Film / Films

De smaak van vernietiging

recensie: Vengeance is Mine

.

De Japanse regisseur Shohei Imamura zei ooit dat hij gefascineerd was door de lagere regionen van het menselijke lichaam in relatie tot de onderlaag van de samenleving. Hij zag film als een doortastend middel om de duistere facetten van de realiteit weer te geven. Zo ook in Vengeance is Mine. Deze cult-film is een indringend portret van een seriemoordenaar en de schijnheilige samenleving die hem gemaakt heeft tot wat hij is geworden.

~

De ambigue fascinatie die je als kijker voor Enokizu opbouwt is deels het resultaat van Ken Ogata’s spel. In het westen werd hij bekend door zijn sterke vertolking van de schrijver Yukio Mishima in Paul Schraders Mishima: A Life in Four Chapters (1985). In Vengeance is Mine speelt hij een man die wordt gedreven door intense haat en gevoelens van superioriteit. Hij is een klassiek voorbeeld van een sociopaat die walgt van de samenleving waarin hij leeft. Dat je toch sympathie krijgt voor Enokizu komt vooral door de huichelachtigheid van de mensen om hem heen. Als Enokizu door het moderne Japan doolt, merkt hij dat corruptie en cynisme de onderliggende basis van een schijnbaar normale samenleving vormen. Op bepaalde momenten is Enokizu erg menselijk en kwetsbaar, maar als zijn woede de overmacht heeft is hij een onbedwingbare moordenaar die zonder enig motief doodt.

Gedetailleerd portret

Vengeance is Mine is een krachtige film, maar ook onevenwichtig. De film is met 140 minuten vrij lang en Imamura volgt te veel personages die niet altijd even relevant zijn voor het verhaal. Daarnaast is er ook nog een gedateerde soundtrack die doet denken aan de muziek van een Amerikaanse politieserie uit de jaren zeventig. Ondanks deze manco’s is Vengeance is Mine een gedetailleerd portret van een verward man en de maatschappij waar hij uit voortkomt.

Deze editie is voorzien van een boekje met een essay, maar bevat afgezien van een trailer geen extra’s.

Muziek / Album

Parels tussen de modder

recensie: Timesbold - Ill seen Ill sung

.

Het lijkt er namelijk op dat we als luisteraar heel erg onder de indruk moeten zijn dat er zoveel instrumenten worden gebruikt. En dat die ook nog allemaal door dezelfde mensen worden gespeeld. ‘Multi-instrumentalisten’ noemen ze zichzelf op de site en in interviews. En ja, er wordt een groot aantal instrumenten gespeeld op het album. Dat levert soms mooie stukken op, maar is niet iets wat we nooit eerder hoorden en ook niet iets om over op te scheppen. Maak gewoon muziek! Maar Timesbold is “not your typical band”, en moet dat keer op keer vermelden.

Kwetsbaar

~


Het album begint vrij sterk met Old Hannah. Een nummer met, zoals de gehele plaat, een folksound. Veel banjo en slide gitaar over een up-tempo beat. Ook het nummer daarna is pakkend. Catchy gitaarloopjes, up-tempo banjo-deuntje en een zanglijn die zich al vrij snel in je muziekgeheugen brandt. Maar daarna gaat het mis. De stem van zanger Jason Merritt (ook wel bekend als Whip) heeft iets breekbaars, iets kwetsbaars, maar wordt na verloop van tijd wat zeurderig. En als hij “I think it’s been a long time, since I’ve had a good time” zingt, wordt het echt te veel. Skippen naar het volgende nummer helpt niet. Want Takeaway is het dieptepunt van de plaat. Eenmaal bij When I Come Around aangekomen is de enige gedachte: don’t come around! Jammer, want het is op zich een sterk nummer, maar ingeklemd tussen twee vervelende tracks is het toch een parel in de modder.

Quasi filosofisch

~


Toch valt op de kwaliteit van de muziek niet veel af te dingen. De muzikanten zijn vakmannen. Sommige tracks zoals Recover Ring zou je zelfs ontroerend kunnen noemen, als je niet teveel naar de tekst luistert. Want die zijn het allemaal ‘net niet’. De woordspeling in het hiervoor genoemde Recover Ring bijvoorbeeld, is zo voor de hand liggend dat hij vervelend is. En ook de rest van de teksten zijn tè quasi filosofisch en daardoor pretentieus. Voorbeeld daarvan is All ReadyMade, waarin hij vol emotie laat weten een piano te zijn “Key by Key”.
Overigens heeft zanger Whip een verleden met ongelukkig gekozen teksten. Zijn soloplaat heette bijvoorbeeld Blues For Losers. Een plaat die je, zoals OOR-magazine opmerkte, niet graag in de platenwinkel wilt kopen.

Kortom, het album is muzikaal van prima kwaliteit, heeft een fijne diversiteit aan instrumenten en een aantal leuke nummers. Maar de zeurderige stem van Jason Merritt in combinatie met de slome slides op de gitaar maken het geen prettig geheel. En dat is jammer. Keer op keer probeerde ik opnieuw de plaat aan te zetten, werd enthousiast door de openingstrack en soms zelf een beetje ontroerd. Maar halverwege de plaat zakt het gewoonweg in. De enige optie die rest: skippend door het album.

Boeken / Fictie

Efficiency is een onmenselijke waarde

recensie: Ninni Holmqvist (vert. Rory Kraakman) - De Eenheid

Literaire toekomstscenario’s hebben de neiging om somber te zijn. 1984 van Orwell, This perfect day van Levin, en Brave new world van Huxley zijn klassieke voorbeelden. Ninni Holmqvist voegt daar met De eenheid een geheel nieuw en eigentijds perspectief aan toe.

De Zweedse schrijfster Ninni Holmqvist debuteerde in 1995 met de bundel korte verhalen Kostym. Haar werk is inmiddels in diverse talen vertaald. De eenheid is haar romandebuut, waarin ze zich direct waagt aan grote thema’s zoals de zin van het bestaan en het onvoorwaardelijke recht op persoonlijke vrijheid.

Luguber


De eenheid speelt zich af in Zweden, in een nabije toekomst. Er wordt een strikt onderscheid gemaakt tussen Onmisbare en Overbodige mensen. Voor de Onmisbaren is er weinig aan de hand, maar wie niet aan de wettelijk vastgestelde criteria voldoet, wordt in een ‘Reservebankeenheid voor biologisch materiaal’ geplaatst. Dat klinkt luguber – en dat is het ook – al blijkt dat degenen die in de Eenheid worden geplaatst, kinderloze vrouwen vanaf 50, en mannen vanaf 60 jaar oud, het niet noodzakelijk slecht hebben. De Eenheid heeft qua faciliteiten namelijk veel weg van een luxueus vakantieoord.

Naarmate het verhaal vordert, blijkt echter dat deze faciliteiten onderdeel zijn van een strategie die er voor moet zorgen dat de bewoners de motivatie verliezen om te rebelleren of trachten te ontsnappen. Geen overbodige strategie, want wie in de Eenheid zit, wordt onderworpen aan tal van psychologische en medische experimenten die soms bijzonder schadelijk zijn en fungeert daarnaast als levende donorbank. De Overbodigen leveren letterlijk stukje bij beetje hun bijdrage aan de maatschappij in de vorm van bijvoorbeeld hun netvlies, gehoorbeentjes en nieren. Tot uiteindelijk hun hart en longen worden geoogst, om zo het leven van een Onmisbare te verlengen.

Geen excuses


Het bovenstaande lijkt erg vergezocht, maar Holmqvist weet de wereld waarin dergelijke wetgeving mogelijk is angstwekkend dichtbij te halen door gebruik te maken van ijzig logische argumenten:

“Eerst kwam de wet die bepaalde dat ouders hun ouderschapsverlof precies gelijk moesten verdelen voordat het kind achttien maanden was. Daarna werd kinderopvang van acht uur per dag verplicht gesteld voor alle kinderen tussen de achttien maanden en zes jaar. […] Niemand loopt meer het risico om in een afhankelijke positie terecht te komen, in ieder geval niet vanwege de kinderen. Er is geen excuus meer om geen kinderen te krijgen. Er is ook geen excuus meer om geen inkomen te verwerven als je kinderen hebt.”

Daar valt rationeel gezien geen speld tussen te krijgen, mits je bereid bent om als samenleving afstand te doen van het individuele recht op persoonlijke zelfbeschikking. Democratie lijkt dan opeens een potentieel uiterst gevaarlijke staatsvorm.

Zwaard van Damocles


Het verhaal begint als Dorrit Weger haar intrek neemt in de Eenheid. Ze is een ongetrouwde en kinderloze schrijfster. Maar al is ze zelfstandig en niemand tot last, ook voor haar komt de dag dat zij wordt opgehaald om toe te treden tot de Eenheid. Na een zenuwachtige en wat onwennige start heeft ze het al snel eigenlijk wel naar haar zin. Ze maakt vrienden en wordt aanvankelijk voor onschuldige tests gebruikt waardoor haar verblijf alleszins draaglijk is. Toch wordt ze geregeld geconfronteerd met haar voorland, bijvoorbeeld als ze na het zwemmen de gemeenschappelijke doucheruimte binnenloopt:

“Voor ons stonden zes naakte vrouwen. Ze hadden allemaal een of meer operatielittekens, de meesten op hun buik. Twee vrouwen hadden kromme opgezwollen ledematen, een ander had duidelijk moeite met ademen.”

Maar ook al hangt haar toekomst haar als een zwaard van Damocles boven het hoofd, Dorrit maakt het beste van haar tijd. Ze begint aan een nieuw boek en wordt verliefd op een man, van wie ze totaal onverwacht zwanger raakt. Op dat moment lijken de machtsverhoudingen om te slaan; ze is immers niet langer Overbodig en als ze ook nog eens in het bezit komt van een sleutel, heeft ze alle touwtjes in handen.

De keuze die ze dan moet maken is echter geen makkelijke, want de geluiden die de nieuwkomers met zich meebrengen zijn verontrustend en schetsen een beeld van een maatschappij die op een gevaarlijk hellend vlak terecht is gekomen. Geslachtsziektes grijpen om zich heen doordat vrouwen onbeschermde seks hebben om zwanger te raken en steeds vaker worden kleine kinderen uit pure wanhoop ontvoerd. Dorrit vraagt zich af hoe zij zich als 50-jarige alleenstaande moeder moet handhaven in die samenleving.

Gortdroge logica
Het gevaar van dit soort toekomstliteratuur is dat de auteur zich verliest in pamflettistische stellingnamen en een overdaad aan sentiment. Wat dat betreft, houdt Holmqvist voldoende afstand en hanteert ze steevast haar gortdroge logica zonder tegelijkertijd de menselijkheid van haar personages uit het oog te verliezen. Ze waagt zich niet aan mooischrijverij en blijft ver van gemoraliseer. Haar schets van een op hol geslagen samenleving, die uit oogpunt van zuiver rationele uitgangspunten individuele vrijheden terzijde schuift, overtuigt mede doordat ze geen linkse of rechtse politieke meningen tussen de regels door laat schemeren.

Net als 1984 en This perfect day toont de Eenheid aan dat individuele vrijheid een voorwaarde is om de menselijkheid van een samenleving te bewaren. Holmqvist heeft deze boodschap overtuigend in onze tijd geplaatst. Via de meesterlijke laatste alinea, waar ze de afstandelijkheid laat varen en de onmenselijkheid van de Eenheid uiterst doeltreffend beschrijft, zorgt ze er voor dat het verhaal op een angstaanjagende maar prachtige manier heel dichtbij komt.

Muziek / Album

Het wachten beloond

recensie: k.d. lang - Watershed

k.d. lang maakt al jaren kwaliteitsmuziek en dat is inmiddels met vier Grammy’s onderstreept. Toch hebben we sinds Invincible Summer uit het jaar 2000 moeten wachten op een cd met eigen composities. In 2004 werden we nog ‘gesust’ met een prachtig album met covers, Hymns Of The 49th Parallel. Met Watershed beloont k.d. lang ons voor het lange wachten en zet ze een album neer dat herinnering oproept aan Ingénue, met afstand haar beste album, als je het mij vraagt. Of zij die plaat overtroffen heeft zal de tijd moeten leren. Nu, na zo’n tien draaibeurten, komt ze heel dicht in de buurt. Volledigheidshalve moet ik nog even opmerken dat iedereen die van de andere kant van k.d. lang houdt, de country-kant, niet echt aan zijn trekken komt. Toch heeft Watershed wel degelijk country-invloeden en hoewel die vakkundig zijn weggestopt, verloochent ze haar afkomst zeker niet.

~

Watershed zet een zilveren kroontje op de inmiddels vijfentwintig jaar durende carrière van deze singer-songwriter. Wat het nog meer bijzonder maakt is dat dit het eerste album is dat k.d. lang zelf produceerde. Ze heeft de touwtjes van deze plaat dus stevig in handen. Het is haar elfde reguliere werkstuk en het tweede voor het Nonesuch label. Zelf zegt k.d. lang dat ze op deze plaat alle elementen die ze op al haar vorige platen aanraakte, nu weer langs gaat. Dat lijkt op een herhalingsoefening. Maar ook na meerdere keren luisteren kan ik haar niet betrappen op het herhalen van liedjes van andere albums.

Laidback mix

k.d. lang is een meesteres in het mixen van stijlen. Met haar warme, poëtische stem geeft ze je een downtempo soulgevoel dat je als een warm bad omgeeft. De Braziliaanse bossanova is verwerkt in een aantal composities. In andere composities gaat ze van de blues naar de country, waarbij de twee stijlen in elkaar vervloeien. Dit album ademt een laidback sfeer uit die je heerlijk laat ontspannen. Al bij de eerste klanken weet je dat je te maken hebt met een nieuw album van Miss k.d. lang, als je haar natuurlijk al kent. Op haar vorige album met alleen covers heb je hetzelfde gevoel. Maar nu opnieuw met eigen werk is het dubbel lekker. Ze schrijft tenslotte heerlijke liedjes. Met teksten die vragen om wat dieper beoordeeld te worden: “Als je in de hoek ligt en je wonden likt vol van verlangen naar je verloren liefde. “(eigen vertaling uit Flame Of The Uninspired). Dat nodigt uit om de tekst beter te beluisteren of te lezen.

IJzersterke opening

~

De opening van het album is ijzersterk. I Dream Of Spring start met een bluesy gitaar, basgitaar en drum. Tijdens het refrein komt daar de pedal steel gitaar bij, terwijl dit nummer uitgroeit tot een heerlijke torchsong. Beter kan het haast niet worden denk je dan, en dat is ook zo. Het openingsnummer is eigenlijk ook het prijsnummer van dit album. Maar we mogen songs als Sunday en Flame Of The Uninspired daarbij eigenlijk niet tekort doen. Er zijn ook verrassingen, zoals het tweede nummer, Je Fais La Planche, waarbij k.d. lang niet alleen Engels maar ook Frans in haar teksten stopt. Of wat dacht je van een banjo die in het derde nummer, Coming Home, van het album voorbij komt? Een groot nadeel van dit album is eigenlijk de speelduur. Met een magere veertig minuten is het alweer voorbij. De tijd vliegt als het mooi is!

Boeken / Fictie

Het harde leven in een prachtige streek

recensie: Kveta Legátová (vert. Edgar de Bruin) - De mensen van Zelary

In haar roman De mensen van Zelary beschrijft Kveta Legátová geen straatrumoer, maar het alledaagse leven in een bergdorp. Ze toont het leven in en met de natuur, de kroeg en de kerk. De roman is opgebouwd uit een verknoping van min of meer op zichzelf staande verhalen. Het verbindende element tussen deze verhalen wordt gevormd door het verschijnen van steeds dezelfde personages in steeds dezelfde omgeving.

Kveta Legátová, pseudoniem voor Vera Hofmanova (geboren in 1919), heeft de door haar vastgelegde verhalen gehoord en ten dele zelf ervaren in de tijd dat zij als onderwijzeres in de afgelegen bergstreek Kopanice aangesteld was. Deze strafmaatregel had zij te danken aan het feit dat zij geen lid van de communistische partij was, en ook niet van plan was dit te worden. Legátová heeft deze verhalen, die spelen in het midden van de 20e eeuw en ook rond die tijd geschreven zijn, pas in 2001 gepubliceerd. Zij ontving voor dit werk de Tsjechische Staatsprijs voor Literatuur. Tevens is het boek verfilmd en heeft het in 2004 een Oscarnominatie gekregen voor de beste buitenlandstalige film.

Bewoners

In elk van de hoofdstukken krijgt het leven van een van de dorpsbewoners de hoofdrol. Zo heeft vroedvrouw en kruidenvrouwtje Lucka, samen met de priester, in de dorpsgemeenschap een bepalende rol. Lucka neemt geen blad voor de mond wanneer zij mannen uit het dorp de waarheid zegt en geen enkel huis in de streek heeft geheimen voor haar. Ze is erg gesteld op rekenwonder Zena en is bijna dagelijks bij haar te vinden. Zena weet overal geld uit te slaan. Ze begint daar van jongs af aan al mee door het rondbrengen van melk en het verkopen van handwerkjes. Er staat haar dan ook al duidelijk voor ogen waar ze later wil wonen; op een stuk weide bij het dorp met schitterend uitzicht.

De jongen Vratislav Lipka wordt als wees naar een klooster gebracht, maar door toedoen van een van de zusters, die in hem haar broer herkent, weer teruggebracht naar het dorp. Zijn voorgeschiedenis komt later in het boek naar voren: Legátová schetst ons zijn gewelddadige oom Michal, maar ook zijn vriendschap met de fantasievolle en leergierige Helenka. En zo gaat het met de meeste personages. Geen van de levensverhalen komt chronologisch tot stand. De gebroken ribben van de knappe, katholieke Zuzanka, die haar ouderlijk huis verlaat voor de protestante Marek, blijken later toch een andere oorzaak te hebben dan door Lucka wordt aangenomen. Dit houdt je fantasie levend en maakt je gaandeweg dan ook steeds nieuwsgieriger naar de invulling van de open plekken.

Natuur

In een interview heeft Legátová te kennen gegeven dat het leven voor de dorpsbewoners hard was. De mensen waren erg arm en de leefregels waren archaïsch, maar wel duidelijk. Duidelijk zijn ze inderdaad: vaders voeden op met straffe hand, moeders sloven in huis en het kinderleven is nog een onschuldig stadium waarin alle mogelijkheden open liggen. Ook is de natuur nog alom tegenwoordig. Het landleven mag dan hard zijn, het blijkt aanleiding te geven tot bijna euforische gevoelens:

“De weg was gevaarlijk, maar de voerman, rechtop en met de benen wijd uiteen, maande het paard tot een snellere draf. De wind rukte aan zijn haren, verdoofde hem, striemde ijzig over zijn vooruitgestoken borst, maar de man lachte, bedwelmd door de rit, hij lachte met een droge mond en over zijn wangen stroomden tranen.”

Het schone, het overweldigende, maar ook het ongenaakbare van de natuur krijgt in het hele boek regelmatig nadruk. Het eerste hoofdstuk ontaardt mede hierdoor bijna in een karikatuur van het romantische dorpsleven van 50 jaar geleden. Het is even doorzetten, maar vanaf het tweede hoofdstuk verdwijnen dit soort beschrijvingen iets naar de achtergrond en gaat je aandacht uit naar de belevenissen van de verschillende dorpsbewoners.

Legátová gebruikt vaak beelden die wij nu als cliché ervaren. Zo “schuifelden oude vrouwen met bundels sprokkelhout op hun kromme rug”. Bijna onvermijdelijk, gezien de periode waarin de verhalen zijn opgetekend, krijgt de roman daardoor een nogal gedateerde indruk. Dit wordt nog versterkt door het gebruik van woorden als ‘wildebras’, ‘knorrig’ of ‘snotneus’. Het dorp en zijn bewoners komen desondanks tot leven door de indringende gebeurtenissen die in het leven van ieder van hen voorvallen. Legátová wordt niet sentimenteel of melodramatisch bij dit alles en weet haar beschrijvingen vaart te geven waar het haar personages betreft. De vele natuurverwijzingen en het ouderwets aandoende taalgebruik creëren tijdens het lezen van deze knap geconstrueerde roman helaas een zekere afstand tot de hoofdpersonen en leiden vaak tot irritatie.

Theater
special: De ervaring van de toeschouwer

Interview met Nicole Beutler

LISA is een samenwerkingsverband van vijf onafhankelijke dans- en performance makers. Zij werd vorig jaar uitgenodigd door Theater Kikker en Springdance. LISA kreeg een kreeg carte blanche; ze koos ervoor werk van haarzelf en dat van buitenlandse theatermakers te tonen. Nicole Beutler (München, 1969) maakt deel uit van LISA en is werkzaam als choreograaf- theatermaker en tevens artistiek adviseur voor andere choreografen. Daarnaast is ze als gastdocent verbonden aan de theaterschool Amsterdam.

Een gesprek over haar ideeën over hedendaagse dans en haar laatste voorstelling (work in progress), “Les Sylphides“. “Ik denk dat de inhoud van een voorstelling gezamenlijk wordt geconstrueerd: door de ogen, het brein en de beleveniswereld van elke toeschouwer.”

Het werk van LISA laat zich niet gemakkelijk in woorden vangen.Is het dans of is het te kenmerken als performance? Waarin zit het verschil?
“Ik vind mijn werk niet meer performance, dan dans, eigenlijk interesseren deze disciplines mij niet zo. Het gaat om dans, performance en theater in één. Wat mij fascineert is de bewuste omgang met de codes van theater. Dit is dan ook wat wij de afgelopen tien jaar hebben geleerd van de conceptuele kunst. Ik heb lang met Jėrôme Bel gewerkt en getoerd, maar er is een heel scala aan makers die de codes van het theatrale evenement hebben bloot gelegd. Op basis van deze nieuwe kennis kunnen wij met LISA verder. Wij willen op een intelligente en speelse manier omgaan met ideeën. Het gaat vooral om het maken van ervaringen.”

Welke rol speelt de achtergrond van de makers in dit samenwerkingsverband?
“Het feit, dat drie van ons een dans- of choreografieopleiding hebben gedaan (SNDO, School Voor Nieuwe Dansontwikkeling), heeft natuurlijk grote invloed op hoe wij werk in elkaar zetten. Met name de wijze waarop wij het lichaam op het toneel neerzetten en de vragen die wij onszelf stellen ten aanzien van dans: In welke context wordt het werk getoond en wat zijn belangrijke aspecten? Waarom beweegt iemand en wat is beweging? Is het een politieke beweging? Een extatische beweging? Een onzichtbare beweging?”

~

Beutler beschrijft naast opleiding een andere verbintenis: “Ik vind het moeilijk om voor ons vijven te spreken, maar wat ons volgens mij vooral bindt is de reflectieve praktijk. Hiermee bedoel ik de zoektocht naar nieuwe vormen in het theater. Wij zijn allen kunstenaars waarbij de vorm gekozen wordt aan de hand van de inhoud. Alleen Paz Rojo en ik werken vrij tastbaar met het dansende lichaam. David Weber-Krebs en Ivana Müller werken allebei veel met video. Daarbij is David bezig met video-installaties en performance, Ivana veelal met tekst en het vertellen van verhalen in nieuwe vormen. Voor mij is performance als inhoudelijk component een grote inspiratiebron; het gaat om het daadwerkelijke moment, de uitvoering. Ik wil het uitvoeren van een beweging met een bepaald bewustzijn en in volle concentratie laten gebeuren. Dit maak ik graag een gedeeld moment met het publiek. Hierin schuilt voor mij de spanning. Het werk is dan ook nooit af.”

Theatrale conventies

Beutler vertoonde tijdens het LISA festival een remake van Les Sylphides, het eerste non- narratieve klassieke ballet. Het idee begon aanvankelijk als een onderzoek bij dansateliers en groeide uit tot een voorstelling. Beutler zoekt de afkomst van theatrale conventies. Ze doelt hiermee op de ideeën omtrent het theater die ten tijde van Lodewijk de XIVe zijn opgesteld. Lodewijk de XIVe wilde in de zeventiende eeuw de absolute macht. Om dat te benadrukken nam hij ook de kunsten voor zijn rekening. Hij was zelf een geschoold danser, de uitdraai en de vijf basisposities uit het klassiek ballet komen uit zijn tijd. Het had een centrale boodschap: Frankrijk wilde laten zien dat ze de natuur naar eigen hand kon zetten. Enkele voorbeelden van de conventies die Beutler bedoelt, worden door ons (terecht) als vanzelfsprekend ervaren: Het publiek zit tegenover het speelvlak, het wordt donker, het publiek krijgt een lichamelijk passieve en contemplatieve rol toegewezen. De performers zijn virtuoos, onaantastbaar en indrukwekkend. Er is dus duidelijk een afstand tussen die twee werelden. Iemand kan iets, de ander kan dat niet. Beutler gaat verder: “Deze conventie speelt in het bijzonder in de moderne dans en in het ballet. Voor mij zijn deze grenzen echter vaag. Ik vraag me af of deze opstelling, deze conventies nog altijd noodzakelijk, dan wel actueel zijn. Ik denk dat de inhoud van een voorstelling gezamenlijk wordt geconstrueerd: door de ogen, het brein en de beleveniswereld van elke toeschouwer. De hedendaagse dans heeft de conventionele opstelling al in de jaren zeventig opgeheven.” Ze noemt voorbeelden als het Judson Dance Theater en Yvonne Rainer. “Voor de dans behoren alledaagse bewegingen sindsdien tot de mogelijkheden binnen een dansperformance, net als de bewuste interactie met het publiek.”

Remake

~

Het fenomeen remake heeft naast de heropvoering van balletklassiekers, een hoge vlucht genomen. Binnen de hedendaagse dans is een kentering gaande. Men mag zich zichtbaar door voorgangers laten inspireren. Eerder dit jaar ging tijdens de Nederlandse dansdagen het Cover project in première. Emio Greco / PC , Leine & Roebana, anoukvandijk en ISH onderzochten oude en nieuwe waarden aan de hand van het werk van grootmeesters: Hans van Manen, Rudi van Dantzig, Jiri Kylián, Ton Lutgerink en Amy Gale.

Waaarom heb je gekozen voor het maken van een remake? Met andere woorden: Waarom dook jij in de wereld van Fokine?
“Ik ben in mijn werk voortdurend op zoek geweest naar nieuwe vormen, ontstaan vanuit het niets. Mijn fascinatie ligt in het choreograferen van het fijnste detail, van alles wat zich bijna onzichtbaar en tussen de vorm afspeelt. Ook herhaling blijft als communicatiemiddel interessant. Dit is eigenlijk de eerste keer dat ik in mijn repertoire een bestaande ‘tekst’ hiervoor gebruik.”

De wijze waarop ze deze tekst gebruikt, legt ze uit: “Ik wil de opgestelde formaliteiten niet per definitie verbreken, ook wil ik ze niet belachelijk maken. Ironie is een gemakkelijk vluchtmiddel. Les Sylphides is eveneens geen onderzoek of technische analyse. Ik was simpelweg gefascineerd door dit ballet. Niet vanwege haar non-narratieve karakter, maar vanwege haar schoonheid, precisie, volmaaktheid en haar ruimtelijke, caleidoscopische verschuivingen. Ik wilde dit tastbaar maken en kijken wat we ervan kunnen leren. Ik denk dat dit doel het best tot zijn recht komt door precies in te zoomen op de beweging en net als in mijn andere werk te kijken naar wat er zich tussen deze bewegingen afspeelt. Ik heb dit onzichtbare vervolgens uitvergroot en tot het materiaal gemaakt.”

In feite is de voorstelling een reactie op een klassiek ballet. Zou je het om deze reden ook neo-klassiek kunnen noemen?
“Ik zoom in op het ballet, op basis van de videoregistratie van het Bolshoj ballet in London (1986). Ik probeer niet op gemakkelijke wijze mijn favoriete dynamiek te laten zien, of het materiaal te manipuleren. In tegendeel, ik kijk heel nauwkeurig naar wat er gedaan wordt en hoe men beweegt. In die zin verwijder ik me niet van klassiek ballet, maar ik maak geen reactie, ik maak een remake. Ik wil de essentie van Les Sylphides, deze magische schoonheid herbeleven. Dit wil ik vooral doen in het hier en nu, met echte mensen. Mensen die je als toeschouwer kunt ruiken, kunt zien trillen en voelen. Een danseres staat voor je, is heel erg dicht op de huid, en toch staat ze stil, in haar positie van het Corps de Ballet en lijkt ver weg.
Een balletvoorstelling op verre afstand op een groot toneel blijft het tonen van kunst, geld, macht, een culturele functie. Als toeschouwer ben je niet belangrijk. Ik wil theater maken waarin de communicatie met het publiek telt. Het feit, dat wij samen in een ruimte zitten, dat het live is en geen film. Ik wil zichtbaar maken dat iedereen aan de betekenis meewerkt, ook de toeschouwer. Het liefst wil ik de toeschouwer een unieke ervaring meegeven waarin het onbenoembare, iets wat zich tussen de materiële wereld afspeelt, zichtbaar wordt. In feite draait het om de oneindige complexiteit van het leven.”

De toeschouwer en de performer

~

Hoe ziet de relatie tot de toeschouwer er concreet uit?
“In Les Sylphides heb ik het publiek weer letterlijk dichterbij het ballet gezet. Ik heb dit gedaan door het publiek op het podium te laten plaatsnemen. Het publiek is zelf de landscape, wat mij betreft het ‘corps de ballet’. Daarnaast bewegen de drie performers tussen, op en rond de toeschouwers. Tot slot vind ik het interessant dat de toeschouwer de metamorfose van mens naar performer ziet. De performers hoeven wat mij betreft niets te pretenderen op het toneel. Ik denk dat de toeschouwer zich wellicht gemakkelijker kan identificeren met een dergelijke performer dan met een uiterst technische danseres.”

Ligt hierin ook de keuze voor de mensen met wie je werkt?
“Mijn fascinatie voor imperfectie heeft hier zeker mee te maken. De performer is een mens zoals wij allen. Door zijn acties en zijn concentratie om iets te laten verschijnen, maken wij samen iets mee in het hier en nu. Dat blijft een mens met twijfels, vragen, gedachten, schoonheid, maar ook met zijn beperkingen. Ik werk daarom niet per definitie met technisch geschoolde dansers. Het continue besef waar je mee bezig bent en de relatie daarin met de toeschouwer zijn voor mij noodzakelijk. De performer moet door zijn of haar bewustzijn de inhoud van het stuk dragen. Ik heb daardoor een grote compassie met de dansers. Nogmaals, ik zoek geen lichamelijke perfectie. De dansers wilden op spitzen. Dat was mooi, maar als het teveel pijn had gedaan had ik het gegeven niet gebruikt.”

Les Sylphides (work-in-progress) 19 april, Springdance, Utrecht
Enter Ghost, 23 en 24 april, Beursschouwburg, Brussel
Enter Ghost, 14 en 15 mei, Brakke Grond, Amsterdam

Boeken / Fictie

Pleidooi voor sprakeloosheid

recensie: Stefan Hertmans - Het zwijgen van de tragedie

.

Het is ronduit een feest voor de lezer om door een veelzijdig en begenadigd schrijver als Hertmans meegenomen te worden op een tocht langs de doorwerking van het Griekse spreken in de tragedies in het denken over sprakeloosheid en onmondigheid bij negentiende-eeuwse romantici zoals Hölderlin en hun twintigste-eeuwse erfgenamen zoals Celan.

Sprakeloosheid

“Verlichting is de bevrijding van de mens uit zijn zelfverschuldigde onmondigheid.” Dat zijn de bekende woorden waarmee Immanuel Kant zijn opstel Wat is Verlichting? opende. Diens centrale leus voor de Verlichting, ‘Heb de moed je eigen verstand te gebruiken’, is nog bekender. Tegen dit Verlichtingsoptimisme in, laat Hertmans echter zien dat sprakeloosheid en onmondigheid bij de mens niet alleen het gevolg zijn van een gebrek aan moed om te denken. Na Kant, in de vruchtbare periode van de Romantiek en hun navolgers, staan er denkers en dichters op voor wie het verwerven van kennis het probleem van zwijgen en onmondigheid niet oplost, maar juist oproept. Hertmans schrijft: ‘Het resultaat van deze utopische waan [van de Verlichting, GJH] – dat we de wereld zouden kunnen doorgronden en kennen als een gesloten systeem, zoals dat ons op school werd beloofd – blijkt heel wat introverte zielen op zichzelf te hebben teruggeworpen.’

In de ervaring van deze ‘introverte zielen’ laat de werkelijkheid zich niet in een talige ordening vangen. Zo ontstaat de paradox van grote woordkunstenaars die in hun gedichten snakken en reiken naar een woordeloosheid die de taal tot zwijgen brengt. Het werk van deze dichters is hermetisch te noemen. Het is ontoegankelijk, maar op een andere manier dan het hermetisme uit eerdere eeuwen. Toen was hermetisme vooral een spel, een ‘alchemie met woorden’, maar vanaf de negentiende eeuw wordt hermetisme ook een manier om met ’tragisch gestotterde ‘on-zin” de wereldervaring van de romantici te verwoorden. Nietsbetekenende woorden, zoals Pallaksch dat Hölderlin op het eind van zijn leven zijn bezoekers toevoegde ‘als hij eigenlijk wilde zwijgen’, worden volgens Hertmans, ‘een existentieel litteken, een manier om voelbaar te maken wat niet anders, vooral niet eenduidig gezegd kon worden’.

Ironie

In de essays die in deze bundel bijeengebracht zijn, behandelt Hertmans niet alleen het probleem van de onmondigheid in de Romantiek, maar geeft hij ook een reeks belangwekkende overwegingen bij tragedies van Empedocles en Sophocles en houdt hij een scherp exposé over de verhouding tussen de ernstige romantische ironie die hij confronteert met de meer lichtvoetige, en in Hertmans’ ogen oppervlakkige postmoderne ironie. Elk van deze essays zijn zeer lezenswaard: ze zijn niet alleen prachtig geschreven, maar ook diepgravend. Hertmans weet op indrukwekkende wijze de inzichten van vele hedendaagse (veelal Franse) denkers in zijn betoog te incorporeren.


Het langste essay, dat bestaat uit de aantekeningen bij de voorbereiding van Hertmans’ toneelversie van de Antigone, bevat intrigerende observaties over deze tragedie en haar relevantie voor ons eigen begrip van de wereld. Tegelijkertijd maken ze Hertmans’ eigen positie duidelijk. Zijn lezing van Sophocles’ werk is door en door beïnvloed door denkers zoals Lacan, voor wie Antigone de enige, echte held van het stuk is. Maar is dit wel waar?

Geluk

Antigone bestaat alleen maar bij de gratie van de andere figuren zoals Ismene en Kreon en bij de gratie van het plot van de tragedie waartoe zij behoren. Het is dan ook niet bij voorbaat duidelijk wie hier degene is die de toeschouwer zou willen omhelzen. De één zal de voorkeur geven aan de burgerlijkheid van Ismene die temidden van de aanstaande strijd tussen Antigone en Kreon vooral pleit voor terughoudendheid om escalatie te voorkomen. De ander prefereert de ‘heteronomie’ van Kreon die, wat men er ook allemaal van vindt, hem in ieder geval in staat stelt te veranderen en om tot een ander inzicht te komen – wat is er menselijker dan zo’n verandering? Weer anderen zullen de waanzinnige koppigheid van Antigone omhelzen die zich op geen enkele manier laat beïnvloeden door omstandigheden. De mogelijkheid van deze vele voorkeuren laat Hertmans niet open. Voor hem kan alleen Antigone het hoogste vertegenwoordigen. Zoals hij schrijft: ‘Grote literatuur maakt de verbeelding van een samenleving altijd neurotischer, omdat ze de gevoeligste zenuw raakt – die van de angst voor verlies van geluk.’ Maar, zo zou de kritische lezer kunnen opmerken, geluk is ook iets teers dat wellicht beschermwaardig is en misschien niet zomaar met de hooghartigheid en eigengereidheid van een Antigone met voeten mag worden getreden.

Bij deze kleine kritische noot moet meteen het volgende worden opgemerkt. Het feit alleen al dat de essays dergelijke vragen oproepen en de lezer zo tot denken stemmen, laat het eminente belang van deze bundel zien. Hertmans heeft met het zwijgen van de tragedie een belangrijk thema aangesneden dat met het verschijnen van deze bundel nog lang niet uitgeput is. Het ongezegde, het zwijgen en de stilte heeft de afgelopen twee eeuwen een zeer grote rol in filosofie, literatuur en poëzie gespeeld. Het is voor de lezer te hopen dat Hertmans nog vaker op deze onderwerpen in zal gaan.

Boeken / Fictie

Wat Hij wil of wat jij wilt?

recensie: Niccolò Ammaniti (vert. Etta Maris) - Zo God het wil

.

Wat wil God? Iedereen denkt daar anders over, zeker als het neerkomt op de kwestie wat God van jóu wil. In Zo God het wil van Niccolò Ammaniti hebben de personages allemaal hun eigen relatie met de Allerhoogste en laten ze zich leiden door wat zij denken dat Hij van hen vraagt. En dat is vooral: misdaden plegen. Zij willen de pinautomaat niet kraken, zij willen niet verkrachten of moorden, maar het moet, want het is de wil van God.

Alles is voor de personages in Zo God het wil verklaarbaar en begrijpelijk, als je maar, net als hen, inziet dat God het zo heeft gewild. De enige die zichzelf verantwoordelijk acht voor zijn daden, is Christiano. Hij is degene die op het allerlaatste moment probeert te redden wat er nog te redden valt, nadat Gods duistere wil zijn leven onherroepelijk heeft veranderd.

FamiliebandHoewel de echte hoofdpersoon van het boek Christiano Zena is, spelen veel figuren uit het dorp eigenlijk een hoofdrol: vader Rino, diens vrienden Danilo en Vier Kazen, de maatschappelijk werker Beppe, de arts Enrico Brolli, maar ook de twee meisjes Esmeralda en Fabiana uit Christiano’s klas en zelfs de zomaar toevallig aanwezige Rita Baldi. Die laatste bijvoorbeeld speelt nauwelijks een rol in het verhaal en zou er zelfs uit weggelaten kunnen worden, maar op het moment dat auteur Ammaniti meer over haar leven begint te vertellen en haar gedachten neerschrijft, speelt zij voor even de hoofdrol in het boek.

Ammaniti weet alle personages zo eerlijk en echt neer te zetten, dat je ze als lezer ongeacht hun fouten in je hart sluit. Er zijn dan ook geen echt slechte mensen in Zo God het wil, er zijn alleen maar ménsen. Iedereen heeft goede en slechte kanten, en Niccolò Ammaniti laat in klare taal lezen waarom.

Werkloze neonazi


Toch vertelt Ammaniti dat hij niet wil moraliseren of een boodschap overbrengen in zijn boeken. Eigenlijk bedoelt hij dat hij niet met een bepaalde boodschap of idee aan het schrijven begint. Want eenmaal het werk geschreven is, staat het vol met ideeën die de schrijver over de maatschappij heeft. Zo speelt de werkloosheid van Italië in Zo God het wil een grote rol, een economisch probleem dat voor de hoofdpersonen in het boek vooral te wijten is aan de “buitenlanders” die hetzelfde werk voor minder geld doen en voor de werkgevers minder lastig zijn. Als je leest hoe Christiano’s vader Rino van een gelukkig, hardwerkende man in een werkloze neonazi verandert, kun je hem die politieke keuze nauwelijks kwalijk nemen.

Ammaniti is naar eigen zeggen geïnteresseerd in “mensen en hun drijfveren”. Voor iedereen met dezelfde interesse is dit een fantastisch boek om te lezen.

Kunst / Expo binnenland

Voor ieder ei een kippetje

recensie: Tobias Rehberger - The chicken-and-egg-no-problem wall-painting

Het is net alsof het Stedelijk Museum al begonnen is met haar verhuizing: alle museale tussenwanden uit de bovenste zaal van het Amsterdamse PostCS-gebouw zijn al verdwenen. Maar schijn bedriegt, want het museum heeft deze laatste maanden op de tijdelijke locatie nog zeker enkele verassingen in petto. Het verwijderen van de wanden is dan ook de keuze geweest van één van deze verassingen, namelijk de Duitse kunstenaar Tobias Rehberger. Ook was hij het die de exotische titel van zijn tentoonstelling in het Stedelijk koos: the chicken-and-egg-no-problem wall-painting. In de nu zeventig meter lange zaal staan Rehbergers werken van de afgelopen veertien jaar netjes over de volle lengte in een rij uitgestald. Een retrospectief? Bij een kunstenaar als Rehberger weet je zoiets nooit helemaal zeker.

Tobias Rehberger met op de achtergrond Infection (2008) Collectie van de kunstenaar
Tobias Rehberger met op de achtergrond Infection (2008) Collectie van de kunstenaar

Voor Rehberger is een werk namelijk nooit zomaar af. Er is altijd de mogelijkheid het aan te passen of op een andere manier te presenteren; wie weet immers wat er nog allemaal kan gaan gebeuren? Wat verf is voor Cézanne is onvoorspelbaarheid voor Rehberger, zo lijkt het. Toch werkt deze in Frankfurt wonende kunstenaar al bijna twintig jaar aan een bijzonder consistent oeuvre van meestal kleurige en kek vormgegeven objecten. ‘Designkunst’, zo zou je het kunnen noemen, maar toch begrijp je dan niet waar het hem om te doen is. Hij maakt het de toeschouwer ook niet makkelijk. Veel van de getoonde objecten zijn simpelweg design; meubels, stoelen en complete interieurs. Wat zit er dan nog meer achter deze flitsende vormgeving?

Druppend hoekje

Rehbergers kunstwerken zijn niet zozeer de droge objecten zelf, maar vooral ook de manier waarop ze zichtbaar zijn, hoe ze bestaan. Zo ontwierp hij voor zijn bijdrage aan de Biënnale van Venetië in 1997 modieus ondergoed voor de bewaking aldaar. Geen mens die het zag natuurlijk, maar erover gesproken werd er wél. Het leverde hem de naam op een ‘relatie-kunstenaar’ te zijn, zoals dat hip was in de jaren negentig. Toch is Rehberger er meer op uit te tonen hoe verschillend je objecten kunt ervaren, simpelweg door de toegang ertoe voor het publiek te veranderen. Hoewel je de slips van zijn hand bijvoorbeeld niet zag, waren ze wel degelijk een beetje aanwezig door de verhalen die erover de ronde deden.

Het verklaart enigszins Rehbergers keuze voor de herkenbare design-beeldtaal. Niet langer zien we alleen kunstwerken, maar de objecten kunnen zo ook functioneel begrepen worden – hoewel hun functie vaak minimaal is. Zo zijn in Amsterdam kleurige protheses te zien. Op maat gemaakt voor Rehbergers lichaam, maar niet als vervanging van specifieke ledematen; gewoon voor ‘erbij’. Of neem de fontein uit de serie Handicapped Sculptures: een uitbundig gedrocht van rommelige vormen. Ergens op een hoekje drupt het een beetje. Is zoiets nog een fontein?

Vijf kilo

In de tentoonstelling fungeren Rehbergers werken sowieso compleet anders dan aanvankelijk bedoeld. De ruimte van de museumzaal valt namelijk uiteen in twee parallel lopende delen, gescheiden door de stoet van zijn oeuvre. Het eerste en voorste deel is als een nette overzichtstentoonstelling met een ordening die op het eerste gezicht arbitrair lijkt. Het tweede deel verklaart dit echter. Hierin wordt namelijk de rij opgestelde objecten als model voor een lichtprojectie gebruikt. Met behulp van felle spots ontstaat op de achterliggende wand een schaduw- en kleurenspel.

Zaaloverzicht the chicken-and-egg-no-problem wall-painting
Zaaloverzicht the chicken-and-egg-no-problem wall-painting

Ter plekke reageerde Rehberger op deze projectie middels een fragmentarische muurschildering die veelal de lijnen en vormen van de schaduwen op de muur volgt. Het benadert de oorspronkelijke objecten eenzijdig: puur op kleur en vorm. Ook is er grappig commentaar, waarmee Rehberger zijn hele oeuvre relativeert. ‘I lost 5 kilos in 4 weeks’ lezen we in een tekstballon naast de schaduw van één van Rehbergers prothesen. Inderdaad, het ding laat een slank figuur op de muur achter.

Als dit dan de chicken-and-egg-no-problem wall-painting is, dan zien we hier dus het eigenlijke kunstwerk van de tentoonstelling – alle andere objecten dienen slechts als materiaal voor dit lichtspel. Of is het misschien meer een totale installatie, waarin oeuvre en schildering naast elkaar bestaan? Het eenduidige kunstobject wordt door Rehberger in al zijn werken, en ook nu weer, omver geworpen. Niet alleen de manier van waarnemen, maar tevens de wijze waarop de werken tot stand zijn gekomen breekt met het idee van een eenvoudig product.

No problem

De factor van toeval is steeds terug te vinden. Bepaalde beslissingen en keuzes laat Rehberger liever aan het lot of anderen over omdat hij naar eigen zeggen sceptisch tegenover het romantische ideaal van de geniale kunstenaar staat. Dit komt terug in de uiteenlopende ontstaansgeschiedenissen van zijn werken. Voor het werk Cutting, preparing without missing anything – being happy about what’s coming next (1999) – weer zo’n typische Rehbergertitel – vroeg hij vrienden hoe ze thuis lekker wisten te relaxen. Aan de hand van deze beschrijvingen ontwierp Rehberger trendy inrichtingen. Deze stelde hij vervolgens ten toon en plande al snel een tweede expositie, drie jaar later. Hiervoor gaf hij de inrichtingen een volledige make-over, volgens de laatste mode van dat jaar. In 2009 volgt weer een expositie, wederom aangepast aan actuele trends. De show herhaalt zich, en groeit bovendien. Dit werk eindigt niet bij het design, maar loopt over in het tentoonstellen zelf.

Monsters Triumphing Library (2000) en Joan Crawford Slapping Library (2000),  Courtesy: Gallerie Bärbel Grasslin, Frankfurt
Monsters Triumphing Library (2000) en Joan Crawford Slapping Library (2000), Courtesy: Gallerie Bärbel Grasslin, Frankfurt

Juist omdat de expositie ook echt als retrospectief te bekijken is, is het jammer dat de voor Rehbergers werk zo belangrijke ontstaans- én presentatiegeschiedenis in de tentoonstelling niet wat duidelijker aanwezig is. Dat de geschiedenis van de werken dan op een gevouwen A3-tje bij de ingang is mee te nemen is vooral bij het werk van iemand als Rehberger te karig; dit behoort geen extraatje van het museum te zijn en had in de tentoonstelling beter geïntegreerd kunnen worden.

En wat resteert er van Rehbergers scepsis jegens de kunstenaar als scheppend wonder? Juist omdat hij het is die de geschiedenis van het object uitstippelt en bepaalt waar het toeval een rol mag spelen blijft hij toch altijd de werkelijke kunstenaar. Niet zijn objecten, maar juist Rehbergers zoekende omgang hiermee geeft dit werk zijn kracht. Zo heeft hij toch weer dat stukje romantisch auteurschap. Ach…voor ieder eitje moet er uiteindelijk één kip zijn, zo ook bij Rehberger. En dat is eigenlijk helemaal geen probleem.

Muziek / Voorstelling

Giulio Cesare blijft indrukwekkend

recensie: Georg Friedrich Händel – Giulio Cesare

Het was misschien wel de mooiste operaproductie van 2001: Händels Giulio Cesare in de regie van Ursel en Karl-Ernst Herrmann. Met deze voorstelling liet De Nederlandse Opera zien als weinig andere gezelschappen barokopera een nieuw leven in te kunnen blazen. In de jaren daarop volgden al even indrukwekkende voorstellingen van Händels Alcina, Tamerlano, Hercules, de Monteverdi-cyclus waarmee dit seizoen opende en een alom geprezen Castor et Pollux. Genoeg reden om Giulio Cesare weer op de planken te brengen, zij het met enkele wijzigingen.

~

Gebleven is gelukkig de locatie: niet het immense Muziektheater waar De Nederlandse Opera doorgaans haar voorstellingen brengt, maar de veel intiemere Stadsschouwburg. Gebleven is ook het adembenemende decor van wit riet, dat voortdurend in beweging is en het oog voor detail van beide regisseurs. Elke aria geven zij wel iets spannends mee, elk recitatief krijgt een verrassende invulling.

De belangrijkste wijziging vinden we in de orkestbak. Eindelijk is het gelukt om specialist René Jacobs en het fenomenaal spelende Freiburger Barockorchester naar Amsterdam te halen. Net als Marc Minkowski in 2001 schrapte Jacobs een aantal aria’s, waardoor de opera net binnen de vier uur blijft. Nerina, de vertrouwelinge van Cleopatra, houdt zelfs geen enkele aria meer over, maar dat weerhoudt de Franse countertenor Dominique Visse er niet van op een Dame Edna-achtige wijze de lachers achter zich te krijgen.

Humor

Aan humor ontbreekt het in deze voorstelling sowieso niet. Het verbale tweegevecht tussen Cleopatra en haar broer en troonrivaal Tolomeo aan het begin van het eerste bedrijf zet de toon. Gezeten op een hypergestileerde voertuigen die in de verte doen denken aan een paard en een zwaan vliegen zij van links naar rechts over het podium. Tania Kross (Tolomeo) en Rosemary Joshua (Cleopatra) groeien vanaf deze scène uit tot de sterren van de avond, meer nog dan Lawrence Zazzo in de titelrol. Dat ligt overigens niet aan Zazzo, maar aan het libretto, dat uitsluitend de vele nobele karaktertrekken van de Romeinse heerser toont – aan de handeling neemt hij amper deel. Zoals wel vaker bij Händel is het einde van de opera gehaast en komt de ontknoping uit de lucht vallen.

~

De kritiek op Händel-opera’s is vaak dat ze bestaan uit een schier eindeloze reeks aria’s, die ook nog eens volgens het da capo-model opgebouwd zijn en zelf dus ook vol herhalingen zitten die het verhaal alleen maar ophouden. Daaraan veranderen René Jacobs, zijn orkest en de uitmuntende solisten niets. De plot is echter van ongeschikt belang. Dat deze voorstelling toch de volle vier uur weet te boeien, is te danken aan de voortreffelijke muziek, de vele prachtige beelden en bovenal de hartverscheurend mooi én aanstekelijk gezongen aria’s. Zoals Rosemary Joshua het verwoordt: “Als je in een Händel-productie niet met je kontje kunt shaken, is er iets goed mis.” Met deze productie is niets mis, en zij kan in 2016 gemakkelijk weer hernomen worden.