, maar aan alles is te zien dat de makers vanaf het begin een 3D-vertoning voor ogen hebben gehad. Het zorgt voor een totale onderdompeling in het verhaal en de actie. Kortom: het lijkt alsof we de gimmick voorbij zijn. Het is afwachten hoe toekomstige 3D-films het aan de kassa gaan doen (waarbij vooral uitgekeken wordt naar James Camerons Avatar), en in hoeverre de bioscoopsector overgaat op deze techniek. Maar duidelijk is in ieder geval dat wie deze film wil zien, zeker naar de 3D-versie van Beowulf moet gaan.

Muziek / Album

Springerig duo staat als huis

recensie: The May Bees - Drop Little Boy

Een bandje dat springerige, punky liedjes speelt. Met stekelige, prikkende rafelrandjes, met een rauwe productionele indierocksaus. Met een ietwat onvast zingende frontman en een vrouwelijke drummer die steevast helemaal raak slaat. Het zou eerlijkheidshalve een reeks introzinnen over de Nederlandse band Caesar kunnen zijn. Toch hebben we het hier over een ander binnenlands collectief; een duo eigenlijk, om wat specifieker te zijn. Een duo dat weliswaar her en der hevig rondspringt, maar toch staat als een huis.

Drop Little Boy, zo heet het debuutalbum van The May Bees. The May Bees: ook wel Maartje ‘Marzj’ Simons (ex-League of XO Gentlemen) op drums en Greg(ory) Orange op zang en gitaar. Live heeft deze band een bassist in de gelederen. Op 3voor12 vertelde men onlangs dat die bassist er hoogstwaarschijnlijk fulltime bijkomt. Maar eerlijkheidshalve draait deze band op hun debuutalbum nog helemaal om Marzj en Greg. Rauwe indierock, zo noemen ze het zelf. Dat klopt aardig. Want naast de eerder genoemde band Caesar, doet de muziek me af en toe wel een beetje (The Everlasting Lover) aan indiegoeroes de Pixies denken. Sterker nog; de gitaarsolo van de single The Enemy’s Scientist lijkt qua schema en klankkleur rechtstreeks van het fameuze Doolittle-album gestolen te zijn. Is niet erg. Zolang het jatwerk maar goed gebeurt en dat is hier zeker het geval. Dan maakt het helemaal niet uit dat je denkt dat je het ooit al eens eerder gehoord hebt.

~

Over ‘eerder gehoord’ gesproken, bijna alle nummers op Drop Little Boy zijn al eens eerder uitgebracht op de twee voorgaande EP’s van The May Bees; Fake Around (2005) en Blame It on the Other Ones (2006). Dat zou een trieste constatering zijn, ware het niet dat The May Bees in dit geval het voordeel van de twijfel verdienen. Want deze nummers vormen met elkaar wel één goed en coherent debuutalbum. En mede daarom is een internationale move meteen ingezet. Drop Little Boy is in de Benelux bij het Nijmeegse label Dying Giraffe Recordings verschenen, maar voor Noord-Amerika neemt het Amerikaanse label Wampus Multimedia dit debuutalbum voor haar rekening.

Grote thema’s

Tekstueel worden er ‘grote thema’s’ aangesneden. Neem die eerder genoemde sterke single die volgens mij gaat over de ambivalentie tussen wetenschap en mensheid. “I am the enemy and I wait”, zo lijkt de wetenschapper zelf te zingen. Black Queen is naar eigen zeggen een nummer over de macht van de media. Een nummer over een wereld waarin tv-presentatoren als heiligen worden gezien. Maar ook liefde en verlatingsangst komen langs. “Will anyone look after me, when i’m alone again?”, zo zingt Gregory Orange in In My Bar. Of in Subject for My Illusions: “I think you are intelligent, but the conversations we have they end, in a way that I am the one to say what you should do.”

En hoe de nummers dan klinken? Inderdaad springerig en punky (Undefined Sofa Sketches, Yeah! Come On! en Black Queen), maar soms ook met dwingende, trage opbouw (Mess). Letterlijk daartussen geklemd zitten van die typische rauwe indiesongs zoals Subject for My Illusions en The Enemy’s Scientist. En de rustige liedjes zoals In My Bar en When She Loves You smelten dit debuutalbum tot een prima geheel. En als het veelzijdige album wordt afgesloten met het geweldige nummer Fields of Albany dan kan een eindconclusie niet anders zijn dan deze: dit staat als een huis.

Boeken / Fictie

Tussen gondelstok en ziekenhuiskussen

recensie: Jeroen Brouwers - Datumloze dagen

“Maden, denk ik. Van donderkopje tot made, daartussen vindt het leven plaats.” Terwijl hij terugdenkt aan een door de maden aangevreten konijnenlijkje dat hij ooit aantrof tijdens een wandeling in het bos, overweegt de verteller met deze gedachte het leven bij het sterfbed van zijn zoon Nathan. Deze naamloze verteller is de hoofdpersoon in het nieuwe boek Datumloze dagen van Jeroen Brouwers.

Datumloze dagen is een boek dat zich voegt in de aloude verhalen over de relatie tussen een vader en zijn zoon en zich toespitst op het onmogelijke verlies van de zoon voor de vader. De vader in Brouwers’ roman is een vader die beslissend aanwezig is bij de opening en het besluit van zijn zoons leven: zijn ‘donderkopje’ riep Nathan tot leven en zijn handen willigen Nathans verzoek te sterven in. Maar daartussenin – de tijd waarin Nathans leven zich voltrekt – daar was deze vader nooit echt aanwezig. Zelfs op de schaarse momenten dat hij zijn zoon ontmoet is deze niet veel meer dan een spookgestalte die hij pas herkent wanneer de zoon zich aan hem bekend maakt.

Nu

De datumloze dagen uit de titel zijn de dagen die de schaarse ontmoetingen met zijn zoon markeren. Ze heten datumloos omdat ze zich in een tijd voltrekken waar de verteller zelf niet werkelijk bij aanwezig is, maar waar hij eerder als verdoofd gadeslaat wat er buiten hem om geschiedt. Deze datumloze dagen vormen het raamwerk van de vertellingen. Dit raamwerk wordt echter omhuld door twee momenten die uitstijgen boven het datumloze karakter en die de eigenlijke kern vormen van het boek.

Slechts één keer, wanneer hij terugdenkt aan de tijd met zijn eerste vrouw Mirjam in Venetië, waar zij de dronkenschap van de verliefdheid kort herontdekten, durft de verteller over ‘nu’ te spreken-het ‘nu’ staat zelfs cursief gedrukt, waarmee de verteller suggereert dat hij toen, op dat moment, er helemaal bij was:

Laten we elkaar nooit verdriet doen, laten we elkaar nooit dingen eisen die voor de ander onacceptabel zijn, laat het altijd nu blijven. Zon, sta stil! Wind, draag de voornemens en beloften zolang wij samen blijven met ons mee.

Maar dit ‘nu’ is net zo onmogelijk als de gebeurtenis waarmee Jozua in het gelijknamige bijbelboek één van zijn gevechten weet te winnen: hij maant de zon stil te staan. Alleen een heden dat zo voortduurt en niet voorbijgaat – een onmogelijkheid omdat elk nu direct vervluchtigt en voortdurend overgaat in een nieuw nu – zou het de verteller mogelijk gemaakt hebben bij zichzelf te blijven. Het nu, echter, waarover de verteller spreekt duurt niet, maar leidt slechts tot de conceptie van een nieuw leven, een leven dat in het teken staat van datumloze dagen.

Einde

Zo aanwezig als hij is bij de conceptie van zijn zoon, zo aanwezig is deze vader ook bij diens einde. Op de slotpagina’s spreekt de verteller voor het eerst van een daad en zelfs van een vaderdaad:

Bloed aan mijn schoenzolen, ik veroorzaak een spoor van rode afdrukken tot halverwege de lange gang. Ik heb een vaderdaad gesteld, en voel daar voldoening over, dwars door het gesuizel als van ontelbare bomen in mijn hersens.

In deze twee momenten die het leven van zijn zoon omvatten wordt de vader als een god die beschikt over geboorte en dood en die daar tussenin zijn schepsel aan zijn lot over laat. Al spreekt de verteller veelvuldig en prachtig over de schuldgevoelens die hem aldoor kwellen, het is maar de vraag of een grotere inmenging in zijn zoons leven geholpen had. De verteller kijkt ook als een god uit de hoogte op zijn zoon neer. Nathan wordt een grote musicalster (met na zijn dood een navenante opgesmukte begrafenisstoet). Juist hierdoor is hij degene geworden die ‘door zovelen zal worden gemist’: een musical is voor de massa’s. De verteller steekt zijn minachting voor deze gebrekkige kunstvorm niet onder stoelen of banken.

De toenemende vadsigheid van Nathan, die uitloopt op de dodelijke ziekte, loopt in het verhaal parallel met zijn succes in de musicalwereld. Dat roept de vraag op wat de verteller eigenlijk doet wanneer hij zijn zoon doodt. Misschien is deze ultieme vaderdaad het vaderoordeel dat scherp de verwerpelijke weg die de zoon in zijn leven heeft gekozen afkeurt en afsnijdt. Maar deze eerste, laatste en enige vaderdaad omvat meer. Deze omvat ook de vaderliefde die niets liever wil dan in de wensen van de zoon te voorzien. Ten slotte, en misschien wel bovenal, is deze vaderdaad een poging de vaderschuld in te lossen. Deze schuld verwoordt de verteller al bij de geboorte van Nathan:

Sorry ventje, zei ik, sorry dat ik je dit heb aangedaan. Ik bedoelde: sorry dat je door mijn toedoen en schuld, al gebeurde het wat mij betrof onopzettelijk, op deze wereld bent terechtgekomen, sorry dat ik je het leven heb aangedaan.

Het eerste nu is het nu waarin de vader de zoon het leven aandoet. Het tweede nu is het nu waarin de vader hem van het leven ontdoet. Daartussen, daarvoor en daarna vlieden slechts de dagen zonder datum, zonder nu en zonder substantie. Alleen de zoon – zijn conceptie en zijn dood – doet ertoe. Daarom zou dit weergaloze werk moeten besluiten met de woorden van de oude koning David die Brouwers als motto koos: ‘Mijn zoon Absalom, mijn zoon, mijn zoon Absalom! Och, dat ik, ik voor u gestorven ware, Absalom, mijn zoon, mijn zoon!’

Muziek / Album

Prachtige, intieme liedjes-cd

recensie: Linda Thompson - Versatile Heart

.

Zoon Teddy heeft de eer om het derde album van moeder Linda te openen. De verstilde instrumental Stay Bright is een waanzinnig mooi begin van het heerlijk rustig kabbelende album Versatile Heart. Sfeervolle country-, folk- en singer-songwritersongs, gespeeld in een midtempo, maken dit album tot een prachtige intieme liedjes-cd waaraan je je volledig moet overgeven.

Of dat rustige gekabbel dan nergens irritant wordt? Nou, neen. De prachtige stem van Linda Thompson zorgt namelijk steevast voor een heerlijke sfeer waardoor je wel moet blijven luisteren. Neem dat titelnummer. Verrassend opgeleukt door een blazerssectie en een mooie aanvullende tweede stem van de New Yorkse folkzangeres Jenni Muldaur.

~

Linda Thompson heeft het gros van de dertien nummers overigens samen met zoonlief Teddy geschreven. En om het nog meer ‘in de familie’ te houden; zelfs haar dochter Kamila schreef een geweldig nummer; te weten Nice Cars. Daarin zingen moeder en dochter prachtig samen. Over prachtige samenzang gesproken: in The Way I Love You neemt Linda het op tegen Martha (zus van) Wainwright. Het nummer is een prachtig liefdeslied, waarvan ze zelf zegt: “When you’re singing about a man you love, you can put your heart into it.” Welnu, als ik even mag reageren? Dát is in ieder geval heel erg gelukt. Luister hiernaar en je zou oprecht willen dat het over jou ging.

Verhoudingen hersteld?

Speciaal voor degenen die haar nog niet kennen, nog even wat interessante geschiedenisfeitjes over deze Linda Thompson. Samen met ex-man Richard Thompson (Fairport Convention) maakte ze in een vorig muzikaal leven een aantal prachtige albums, bijvoorbeeld I Want To See The Bright Lights Tonight uit 1974. Begin jaren tachtig ging het stel uit elkaar en daar was Linda zo kapot van dat ze jarenlang haar stem niet kon gebruiken. Toch, op dit derde (een verzamelaar en een coveralbum niet meegerekend) album lijken die verhoudingen met haar ex weer een beetje hersteld. In het cd-boekje bedankt ze hem namelijk ruiterlijk voor het idee dat uiteindelijk het hoogtepunt van het album is geworden: Blue & Gold.

Rillingen over de rug

Toch zijn het niet alleen maar positieve liefdesboodschappen op Versatile Heart  (veelzijdig hart). In Go Home neemt ze noodgedwongen afscheid: “So, you’re finally leaving? And this time it’s real. But it’s not what I want. And I never will.” En “Beauty, you make me sad”, zingt ze in het door Rufus Wainwright geschreven Beauty. Een gedragen nummer overigens waarbij Antony Hegarty (van Antony & The Johnsons) de prachtige tweede stem vertolkt. Wainwright is niet de enige ‘externe artiest’ waarvan een nummer gespeeld wordt. Het anti-oorlogsnummer Day After Tomorrow bijvoorbeeld, is geschreven door Tom Waits en zijn vrouw en schrijfpartner Katleen Brennan. Het staat op Waits’ album Real Gone. Wat mij betreft is Thompsons uitvoering mooier, op zijn minst intiemer. Als Linda zich de 21-jarige soldaat in het nummer waant en zingt: “I don’t know how I’m supposed to feel, about all the blood that’s been spilled. Will God on his throne, get me back home, on the day after tomorrow”, dan kruipen de rillingen over je rug. En trouwens, tot aan de laatste seconden van Versatile Heart zijn die rillingen regelmatig aanwezig.

Afsluitend, geheel in sfeer, komt Stay Bright, Teddys instrumental, nog eens terug. Maar dan met prachtige strijkers, gearrangeerd door Robert Kirby, die samenwerkingen met Nick Drake, Paul Weller en Elvis Costello op zijn naam heeft staan. Al met al is Versatile Heart dan ook een prachtige, intieme liedjes-cd geworden. Een album kortom, waaraan je je volledig zult moeten overgeven.

 

Kunst / Expo binnenland

Struycken weer thuis in het Groninger Museum

recensie: Peter Struycken - Het digitale paradijs

.

Tussen Peter Struycken (1939) en het Groninger Museum bestaat een goede band. Al in 1965 kocht het museum een werk aan van de kunstenaar en in de jaren negentig kreeg Struycken de opdracht het kleurenpalet van het museum te ontwerpen. Na drie tentoonstellingen -in 1967, 1984 en 1999- is Peter Struycken wederom met een expositie vertegenwoordigd in het Groninger Museum. Tijdens de huidige tentoonstelling staat vooral zijn werk in opdracht centraal.

Peter Struycken, TAPW 4 30 nov 88, 1988, Lakverf op perspex, 203 x 136 cm, Foto & copyright Centraal Museum, Utrecht.
Peter Struycken, TAPW 4 30 nov 88, 1988, Lakverf op perspex, 203 x 136 cm, Foto & copyright Centraal Museum, Utrecht.

Struycken heeft nooit moeite gehad met het aannemen van opdrachten naast zijn zelfstandige werk. Dit in tegenstelling tot veel generatiegenoten in de jaren zestig die werken in opdracht beschouwden als decadent. Ook bij het ontwikkelen van zijn stijl volgde hij zijn eigen weg. Met het destijds heersende abstract-expressionisme voelde hij geen verwantschap omdat deze stroming teveel was gericht op de persoonlijke belevingswereld van de kunstenaar. Struycken stond een meer toegankelijke kunst voor ogen die geënt was op onderlinge samenhang en variatie in plaats van willekeur.

Zo ontstonden in 1963 de Wetmatige Constructies. Deze werken bestaan uit een zwart vierkant waarbij Struycken de vorm, grootte en plaatsing van de onderdelen met eenvoudige berekeningen aanpaste. Beweging zou een blijvend element blijven in Struyckens werk, maar na Wetmatige Constructies zou hij steeds meer kleur gaan toevoegen aan zijn werk.

Struycken als pionier

Al toen de computer nog een nieuw fenomeen was, zette Struycken deze in bij het ontwikkelen van zijn beelden. Met behulp van computerprogramma’s creëerde hij gemanipuleerd toeval, het tegenovergestelde van willekeur. Gemanipuleerd, want toeval op zich geeft volgens Struycken voorspelbare resultaten, net als bij kansberekening, en is voor hem dus oninteressant.

In 1977 ontwierp hij zo met behulp van een aantal supercomputers van de Technische Universiteit te Delft een serie tapijten. Deze kleden -die overigens behoren tot zijn vrije werk- lijken geweven in een organisch patroon, maar wie beter kijkt ziet dat het geheel bestaat uit kleine vierkantjes die aaneengesloten lijnen of kleurvlekken vormen en dat er slechts drie kleuren gehanteerd zijn die samen verschillende kleureffecten veroorzaken. De tapijten zijn het resultaat van een computerprogramma. Met dit programma heeft Struycken de willekeur grotendeels op afstand gehouden, maar enige willekeur is onvermijdelijk: hij koos de beginkleuren en hij selecteerde de uiteindelijke resultaten.

Het uiteindelijke product is een weergave van de wereldlijke realiteit zoals Struycken die ziet. In die zin doet Struyckens werk post-impressionistisch aan. Net als de schilders van deze stroming is zijn weergave van de wereld opgebouwd uit kleine kleurdeeltjes.

Wervelstorm

Peter Struycken, Postzegel 1980, Collectie Groninger Museum.
Peter Struycken, Postzegel 1980, Collectie Groninger Museum.

In opdracht van het museum ontwierp Struycken een abstract patroon op de compositie …explosante-fixe… van Pierre Boulez. De muziekstukken van componist Boulez blijken goed te passen bij Struyckens werk. Ook Boulez hield zich namelijk bezig met series en het gereguleerde toeval.

Struycken maakte al eerder een ontwerp bij een compositie, maar dit keer ging het om een driedimensionaal werk. Op vijf manshoge projectieschermen worden verschillende projecties vertoond. Een verandering in de muziek veroorzaakt een wervelstorm van bladen die als in een flits verandert in een golvende massa. Het effect is indrukwekkend.

Al in het begin van zijn carrière heeft Struycken samengewerkt met architecten. Ook het maken van decoraties in gebouwen werd aanvankelijk niet gezien als een respectabele vorm van kunst. Struycken heeft zijn kunnen op dat gebied in de afgelopen jaren echter wel bewezen.

Voor de hal van het hoofdkantoor van Aegon in Den Haag ontwierp hij bijvoorbeeld tussen 1983 en 1986 een zogenaamde driedimensionale kleurstructuur. Honderden balletjes aan draden die tezamen een soort van mist vormen, mogelijk gemaakt met behulp een speciaal gecreëerd computersysteem. De kleuren van de bollen zijn bepaald door het laten kruisen van drie sinusgolven die de kleuren rood, groen en blauw in oplopende kleursterkte dragen. Zo is een zeer ruimtelijk werk ontstaan dat van elke hoek waaruit het bekeken wordt een ander beeld geeft.

Van enkele werken in de openbare ruimte, waaronder deze, zijn voor de tentoonstelling sferische panorama’s gemaakt door de acteur Carel Struycken (1948), tevens broer van de kunstenaar. Door een aantal foto’s digitaal te bewerken tot een geheel ontstaat een driedimensionaal resultaat. Dit blijkt een ideale oplossing voor het tonen van zulke objecten die natuurlijk niet wezenlijk naar het museum gehaald kunnen worden. Het publiek is op deze manier in staat met behulp van enkele knoppen ruimtes binnen te treden en deze te ervaren.

Struycken vs. Struycken

Peter Struycken, Betegeling particulier zwembad, Bentveld, 1999-2000, Fotograaf: Carel Struycken.
Peter Struycken, Betegeling particulier zwembad, Bentveld, 1999-2000, Fotograaf: Carel Struycken.

Het centraal stellen van Struyckens commerciële werk was een zeer goede keuze. In feite is het zelfs dat werk dat het meeste boeit. Dit is waarschijnlijk zo omdat de werken niet alleen maar producties zijn van de computer, maar zeer uitgedachte werken waarbij de omgevingsfactoren een grote rol spelen. Niet alle werken fascineren evenveel. De screensavers die Struycken in 1997 voor de bank Pierson ontwierp, blijven toch echt screensavers met het sluimerige effect van een lavalamp, hoeveel variaties ze ook mogen tonen.

Over het geheel bekeken is de tentoonstelling echter zeer geslaagd. Het getoonde werk geeft een goed beeld van Struyckens oeuvre en ontwikkeling en doet de kunstenaar zo recht. Alleen de felgekleurde muren, waarvan Struycken zelf de kleuren ontwierp, vormen vaak tezamen met de werken een soms wel erg bont geheel. Wellicht waren ‘saaie’ witte muren iets prettiger voor de ogen geweest.

Theater / Voorstelling

Emotieloze Lear beklemt en fascineert

recensie: RO Theater en KVS Brussel - Koning Lear

Ze trekken grimassen, hebben vreemde tics en zijn vooral erg onaangenaam. Als een stelletje verlopen variétéartiesten, een groep feestgangers die de dresscode niet heeft begrepen, zo klit het gevolg van koning Lear samen rond de man wiens land en geld ze begeren. De grote koning staat in hun midden, ongeïnteresseerd in die machtsbeluste onderkruipers, vol van zijn eigen belangwekkendheid. Vanaf de eerste scène is het onontkoombaar: deze Koning Lear, een coproductie van het RO Theater en KVS Brussel, gaat vooral over machtspelletjes, gekonkel en verraad. Oprechtheid is schaars in deze gaandeweg steeds killer wordende enscenering. Koning Lear is even beklemmend als fascinerend.

~

Voor de zuurpruim die Shakespeare associeert met langdradig, ouderwets spreektoneel is er geen betere remedie dan King Lear. Het verhaal van de oude koning die zijn rijk wil verdelen naar gelang de liefde die zijn drie dochters voor hem koesteren en die uiteindelijk door zijn eigen bloed verraden wordt, grijpt zelfs de grootste cynicus naar de strot. Doorsneden met de spiegelvertelling van de graaf van Gloucester die wordt verraden door zijn bastaardzoon en daarna gered door de zoon die hij verstootte, verbeeldt het stuk het menselijk tekort in al zijn grimmige vormen maar, door de toevoeging van relativerende personages en scherpe teksten, ook met een knipoog en zelfs enige (hoopvolle) relativering.

Op een krap voortoneel van kale planken met in het midden een trap naar de orkestbak en een enorm paars achterdoek, speelt het eerste deel van de voorstelling zich af. Zo krap is de ruimte dat de acteurs zich langs elkaar moeten wringen, onhandig manoeuvrerend kunnen ze elkaar letterlijk niet ontlopen. En al helemaal niet wanneer Lear in het midden staat, in de omvangrijke gestalte van Jack Wouterse. Hij maakt van Lear in eerste instantie vooral een zelfingenomen alleenheerser met een ernstig gebrek aan empathie. Eigenlijk best vreemd dat zo’n norse man nog zulke trouwe volgelingen heeft. Maar de graven van Kent en Gloucester en ook zijn nar hebben blijkbaar geen liefdevolle bevestiging nodig om bij hun meester te blijven. Hun Lear is even de weg kwijt, die komt wel weer tot zijn zinnen, lijken ze te denken.

~

Dan, als Lear het dieptepunt bereikt heeft, verstoten door twee van zijn dochters, waait het paarse doek open. Een enorme trap wordt zichtbaar. De wind blaast, orgelpijpen huilen, in deze onherbergzame ruimte biedt slechts een flodderig blauw plastic zeiltje wat bescherming. Maar Lear voelt de kou niet. Niet omdat hij wanhopig is of gek, Wouterse’s Lear is uitgeblust, afgestompt, gedesillusioneerd.

Om hem heen is iedereen bezig met gekonkel en intrige. In eerste instantie wordt dit nog enigszins subtiel verbeeld door overdadig gebruik van zakdoeken om emoties te suggereren. Later neemt het groteske de overhand als dierenmaskers in de plaats van de zakdoeken komen en het stel hielenlikkers richtingloos over de smalle traptreden kruipt. Voor hen blijft er geen greintje menselijkheid meer over.

~

Alleen Lear’s trouwe volgelingen, Kent en de nar voorop, vertonen nog oprechte gevoelens, lachen en huilen en schamen zich voor hun meester. Lukas Smolders is een geweldige nar, rap van tong en als een duveltje uit een doosje. Hij probeert zijn koninkje in de goede richting te sturen maar het is tevergeefs, de wezenloze sul laat zich niet leiden. Ook de trouwe Kent, een sterke rol van Bart Slegers, probeert zijn geliefde meester te redden. ‘Til hem op, kom, til hem op’ roept hij vertwijfeld uit. Maar Lear is te omvangrijk om te omhelzen, laat staan om op te tillen. Hij is niet te redden en blijft gevangen in eenzaamheid, rondstommelend op de angstaanjagend steile traptreden. Niet de fameuze stormscène op de hei, als verbeelding van de waanzin die zich langzaam van de oude koning meester maakt, is in deze voorstelling het meest aangrijpende moment. Deze Lear leidt niet aan grote gevoelens, eerder aan een gebrek daaraan, een gebrek aan vuur. Nee, de echte ontroering komt pas helemaal op het eind, wanneer het te laat is. Stervend, met de dode Cordelia in zijn armen, vindt Lear een integere emotie bij zichzelf. Dan huilt hij oprecht, zonder zakdoek, een ontroostbare vader. De lege onverschilligheid die al die tijd overheerste, lost dan eindelijk op. Een sprankje hoop breekt door. Laat, maar misschien nog net niet te laat…

Koning Lear is nog tot en met 18 november te zien in de Rotterdamse Schouwburg. Klik hier voor meer informatie.

Kunst / Expo binnenland

De wereld op de loer

recensie: Koninklijke Prijs voor Vrije Schilderkunst

.

In de eerste van twee selectierondes werden de 238 inzendingen teruggebracht tot een voorselectie van 96 kunstenaars, die gevraagd werden om elk twee schilderijen in te zenden voor de uiteindelijke jurering. Opvallend was de bruisende energie en de fantasierijke wereld die vaak uit de inzendingen sprak, zo vond de jury. “Feestelijke combinaties van verschillende categorieën”, waarbij abstractie in eenzelfde werk naast figuratieve elementen kan bestaan. Dit jaar ging de prijs naar Pascal van der Graaf, Simon Hemmer, Malin Persson en Marjolijn de Wit; allen schilders onder de 35 jaar, één van de voorwaarden voor deelname. Er werd voor de tentoonstelling, net als vorig jaar overigens, uitgeweken naar het Gemeentemuseum in Den Haag. Naast de vier winnaars die elk twee schilderijen tonen, is werk te zien van alle overige 24 kunstenaars uit de laatste ronde die het nét niet haalden, de ‘goede tweedes’, zeg maar.

Fantasiewereld

Marjolijn de Wit, Zonder Titel (2007)
Marjolijn de Wit, Zonder Titel (2007)

Marjolijn de Wit schildert met grove streken campy taferelen in bruine, grauwe kleuren. Een kitscherig beeldje van een wit hondje, een bundel Amerikaanse vlaggetjes uitgestald op en rondom klaptafeltjes Zonder Titel (2007) lijkt zowel een lugubere uitdragerij als een altaartje, de bodem bezaaid met schedels en een buste van Elvis als middelpunt. Op de achtergrond een bebost bergachtig landschap, een omgeving die aandoet als een kruising tussen een skipiste en een Belgisch bedevaartsoort. Uit al die losse voorwerpen spreekt, ondanks een grove kwast, een fijngevoelig oog voor detail. In de schilderijen van De Wit figureren dingen die het normaal gesproken eigenlijk niet waard zijn geschilderd te worden, maar door hun plek binnen de stillevens prompt belangrijk lijken.

Grijstinten maken de dienst uit op de doeken van Pascal van der Graaf. De geschilderde vormen lijken te groeien, maar in welke richting is niet geheel duidelijk; ze schipperen tussen een uit de bodem ontsprongen boom en een woest uit de hemel schietende windhoos. In For the Birds (2007) speelt Van der Graaf een spel met dieptes als in landschapsschilderijen. Een boomachtige vorm is omkleed met letters teksten die met enig puzzelwerk zijn te lezen. Het blijken melancholische leuzen, soms helaas slechts holle one-liners die je eerder op vermolmde parkbankjes zou verwachten. Een wolkenlucht trekt op de achtergrond voorbij. Een grijswitte hemel als uit een stripverhaal in dikke lijnen en arceringen contrasteert met een zachtharig veld, een wuivende vlakte als een winderig graslandschap. Van der Graaf sleept je mee in zijn zwart-witte fantasiewereld, maar wie even met zijn ogen knippert ziet de verf weer. Vette lagen naast dun opgebrachte tinten en hard aangezet zwart vullen de schilderijen met techniek en rijke nuance.

Feestelijke stippen

Malin Persson, Reflection (2007)
Malin Persson, Reflection (2007)

De strak opgezette patronen van Malin Persson doorbreken de lijn van schilderachtige doeken in de tentoonstelling. Perssons schilderijen houden het midden tussen een opgeblazen computerafbeelding en een glas-in-loodraam. Bij haar geen kwaststreek of druiper, maar weloverwogen, in raster uitgedachte kleurvakken. Tussen deze vlakken een nauwe ruimte waarin zich bijna diepte openbaart. In Sound, silence, echo (2007) is het dan ook een visuele echo van het ingezette stramien die in deze tussenruimte zacht zichtbaar wordt. Het patroon op de voorgrond openbaart vormen die, onzeker als ze worden gevonden, ook makkelijk weer overgaan in iets anders, een andere orde die schuilgaat in het grid. In Reflection (2007) zijn de vlakken minder in getal, de meeste donker met soms bodemloze tussenliggende gaten – dieptewerking door kleur en ordening alleen. De schittering van de paar felle vierhoekjes herinnert aan een wateroppervlak met de weerspiegelde zon door een bladerdak, maar dan gevangen in Perssons rigide rasterveld. Het gevaar van een eenvoudige truc trotserend, weet ze binnen het haar zelfopgelegde kader tot intrigerende composities te komen.

Simon Hemmer, Fear of the Dark (2007)
Simon Hemmer, Fear of the Dark (2007)

In Simon Hemmers Zonder Titel (2007) lijkt het alsof we een fragment wereld voorgeschoteld krijgen. Een uitsnede van een groter geheel. Maar van wat? Eigenlijk is er, buiten de dessins en patroontjes, de horizontale lijnen en de als lampions hangende feestelijke stippen, niets dat houvast biedt. Toch is het werk niet zonder meer abstract. De drukbeschilderde vormen zijn horizontaal geordend, als hangend beddengoed bijna, soms tot en met de plooien aan toe. De lijnen die erboven lopen tonen zich een lucht, of een weerspiegeling daarvan. Fear of the Dark (2007) doet iets vergelijkbaars, maar dan beter. Een kubistisch aandoend lijnenspel deelt het doek in vloeiende vakken. Soms een doorkijk naar een duistere achtergrond, soms een reflectie van onbestemde kleurpatronen. Hemmer weet hier vorm en kleur spannend te maken. Felle vlakken, schichten, gevangen in een plastisch bruingeschilderd raamwerk. Het doet aan als een voorstelling van wuft sculptuur.

Popcultuur

Opvallend is dat de werkelijkheid steeds een belangrijke rol blijft spelen in de schilderijen. Hoewel ze geen naturalistische insteek hebben, en het schilderen zelf het uitgangspunt vormt, ligt in de abstraherende vormen en herinterpretaties, of juist in de fantasierijke, collage-achtige composities de wereld bij alle vier winnaars in hun verf op de loer. Ook in de andere schilderijen die te zien zijn valt dit op. Een strak en vereenvoudigd politie-uniform van Jorn Janssen, en ook Isabel Cordeiro’s architectonische ruimtes die bijna constructivistisch in vormen en vlakken oplossen zijn hiervan goede voorbeelden. De speelse wisselwerking tussen realisme en abstractie wordt aangevuld door invloeden uit de computer- en popcultuur. Van nageschilderde virtual reality-werelden tot goedkoop geëtaleerde hyperlinks in acrylverf; deze kunst bevindt zich middenin de schreeuwende tegenwoordigheid. Met de selectie biedt de tentoonstelling van de Koninklijke Prijs voor Vrije Schilderkunst dan ook een voorzichtige maar verwachtingsvolle blik op de stand van zaken in de Nederlandse schilderkunst van vandaag en morgen.

Muziek / Album

Verzamelaar van net onder de maat

recensie: The Jon Spencer Blues Explosion - Jukebox Explosion Rockin' Mid-90s Punkers

.

Báááááálóóóééés Ex… plósion!!! Keek je ooit een liveoptreden van deze band dat hoorde je deze manische kreet menigmaal. Je werd erdoor opgezweept, je werd meegesleurd. Naar de rauwe, lompe wereld van Jon Spencer en zijn, inderdaad, Blues Explosion. Steeds echter blijft de vraag gerechtvaardigd: gaat deze typische liveband die typische vibe ook overbrengen op de nieuwe albums? Nou, bij de onlangs uitgekomen verzamelaar Jukebox Explosion Rockin’ Mid-90s Punkers is dat maar matig gelukt.

~

Even over de bandnaam. Was deze sinds 2004 gemakshalve ingekort tot Blues Explosion, nu staat Jon Spencer er weer voor. Waarschijnlijk omdat het hier om een verzamelaar van oud werk gaat. Goed, lekker verwarrend allemaal, en dat hoort natuurlijk ook wel een beetje bij deze band uit New York. Maar is het eindresultaat van deze compilatie goed? Niet echt. Uiteraard, op de te gekke albums Orange (alweer uit 1994!) en Now I Got Worry (1996) was de band grillig, rauw en briljant ineen. Maar daarna? Tja, Acme (1998) en Plastic Fang (2002) konden mij persoonlijk niet echt bekoren. Het verrassend toegankelijke Damage (2004) echter, mocht er wel weer zijn. En die liveoptredens? Die bleven immer heftig.

Net onder de maat

Welnu, hun meest recente verzamelaar met liedjes die ooit zijn uitgekomen op 7″ inches en singles heeft wat mij betreft een gemiddelde van net onder de maat. Hoe dat komt? Deze verzameling is op z’n zachtst gezegd niet echt coherent. Er staan uiteraard wel goede, dampende nummers op zoals Shirt Jac, Caroline, Push Some Air, het Charlie Feathers-eerbetoon Get With It met Money Mark op keyboard, het bij en door de VPRO opgenomen Curfew Blues en bijvoorbeeld Ghetto Mom. Maar uiteindelijk blijken achttien erg rommelige nummers gewoon te veel van het goede. Dat maakt deze verzameling tot een waar je maar moeilijk doorkomt.

Trashbluezrrs

~

Nu kun je van deze trashbluezrrs misschien ook niet anders verwachten, maar ze zijn wat mij betreft meer dan ooit erg moeilijk om naar te luisteren. Voorbeelden? Fat, Son Of Sam, Latch On, Jailhouse Blues (van André Williams) en Do Ya Wanna Get It. Dit moeilijke komt ofwel door een mindere compositie ofwel door het opnamegeluid, waarvoor luisteraars op de hoes al gewaarschuwd worden. En in zo’n geval moet je die gasten gewoon aan het werk zien om de vibe daadwerkelijk mee te krijgen. Binnenkort hopelijk weer? Als de band niet al uit elkaar is? (Een weinig geüpdate website doet anders vermoeden.) Ik heb dáár door deze compilatie namelijk wél weer erg veel zin in gekregen! Báááááálóóóééés Ex… plósion!!!