Kunst / Achtergrond
special: Unseen Photo Fair

Wereldreis van ontdekkingen

De eerste editie van fotografiebeurs Unseen was een groot succes. Van 19 tot en met 23 september namen 50 galeries en ruim 22.000 fotografen, fotografieliefhebbers en verzamelaars uit alle windstreken het industriële terrein van de Amsterdamse Westergasfabriek over.

Tijdens de beurs was van alles te zien. Van voyeurisme uit Zürich tot conceptuele kunstfotografie uit Nederland. En van snapshots uit Parijs tot serene natuur uit Zweden. Unseen wil spannende ontwikkelingen binnen de fotografie onder de aandacht brengen. Het accent ligt daarom op jong talent en onbekend werk, in tegenstelling tot bij veel andere fotografiebeurzen. Het is bovendien meer dan een beurs: het is een festival. Al ontbreekt de beloofde festival flair een tikkeltje door de vroeg gearriveerde herfstkou, het programma liegt er niet om. Met fotografiefilms, debatten en speciale feestjes is er voor ieder wat wils: fotografiefanaat, koper, fotograaf of student.

De beurs presenteert ook de tijdelijke pop-up tentoonstelling Fashion! Photographs from the Camera Work Collection. De 195 foto’s uit de privécollectie van Camera Work geven een overzicht van de modefotografie vanaf het vroegste begin tot nu. Dit is een geschiedenis vol contrasten. Van zedige beelden van vrouwen in korset en parelketting, via stoere supermodellen uit de jaren ’80, tot MTV-achtige beelden vol seks en geweld.

Trends en transseksuelen


De contrasten tussen de galeries op de fair zijn minstens zo groot. Al bij de ingang presenteren twee tegenpolen zichzelf: The Empire Project uit Istanbul en Reflex uit Amsterdam. Sterk seksuele foto’s van de eerste galerie staan letterlijk tegenover luchtige, humoristische snapshots van beroemdheden in taxi’s en cafés uit de jaren ’60 door Jean Pigozzi bij de Amsterdamse galerie.

Halil

Halil

De foto’s uit Istanbul verbeelden volgende de galeriehouder ‘eenzaamheid en de drang naar acceptatie’. Fotograaf Halil komt zijn onderwerpen dicht op de huid en kent ze vaak persoonlijk. Een rij blote mannen, de foto afgesneden bij de schouders. Beelden van geslachtsdelen en sterk opgemaakte transseksuelen die neutraal en gelaten langs de camera kijken. De foto’s trekken even aan en stoten direct weer af. Dit is het ongepolijste leven van mensen die zichzelf en hun geaardheid weliswaar geaccepteerd hebben, maar dit van de buitenwereld (nog) niet hoeven te verwachten.

Isolatie en identiteit


Van dichtbij en persoonlijk, gaan we naar het onbekende ver weg met de documentaire fotoserie , door de bekroonde portretfotograaf Koos Breukel en kunstenaar Roy Villevoye. Ze maakten een reis van vijf weken om het afgeleden dorp Ti in Papoea-Nieuw-Guinea te bereiken. Daar creëerden ze een unicum voor deze tijd: portretteren van mensen die nog nooit een foto van zichzelf, nee, zelfs geen spiegel hadden gezien.
Het eigenbeeld van deze geïsoleerd levende mensen is volledig ontwikkeld in relatie met de gemeenschap om hen heen. Niettemin  poseren ze vol zelfvertrouwen, zeker van hun plaats in de wereld. Sommigen dragen een baseballpet, gekregen van een enkele reiziger die zo ver de rivier afdaalt. Anderen worden vastgelegd met een traditionele strohoed. Dat deze foto’s voor velen de eerst kennismaking was met henzelf, of in ieder geval met hun uiterlijk, geeft een extra lading aan elk beeld. Deze foto’s smaken naar meer.

Naast documentaire fotografie, is ook kunstfotografie sterk vertegenwoordigd. Bijvoorbeeld met het conceptuele kunstwerk van Anouk Kruithof, die haar archief verknipte tot een muur van wuivende fotostukjes. Of de met folie ingepakte ruimtes van Marleen Sleeuwits, die de onbestemdheid van transitruimtes verbeelden. Intrigerend werk, maar het filmische vierluik May, or was it April van Dutch Doc bekende Sarah Carlier (te zien bij Lief hertje en De Grote Witte Reus) valt direct op. Beelden van een geïsoleerde plek in het ruige Britse landschap en drie oudere dames die lokale poëzie voordragen, laten zien welk effect wonen op zo’n desolate plaats heeft. Jongeren zijn er al lang niet meer en de ouderen leiden een afgezonderd leven.

Nicolaas Wilmouth

Nicolaas Wilmouth

Vernieuwende techniek en oude thematiek


De bezoeker komt ook in aanraking met bekende taferelen. Een tafel met een tros druiven, een kom, een glas en rijk fluweel tegen een donkere achtergrond. Maar dan: een hamburger. Een donut met sprinkles. Een vaasje bier en een zakje patat. Fotograaf Nicolaas Wilmouth geeft een moderne en humoristische twist aan de iconografie van klassieke stillevens. De monumentale werken zijn te bewonderen bij Galerie van Kranendonk. Van een afstandje doet de zachtheid van het beeld en het dramatische licht-donker spel denken aan schilderkunst. Beeldschoon, zelfs met die hamburger in het midden.

Naast oude genres, vernieuwend gepresenteerd of niet, is ook traditioneel vakmanschap alom vertegenwoordigd op Unseen. Zelfs polaroids zien we hier en daar nog terug. Maar er is ook plaats voor vernieuwende techniek, die het medium waarmee het beeld gemaakt is soms bijna onzichtbaar maakt. Zoals bij de analoge multi-exposure foto’s van Niko Luoma. Een grafisch, volledig symmetrisch spel van dunne lijnen in rood of zwart toont de onuitputtelijke mogelijkheden van dit medium. De foto’s zijn hypnotiserend en bijzonder door de bijna wiskundige kwaliteit.

Niko Luoma

Niko Luoma

Een bezoek aan Unseen inspireert. Het internationale karakter van de beurs levert kleurrijke en interessante contrasten op. In gepresenteerd werk, maar ook in esthetische voorkeuren en gebruiken. Barrières creëert het soms ook. Op de vraag welke techniek een fotograaf heeft gebruikt, reageert een medewerker van galerie G/P uit Tokyo welwillend in een onverstaanbare mengeling van Engels en Japans. De woorden ‘Long exposure’ zijn net te destilleren. Desondanks begrijpen bezoeker en galeriehouder elkaar. Ze delen dezelfde passie en de taal van beelden is universeel.

Festivalbezoekers verzamelen zich na afloop op het Westergasterras, of wandelen babbelend met een glas bubbels de Fashion hal in, waar een dj draait. De soms wat afstandelijke en elitaire ambiance van een galerie of kunstbeurs is ver weg.
Dat is ook de kracht van Unseen en maakt van de beurs een waardevolle toevoeging aan bestaande fotografiebeurzen. Het is dé plaats om in een ongedwongen, internationale en bijna feestelijke sfeer vernieuwende fotografen en trends te ontdekken.

 

 

 

Kunst / Achtergrond
special: Het educatiebeleid van het Groninger Museum

Educatie op hoog niveau

.

Het Groninger Museum heeft een ambitieuze educatieafdeling die veel werk verzet krijgt. Hierbij gingen wij ons afvragen: hoe gaat deze afdeling dan te werk? Vroeger werd educatie niet als een belangrijke focus beschouwd binnen musea, hoe worden die rollen nu verdeeld? De rolverdeling van de verschillende afdelingen wordt op de website al duidelijk. Deze is zeer overzichtelijk en heeft als derde hoofdkopje ‘leren’. Wanneer je hierop klikt, worden er onmiddellijk allerlei leerzame mogelijkheden zichtbaar die het museum biedt.

Het Kinderatelier

Het Kinderatelier

De opvallendste hiervan is het ArtPlus Project waarbij uiteenlopende cursussen worden gegeven betreffende het museum zelf, zijn collecties en de algemene kunstgeschiedenis. Dit kan door zowel jong als oud worden gevolgd aangezien de informatie op een speelse, activerende wijze wordt overgebracht. Een paar klikken verder is er ook op de site te vinden dat het museum speciale educatieve programma’s ontwerpt voor het basis- en speciaal onderwijs en wordt er veel nadruk gelegd op verschillende kinderactiviteiten. Er is zelfs een JuniorClub en een Kinderopvang programma beschikbaar. Overige noemenswaardige facetten die op het internet kunnen worden gevonden betreffende de educatieafdeling zijn een archief van de jaarlijkse Fashion Ontwerpwedstrijd, workshops voor ouderen en de muziek playlist van het Groninger Museum.

Een ervaring
Het internet imago is veelbelovend en nodigt de lezer uit tot een museumbezoek. Bij het begin van het bezoek meldde ik mij eerst aan bij de GM collector; een educatief hoogstandje waarmee je als het ware bepaalde geëxposeerde kunstwerken kunt ‘downloaden’ om ze vervolgens thuis op je laptop uitgebreid te kunnen bekijken. Met extra informatie en een interactief systeem kan feedback gegeven worden. Naast de gebruikelijke educatieve teksten die bij de kunstwerken hangen, krijgt de bezoeker ook de mogelijkheid om een museummagazine te kopen met verdiepende informatie betreffende de exposities.

Op het moment zijn er vijf tentoonstellingen te bewonderen in het Groninger Museum, waarvan er drie uit de eigen collectie zijn samengesteld (Chinees porselein, Gronings zilver en De Ploeg). De twee tijdelijke exposities zijn de solovoorstelling van Yin Xiuzhen en Painting Canada. Voor beiden heeft de educatieafdeling een programma ontworpen. Bij Yin Xiuzhen wordt er inspiratie gehaald uit haar collectie en gaat de toeschouwer in de vorm van een workshop aan de slag met eenzelfde principe als Xiuzhen bij haar kunst. Deze workshop is zodanig ontworpen dat het toegankelijk is voor zowel jongeren als volwassenen. Bij Painting Canada is er de mogelijkheid om een muzikale audiotour te volgen, waardoor er een interdisciplinaire ervaring ontstaat.

Een belangrijk algemeen element voor de educatieafdeling is het Info Center, waarin een interessant gevormde tafel met geïntegreerde computers centraal staat. Hier kan de bezoeker extra informatie over de collecties en het museum opzoeken. Daarnaast zijn er loungestoelen te vinden waar kunsttijdschriften kunnen worden gelezen en is er zelfs een klein ’theater’ waar documentaires over kunst (met name van de huidige collecties) worden afgespeeld. De educatieve mogelijkheden zijn zeer uiteenlopend en veelzijdig, waardoor het voor de bezoeker interessant blijft om terug te komen.

In gesprek met de afdeling educatie

In gesprek met de afdeling educatie

Achter de schermen
Tijdens mijn museumbezoek ben ik ook langs gegaan bij Steven Kolsteren, hoofd educatie. Hiermee hoopte ik een completer beeld te krijgen van hoe het eraan toegaat bij de afdeling en hoe deze in relatie staat tot de rest van het museum. Tijdens het gesprek blijkt al snel dat Kolsterens taken zeer uiteenlopend zijn; als leidinggevende begeleidt hij niet alleen zijn collega’s, hij bepaalt ook veel praktische en inhoudelijke educatiezaken. Het hoofd educatie blijft echter niet in zijn ivoren toren zitten en houdt zich ook bezig met de uitvoering. Zo schrijft hij educatieteksten, ontwikkelt educatieprogramma’s en lesontwerpen, beheert de GM collector, geeft hij rondleidingen of verstrekt hier instructies voor. Hierbij stelt Kolsteren nadrukkelijk dat meningsvorming het belangrijkste doel is dat men hoopt te bereiken met het museum- en educatiebeleid. Het publiek moet aan het denken worden gezet en hun mening kunnen onderbouwen. Hierbij is voornamelijk de collectiekeuze, de variatie van de tentoonstellingen en de opstelling cruciaal. De kunstwerken moeten niet te gemakkelijk te lezen zijn, de bezoeker moet zich afvragen waarom het is zoals het is en hoe dit in verband staat met de rest van de kunstwerken. Daarnaast is het voor het museum – en daarmee de educatiedienst – van belang om innovatief te blijven, inspelend op onder andere multimediale ontwikkelingen en grensverleggende tentoonstellingen. Het Groninger Museum onderscheidt zich van andere musea door deze diversiteit en originaliteit (denk hierbij aan de GM-collector, de vele educatieve activiteiten en het Info Center). Bij het bereiken van deze doelen speelt de educatieve dienst dus een belangrijke rol binnen het museum.

Samenwerking en ambitie
Het algemene beleid wordt ingedeeld in drie kernafdelingen: de presentatie-, de collectie- en de educatieafdeling. Ondanks de duidelijke indeling, zo stelt Kolsteren, bestaat er toch een zekere dynamiek tussen de afdelingen. Wanneer de educatieafdeling een goed idee zou hebben voor de collectie, kan dit altijd worden overlegd en uitgevoerd. De voornaamste taak van de educatieafdeling is het aanvullen van de presentatieafdeling, maar komt zelf ook met initiatieven. Deze manier van werken kan snel chaotisch worden, maar volgens Kolsteren valt dit erg mee. Alle afdelingen hebben hetzelfde doel voor ogen en iedereen denkt dus in dezelfde richting. Steven Kolsteren licht toe: ‘Soms is er een collega van de PR-afdeling met precies dezelfde collectie bezig, dan is het veel effectiever om samen te werken. Juist door deze diverse stimulatie en communicatie wordt het museumbeleid versterkt.’

De educatieafdeling is zeer ambitieus betreffende de presentatie van de collecties. Deze heeft namelijk als streven om bij zoveel mogelijk collecties een educatieve activiteit te organiseren. En het liefst ook voor elke doelgroep. Vanwege een tekort aan mankracht en tijd is dit streven echter niet realistisch waardoor er ook verschillende ‘algemene’ activiteiten en educatiemiddelen worden ontworpen die toepasbaar zijn op meerdere doelgroepen. Goede voorbeelden hiervan zijn de audiotour en het museummagazine. Vaak worden er wel speciale activiteiten georganiseerd voor kleine kinderen, scholieren en studenten. Deze zijn dan meestal gekoppeld aan een bepaalde collectie. Het is voor de educatieafdeling mogelijk om op verschillende collecties in te blijven spelen aangezien het museum vrijwel enkel bestaat uit tijdelijke, zeer uiteenlopende tentoonstellingen en deze tegelijkertijd vanuit specifieke doelgroepen kunnen worden benaderd. Hiermee speelt de educatieafdeling dus op uiteenlopende manieren in op het museumbeleid, dat staat voor diversiteit en innovatie.

Hoog niveau
Doordat alle drie de kernafdelingen van het museum dezelfde doelen nastreven ontstaat er een inspirerende wisselwerking waardoor ze elkaar beïnvloeden. De educatieafdeling speelt in het Groninger Museum ongetwijfeld een essentiële rol aangezien publieksgerichtheid als zeer belangrijk wordt beschouwd en het simpelweg nodig is om alle afwisselende tentoonstellingen interessant te maken voor het publiek. Doordat er voor verschillende doelgroepen en verschillende exposities educatieontwerpen worden gecreëerd blijft de afdeling creatief, innovatief en van een hoog niveau.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kunst / Expo binnenland

Homo Empathicus

recensie: BredaPhoto International Photo Festival

BredaPhoto editie 2012 is vernieuwend, verfrissend en heeft voor ieder wat wils. Van nieuw en jong talent tot gevestigde fotografen met internationale faam. Een fotofestival dat maatschappelijk betrokken is en kwaliteit hoog in het vaandel heeft.

BredaPhoto International Photo Festival is een tweejaarlijks festival dat plaatsvindt in de binnenstad van Breda. Hiermee wordt  fotografie gecombineerd met een wandeling langs verschillende locaties in de stad. Elke editie heeft een overkoepelend en actueel thema. Het thema van dit jaar, de Homo Empathicus, borduurt voort op het thema van 2010, namelijk de op ‘Tilt’ geslagen en door de economische crisis ontwrichte wereld.

Broomberg & Chanarin

Broomberg & Chanarin

Ruimtelijk rariteitenkabinet 2.0
BredaPhoto is niet alleen maatschappelijk verantwoord, maar ook nog eens innovatief. De tentoonstelling Small Stories Bigger Picture in het Museum of the Image (MOTI) is een samenwerkingsproject waarbij beeld, innovatie en techniek samenkomen. De mens van nu is gewend aan een overvloed aan beelden, internet en social media. In een vernieuwende expositie wordt informatie gevat in visuele verhalen. De tentoonstelling is multimediaal (grafische vormgeving, animatie, fotografie en film) en prikkelend voor het brein. Small stories Bigger Picture toont onder meer het werk Interrogations van World Press Photo winnaar Donald Weber (1973) over verhoorkamers in Oekraïne en  het boek Perceel nr. 235/encyclopedie van een volkstuin over alles wat groeit in een stukje tuin in Rotterdam van Anne Geene (1983).

Nieuw talent
Naast nationaal en internationaal gevestigde namen (o.a. Teun Voeten, Yuri Kozyrev en Philip Toledano) biedt BredaPhoto ook een podium voor nieuw en opkomend talent. Met het academieproject werkte BredaPhoto samen met zes opleidingen fotografie in Nederland en België. Zestien getalenteerde fotografiestudenten werden geselecteerd en worden nu geïntroduceerd aan het publiek. Een wandeling door het Breda’s Museum, het MOTI en Galerie Ecker is een wandeling langs de installatie Sleepwalk, een persoonlijk dagboek van Lara Gasparotto (1989), Het Rijk van der dwergen over een attractiepark in China van Sanne de Wilde (1987) en The Strenght of Weak Ties van Maarten van de Bossche (1984) over de relatie met een buikspreekpop.

Kyungwoo Chun

Kyungwoo Chun

Een ander in het oog springend project met nieuw talent is het initiatief van de Koreaan Kyungwoo Chun (1969), fotograaf en docent aan de Chung-ang Universiteit in Seoul. Zijn eigen enigmatische portretten genaamd ‘performances’  hangen in het MOTI. Daarnaast selecteerde hij voor BredaPhoto   zijn beste fotografiestudenten en organiseerde hij een unieke groepstentoonstelling van jonge Koreaanse fotografen in het Huis voor Beeldcultuur. Het resultaat is een bijzondere inkijk in wat jonge Koreaanse fotografen bezighoudt. Een voorbeeld is Jung Jihun (1983) met het stadsproject Construction Site. In dit project brengt hij bouwplaatsen van toekomstige appartementencomplexen in beeld. Zijn foto’s tonen koude ruimten van onafgebouwde kamers in woonhuizen, die later het centrum van huiselijkheid zullen vormen.

Masao Yamamoto

Masao Yamamoto

Empathie en nieuw optimisme
Gevoel, emotie en mededogen typeren Bredaphoto 2012, maar het festival is niet melodramatisch. In tegendeel. Het project Kawa (vertaald als vloed) en Nakazora van de Japanner Masao Yamamoto (1957), over de schoonheid van de natuur, is poëzie. De glasmaquettes Afterlife van het duo Broomberg (Zuid-Afrika, 1970) & Chanarin (Engeland, 1971) over de elf Koerdische gevangenen die in 1979 stierven voor een Iraans vuurpeloton, zijn conceptueel en verkennen de grenzen van de documentaire fotografie. De korte film Zingende man van Carel van Hees (1954) is een ode aan een innemende Rotterdamse straatkrantverkoper en doet je met een glimlach naar huis gaan. Met de empathische mens toont BredaPhoto nieuw optimisme en een tegenwicht voor de materialistische en egocentrische mens. BredaPhoto is nog tot 21 oktober 2012 te bezoeken.

 

Boeken / Non-fictie

Barnes maakt het onbekende bemind

recensie: Julian Barnes (vert. Jan Braks, Ton Heuvelmans en Ronald Vlek) - Uit het raam

Het is een kunst die maar weinigen beheersen: een essay schrijven over een boek dat de lezer niet gelezen heeft en die lezer toch blijven boeien. Hoe doe je dat? Julian Barnes doet het voor in Uit het raam.

Bestudeer de inhoudsopgave van deze bundeling essays die Barnes de laatste jaren schreef (met name voor The Guardian en The New York Review of Books) en zie: nauwelijks bekende auteurs, nauwelijks ‘grote namen’. Het is de wijze waarop Barnes te werk gaat: hij behaagt zijn publiek niet, maar daagt het uit, hij onderschat zijn gehoor niet, maar overschat het liever. Recensies beschouwt hij als oninteressant, als ‘een hobbel waar het boek even overheen moet’. Veel liever schrijft hij over boeken en schrijvers die hij de moeite waard acht. Zo kan het gebeuren dat de namen van Penelope Fitzgerald, Hugh Clough, Ford Maddox Ford, Felix Fenéon en Edith Wharton voor even aan de eenzaamheid van stoffige bibliotheekplanken worden onttrokken.

Literaire roddel


De bundel opent met een gloedvol, persoonlijk verslag van de schrijver die zich ‘out’ als een hartstochtelijk bibliofiel die decennialang boekenmarktjes afschuimde en zijn achterbak vulde met muf ruikende tweedehands waar. Hier schrijft Barnes met de geestdrift van de fanaticus, een gemoedsgesteldheid die ergens diep in iedere boekenkoper smeult:

Destijds leidde de boekenjacht tot een hoge kilometerstand, een laag aankooptempo en frequente frustratie; het neveneffect was om, als je niet gevonden had wat je zocht, een lukrake hoeveelheid boeken aan te schaffen om te bewijzen dat je reis niet voor niets was geweest.

Na deze amuse gaat Barnes de diepte in. Achtereenvolgens gaat hij in op werk en leven van ten onrechte vergeten (want door hem hogelijk bewonderde) auteurs als Penelope Fitzgerald en Hugh Clough. Barnes bespreekt de inhoud van romans, schrijfopvattingen, ontwikkeling en, zoals hij het zelf noemt, ‘literaire roddel’. Zo leren we bijvoorbeeld Fitzgerald zichzelf op latere leeftijd gedroeg als een naïef omaatje. Ook is er een ietwat tragikomisch portret van Ford Maddox Ford, een voluptueuze, talentvolle, maar onder collega-schrijvers weinig geliefde schrijver aan wie Barnes drie amusante en leerzame stukken wijdt. Alsof hij wil zeggen: ik blijf net zo lang enthousiast over Ford schrijven tot jullie allemaal een roman (Barnes’ tip: The good soldier) ter hand genomen hebben!

Ouwe zeur
Verwacht overigens niet bovenstaande namen als voorproefjes op het omslag van Uit het raam aan te treffen. Daar staan vanzelfsprekend de namen van beroemdere vakgenoten, over wie Barnes aanzienlijk kritischer is. George Orwell wordt door Barnes persoonlijk geontmythologiseerd: Orwell zou cruciale delen van zijn journalistieke reportages verzonnen hebben, en bovendien was hij een ouwe zeur. Michel Houellebecq wordt geprezen om zijn intelligentie, maar gekraakt om de gratuite wijze waarop hij die intelligentie in zijn romans als een troefkaart denkt uit te moeten spelen. John Updike kan daarentegen op zo veel lof rekenen, dat eenieder die dat essay onder ogen krijgt, niet kan wachten om aan zijn zestig titels tellende oeuvre te beginnen.

Hoogtepunt zijn de details in het stuk over Rudyard Kipling. Die doorkruiste – potlood en schrijfblok in de hand – jarenlang het Franse land om er kritisch verslag te doen van de staat van de Franse wegen en de uitspanningen en hotels langs die wegen. De afgemeten opmerkingen die Barnes citeert, getuigen van een hartverwarmend plichtsbesef van de man die enkele jaren eerder al zijn magnum opus (Jungle Book) had gepubliceerd.

Knap


Kipling heeft iets gemeen met Barnes: een onvoorwaardelijke liefde voor Frankrijk en alles wat Frans is. De Franse literatuur is dan ook net zo goed vertegenwoordigd in de bundel als de Engelse, met artikelen over Houellebecq, Chamfort, Fenéon en, natuurlijk, Flauberts Madame Bovary. Over dat boek treffen we een lang technisch essay over de Engelse vertaling van Lydia Davis aan. Boeiend, ongetwijfeld, maar toch vooral bijzonder ingewikkeld en láng. Het is een uitzondering op de regel, want ondanks dat Barnes weigert om op zijn hurken naast de lezer te gaan zitten, raakt het overgrote deel van de essays de kern. En zo is Barnes een vurig pleitbezorger of criticaster die er (bijna altijd) in slaagt het onbekende in een paar duizend woorden bekend en bemind te maken. Knap.

Boeken / Fictie

Deel twee kan doorkomen

recensie: Britta Bolt - Heldhaftig

Sinds enkele jaren gaan thrillers bij voorkeur per drie. Trilogieën verkopen, helemaal wanneer ze ook nog eens geschreven worden door een gemengd schrijversduo – Nicci French meets Stieg Larsson.

Pieter Posthumus, ambtenaar van een Amsterdamse gemeentedienst die verantwoordelijk is voor de afwikkeling van sterfgevallen van hen die al ruim vóór hun dood zijn vereenzaamd. Wanneer hij door zijn truttige chef op de zaak van een zelfmoord van een eenzame jongen wordt gezet, ontdekt hij diens duistere kanten. Deze zelfmoord is meer dan de laatste sprong van een gedeprimeerde einzelgänger. Pieter Posthumus – ja, hij heeft last van grappen over zijn naam – bijt zich vast in de zaak.

Klassiekers
Heldhaftig, het eerste deel van de Posthumus-trilogie, geschreven door journalist Rodney Bolt en topadvocate Britta Böhler, begint als een van die talloze gezellig-Amsterdamse detectivejes waar de Nederlandse thrillerlezer het decennialang mee moest doen, en die nog jaarlijks met tientallen blijken te verschijnen. De Posthumus-verhaallijn bestrijkt echter slechts de helft van Heldhaftig. De andere lijn volgt een fictieve opsporingsdienst van de politie die een groepje vermeende terroristen op de hielen zit. Je hoeft geen Columbo te heten om te begrijpen dat de dood van die eenzame jongen een direct verband houdt met dat onderzoek.

En een beetje genrekenner begrijpt ook dat Posthumus (het soort personage dat in recensies vaak ‘geen doorsneespeurder’ wordt genoemd) verdraaid dicht bij de oplossing van de zaak gaat komen – ondanks voortdurende tegenwerking van zijn bazin (nogal wiedes: vrijwel alles wat hij in Heldhaftig doet, valt min of meer buiten zijn bevoegdheden). En mede dankzij zijn nichtje, journaliste Merel, die hij na jaren weer tegen het lijf loopt in zijn bruine Amsterdamse stamkroeg – nog zo’n Baantjer-klassieker.

Voldoet aan de eisen
Böhler en Bolt schuwen de clichés niet. Evenmin klapt Böhler uit de school over haar beroepspraktijk – wie boeiende bespiegelingen over de zaak-Volkert van der G. of de zaak-Öcalan verwacht, kan dit boek beter ongelezen laten. Maar Heldhaftig voldoet wel degelijk aan een groot deel van de eisen van een moderne thriller. Posthumus is een sympathiek, gelaagd personage dat van zijn bedenkers een interessant, zich tergend langzaam ontvouwend verleden heeft toebedeeld gekregen. De plot zit heel behoorlijk in elkaar (al komen sommige zaken wel wat erg uit de lucht vallen) en vooral in het laatste deel van het boek loopt de spanning flink op.

Met de stijl zit het ook wel goed, wat een prestatie is voor twee niet-native speakers. Het is geen Nabokov, maar onderhoudend en ondergeschikt aan het verhaal. Met opvallend veel dialogen, die af en toe ietwat kreupel lijken – een radicaliserende Marokkaanse jongen van negentien die een dame in de tram een ‘ouwe taart’ noemt bijvoorbeeld.

Typisch Amsterdams
Een kleine kinderziekte van Heldhaftig die in de volgende delen genezen moet worden, is de soms ietwat voorspelbare ontwikkeling: een personage dat aan het begin van het verhaal als een ‘goeie’ wordt voorgesteld, kan zich een boek lang ongestoord verdacht gedragen, waarna – verrassing – hij of zij toch zo sympathiek niet blijkt te zijn. Blijft over: een spannend eerste trilogiedeel dat veel doet beloven voor wat nog komen gaat, als tenminste dat ’typisch Amsterdamse sfeertje’ een beetje naar de achtergrond verdwijnt. Nergens voor nodig.

Boeken / Fictie

‘Gij, vertelt gij altijd de waarheid?’

recensie: Ann De Craemer - De seingever

In een tijd waarin de strop rond de nek van Lance Armstrong ieder moment kan worden aangetrokken, schrijft Ann De Craemer een vertelling over de schone vuiligheid van de wielersport. Dat lijkt geen toeval, maar toch is het dat wel. Want wielrennen is altijd al schoon en smerig tegelijk geweest.

De seingever is geen roman, het is een vertelling van een romanschrijfster. Het is het verhaal van een naamloze hoofdpersoon (‘de seingever’) en de schrijfster, die zichzelf een rol in het verhaal toebedeelt. De Craemer past haar ervaringen, haar werkmethoden, haar gedachten en haar familiegeschiedenis in het verhaal van de oude Vlaming, die als seingever een centje bijverdient. En zo lopen drie paden in de vertelling parallel met elkaar op, richting een einde waarin alles samenkomt.

De GP Johan Rosseel
De eerste verhaallijn is die van de reportage: De Craemer observeert haar hoofdpersonage in zijn werkzaamheden als seingever bij de GP Johan Rosseel, een juniorenwedstrijd. Hier voel je het Rijke Vlaamsche Wielerleven, hoor je het in sappig dialect gedebiteerde wielerjargon, ruik je de massageolie, zie je het bruine café van waaruit de organisatie opereert. Dit is Wielervlaanderen, vol zoete melancholie en stugge Vlamingen, een strand van geromantiseerde waarheden waar talloze journalisten, schrijvers en tv-verslaggevers in de loop van de tijd hun korreltje aan hebben bijgedragen.

Maar achter het bordkarton van die romantiek schuilt een andere wereld, een wereld die af en toe binnen komt zeilen als de mannen op het televisiescherm in het café naar beelden van een fors gesponsorde Duitse ‘klassieker’ kijken. Dáár, daar willen alle deelnemers van de Grote Prijs Johan Rosseel uiteindelijk naar toe. Maar die wereld, het nirwana van de profwielrennerij, is vol van list, bedrog en dood.

Gefnuikte koersdromen
Wanneer de verteller begint aan het levensverhaal van zijn wielerliefhebbende protagonist (het doodsprentje van Briek Schotte, ‘De laatste der Flandriens’ staat op zijn dressoir), combineert ze dat verhaal als vanzelf met de Vlaamse wielergeschiedenis. En in beide verhalen maakt de aandoenlijke onschuld steeds verder plaats voor bewezen en onbewezen schuld, romantiek voor zakelijkheid en geluk voor ongeluk.

Het verhaal van de seingever en van diens zoon is het verhaal van gefnuikte koersdromen, maar ook dat van ontnuchtering: de wereld is geen heroïsch krantenartikel van Karel van Wijnendaele, of in elk geval is het veel meer dan dat. Daar komt de seingever op een vreselijke manier achter en ook De Craemer moet aan het slot van haar verhaal toegeven dat de sport altijd al een zelfdestructieve machinatie in zich heeft gehad. Of het nu Alberto Contador is, Frank Vandenbroucke, Marco Pantani of Arthur Linton (de eerste dopingdode, jaar: 1896), de schaduw van het bedrog is in het wielrennen altijd minstens zo groot geweest als het licht van het heldendom.

De Craemer creëert in De seingever een soort metaperspectief dat we onder meer kennen uit Laurent Binets HhhH. Vernieuwend is het niet echt. En voortdurend blijft de gedachte dat De seingever te veel paden tegelijk bewandelt. Het verhaal van de seingever is aangrijpend genoeg om je volledig op te kunnen blijven concentreren, maar wordt voortdurend afgewisseld door prachtige verhalen uit de prehistorie van het wielrennen. Maar dat zijn wel verhalen die langzaam maar zeker op magnetronmaaltijden beginnen te lijken: al door vele schrijvers opgewarmd, altijd met wat met eigen kruiden verrijkt voor het unieke effect.

Klare taal
Ook stilistisch is er wel wat op De seingever aan te merken: De Craemer schrijft helder, het is klare taal die zonder dubbelzinnigheden aan de lezer wordt gepresenteerd. De verbeelding van de lezer kan op de automatische piloot door de pagina’s navigeren, want aan duidelijkheid wordt niets te wensen overgelaten. Alles wordt uitgelegd, geduid en toegelicht: ‘Geduld is een schone zaak, maar dat van de seingever was op.’

Af en toe vliegt De Craemers Vlaams-Nederlands echt uit de bocht en blijken schijnbaar bijzondere zinnen bij nader inzien gewoon vaagschrijverij: ‘Intussen bijna zo oud als het jaar waarin hij geboren was.’ Als een jaar al zoiets als leeftijd kent, dan is iedereen toch altijd zo oud als zijn geboortejaar?

Fraaie verrotting
Het wielrennen stort zichzelf uiteindelijk in het ongeluk, zoals het ook de seingever onderdompelt in verdriet. En toch kent de man geen rancune, houdt hij de sport niet verantwoordelijk voor het leven dat hij lijdt. Het heeft hem tenslotte ook veel gebracht, niet? En zo wordt hij, op latere leeftijd, seingever. Misschien een symbolisch gebaar, alsof hij de sport de goede kant wil wijzen. Maar waarschijnlijker is het dat de seingever heeft begrepen dat aan al het moois een keerzijde zit. Dat iedereen liegt, dat misschien alles in wezen wel verrot is. Dan ziet hij toch het liefst fraai uitgevoerde verrotting. Of, zoals hij in de laatste regel van het boek dat zijn naam draagt tegen de schrijfster zegt: ‘Gij, vertelt gij altijd de waarheid?’

Boeken / Fictie

Na dertien jaar meer ongecompliceerde verzen

recensie: Jean Pierre Rawie - De tijd vliegt, maar de dagen gaan te traag

Voor het eerst sinds 1999 is een nieuwe bundel van Jean Pierre Rawie verschenen: De tijd vliegt, maar de dagen gaan te traag. In dertien jaar kan er veel veranderen in een mensenleven. Maar de poëzie van Rawie verschijnt onvermoeibaar in dezelfde vorm, met de thema’s die we van hem gewend zijn: tijd, zinloosheid, vergankelijkheid en dood.

Ook de opbouw van de bundel is als vanouds: drie delen, waarvan het laatste deel een aantal vertalingen bevat waaraan het vakmanschap van Rawie af te lezen is. Hij is een liefhebber van het sonnet en kan zelf menig vers in dat stramien inpassen, maar ook vertalingen gaan hem goed af. Uiteraard zijn ook deze gedichten in te passen binnen zijn bekende thema’s. 

Leven na het herseninfarct
De enige nieuwigheid die valt te ontdekken, is dat Rawie beschrijft hoe vergankelijkheid de afgelopen tijd concreet vorm heeft gekregen in zijn eigen leven. Hij beschrijft hoe het zijn moeder vergaat in het bejaardenhuis en wat zijn eigen trieste rol in haar leven nog is. Licht ironisch en met een vleugje humor vertelt hij ook wat er gebeurt na haar dood:

Haar kist stond nog boven de aarde.
Wij moesten meteen na haar dood
haar kamer ontruimen: bejaarden
ervaren pas echt woningnood.

Daarnaast kreeg hij in juli 2011 zelf een herseninfarct, waarna een succesvol revalidatietraject werd ingezet. Over die tijd bericht hij verrassend optimistisch voor zijn doen. ‘Het gaat best goed. Geen centje pijn.’ En ‘Hoe wankel ik ook sta. Ik handhaaf mij.’ Zelfs zijn stok noemt hij ‘chic’. Wel vindt hij de zure mensengeur en de muffe ziekenzalen in het revalidatiecentrum uitermate gruwelijk. Wie niet, zou je bijna denken. Iedereen die wel eens een ziekhuisbezoek aflegt, zal deze beelden herkennen.

Ongecompliceerde wiegeliedjes
Deze herkenbaarheid draagt bij aan het feit dat de poëzie van Rawie veel wordt gelezen. Dat is ook heel begrijpelijk met thema’s die van alle tijden zijn. Maar Rawie weet zijn boodschap ook nog zo op papier te zetten dat voor eenieder duidelijk is wat hij bedoelt. Hij wordt nergens cryptisch, maar benoemt exact de weemoed waarnaar zijn lezers op zoek zijn. Tijdens het lezen worden de verzen bijna mooi, met hun plechtige, ouderwets aandoende stijl.

Het einde stond al vast in den beginne;
dat het zo is, maakt het niet minder triest:
je kwam, je zag, en er was niets te winnen.

Toch valt er wel het een en ander op aan te merken. Natuurlijk, Rawie doet in deze bundel opnieuw waar hij goed in is. Daar is op zich niets mis mee. Toch mist er vernieuwing, een uitdaging. De poëzie van Rawie is wat het is, rechttoe rechtaan. Er komt nog maar weinig interpretatie aan te pas. De liefhebbende lezer kan zich verliezen in de weemoedige sfeer, gelokt door rijm en ritme. Maar de bundel zal als een wiegeliedje voorbijgaan aan de lezer die uitgedaagd wil worden of iets nieuws verwacht.

Boeken / Kunstboek

Fotografie van destructie door de staat

recensie: Donald Weber en Shai Kremer - Interrogations en Fallen Empires

.

De pijnlijkheid van destructie in materiële en psychische zin is bij uitstek door fotografie vast te leggen. Het boek Fallen Empires geeft een indringend beeld van moderne ruïnes in Israel. Interrogations shockeert met de openheid waarmee politieagenten in Oekraïne hun gruwelijke verhoormethoden lieten vastleggen.

Fallen Empires – Shai Kremer

Fallen Empires – Shai Kremer

Een stil landschap met verlaten huizen en vervallen vestingen. De fotografie van Shai Kremer laat de ene na de andere maatschappelijke wending zien. Zijn Fallen Empires onderzoekt de sporen van vergane macht in het landschap in Israël. Donald Weber aanschouwt in Interrogations de kwetsbaarheid van gevangenen tijdens ondervraging in Oekraïne. Personen die de macht over hun leven (kort geleden) hebben verloren en een drastische wending van hun lot tegemoet zien. Beide fotografen becommentariëren macht. In het geval van Weber de macht van de staat over het individu in zijn bewaring.


Interrogations
is geschoten in verhoorkamers in Oekraïne. Weber werkte zes jaar aan het project. Zijn  belangrijkste taak was om zich onzichtbaar maken in de politiebureaus en zo de verhoren niet te beïnvloeden. De ambtenaren waren dermate op hun gemak met de fotograaf dat zelfs op enkele foto’s hardhandige pressie te zien is met behulp van een pistool op het hoofd van de gevangene en een klap in het gezicht. De fotograaf won er de World Press Photo mee.

Donald Webers foto’s zouden misschien apologetische beelden genoemd kunnen worden. Gevangenen, onzeker luisterend, duidelijk in het defensief, zijn op hun kwetsbaarste moment vastgelegd. Uit de beelden spreekt een machteloosheid van het lijdend voorwerp. Vaak murw voor zich uitkijkend en zonder hoop. Soms breekt een smekende oproep uit de situatie en richt zich direct naar de kijker.

Interrogations – Donald Weber

Interrogations – Donald Weber

De lange arm van de staat is een duidelijk aanwezige, doch bijna altijd onzichtbare kracht in het werk. Het is dit geweldsmonopolie over de onderdanen die de staat haar vergaande macht verleent. Macht die even gemakkelijk buitenrechtelijk als wettig gebruikt kan worden. Beide fotografen leggen ieder een eigen vorm van machtsmisbruik bloot. Beide boeken graven in de ruïnes van de waardigheid van de mens en bij beiden resulteert dit in desolate ellende. De een in een kleine smoezelige kamer in het heden, de ander als een stipje in een wijds gebied en vergeten door de historie.

Boeken / Fictie

Reisgids voor een stad van een boek

recensie: Joubert Pignon - Er gebeurde o.a. niets

Joubert Pignon schrijft niet zomaar verhalen: hij bouwt aan een stad die met ieder verhaal wat verder groeit. Een stad met bezienswaardigheden, monumenten, een levendig centrum en buitenwijken die je moet zien te vermijden. Een stad waar je wel een reisgids voor gebruiken kunt.

Wie door de stad Er gebeurde o.a. niets wandelt, begrijpt dat de schoonheid voor het oprapen kan liggen, als je er oog voor hebt. Wie Er gebeurde o.a. niets binnenkomt, weet onmiddellijk wat hij kan verwachten. Neem het miniverhaal ‘Artisjokken’ (vrijwel alle verhalen in Er gebeurde o.a. niets zijn miniverhalen, minibezienswaardigheden die trouwens vaak bezienswaardiger zijn dan megabezienswaardigheden, zoals de ervaren citytripper weet) waarin men zeker even moet stilstaan bij de slotzin: ‘Ik wou dat er een plek was waar ik op dit moment vier artisjokken kon kopen.’

Enkele toeristisch-literaire tips
Het zijn zinnen als deze die van deze bundel een stad maken waar je in wilt blijven ronddwalen tot het donker wordt. En zoals dat gaat met stedentrips: vol van wat je net hebt meegemaakt laat je foto’s zien van al dat fraais dat jij daar gezien – soms zelfs: ontdekt – hebt.

Met Er gebeurde o.a. niets is het niet anders, vandaar onderstaande kleine impressie van het fraais dat er in Pignons werk te vinden valt, van zinnen die je kunt onttrekken aan de, vaak niet bijster uitvoerige context, van zinnen die soms zo goed zijn dat de verhalen die eromheen gebouwd zijn excuses lijken om die zinnen kwijt te kunnen. Een alinea vol toeristisch-literaire geheimtips, waar vind je dat nog?

Uit ‘Peer’: ‘Mijn nichtje van zeven wordt acht. Op de verjaardag is een peuterversie van Peer Mascini aanwezig.’
Uit ‘Demonteren’: ‘De donkere kleur verliest iets van zijn donkere kleur.’
Uit ‘Presentatie’: ‘Zonder te bewegen snuit een hoertje haar neus.’
Uit ‘Muurtje’: ‘Met twee van hen zou ik wel seks willen hebben, met de derde ook wel.’
Uit ‘Het lelijkste schilderij ter wereld’: ‘Omdat ik twee dagen niets gegeten heb, ga ik naar de verjaardag.’
Uit ‘New York’: ‘Nadat ik hem naaktfoto’s van mezelf heb gemaild, nodigt Arnon Grunberg me uit naar New York te komen.’
Uit ‘Nagels’: ‘Ik hoop dat mijn vriendin, de goedzak, niet tussen de befafspraken zit.’

Het is trouwens niet zo dat álles in Er gebeurde o.a. niets is voorzien van deze in gortdroge saus gedoopte brille. Het boek mag dan op een stad lijken, het is geen Venetië, waar ieder plakje duivenstront artistiek oogt en precies goed uitgesmeerd lijkt. Pignons debuut is als een stad waar je soms pagina’s lang door niet-onaardige, op elkaar lijkende straatjes moet sjouwen, met de aangename zekerheid dat je vroeg of laat vanzelf weer tegen een nog niet stukgekeken schat aanloopt.

Het is allemaal waar
Pignon bezit het talent om telkens weer te verrassen, hij is een kok die met dezelfde ingrediënten (korte zinnen, absurdistische wendingen, misantropie, alcohol en kleine huisdieren) steeds nieuwe gerechten weet te serveren, hij experimenteert in omvang en in samenhang – die er soms is, maar soms ook volstrekt ontbreekt. Je zou, recensent zijnde, net zo makkelijk van een afwisselende als een onevenwichtige bundel kunnen spreken, evengoed van ‘melige flauwiteiten’ als van ‘sublieme nonsens’, tegelijk van ‘krachtig, uitgebeend proza’ en van ‘weinig spectaculaire taal’; het is allemaal even waar. Je zou Pignon (klinkt als: nou ja, dat weet niemand exact) kunnen vergelijken met Herman Finkers, met A.L. Snijders, met Remco Campert, met L.H. Wiener, met Bob den Uyl en met Kamagurka; er valt voor allemaal wat te zeggen, maar de werkelijkheid is dat je Pignon gelezen moet hebben om te weten wat voor steden hij bouwt.

Échte steden krijgen geen sterren; échte steden bezitten vijfsterrenlocaties en sterloze verloedering. Net als Er gebeurde o.a. niets kortom. En zoals dat gaat met bezienswaardigheden: of het nu je smaak is of niet, als je het niet ervaren hebt, heb je iets gemist.

Boeken / Non-fictie

Aristocraat-met-zienersoog

recensie: Alexis de Tocqueville (vert. Ineke Mertens) - Herinneringen aan de omwenteling van 1848

De verleiding is groot om een recensie van een werk van Tocqueville als volgt in te richten: men neme zes prachtcitaten, onderstreept de elegante inzichtrijkheid van elk ervan en besluit met een geschreven reverence. Bij dezen.

Alexis de Tocqueville, Représentant du Peuple

Alexis de Tocqueville, Représentant du Peuple

Natuurlijk is eerst een introductie gepast: Alexis de Tocqueville (1805-1859) is de ‘democratisch aristocraat’, de schrijver van het eerste canonieke werk over de democratie, Over de democratie in Amerika (1835, 1840). Hij was echter ook tien jaar lang nauw betrokken bij de Franse politieke praktijk. Eerst als parlementslid en vervolgens, na de Februarirevolutie, als medeopsteller van de grondwet en later kortstondig als minister van Buitenlandse Zaken. Over zijn politieke carrière na de ‘omwenteling van 1848’, schreef Tocqueville zijn Herinneringen.

Bespeurt u de revolutionaire wind?
Zelf opent hij met de stelling dat het boek puur bedoeld is ter ‘geestelijke ontspanning’, en dat de eerlijkheid ervan – hij beschrijft enkel wat hij zelf gezien en gedacht heeft en lijkt inderdaad prettig genoeg weinig achter te houden – het ongeschikt maakt voor publicatie. Verderop geeft hij echter aan dat een zucht naar publieke erkenning een van zijn zwaktes is. Samen met de slimheid en fijne stijl verraadt dit Tocquevilles werkelijke bedoeling met het boek: postume publicatie.

Wel zijn de Herinneringen onaf. Er zitten kleine lacunes in de tekst en bovendien is Tocqueville niet toegekomen aan de periode van juni 1848 (ná de straatgevechten van die maand) tot juni 1849, het moment dat hij minister werd.

Na een analyse van de opmaat tot het revolutiejaar 1848, haalt Tocqueville – en hier start de citatenronde – allereerst zijn eigen gelijk. Evenals in Over de democratie in Amerika geeft hij er blijk van met een zienersoog de maatschappelijke onderstroom te kunnen analyseren. Hij richt, eind januari van dat jaar, in de Kamer van Afgevaardigden de vraag aan parlementaire dovemansoren: ‘Bespeurt u niet… hoe zal ik het zeggen?… dat er een revolutionaire wind waait?’ Tevergeefs smeekt hij: ‘Bezweer het nu het nog kan!’

Revolutie en anarchie
Wat onherroepelijk volgt is ondermeer een ronduit spannend ooggetuigenverslag van de revolutionaire straatgevechten. Tocqueville betreurt de onredbaar blijkende constitutionele monarchie van Lodewijk Filips, en bezingt zijn politieke idealen:  

Ik voelde dat mijn eigen zaak verloren was. Ik had de mooiste jaren van mijn jeugd beleefd in een samenleving waarin met het herwinnen van de vrijheid ook welvaart en grandeur leken terug te keren. Ik had me een voorstelling gemaakt van een gematigde en geordende vrijheid, begrensd door het geloof, de zeden en de wetten. (…) Ik had het gevoel dat ik ontroostbaar zou zijn bij haar verlies, en zag nu dat ik haar zou moeten opgeven.

Mede doordat de revolutionairen geen duidelijke leiding, geen nieuwe Robespierre, kregen, kon met de nieuwe Franse Republiek (de tweede) de orde terugkeren. En ondanks dat hij een constitutionele monarchie meer geschikt acht om de vrijheid te verdedigen, steunde Tocqueville deze nieuwe staatsvorm wel.

Zelfkritiek
Onderwijl tuimelen puntige observaties en snedige analyses over elkaar heen. Onscrupuleus ontleedt Tocqueville zowel de kwaliteiten van medepolitici als van zichzelf. Al genoemd is zijn zucht naar erkenning; daaraan gerelateerd is zijn chronische onzekerheid. Bovendien is hij allesbehalve een inspirerend spreker. Zijn benoeming van een van de oorzaken hiervan mag tevens dienen ter illustratie van zijn elegante stijl:

De waarheid is voor mij een zo kostbaar en zeldzaam iets dat ik haar (…) niet graag in een discussie op het spel zet. Het is een licht dat ik vrees te doven door ermee te zwaaien.

Natuurlijk zijn niet alle Fransen grote sprekers – al zijn ze waarschijnlijk wel allemaal fervente polemici. Tocqueville haalt in herinnering   

(…) een van mijn Normandische buren, een groot liefhebber van de polemiek, aan wie de goden echter de schone gave van spreekvaardigheid hadden onthouden en die zich, zodra ik zijn opvatting  bestreed, naar huis haastte en me per ommegaande schriftelijk liet weten wat hij had willen zeggen.

Psycholoog annex
In de beoordeling van medepolitici weegt Tocqueville evenzeer hun hele karakter als hun directe politieke kwaliteiten. Zijn beschrijvingen zijn dusdanig origineel dat de waarschijnlijke onbekendheid van de huidige lezer met de besproken politici weinig meer uitmaakt. Zo hoef je ene Barbès niet te kennen om jezelf te kunnen verkneukelen bij Tocqueville’s oordeel:

Hij was een van die mannen in wie de demagoog, de dwaas en de ridder zo vermengd zijn dat het onmogelijk te zeggen valt waar de een eindigt en de ander begint.

Dergelijke elegantie is in onze politieke commentaren zeldzaam. Wel kan de vijftigste opmerking in deze trant gaan vermoeien. Op die paar momenten blijkt het boek wat gedateerd en dus kwetsbaar. Dit geldt evengoed voor de beschrijvingen van de diplomatieke relaties van Frankrijk tijdens Tocquevilles ministerschap. Desalniettemin moge het duidelijk zijn dat Tocqueville, deze grote aristocraat, de onovertroffen politiek waarnemer, psycholoog, socioloog en staatsman (enzovoort), zichzelf met zijn Herinneringen alle recht doet.