Muziek / Voorstelling

Giulio Cesare blijft indrukwekkend

recensie: Georg Friedrich Händel – Giulio Cesare

Het was misschien wel de mooiste operaproductie van 2001: Händels Giulio Cesare in de regie van Ursel en Karl-Ernst Herrmann. Met deze voorstelling liet De Nederlandse Opera zien als weinig andere gezelschappen barokopera een nieuw leven in te kunnen blazen. In de jaren daarop volgden al even indrukwekkende voorstellingen van Händels Alcina, Tamerlano, Hercules, de Monteverdi-cyclus waarmee dit seizoen opende en een alom geprezen Castor et Pollux. Genoeg reden om Giulio Cesare weer op de planken te brengen, zij het met enkele wijzigingen.

~

Gebleven is gelukkig de locatie: niet het immense Muziektheater waar De Nederlandse Opera doorgaans haar voorstellingen brengt, maar de veel intiemere Stadsschouwburg. Gebleven is ook het adembenemende decor van wit riet, dat voortdurend in beweging is en het oog voor detail van beide regisseurs. Elke aria geven zij wel iets spannends mee, elk recitatief krijgt een verrassende invulling.

De belangrijkste wijziging vinden we in de orkestbak. Eindelijk is het gelukt om specialist René Jacobs en het fenomenaal spelende Freiburger Barockorchester naar Amsterdam te halen. Net als Marc Minkowski in 2001 schrapte Jacobs een aantal aria’s, waardoor de opera net binnen de vier uur blijft. Nerina, de vertrouwelinge van Cleopatra, houdt zelfs geen enkele aria meer over, maar dat weerhoudt de Franse countertenor Dominique Visse er niet van op een Dame Edna-achtige wijze de lachers achter zich te krijgen.

Humor

Aan humor ontbreekt het in deze voorstelling sowieso niet. Het verbale tweegevecht tussen Cleopatra en haar broer en troonrivaal Tolomeo aan het begin van het eerste bedrijf zet de toon. Gezeten op een hypergestileerde voertuigen die in de verte doen denken aan een paard en een zwaan vliegen zij van links naar rechts over het podium. Tania Kross (Tolomeo) en Rosemary Joshua (Cleopatra) groeien vanaf deze scène uit tot de sterren van de avond, meer nog dan Lawrence Zazzo in de titelrol. Dat ligt overigens niet aan Zazzo, maar aan het libretto, dat uitsluitend de vele nobele karaktertrekken van de Romeinse heerser toont – aan de handeling neemt hij amper deel. Zoals wel vaker bij Händel is het einde van de opera gehaast en komt de ontknoping uit de lucht vallen.

~

De kritiek op Händel-opera’s is vaak dat ze bestaan uit een schier eindeloze reeks aria’s, die ook nog eens volgens het da capo-model opgebouwd zijn en zelf dus ook vol herhalingen zitten die het verhaal alleen maar ophouden. Daaraan veranderen René Jacobs, zijn orkest en de uitmuntende solisten niets. De plot is echter van ongeschikt belang. Dat deze voorstelling toch de volle vier uur weet te boeien, is te danken aan de voortreffelijke muziek, de vele prachtige beelden en bovenal de hartverscheurend mooi én aanstekelijk gezongen aria’s. Zoals Rosemary Joshua het verwoordt: “Als je in een Händel-productie niet met je kontje kunt shaken, is er iets goed mis.” Met deze productie is niets mis, en zij kan in 2016 gemakkelijk weer hernomen worden.