Boeken / Achtergrond
special: Theo van Willigenburg - Gevallen vogel. Wittgenstein, Nietzsche, Foucault, Agamben, Lyotard, achter tralies - Deel 1

Enkeling tegen zichzelf/het systeem* (*Doorhalen wat niet van toepassing is)

‘Iemand moest Theo van W. belasterd hebben, want zonder dat hij iets kwaads had gedaan, werd hij op een morgen gearresteerd.’ Zo begint het autobiografische Gevallen vogel van Theo van Willigenburg niet, maar het is wel de strekking van het merendeel van de 528 pagina’s. Een kafkaësk en verontrustend boek.

niet, maar het is wel de strekking van het merendeel van de 528 pagina’s. Een kafkaësk en verontrustend boek.

Dr. Theo van Willigenburg (1960), voormalig decaan en hoogleraar ethiek aan de Erasmusuniversiteit, zal de rest van zijn leven worden geassocieerd met twee geruchtmakende rechtszaken die verband houden met ontucht met minderjarige jongens, allen lid van het Roder Jongenskoor. De eerste zaak, waarin hij heeft bekend, liep in december 2005 uit op een voorwaardelijke veroordeling. De tweede rechtsgang, waarin Van Willigenburg onschuld bepleitte en nog bepleit, monde in 2010 uit in een veroordeling tot 18 plus 8 maanden gevangenisstraf voor ontucht met drie jongens, wat door het Hof werd bevestigd. Het cassatieberoep werd verworpen door de Hoge Raad. 

Sinds 27 juli 2012 is hij definitief op vrije voeten en nu is er een poging tot rehabilitatie en een forse aanklacht tegen het rechtssysteem in de vorm van dit boek. Het is een tour de force om Van Willigenburg ter wille te zijn, want hoe onbevangen de lezer ook probeert te zijn, Van Willigenburg is natuurlijk alles behalve een objectieve partij. Want hoe zeer hij ook tracht ‘zijn verhaal’ eerlijk te vertellen, het is vechten tegen argwaan. Hij is een Lance Armstrong die het ware verhaal komt vertellen.

Matteüs 23:3
En de argwaan is niet zonder argument. Allereerst kampt het boek met één haast onoverkomelijk probleem. Wie namelijk het ene zegt (als hoogleraar ethiek), maar het andere doet (ontucht plegen met een dertienjarige, ontluikend homoseksuele koorjongen) merkt zichzelf met een enorm negatief stempel dat zeer moeilijk is af te spoelen. Voor zover ontuchtplegers al niet een onoverbrugbare achterstand hebben in een polemiek, heeft Van Willigenburg gewoon een groot probleem met zijn geloofwaardigheid. En hij weet het: zelfs zijn oprechtheid kan worden uitgelegd als een dubbele beweging: manipulatief en geveinsd voor een hoger doel. Hij zou er intelligent genoeg voor zijn. Daarmee is niet gezegd dat hij geen tweede of derde kans verdient, of dat we niet kritisch moeten kijken naar wat hij te berde brengt, maar dit boek had beter door een ander geschreven kunnen worden.

Want dat brengt ons bij een tweede probleem. Van Willigenburg hekelt de waarheidsvinding in ons rechtssysteem grondig (o.a. p. 386-387, 396), maar het ontbreekt in zijn boek aan bronnen en noten. Hij citeert lustig uit allerlei mogelijke verslagen, maar de lezer heeft niets in handen om de context te achterhalen. Zelfs advocaten worden merkwaardig onder pseudoniem genoemd (er bestaat geen mr. Richard Weermans of een mr. Bronkhorst). Verder laat Van Willigenburg velen ‘letterlijk’ aan het woord, maar het ziet er naar uit dat het zijn indruk weergeeft van welgevallige gesprekken. Wat er overblijft voor kritische lezers is de uitspraak uit 2009 van de meervoudige kamer van de rechtbank Utrecht. En ook dat document, met enkele belastende en kritische passages uit brieven die in het boek niet worden aangehaald, spreekt niet bepaalt in het voordeel van Van Willigenburg.

Daarbij, en dat is misschien een kwestie van smaak, wordt er wel erg vaak gesproken over de mannelijke schoonheid. De beeldschone Marokkaan op cel 12, Reggi de mooie Antilliaan, de knappe Surinamer op cel 18, bewaker Robert de blonde knapperd, Jelle, die knappe dertiger van de therapie, filosoof Agamben als een beeldschone jongeling… Schoonheid, Van Willigenburg – getrouwd omwille van het verschoningsrecht met de bekende predikant Pieter Oussoren – is er verzot op (p. 194). Het is niet verboden om te zijn blijven hangen in Kierkegaards esthetische stadium, maar het leest in deze context wel bijzonder ongemakkelijk. Zeker wanneer in ogenschouw wordt genomen dat ook de dertienjarige ‘Nils’ waarmee het verkeerd afliep erg bij Van Willigenburg in de smaak viel (‘Hij was zonder meer een mooie jongen (…)’, p. 164).

Sowieso zijn alle logeerpartijtjes in huis met jongelingen, waar geregeld sprake van blijkt in het boek, ongemakkelijk om te lezen, laat staan het amoureuze gedoe met ‘Rolf’, die kust, nog meer kust, omhelst, verliefd is en waarvan Van Willigenburg moet bekennen: ‘Laat ik eerlijk zijn (…). Er is misschien wat gebeurd toen hij achttien of negentien was. Nooit daarvoor. Ik keek wel uit!’ (p. 249). Maar het is wel onder andere deze Rolf die hem nog veel verder in de problemen brengt.

Ten slotte een laatste voorbeeld om te illustreren dat het de lezer niet gemakkelijk wordt gemaakt. Het is niet gek dat iemand in gevang een pasfoto van zijn pleegzoon in zijn portefeuille draagt. Maar waarom ook een pasfoto van een zekere Aris, die zijn studentkamer niet meer kon betalen en door Van Willigenburg thuis is opgevangen (p. 486)? Dat schuurt, hoe klein en onschuldig het detail ook mag lijken. Waarom doet iemand zoiets? Wat moet ‘Aris’ hiervan denken? 

Een naïef goed mens
Wat verder onmiskenbaar opvalt in het boek is Van Willigenburgs nadrukkelijke hang om erkenning. Het is alsof hij ons telkens wil zeggen: ‘ook al heb ik een vreselijke fout begaan, ook al was ik ongelofelijk naïef, ik ben écht gewoon een goed mens, écht.’ Want ook in de bak schuwt Van Willigenburg zijn verantwoordelijkheden niet. Theo die een boef gitaar leert spelen. Theo die helpt bij kerkdiensten. Theo die als een Andy Dufresne de BTW-carrousel uitlegt aan Antillianen. Theo die als belangenbehartiger van de gedetineerden bingo voor de gevangen organiseert. Theo die bezwaarschriften schijft, medische brieven uitlegt, juridisch jargon verklaart, sociaal werker is, telefoonkaarten uitleent en er alles aan doet om een gebedsmatje voor zijn islamitische celgenoot in te voeren.

En zelfs de Theo die met de veroordeelde verkrachter en moordenaar Ron P. van de Puttense moordzaak bevriend raakt en ook daarin voor de lezer een bijzondere naïviteit aan de dag lijkt te leggen, die geheel los lijkt te staan van het onherstelbare leed dat deze man veroorzaakt heeft.

Hij heeft geen leven in de gevangenis en ook geen leven meer buiten de gevangenis. Ik denk niet aan wat hij gedaan heeft en óf hij het gedaan heeft. Ik kan me daar weinig bij voorstellen. Ik zie alleen maar iemand die niets meer heeft. (p. 238).

Of hij schuldig is of niet weet ik niet, al hoor ik dingen waardoor ik echt denk dat hij die jonge Puttense vrouw, met wie hij een kortstondige relatie had, niet heeft vermoord. (p.367).

Dat Ron P. in zijn zelfverklaarde, niet bepaald kortstondige, zeven maanden durende relatie met het slachtoffer, niet eens wist waar ze woonde, of ze haar oksels schoor, wat de kleur van haar ogen was, laat staan dat iemand buiten Ron iets wist van de relatie, moet Van Willigenburg zijn ontgaan. Het moet deze gevaarlijke combinatie van goedheid en naïviteit zijn geweest dat Van Willigenburg na zijn eerste veroordeling weer aan de slag gaat bij het Roder Jongenskoor, nu als zakelijk leider en manusje van alles. Het is de lezer die dan al met de handen in het haar zit: doe het nou niet Theo, daar komt niks goeds van! 

De aanklacht I
Want het duurt niet lang, of de recherche staat weer aan de deur. Weer zijn er verschillende aantijgingen vanuit de koorwereld. De echte kwade genius in het hele spel, waar Van Willigenburg niet voldoende zijn afschuw over kwijt kan, blijkt ene ‘Geurt’ te zijn. Een niet toevallig gekozen pseudoniem. Geurt, ‘de ongewassen en ongeschoren puber die meent dat ie homo is’ met PDD-NOS, een jongen die je nog niet met handschoenen aan zou willen aanraken (p. 218). Geurt, de meest onappetijtelijke knul van het hele koor, ‘een afstotelijke, aandachtzuigende puber’ (p. 247), klaarblijkelijk mentaal niet in orde en in ‘heftige therapie’ bij een forensisch-psychiatrisch centrum omdat hij jonge kinderen op internet seksueel lastig valt en zijn twee zusjes heeft misbruikt (p. 277). Deze Geurt, die fantasie en werkelijkheid niet uit elkaar kan houden, heeft een verhaal verzonnen dat hij drie dagen lang in Friesland met Van Willigenburg is gaan zeilen en toen op de boot misbruikt is. En dat zou de reden zijn dat hij zelf verknipt is geraakt…

Van Willigenburg doet er in het boek alles aan om aan te tonen dat de beschuldiging absurd is en onmogelijk waar kan zijn. En eerlijk is eerlijk, binnen het complexe schimmenspel ben je geneigd hem te volgen in zijn verdediging. Toch leidt het tot een tweede veroordeling waarbij de rechtbank alle aantijgingen bewezen acht, wat een lange gevangenisstraf oplevert.

Lees hier het vervolg van dit artikel 

Boeken / Non-fictie

Noodzakelijke scepsis

recensie: Hans van Maanen - Broddelwetenschap

Door de kaft is al duidelijk dat hier een statement gemaakt wordt. Klinkt een onderzoek in de krant te mooi om waar te zijn, laat dan je alarmbellen rinkelen. Er is namelijk nogal wat mis in de onderzoeksjournalistiek.

Wellicht zou je daar als argeloze krantenlezer je schouders voor ophalen, maar wetenschapsfilosoof Hans van Maanen is het zat, die onzin in de krant. Zijn boek Broddelwetenschap is opgebouwd rondom onderwerpen die regelmatig in de krant te lezen zijn. Thema’s als gezondheid en gezonde voeding, neurowetenschap en een vleugje psychologie worden in korte hoofdstukken behandeld. Het boek leest daardoor vlot en prettig weg. Van Maanen heeft bij de krantenartikelen die hij in zijn boek bespreekt de nodige research gedaan. Dan blijken onderzoeksresultaten een flink stuk genuanceerder en minder spectaculair.

Sapere aude!

De Verlichtingsfilosoof Immanuel Kant riep het volk reeds in de achttiende eeuw op: sapere aude, durf te denken! Neem al die berichten in de krant over wetenschap met een korrel zout. Zeker wanneer er causale verbanden worden gelegd. De onderzoekers zelf spreken namelijk veel minder vaak van causaliteit. Dergelijke verbanden kunnen kwalijke gevolgen hebben. Zo beschrijft een hoofdstuk dat muzieksmaak crimineel gedrag zou beïnvloeden. Het wekt niet eens verbazing dat het bij die ‘foute’ muziek om metal, punk en techno gaat. De cijfers geven een niet significante correlatie: de vraag of muzieksmaak crimineel gedrag voorspelt is in dit onderzoek niet beantwoord. Maar dat wordt in het krantenartikel hierover wel geclaimd.

Ook onderzoeksmethoden moeten eraan geloven in dit boek. De voorbeelden hiervan zijn ontluisterend, hoewel ook grappig. Neem het onderzoek naar lichaamsbeweging van Parkinsonpatiënten. De auteur suggereert het voor de hand liggende, namelijk: vraag ’t aan de mensen zelf. Wat de onderzoekers bedachten klinkt interessant, maar is vooral een omweg. Zij klokten de tijd die een Parkinsonpatiënt op een bepaald parcours aflegde en trokken hieruit hun conclusies. Vragen zou sneller gaan.

Eveneens besteedt Van Maanen aandacht aan onderzoek dat ofwel prematuur is, ofwel gebruik maakt van te kleine hoeveelheden om tot goede resultaten te komen. Wanneer je bijvoorbeeld te weinig ratten neemt voor je onderzoek, sterven de ratten zonder bruikbaar resultaat, oftewel zinloos. Hierop uit de auteur dan ook terecht kritiek.

Geen diepgang

Ondanks de vlotte schrijfstijl doet het boek zelf soms als broddelwerk aan. De auteur gaat uit van een aardige dosis kennis van statistiek bij zijn lezers. Pas aan het eind van het boek gaat hij dieper in op statistische regels. Daarnaast lijkt de lay-out van groter belang te zijn dan de inhoud. De hoofdstukken maken her en der een afgeraffelde indruk. Zo blijven ze kort, blijft de vaart in het boek, maar ontbreekt de diepgang. Bovendien gaat hierdoor de scherpe en humoristische toon van de auteur verloren. Het zou prettig zijn, wanneer Van Maanen iets meer zou uitweiden waarom bepaalde krantenartikelen zo abominabel zijn.

Statistiek

Het afsluitende hoofdstuk van dit boek is wellicht het belangrijkste. Hierin geeft de auteur in vogelvlucht een lesje statistiek, wat onontbeerlijk is voor het begrijpen van wetenschappelijk onderzoek. Het is echter jammer, dat Van Maanen er slechts weinig ruimte voor reserveert. Er rijzen de nodige vragen wanneer je dit hoofdstuk leest, zoals wanneer hij het ‘statistisch effect’ uitlegt. Het voorbeeld dat hij geeft is zo summier, dat de leek een paar keer moet lezen hoe dit effect berekend moet worden en wat het dan betekent. Wanneer de auteur aan het begin van dit boek de moeite had genomen de veelvuldige statistische rekenmethoden uit te leggen, zou het boek veel begrijpelijker zijn. Nu valt de kritiek van Van Maanen op slecht geschreven krantenartikelen in het niet, doordat hij zelf eveneens te snel gaat.

Theater / Voorstelling

De geniale gekte concentreert zich in gospel en de jungle

recensie: Herman in een bakje Geitenkwark

Hoe vaak gebeurt het dat een theater verandert in een kerk? Misschien bij domineeszoon Freek de Jonge of afvallige Youp van ’t Hek, maar veelal is het theater toch de plek om de heilige huisjes van weleer met grof verbaal geweld naar beneden te halen. De mannen van Herman in een bakje Geitenkwark (‘HiebG’ naar eigen zeggen) pakken het anders aan: iets minder grof en verbaal, maar zeer subtiel en vocaal. Met succes: sinds de Parade van 2012 zijn ze aan een flinke opmars bezig en veroveren ze het hele land. Wat valt er dan zoal te verwachten? In ieder geval vier stuks aan absurdistische geesten bij elkaar, dat moet haast vuurwerk opleveren. En dat met gemoedelijke, kerkelijke zang, terwijl God even een andere kant op kijkt.

Het programmaboekje had al moeite om de voorstelling in een hokje te plaatsen. Vocaal cabaret met ballen kwam nog het dichtst in de buurt, wat uiteraard vragen oproept over de mate van cabaret in het programma. Is het louter muziek, zang, musical? Is het überhaupt wel grappig en op welke manier tonen ze ballen? Het is in elk geval duidelijk dat Polle, Rein, Rob en Bennie zeer getalenteerd zijn en een achtergrond in de muziek hebben. Vanaf de eerste seconde is te merken dat de mannen perfect op elkaar ingespeeld zijn (al beatboxend en zingend in canon lopen ze ontspannen over het toneel) en tegelijkertijd iets volstrekt nieuws presenteren. Iedere sketch wordt ingezet met een liedje, als ware het een gospelkoortje of rapgroep, om het even welk genre de revue passeert. Het is maar net hoe hun pet staat. Zo muzikaal als het klinkt, zo absurd zijn hun teksten. Geen enkel onderwerp wordt geschuwd, zelfs talentenjachten en de edele delen krijgen een nieuwe dimensie. Smoothies, de kindertelefoon, een verjaardagsliedje: het komt allemaal in rap tempo voorbij.

Hoewel het allemaal origineel overkomt, blijft er toch ergens een gemis. Had er tekstueel niet meer in het vat gezeten? Een maatschappelijke kritiek is misschien wat teveel gevraagd, maar een filosofische bespiegeling of incongruentie had de liedjes zeker sterker gemaakt. Nu was het toch vooral wat aan de platte kant, als vier jongens die bij elkaar zitten en roepen wat het eerste in hen opkomt. In hun volgende show zouden ze meer inhoud mogen inpassen, want op muzikaal gebied valt er niets aan te merken. Er komt geen instrument aan te pas, alle geluiden produceren ze immers zelf. Het vergt veel van de techniek (ook van het licht), want het kan zomaar gebeuren dat je naar een gênante scene in de slaapkamer zit te kijken en vervolgens in de jungle belandt. Niet dat het allemaal vlekkeloos verloopt, want de jongens krijgen onderling regelmatig ruzie. Afzondering en uitsluiting zijn meer regel dan uitzondering. Niet gek ook, want ze lijken geen van allen op elkaar. Ze zijn lang, dun, klein, knap, dik en vooral disproportioneel gespierd voor enigszins fysiek theater. Bovenal beklijft toch het beeld dat de jongens enorme lol hebben in het spelen en dat het publiek daar na de eerste kennismaking in meegaat. Dat maakt het tot een heerlijke, lichtvoetige voorstelling. Al met al vocaal cabaret, maar ballen? De grenzen worden weliswaar terloops opgezocht, maar het mag scherper en gewaagder.

Boeken / Fictie

Niet het beste politieke theater

recensie: Elfriede Jelinek (vert. Inge Arteel) - Rijngoud

Van de Oostenrijkse Nobelprijswinnaar Elfriede Jelinek verschijnt bij uitgeverij Querido Rijngoud, in het Duits een ‘Bühnenessay’ geheten. In deze voorstelling gaan oude goden in gesprek over die ene nieuwe god: kapitaal.

Er zijn slechts twee personages in Jelineks Rijngoud: Wotan en zijn lievelingsdochter Brünhilde uit Richard Wagners operacyclus Der Ring des Nibelungen. Ze zijn met elkaar in dialoog, maar dit keer niet over vaag-middeleeuwse intriges, maar over het kapitalisme, geld en hebzucht. Die hebzucht kennen wij nu als de bancaire graaicultuur, maar is via Karl Marx’ Das Kapital terug te voeren naar de aantrekkingskracht van mythologisch goud.

In het Wagnerjaar 2013 werd Jelineks stuk op verschillende podia in Duitsland ten tonele gebracht. Het is natuurlijk een mooi eerbetoon, zo’n blijk van inspiratie, en dan ook nog met een lekker actueel thema. Het is ook erg on-Nederlands: wanneer werd hier voor een laatst een boek uitgegeven met op dergelijke wijze ‘gerecyclede’ personages?

Idee of uitvoering

Het idee is mooier dan de uitvoering. Rijngoud is een verzameling lange monologen van Wotan en Brünhilde. Die laatste opent het boek. ‘Papa heeft die burcht laten bouwen en nu kan hij de lening niet terugbetalen,’ zegt ze, en daar gaat ze, 45 pagina’s lang. Aan het einde verwoordt haar vader wat de lezer ook denkt: ‘Ik. Kind. Zo veel heb je nou nog nooit gezegd! Ik luister nu al uren naar je, maar wat heb je gezegd? Ik weet het niet meer.’ Waarna hij bijna 30 pagina’s aan het woord is.

Niet dat het zo relevant is hoe lang personages aan het woord zijn. Maar tientallen pagina’s monoloog met minimale alinea-indeling, daarmee maak je het de lezer niet gemakkelijk. Zeker niet in een moeilijke, veel informatie bevattende tekst als Rijngoud. Dit gaat uiteindelijk ook ten koste van de tekst zelf.

Interessant, maar belerend

En dat is jammer. Want ergens in die ontoegankelijke brij van woorden zitten interessante gedachten over de combinatie van politiek, economie en corruptie. Wat is macht? Wanneer is iets diefstal? Wat is schuld? De rel rondom de Duitse voormalige bondspresident Christian Wulff, die als president van de deelstaat Nedersaksen met geld van een bevriende ondernemer een huis zou hebben gekocht, komt langs, net als de moorden van de NSU, die eind 2011 aan het licht kwamen. Zo verknoopt Jelinek specifieke voorbeelden in een algemeen argument.

Rijngoud is typisch politiek theater (of een politieke roman, als je het boek zo wilt duiden), zoals wij dat in Nederland niet echt kennen. Dat is jammer: zoals ook uit dit stuk blijkt, kunnen er verbanden worden gelegd die stof tot nadenken zijn. Maar het is moeilijk de politieke boodschap subtiel te verpakken, zodat er niet een auteur predikt. In Rijngoud is Jelinek hier niet helemaal in geslaagd: haar personages zijn uithangborden, hun monologen onderdelen van een langer betoog. Dat is interessant, maar ook belerend.

Boeken / Non-fictie

In sneltreinvaart symbolisch leren lezen

recensie: Lisette Thooft en Mieke Bouma - Waarom de heks in de oven verdween

Verhalen kunnen je helpen jezelf te ontwikkelen als mens. Sommige verhalen bevatten meerdere lagen, en wie daar oog voor heeft kan deze verhalen als spiegel gebruiken voor zijn eigen leven. In Waarom de heks in de oven verdween worden talloze sprookjes, mythen en verhalen op symbolische wijze geïnterpreteerd en uitgelegd met als doel dat de lezer deze in een breder perspectief kan plaatsen.

Thooft en Bouma noemen deze manier van lezen ‘mythosofie’. De mens is volgens hen een homo fabulans, een verhalenverzinnend en verhalenvertellend wezen. Via het vertellen van verhalen worden wij én onze cultuur gevormd, niet alleen op persoonlijk vlak, maar ook in spirituele zin. Alle figuren in een sprookje staan namelijk symbool voor delen van de menselijke ziel die moeten samenwerken om tot volledig bewustzijn te komen. Om deze spirituele dimensie te benadrukken is het boek opgedeeld in zeven delen, die corresponderen met de chakraleer.

Stevig aan de hand
De lezer wordt al snel stevig aan de hand genomen en in sneltreinvaart door de wereld van de symbolische verhalen geleid, waardoor er nauwelijks tijd is om wat uitgebreider bij één van de verhalen stil te staan. De verhalen worden sterk verkort weergegeven en nogal bloedeloos naverteld. Van de oorspronkelijke magie en emotie blijft weinig over. Nadat de symboliek kort is besproken wordt elk verhaal afgesloten met het stellen van een aantal vragen die centraal staan in het verhaal, zodat je die kunt toepassen op je eigen leefsituatie.

Voor mensen die nog weinig ervaring hebben met het interpreteren van verhalen zal dit sturende optreden van de auteurs prettig zijn. Zij kunnen direct aan de slag met de vragen uit het boek. Maar voor wie dit boek ter hand neemt met het idee echt iets op te steken over leren interpreteren en het leren zien van de verborgen lagen in een verhaal is het erg teleurstellend. Alles wordt geserveerd in hapklare brokken. Bij vlagen wordt het zelfs een beetje kinderachtig, ook in de manier van vertellen. Er is maar weinig ruimte gelaten in dit boek om je eigen gedachten en vragen te ontwikkelen over de besproken verhalen, terwijl dat nu juist de kern is van interpretatie.

Bomvol en divers
Wat wel leuk is, is dat de verhalen uit heel verschillende tradities afkomstig zijn: er worden bekende sprookjes en klassieke mythen zoals Repelsteeltje en Medea besproken, maar er is ook aandacht voor boeddhistische en Bijbelse verhalen. Ook wordt getoond hoe oude thema’s steeds in een nieuw jasje worden gestoken en ook een film zoals The Matrix overloopt van symboliek. Dit zorgt voor continuïteit en is belangrijk om te noemen als je het hebt over het interpreteren van verhalen. Je bewust te zijn van deze universele thema’s kan je helpen om weer andere verhalen te interpreteren.

De opzet van het boek lijkt in eerste instantie erg leuk. De uitwerking laat voor de ervaren lezer helaas te wensen over. Voor wie op zoek is naar meer diepgang en liever zelf op onderzoek uitgaat zijn er interessantere boeken te bedenken. Een voorbeeld daarvan is De ontembare vrouw van Clarissa Pinkola Estés, door Thooft en Bouma zelf ook opgenomen in hun lijst van geraadpleegde literatuur. Het moet gezegd: wie 250 pagina’s heeft om 50 verhalen op het niveau van de symboliek te bespreken snijdt zichzelf geheid in de vingers. Dat is nogal een ambitieus plan. Er gaat onderweg dan ook het nodige verloren aan diepgang en emotie, en dat gaat uiteindelijk ten koste van het leesplezier. 

Boeken / Fictie

Ode aan Wisconsin

recensie: Nikolas Butler - Shotgun Lovesongs

.

De jeugdvrienden Henry, Kip, Lee en Ronnie groeien samen op in het kleine plaatsje – de naam doet al een belletje rinkelen – Little Wing. Het is een boerenstreek die typerend is voor grote delen van Wisconsin. Tijdens hun jeugd voelt deze omgeving als vanzelfsprekend voor hen, maar als ze volwassen worden, ontstaat de vraag of ze niet beter elders hun heil kunnen zoeken. Veel jongeren trekken weg uit de streek, naar Chicago of Minnesota, waar de welvaart is en waar meer te beleven valt. Op hun eigen manier ontdekken de mannen de wereld, zowel in Little Wing als daarbuiten. Maar voor allen geldt dat ze hun afkomst maar moeilijk van zich kunnen afschudden.  

Wisselende perspectieven
Zonder meer een van de meest intrigerende personages is Lee, wiens leven een totaal andere wending neemt zodra hij doorbreekt met zijn muziek. Hij groeit uit tot een rockster van wereldformaat, tourt over heel de wereld en trouwt een bekende en bloedmooie actrice. Toch blijft hij terugkeren naar Wisconsin, verlangend naar de sneeuw, naar de wilde herten om zijn erf  en de lullige café’s waar ingemaakte eieren tientallen jaren in een pot achter de toonbank kunnen staan, wachtend op de gek die het wil eten.

Lee is echter niet het enige personage dat de lezer weet te raken. Butler wekt op knappe wijze sympathie op voor al zijn hoofdpersonen. Doordat hij het perspectief tussen hen afwisselt, ontstaat er een compleet beeld. Opvattingen verschuiven – net als in het echte leven –  wanneer je een verhaal van meerdere kanten hoort. Een waardevolle additie zijn de hoofdstukken over Henry’s vrouw Beth. Haar genuanceerde perspectief werkt goed in dit verhaal, dat toch voornamelijk over de vriendschap tussen vier mannen gaat.

Welgemeend
De thema’s van Shotgun Lovesongs zijn wellicht niets nieuws onder de zon; Butler schrijft over vriendschap en liefde (en tussenvormen daarvan), over opgroeien in een klein dorp en over wat het betekent om volwassen te worden. Het zijn natuurlijk universele thema’s en daarom ook zo riskant. Een auteur moet er voor waken geen dertien-in-een-dozijn-roman te schrijven. Maar Butler lijkt deze val moeiteloos te mijden.

Misschien is het zijn liefde voor Wisconsin die deze roman zo oprecht maakt. Bovendien hoefde Butler niet eens zo diep te graven voor zijn verhaal. Zelf groeide hij op in Eau Claire, een plaatsje net iets groter dan Little Wing. Hij zat op school met Bon Iver die, net als zijn personage Lee, een artiest van froot formaat werd. Butler meent elke zin die hij schrijft en zo weet hij niet alleen de clichés te vermijden maar ook zijn lezers te overtuigen. Geen gekke prestatie voor een debutant.

Boeken / Non-fictie

Meisjesmemoires

recensie: Lena Dunham (vert. Maaike Bijnsdorp en Lucie Schaap) - Not that kind of girl

.

De aanloop naar haar boek verliep wat anders dan dat van de meeste debutanten. Van haar uitgever ontving Dunham vorig jaar een voorschot van niet minder dan 3,7 miljoen dollar. Zo’n bedrag komt natuurlijk niet uit de lucht vallen. Voor degenen die Dunham niet kennen: twee jaar geleden brak ze wereldwijd door met haar tv-serie Girls, over de levens van vier twenty-somethings in New York. Ze zijn intelligent, begeven zich in hippe kringen, maar worstelen tegelijkertijd met de vraag wat ze toch in godsnaam met hun levens en met elkaar aan moeten. Dunham schrijft niet alleen de serie, die volgend jaar alweer aan haar vierde seizoen toe is, ze vertolkt ook de rol van hoofdpersonage Hannah Horvath.

Functioneel naakt
Hoewel haar alter ego in de serie nog worstelt met een literaire carrière, gaat het Dunham zelf wat voorspoediger af. Not that kind of girl is een vernieuwend soort biografie. Liefhebbers (en niet-liefhebbers trouwens ook) krijgen wat ze van Dunham verwachten: haar memoires van klein meisje tot succesvolle twintiger, gesorteerd op thema’s over liefde en seks, het lichaam, vriendschap, werk en ‘het grote geheel’. Haar verhalen zijn eerlijk en ongepolijst.

Nu is Dunham niet bepaald bekend geworden om haar bescheidenheid of preutsheid. Ze heeft de neiging om minstens één maal per aflevering van Girls haar kleren uit te trekken. Haar (zelfverklaarde) niet-perfecte uiterlijk is haar trademark geworden en in Not that kind of girl verlegt ze haar grenzen nog eens door ook allerlei lichamelijke en psychische kwalen uit de doeken te doen. Hier en daar rijst de vraag hoeveel de lezer echt wil weten, maar het is wel juist dit soort anti-glamour waar Dunham in uitblinkt.

Herkenbaar
Het leven van Lena Dunham staat ver af van het gros van haar lezers. Haar ouders, beiden kunstenaar, namen haar van jongs af aan mee naar galeries, waar ze een wit voetje bij grootheden als Cindy Sherman probeerde te halen. Dunham is zich bewust van haar bevoorrechte afkomst en weet er gelukkig de draak mee te steken. Toch is het knap hoe Dunham zo veel herkenbare situaties weet te schetsen. Haar worstelingen met vrienden, familie en jongens zijn universeel en ook goed te begrijpen als je niet in exclusieve New Yorkse kringen opgroeide.

Met Not that kind of girl heeft Dunham een prima verdienste geleverd. Girls-fans kunnen hun hart ophalen met alle achtergrondinformatie van hun heldin, maar ook voor de leek heeft Dunham genoeg te bieden. Het boek is tevens voorzien van talloze kleine grappige tekeningetjes die aansluiten bij haar verhalen. Ze zijn typerend voor Dunham, die zichzelf toch over het algemeen met een korreltje zout neemt.

Muziek / Album

Droomachtige trip wordt soms verstoord

recensie: Flying Lotus - You're Dead!

You’re Dead! doet op de meeste punten niet onder voor het voorgaande werk van Flying Lotus en dat zegt al heel wat. Helaas voorkomen enkele misplaatste momenten een zuiver positief oordeel.

Artiesten als Thom Yorke, Erykah Badu en DOOM wilden graag met hem samenwerken. Dat is niet zomaar; Flying Lotus maakt innovatieve, volslagen unieke en vooral vreselijk goede muziek die zich niet makkelijk onder een noemer laat vangen. Iets als ‘jazzy hiphop-electronica’ komt dan nog het meest in de buurt. Met name zijn laatste drie platen, elk met een volslagen eigen karakter en toch onmiskenbaar Flying Lotus, vormen een indrukwekkende reeks. Het pas uitgekomen You’re Dead! is het jongste hoofdstuk in het succesverhaal

Meer jazz dan ooit


Jazz speelde altijd een rol in het werk van de aan Alice en John Coltrane verwante Steven Ellison zoals Flying Lotus echt heet. Op You’re Dead! gaat hij echter verder; nummers als ‘Tesla’, ‘Moment of Hesitation’ en de tweede helft van ‘Turkey Dog Coma’ zouden, als je de ritselende percussie wegdenkt, zo afkomstig kunnen zijn van de Bitches Brew-sessies van Miles Davis. Bovendien speelt jazzlegende Herbie Hancock mee; tweemaal voorziet hij de muziek van sfeervol, mysterieus keyboardspel.

Het zorgt ervoor dat Ellison het wederom presteert om een nieuwe wending te geven aan zijn muziek, terwijl het nog altijd ontzettend herkenbaar is. Zijn algemene werkwijze is immers onveranderd ten opzichte van zijn laatste albums. Korte tracks doorgaans niet langer dan een minuut of twee haken ineen, vloeien in elkaar over en vullen elkaar aan. Het zijn allemaal flarden van een grote, droomachtige trip die het ene moment kalm voortmeandert, om het volgende moment weer een onverwachte wending te nemen. Motiefjes, sferen en spanningsbogen komen en gaan op volstrekt natuurlijke wijze tot het moment dat de flow verbroken wordt met een lompheid die Flying Lotus onwaardig is. Tot tweemaal toe, zelfs.

Vibe killers


Vocalen speelden op werk van Flying Lotus altijd al een ondergeschikte rol in het totaalplaatje; ze waarden als geesten door de muziek, of vormden een instrument dat de sfeer versterkte. Hoewel dit ook op You’re Dead! gebeurt neem Angel Deradoorians opgeknipte zang gaat Ellison ook een aantal keren jammerlijk in de fout. Het begint al enigszins bij het door Kendrick Lamar ingerapte ‘Never Catch Me’. De rapper verovert, zoals van hem wordt verwacht, de beat met vlammende raps, maar haalt je daardoor ook enigszins uit de zo zorgvuldig gecreëerde vibe. Het is tenminste nog wel een tof nummer.

Het gaat pas echt mis als Ellison Captain Murphy erbij haalt, zijn met een kunstmatig verlaagde stem rappende alter ego. Diens gemompel, de geweerschoten en de luie ‘woordje voor woordje’-flow van niemand minder dan Snoop Dogg maken ‘Dead Man’s Tetris’ een totaal misplaatste track en een enorme vibe killer. Hetzelfde kan gezegd worden van ‘The Boys Who Died in Their Sleep’, waarop Captain Murphy met vervormde kopstem begint te zingen over pillen. Hoe de altijd zo smaakvolle Flying Lotus dit heeft laten gebeuren is een raadsel, want het resultaat is regelrecht rampzalig. De stoorzenders zorgen ervoor dat You’re Dead! zich net niet kan meten met zijn voorgangers, ondanks het feit dat er muzikaal weer zo veel te genieten valt, en dat is jammer en onnodig.

 

Theater / Voorstelling

Niets maakt zo lelijk als kunst

recensie: Dood Paard en tgSTAN - 'Kunst'

In het voorwoord van The Picture of Dorian Gray bespreekt Oscar Wilde het nut, of eerder de nutteloosheid, van kunst. Het enige excuus om iets nutteloos als kunst te maken, stelt Wilde, is dat sommigen het zo intens vereren. ‘Kunst’ toont deze verering als een gevoel dat zo intiem is dat kritiek op het kunstwerk tevens als een persoonlijke aanval wordt ervaren. Anderzijds kan de verering van kunst de ander dusdanig schofferen dat een rationeel gesprek niet meer te voeren valt. Kunst blijkt louter emotie, of je het nu aanbidt of veracht.

~

Serge (Kuno Bakker) heeft een doek gekocht, een monochroom met witte strepen op een witte achtergrond. Een wit doek, aldus zijn vriend Mark (Frank Vercruysen), maar Serge ziet vibraties en kleurschakeringen. Het schilderij doet Mark vrij weinig, tot hij de som hoort die Serge ervoor heeft neergeteld: zestigduizend euro.  Na hartelijk gelachen te hebben beseft hij dat Serge het schilderij daadwerkelijk mooi vindt en hij verklaart hem voor gek. Serge op zijn beurt beklaagt de hooghartigheid van zijn kameraad. Ivan (Gillis Biesheuvel) heeft zijn oordeel minder snel klaar, deelt Serges liefde voor het schilderij maar toont begrip voor Marks cynisme. Zijn nuances worden echter niet gewaardeerd: bij elke toegeeflijkheid wordt hem van beide kanten het gebrek aan ruggengraat verweten. De esthetische discussie verzandt al snel in een steekspel van laag-bij-de-grondse opmerkingen, dat de onderlinge vriendschap danig op de proef stelt. In het verdedigen van de goede smaak is alles geoorloofd.

~

De dood van het debat
‘Kunst’ (‘Art’) betekende in 1994 de grote doorbraak voor de Franse toneelschrijfster Yasmine Reza (1959). Ze blinkt uit in snedige dialogen in de traditie van schrijvers als Edward Albee, waarin ogenschijnlijk  beschaafde, moderne mensen elkaar en zichzelf middels woorden fileren tot egocentrische en irrationele wezens, zoals ook in haar andere successtuk Dieu de Carnage uit 2006, in 2011 verfilmd door Roman Polanski onder de titel Carnage. Met een ogenschijnlijke eenvoud en een vooruitziende blik portretteert ze het onbegrip van ‘kunstliefhebbers’ en ‘cultuurbarbaren’ jegens elkaar, een onbegrip dat met de grootschalige bezuinigingen op cultuur onder Rutte I en de daaropvolgende protesten in Nederland tot een summum kwam. Net als toen weigeren hier de voor- en tegenstanders ook maar een strobreed toe te geven.

Wat pessimistischer stemt dan de onbuigzaamheid van de twee kemphanen is dat het fatsoenlijke debat, in de vorm van Ivan, wordt afgedaan als laf en besluiteloos. Hij wordt neergezet, zowel in de tekst van Reza als in de sterke opvoering van Biesheuvel, als een labiele man die onder de plak zit bij aanstaande vrouw, familie en werk. Zijn vrienden lijken hem alleen instrumentaal te gebruiken om hun eigen geschil uit te vechten. Waar Mark zichzelf vol trots onmodern verklaart – volgens Serge juist een heel moderne houding – is Ivan hier het anachronisme: de nuance is dood en polarisering heeft de toekomst.

Een enkele keer daalt de spanning en lijkt het stuk tijdens de langste scène iets te slepen. Gelukkig weten de drie acteurs met gerichte stoten onder de gordel elkanders en de eigen onuitstaanbaarheid steeds opnieuw te bevestigen. Zowel Reza als de combinatie Dood Paard en tgSTAN kiezen geen kant en laten de onhebbelijkheden prevaleren boven de argumenten. Het pijnlijkste aan ‘Kunst’ is dat we de redelijkheid al jaren voorbij lijken.

Boeken / Fictie

Het maximale uit je loopneus halen

recensie: Vrouwkje Tuinman - Sanatorium

Ziek zijn en doodgaan. Dat zijn Vrouwkje Tuinmans lievelingsonderwerpen in haar, toch niet depressieve, dichtbundel Sanatorium. Tuinman weet de ongemakken van ziek zijn werkelijk van alle kanten te benaderen. En daar kan soms best om gelachen worden.

In één keer neervallen terwijl
je een vuilniszak verwisselt en je
vrouw zegt: Kees, wat doe je nu weer.
Maar je doet niks meer.

schrijft Vrouwkje Tuinman in ‘Ik zou ervoor tekenen,’ het openingsgedicht van Sanatorium. Ervoor tekenen om alle ongemakken omtrent de dood, omtrent ziek zijn in één klap over te slaan. Helaas is dat niet de realiteit, laat Tuinman uitgebreid zien met tragische en komische beelden in haar nieuwste dichtbundel.

Onverschillige katten en demente schoonmoeders

In vijf hoofdstukken, met titels als ‘Familieziekten’, ‘Gesloten Afdeling’ en ‘Lang en Gelukkig’, laat Tuinman ziek zijn in al zijn facetten voorbij komen. Van onverschillige huisdieren, ‘Mijn kat wil liever dood dan naar de dokter’, tot kinderen die dromen over gebroken armen, ‘Wie er na de zomer ook met gips de klas in kwam, nooit jij.’ Van mensen die ‘het maximale uit hun loopneus halen’, tot haar schoonmoeder met dementie die briefjes nodig heeft om te begrijpen wat er gebeurt. Ziekte en de ongemakken daarvan horen bij iedereen.

Maar uiteindelijk leiden al deze ziekten, het korte en het lange lijden, naar het onvermijdelijke, de dood. En dat laatste is iets wat we het liefs ontkennen en negeren. Juist dit dit ongemak met onze sterfelijkheid en de dood van de mensen om ons heen komt tijdens het lezen van de gedichten langzaam naar boven als een centraal thema.

Hup, opa!

‘We zijn vergeten dat we prooien waren’, schrijft ze in een van de eerste gedichten. Ofwel, we willen vergeten dat we sterfelijk zijn. In meerdere gedichten komt het verlangen terug om iets vast te leggen, krampachtig stil te zetten, zodat het altijd zo zal blijven. Zoals het stoppen van ouderdom door het gezicht vol botox te spuiten, of het vereeuwigen van een beeld door middel van een tatoeage:

Een man die ik ken gaat iedere avond slapen
met om hem heen een arm waarop zijn eigen
hoofd is afgebeeld. Elke dag lijkt hij iets minder
op het gezicht dat naar hem kijkt.

De boodschap is misschien tragisch, maar Tuinman weet het met humor te beschrijven. Vaak zit de wens tot leven niet eens bij de zieke zelf, maar eerder bij de mensen eromheen. Zoals een stervende man die elke dag naar de tekening boven zijn hoofd kijkt met de tekst: ‘hup, opa!’. Ook het onvermogen en ongemak van de omgeving wordt hiermee blootgegeven.

Directe taal en humor

De onderwerpen die worden aangekaart zijn soms zwaar, denk depressie, de wens om te sterven, de dood van een kind. Maar Tuinman weet ze benaderbaar te maken door met directe taal en humor in een paar zinnen herkenbare situaties te schetsen. Het onderwerp zelf is al complex genoeg, daar zijn geen uitgebreide metaforen of abstracte woorden voor nodig, lijkt de boodschap. Soms loopt ze hiermee het risico een gedicht te verhalend te maken. Dan blijft er niet veel meer over dan een slappe anekdote. Maar meestal zijn juist een paar zinnen voldoende om een compleet verhaal tot leven te roepen.

De vier gedichten die ze aan haar dementerende schoonmoeder wijdt zijn hier een sterk voorbeeld van. De enkele zin ‘Wat zijn het toch voor halve zolen hier, wat doe ik hier, kom ik hier vaker?’, weet het hele dementieproces samen te vatten. Van de overtuiging dat je zelf nog bij kennis bent terwijl iedereen om je heen gek is, dat je hier niet thuis hoort, tot de uiteindelijke verwarring die je toestand bevestigt.

Pijnlijke confrontatie

Naarmate de hoofdstukken vorderen maakt het lichte en humoristische soms langzaam plaats voor het tragikomische. Totdat de humor de situatie niet meer dragelijk maakt, maar juist pijnlijk tot confrontatie brengt. Het gedicht ‘Sanatorium’ is hier een uitstekend voorbeeld van en, met de korte zinnen en rake woorden, daarmee misschien ook direct het beste werk in de hele bundel. Tuinman ontleedt ziekte en al zijn facetten. Het verlangen ernaar, het ontkennen ervan en de totale dominantie die het uiteindelijk over het leven heeft. En ze doet dit door de onderwerpen vanuit alle emoties te benaderen. Het is juist daarom dat haar gedichten de lezer op zoveel manieren weten te raken.