Muziek / Album

Meester-vleugelaar

recensie: Michiel Borstlap - Frames

De pianist Michiel Borstlap maakt van een trilogie nu een kwartet. Na zijn eerdere albums Solo 2010, Blue en Reflective komt hij nu met het vierde deel, getiteld Frames. Dit album bevat opnieuw pianostukken van de hand van Borstlap.

De opnames voor Frames vonden plaats in studio De Kippenschuur te Vreeland alwaar Borstlap een oude Steinway-vleugel bespeelde – een instrument met historie, want deze vleugel stond jarenlang in het Concertgebouw te Amsterdam. De zelf geschreven composities heeft Borstlap in vier nachten opgenomen.

Als een deken om je schouders


Wie de muziek van Michiel Borstlap wil duiden, kan het beste denken aan de virtuoze jazz van Keith Jarrett en de verstilde muziek van Ludovico Einaudi. Ergens in dat schemergebied nestelt zich de muziek van Borstlap. Het is niet echt klassiek, maar de klassieke grondverf schittert door de fijne klanken van de muziek van Borstlap heen. In Koffietijd noemde Borstlap zijn Frames het vrijen met zijn achtentachtig vriendinnen van de vleugel. Misschien is dat wel de mooiste beschrijving van zijn muziek.

In de vijftien composities neemt de pianist je mee op zijn vleugels van melodie en zeer geoefend spel. Vederlicht maar onderhoudend glijdt deze meester van de vleugel door het landschap van composities, dat hij voor ons heeft geschilderd. Wie louter luistert en de ogen sluit, zal zich eenvoudig laten meevoeren op de toonladders die Borstlap volledig naar zijn hand heeft gezet. Er is geen reden om het licht de beleving te laten bederven, dat met gesloten ogen als een deken om je schouders gedrapeerd lijkt te worden.

Zalvende muziek


Wie tijdens het luisteren de titels leest die Borstlap aan zijn muziekstukken heeft gegeven, zal zich afvragen hoe hij deze titels bedacht bij de louter instrumentale stukken. Luisterend naar het openingsnummer ‘Dew’ kunnen we niet anders concluderen dan dat we hier in de ochtenddauw aan de start van een nieuwe dag, een nieuwe beleving staan. Zo kunnen we dit album dan ook het beste zien: een reis door de dag – al heeft de meester zelf dit juist in de nacht opgenomen. Dat de liedjes je raken en een ziel hebben, overkomt je niet alleen bij het stuk met de titel ‘Dance of the Soul’.

Het album straalt een enorme rust uit, hoewel het nergens slaapverwekkend is. Borstlap weet de luisteraar steeds te boeien en komt nergens in een herhalingsmodus. Wat dat betreft wijkt hij flink af van bijvoorbeeld minimal music. Borstlap is duidelijk klassiek geschoold, maar weet waarschijnlijk een heel breed publiek te boeien met zijn pianospel.

Neem de rust, zorg voor een makkelijke stoel, verdring de stilte met de klanken van Frames en laat de zalvende muziek je geest en ziel masseren. Succes verzekerd!

Live in Nederland:
01.05.2014 SOUK Concertgebouw, Main Hall Amsterdam
02.05.2014 SOUK Concertgebouw, Main Hall Amsterdam
10.05.2014 Deventer Schouwburg

Muziek / Concert

Een afspraak met Il Maestro

recensie: Ennio Morricone

Ennio Morricone is een legende. De 87-jarige Italiaan veranderde met zijn eigenzinnige geluid de manier waarop er naar filmmuziek werd geluisterd: anders dan een aanvulling van de beelden werd de muziek zelf de moeite van het luisteren waard. In een volle Ziggo Dome dirigeert Il Maestro zich een weg door zijn veelzijdige oeuvre.

Morricone begint het concert sterk met de opzwepende openingsmuziek van The Untouchables – filmmuziek die een beklemmende spanning overbrengt met zijn nerveuze tempo en plotselinge percussieaanvallen. Hierna wordt het wat softer, wat een interessante tegenstelling laat zien in het oeuvre van de componist.

Morricone de muzikale excentriekeling, is vele malen interessanter dan de componist van mooie aanzwellende en sentimentele muziek die gemaakt is om te ontroeren, maar generiek aanvoelt.

Zo volgt na de spanning van The Untouchables de weelderige muziek voor Guiseppe Tornatores sentimentele The Legend of 1900. Af en toe zorgen wat dissonante jazzgeluiden voor wat afwisseling in dat stuk. Als Morricone serieus en gevoelig doet in dienst van grote films, valt het allemaal wat door de mand. Het klinkt kitscherig en geforceerd: de reden waarom veel mensen filmmuziek tegenwoordig ervaren als een cliché voor de oren. Neem zijn muziek voor Tornatores Cinema Paradiso of ‘Deborah’s Theme’ uit Sergio Leones gangster-epos Once upon a time in America. Het klinkt allemaal gladjes en net te zoet.

Rauwe kracht tegenover kitsch


De Maestro is het sterkst als hij je door verrassende geluiden wakker schudt in combinaties die rauw en onverwachts zijn. Vaak past die stijl het beste bij minder serieuze genrefilms die regelmatig het stempel krijgen van lowbrow-vermaak. Tijdens het optreden komt die speelsere en inventievere kant gelukkig ook naar boven.

De heerlijke score voor The Sicilian Clan maakt gebruik van popelementen zoals een aanstekelijk gitaardeuntje als een thema waar de strijkers geleidelijk en braaf omheen zweven. Het is eigenzinnig en sfeervol en past perfect bij de gelijknamige misdaadfilm van Henri Verneuil. Ook Morricones muziek voor de bizarre thriller Indagine su un cittadino al di sopra di ogni sospetto van Elio Petri heeft genoeg karakter en spannende elementen om te boeien en je mee te zuigen in spanning.

Het hoogtepunt van het optreden zijn natuurlijk de deuntjes voor de spaghettiwesterns die Morricones reputatie op de kaart hebben gezet. Il Maestro krijgt hierbij versterking van diva Susanna Rigacci. Dat resulteert in muziek waar bombast en de excentrieke eigenzinnigheid van de Italiaan perfect samenkomen. De openingstheme van The Good, The Bad and the Ugly is natuurlijk over the top, maar het is uniek en weergaloos. Dat wordt nog eens versterkt door een heel arsenaal van een koor.

Van de klassieker van Sergio Leone gaat het over op rustige en wat tamme segmenten van Once upon a time in the West en A fistful of Dynamite. In de versies die ten gehore worden gebracht, ontbreken wat elementen die de originelen spannender maken. De mondharp en de harmonica zijn de grote afwezigen.

Een concert om te ontroeren


De tweede helft biedt weer wat muziek van de grote gebaren met het nummer ‘Chi Mai’ uit Le professionnel met een hoog Richard Clayderman- en James Last-gehalte. Daarna wordt er opgebouwd naar de bombastische en religieus getinte muziek van The Mission, waarbij het koor goed van pas komt. Even lijkt het hier voorbij te zijn, maar het publiek wil echter meer, wat wel blijkt uit een enorme staande ovatie. Il Maestro verzorgt daarom nog een riante toegift met het opzwepende ‘The Ecstasy of gold’ van The Good, the Bad, and the Ugly waar Rigacci nog even haar stembereik laat horen.

Het was een waardige afsluiter van een optreden die de gevarieerdheid van Morricone liet horen, maar ook zijn zwakke punten. Ondanks de kitsch en sentimentaliteit kun je het de gepassioneerde man echter niet kwalijk nemen. Je weet dat het allemaal met hart en ziel gemaakt is en dat hij zijn leven in de muziek nog steeds wil delen met een groot publiek. Het was vooral een concert gemaakt om te ontroeren en waar je op momenten wakker werd geschud door de eigenzinnige kracht van een ongeëvenaarde Italiaanse meester. 

Kunst / Achtergrond
special: Art Rotterdam 2015

Blik op de hedendaagse kunst

.

Het in woorden vatten van een avond als de opening van Art Rotterdam is geen gemakkelijke opgave. Binnen een tijdsbestek van vier uur wil je zoveel mogelijk zien van de overvloed aan galeriestands en daarnaast ook de overige beursonderdelen bezoeken. Tegelijkertijd blijft zo’n opening niet in de laatste plaats een social event en wordt je aandacht ook getrokken door mensen, outfits en overpriced olijven (6,50 voor een schaaltje!). Het ene moment verwonder je je over Dick Verdults parcours bij Annet Gelink, het andere moment zie je een galeriehouder enthousiast zijn kunst aanprijzen aan Prins Constantijn. Maar wie zich tussen de cynisch schattende blikken van Hugo Borst, de matching sjaals van Wim Pijbes en zijn vrouw en de aandachtstrekkende Tinkebell weet te manoeuvreren, ontdekt een keur aan kunst die vrijwel zonder uitzondering de moeite waard is.

Dick Verdult bij Annet Gelink. Foto: Rotterdams Uitburo

Dick Verdult bij Annet Gelink. Foto: Rotterdams Uitburo

De selectie uit eigen land levert een representatieve dwarsdoorsnede van de beste gevestigde en veelbelovende nieuwe namen (New Art Section) in de galeriewereld. Hier is bij Juliette Jongma nieuw werk van de gebroeders Quistrebert te zien, toont galerie Andriesse-Eyck Marijn van Kreij en Martin van Zomeren werk van Juliaan Andeweg. Bij galerie Fons Welters zien we levensechte gezichten gemaakt door Folkert de Jong, die door fluorescerend glas en onnatuurlijke toevoegingen een unheimische uitstraling krijgen. Ook zien we de cacaokoppen van Renzo Martens, die in mini-uitvoering als ironische marketingstunt voor een paar tientjes te koop zijn. Over opvallende hoofden gesproken: Stigter van Doesburg toont een nieuwe variant op de bekende verwilderde monsterkoppen van Nathaniel Mellors, met rollende ogen en afschrikwekkende geluiden. Bij Gabriel Rolt valt werk van Spiros Hajidjanos op, een jonge kunstenaar die met de allernieuwste technieken werken vervaardigt die op het eerste gezicht soms ambachtelijk lijken, maar juist hoogtechnologisch zijn.

We were sitting in a bar at 1 pm, bij Jeanine Hofland en Barbara Seilers. Foto: <span>Jeanine Hofland</span>

We were sitting in a bar at 1 pm, bij Jeanine Hofland en Barbara Seilers. Foto: Jeanine Hofland

Waar de uitstraling van de meeste galeriestands toch redelijk klinisch white cube-ish is, oogt de installatie We were sitting in a bar at 1pm bij Barbara Seiler en Jeanine Hofland meer als een café dan een tentoonstellingsruimte, waar je op houten barkrukken kunt plaatsnemen aan een bar zonder bier, met hard geworden gemorste koffie.

Projections


Ondertussen tikt de tijd door en na een lange rij bij de bar moeten knopen worden doorgehakt. Er is nog tijd voor een paar namen van de Main Section, maar dan toch echt door naar de andere beursonderdelen. Zo toont het Mondriaanfonds nieuw talent met Prospects en Concepts, kun je bij WeLikeArt kunst kopen voor minder dan 1500 euro en toont Projections een sterke selectie videowerken. In de hiervoor ingerichte donkere ruimte staan twaalf schermen opgesteld en kun je even losmaken van het beursgedruis en opgaan in werk van o.a. Yael Bartana, Melanie Gilligan en Hans Op de Beeck. Barbara Seiler presenteert Cécile B. Evans’ Hyperlinks or it didn’t happen, waarmee ze de gedigitaliseerde samenleving becommentarieert met een hyperrealistische digitale weergave van Philip Seymour Hoffman, en daar tussenin schakelt tussen tabbladen en YouTube-filmpjes.

The Sophisticated Neanderthal Interview, Nathaniel Mellors (Projections). Foto: <span>Michael John Whelan</span>

The Sophisticated Neanderthal Interview, Nathaniel Mellors (Projections). Foto: Michael John Whelan

Van een heel andere orde is Gonzalo Lebrija’s Who knows where the time goes (Faggionato Gallery, Londen). Door boeken op te gooien en kapot te schieten creëert Lebrija poëtische beelden die hij doorsnijdt met een moment van geweld, alsof hij achter iedere zin van zijn dichtregel een ijskoude, keiharde punt zet. Het romantische beeld staat in schril contrast met het gewelddadige geluid en de vernietigende actie van het schieten. In Projections vinden we ook The Sophisticated Neanderthal Interview Van Nathaniel Mellors, het werk dat Art Rotterdam-sponsor Andaz net heeft geselecteerd en geschonken in gedeeld eigendom aan het Stedelijk Museum Amsterdam en De Hallen Haarlem.

Hoewel de presentaties in de Main Section niet veel vernieuwing brengen, geven ze wel goed inzicht in de galeries en de kunstenaars die vertegenwoordigd worden. Door de New Art Section en Prospects en Concepts geeft Art Rotterdam ook een podium aan galeries en kunstenaars in opkomst. Ook Intersections, een kale industrieruimte met presentaties van o.a. Nest, Nieuwe Vide, Showroom MAMA en Lokaal 01, waar je kunt biljarten met kunstwerken van klei, biedt Art Rotterdam de bezoeker een andere ervaring dan de gebaande paden van de Main Section. Door deze beursonderdelen is het voor de gevestigde galeries niet per se noodzakelijk om experimentele presentaties te geven, wat wellicht als een gemiste kans gezien kan worden. Het is echter de vraag of het de taak is van een beurs vooral te experimenteren, of simpelweg te tonen wat er gebeurt in de galeriewereld. Juist door de combinaties van verschillende invalshoeken wordt helder waar kunstenaars en galeriehouders mee bezig zijn, en kun je als bezoeker zelf de balans opmaken door zowel verrast te worden door nieuw talent als je te vergapen aan een feest van herkenning. Zo lang je de olijven maar vermijdt.

Boeken / Non-fictie

Moeilijke tijd voor filosofie

recensie: Diverse auteurs - Brandstof

Leven, hoe doe je dat? ‘Vaak zijn het de allerbelangrijkste vragen die sneuvelen in de waan van de dag’, prijkt als leus op de omslag van Brandstof. ‘Vlammende dialogen over vragen van levensbelang’ luidt de ondertitel dan ook. Een twijfelachtige poging om de filosofie hip te houden.

‘Rotterdam doekt faculteit filosofie op’, kopte Trouw begin december. Een gedurfd klimaat om een populair-wetenschappelijk boek uit te brengen waarin gevestigde en nieuwe filosofische denkers met elkaar van gedachten wisselen, maar dat is precies wat Brandstof doet. Zes duo’s schrijven elk een hoofdstuk over de belangrijke vragen des levens. Simone van Saarloos en Ad Verbrugge over liefde, Arjen Kleinherenbrink en Marli Huijer over werk, Rozemond Uljée en Désanne van Brederode over vriendschap, Haroon Sheikh en René ten Bos over techniek, Annelies Kleinherenbrink en Frank Meester over man en vrouw en Jochum Damstra en Joep Dohmen over geluk.

Allen een eigen geluid
De nieuwe generatie filosofische denkers, waaronder Van Saarloos, zijn soms wat ouwelijk. Zij verzucht: ‘Er was een tijd dat ik een levensstijl van bacchanalen propageerde. Maar ik ben moe – pas vierentwintig jaar en rauw gestreden’. Ook laat de aansluiting tussen nieuwe en gevestigde filosofen te wensen over; daar waar Van Saarloos de helft van haar essay besteedt aan het propageren van downdaten, komt Ad Verbrugge daar in zijn antwoord op haar tekst in het geheel niet op terug. In plaats daarvan selecteert hij een aantal van haar uitspraken waar hij vervolgens zijn eigen filosofieën aan ophangt. De dialoog die het boek beweert aan te gaan lijkt daarmee niet te bestaan. Alle briefwisselingen blijven daardoor toch vooral losse hoofdstukken, met soms waardevolle gedachten, maar vaak ook niet. Wel zorgen alle schrijvers ervoor dat hun onderwerp van meerdere kanten belicht wordt waardoor de essays aanzetten tot denken, of je het nu wel of niet eens bent met de – vaak zeer uitgesproken – ideeën. En dat is toch het uiteindelijke doel van filosofie.

Een vlammend idee
Brandstof is – naast de gelijknamige, eerste essaybundel – tevens een filosofencollectief dat diverse projecten beheert en zich een ‘denkstation voor levensideeën’ noemt. Deze bundel is slechts een van de vele uitkomsten is want het collectief is onder meer aanwezig op Lowlands, maakt het tv-programma Durf te denken en organiseert het Life! denkfestival – alles met wisselend succes. Met hun initiatieven richten ze zich vooral op jonge mensen.

Na het bericht in Trouw dat een zelfstandige faculteit wijsbegeerte voor de Erasmus Universiteit geen haalbare kaart is haastte de faculteit zich om dat te corrigeren: het zou slechts gaan om een reorganisatie, net als aan de Universiteit van Amsterdam. Dat klinkt alsnog of de filosofie wel een beetje hulp kan gebruiken. Hoewel de literaire uitgaven van Brandstof nog een graadje hipper mogen, meer echte dialoog, geen ‘rauw gestreden twintigers’, is het initiatief broodnodig. 

Boeken / Fictie

De jongens van het bloedbad

recensie: Giorgio Scerbanenco - Moord op school

“Hij (…) had moordpartijen gezien die qua omvang heel wat erger waren dan die op een enkele vrouw, zoals Matilde Crescenzaghi. Maar het aantal telt niet bij een moordpartij, de manier waarop en de geest waarin die plaatsvindt tellen.” En die zijn ronduit gruwelijk in Moord op school.

De Oekraïns-Italiaanse Giorgio Scerbanenco wordt door veel Italianen gezien als de vader van de thriller. Hij is het meest bekend geworden om zijn detectives met inspecteur Duca Lamberti in de hoofdrol. Deze politieman was vroeger arts, maar werd uit zijn ambt gezet vanwege het uitvoeren van euthanasie: kenmerkend voor zijn empathische en eigenzinnige manier van werken. De zaak die hij in deze roman moet oplossen, draait om de brute verkrachting van en moord op avondschoollerares Matilde Crescenzaghi, gepleegd door de probleemjongens die ze lesgeeft. Deze jongens uit het opvoedingsgesticht – bijna zonder uitzondering met foute ouders en een strafblad – ontkennen echter alle elf. Een slimme tactiek, en zo slim uitgevoerd dat Duca vermoedt dat er meer achter deze misdaad zit.

Met veel aandacht voor het politievak en het menselijke aspect daaraan, beschrijft Scerbanenco hoe de inspecteur op zoek gaat naar de dader. Bruut als de misdaad ook is, Moord op school is een heel bescheiden thriller die desondanks alles heeft wat je van een detectiveverhaal wilt, en meer. Een beeldend intro (zoals ze dat in detectiveseries doen met een panning shot en inzoomen op details), spannende verdachtenverhoren, psychologische inzichten terwijl de inspecteur steeds dichter bij de ontknoping komt, en tot slot een meeslepend einde.

Schuttingtaal
Scerbanenco schreef I ragazzi del massacro (‘De jongens van het bloedbad’), zoals Moord op school oorspronkelijk heet, in 1968, maar de misdaadroman is nu pas in het Nederlands vertaald, bij Serena Libri. Door de bijna vijftig jaar die hier tussen zitten, zijn de verschillen in tijdgeest opvallend en boeiend.

Die verschillen vallen allereerst op door het ouwelijke taalgebruik. Mevrouw conciërge heeft een kapsel à la garçonne, het slachtoffer draagt een babydoll (wat?) en Duca noemt zijn collega Livia “een Kantiaan” om iets te verduidelijken over haar arbeidsethos. Hoewel er tegen het eind wat meer details over het misdrijf aan het licht komen, is Scerbanenco bovendien zeer discreet over de gruwelen. Naar de schuttingtaal en krachttermen die bij de moord op het schoolbord zijn gekalkt – waardoor het echt het aanzien krijgt van een geintje tijdens de les dat volkomen is misgelopen – wordt alleen verwezen, ze worden heel keurig niet geëxpliciteerd. In een recentere thriller zou dit vele malen explicieter opgetekend zijn.

Pikante opvattingen
Door deze in het oog springende verschillen ontstaat misschien wat afstand in de leeservaring maar het heeft ook zijn charme – alsof Scerbanenco de lezer niet alleen meeneemt in de politiewagen maar ook postuum een kijkje geeft in de tijd van toen.

Niet alleen het taalgebruik is namelijk wat ouwelijk, ook de opvattingen zijn niet meer van nu. De vele vrouwen die de revue passeren op Duca’s zoektocht naar het oplossen van de moord, worden als tamelijk hysterisch en met het nodige paternalisme beschreven. Collega Livia is daarop een kleine uitzondering, maar die is dan weer ongehuwd, werkt bij de politie, en heeft een door littekens gehavend gezicht.

Als je als vrouw niet op mannen valt ben je bovendien “geen echte vrouw”, en Scerbanenco veronderstelt ook dat “het bekend is dat homoseksuelen ontzettend bang zijn voor fysiek geweld”.

De jongens van het bloedbad
Als gezegd kan dit afstand creëren of als charmant ervaren worden. Zelfs als je Duca verguist, blijft er nog een belangrijke laag over:  die waarin Scerbananco zich waagt aan sociaal-maatschappelijke vragen. Ze maken van Moord op school veel meer dan een detective. Het zijn zware vragen die rijzen in het schemerland waarin de meesten van ons zich nooit hoeven begeven. Waar ligt de grens tussen mens en beest? Wat is schuld? Hoe moet de maatschappij omgaan met individuen die buiten die maatschappij vallen? Is het straffen van de schuldigen hetzelfde als winst voor de onschuldigen?

Deze vragen maken van het meeslepende einde van de klopjacht ook een breekbaar einde: zelfs als je de dader uiteindelijk te pakken krijgt en laat boeten, “dan zou je die arme lerares daarmee nog niet tot leven wekken.”

Boeken / Fictie

Pogingen tot sick jokes

recensie: Levi Weemoedt - Met enige vertraging

Hoe vergaat het Lévi Weemoedt toch sinds hij in 2007 zijn gedichten verzamelde in Vanaf de dag dat ik mensen zag? Hij bevindt zich nog onder de levenden, want Met enige vertraging is nu weer een bundeltje verschenen.

Weemoedt (1948) lijdt aan het leven, zich het hoofd boven water houdend door in proza en poëzie zijn neerslachtigheden te verluchtigen met grapjes. Dat resulteert in min of meer literair bedoelde sick jokes waarvan de ironie eigenlijk een echt traantje laat. De grap als lapmiddel en tegelijk om de lolbroek uit te hangen.

Geen mijmerij   
Ook in zijn recente bundel is Weemoedt (slechts een pseudoniem) van het korte werk. In het beste geval debiteert hij iets aforistisch in wat er uitziet als een versje, maar dat nauwelijks is. Hij ziet geen heil in existentiële rimram. Zijn motto luidt: ‘De dag is kort,/ de dood nabij/ dus aan de slag/ geen mijmerij.’ Hij wil het hebben van invalletjes die op zichzelf meestal niet erg opzienbarend zijn en alleen effect sorteren als het rijm behendig wordt toegepast. Zeker in geval van lichte kost is technisch vernuft een voorwaarde. Helaas zie je Weemoedt vaak ietwat te vroeg op het rijm aansturen dat zijn slag wil slaan.

Door zijn cabareteske inslag komt ook het tragikomische in het gedrang. Hij doet denken aan Hans Dorrestijn, maar die is een begenadigd performer die verbaal en muzikaal zijn vak goed onder de knie heeft. Weemoedt ontbeert diens extraverte temperament, en daardoor mis je in zijn grappigheid een grond van levensechte somberheid.

Ongelukkigen als Weemoedt en Dorrestijn hebben het voorzien op vrouwen, behalve die enkele keer dat ze door een gewillig exemplaar geplezierd worden. ‘O, ik wou dat ik een racefiets had/ die sneller ging dan het licht:/ elke nacht joeg ik achter de meiden aan/ in laat-middeleeuws Maastricht.’ De liefde kan geen goed doen want ze doet hun geen goed. ‘Mijn vrouw heeft een ander/ Zij wil uit elkaar/ Dus: Prettige Pestdagen/ & een Pleuris Nieuwjaar!’ Wat lang niet zo gevat is als: ‘Mijn tweede vrouw/ is zó snel weggelopen/ dat zij de eerste/ nog heeft/ ingehaald.’

Cijfer 4   
De vraag is of een tekort aan liefde leidt tot algehele somberheid of dat een sombere aanleg slecht voor de liefde is. Hoe dan ook, Weemoedt geeft af op het leven in het algemeen (gewaardeerd met het cijfer 4) en gaat in één moeite door op meer specifieke benulligheden: ‘Elke morgen/ gaan we rennen/ onze hardloop-/ broekjes aan/ We moeten werken/ aan ons lichaam/ om fit in de/ file te staan.’ Hij koketteert met de dood, waarnaar hij beweert te verlangen. Zonder alcohol zou het bestaan écht ondraaglijk zijn. Hij voelt zich verwant aan minimumlijders: ‘De pakketten van/ de Voedselbank/ bevatten te weinig/ sterke drank.’ Het gezin is ‘een familiegraf met nog niemand erin’.

Ook reageert Weemoedt zijn algemene ongenoegen graag af op zoiets als de kerkliedjes van Huub Oosterhuis en de ‘zure meervoudig onverzadigde vrouw’ die de natuurwinkel frequenteert. Conservatief en gemakzuchtig, die afzeikerdjes met baard. Met het verstrijken der jaren is de scherpte over de hele linie wat zoekgeraakt. Dan liever Piet Paaltjens weer eens uit de kast pakken.

Boeken / Fictie

Gaan met die banaan

recensie: Diverse auteurs - Strak #5

‘Het viel me op dat er waanzinnig veel liedjes over bananen zijn, maar nagenoeg geen gedichten. Daar moest verandering in worden gebracht’, aldus Strak-hoofdredacteur Jerry Hormone. De vijfde editie van het geïllustreerde, literaire tijdschrift is een dichtbundel over de banaan.

In het Rotterdamse literaire circuit is het bijna onmogelijk om schrijverskoppel Elfie Tromp en Jerry Hormone niet tegen het lijf te lopen. Voordrachten, presentaties, festivals, poetryslams: het levendige uitgaansleven wordt regelmatig opgefleurd door stadsvlinders Tromp en Hormone. Dat er tussendoor ook geschreven wordt, bewijst de lijst aan activiteiten op literair vlak. Elfie Tromp schreef de roman Goeroe (2013) en is bekend als columnist en theatermaker. Jerry Hormone is dichter en muzikant in de randstedelijke punkrockscene en – onder zijn eigen naam Jeroen Aalbers – schrijver van de succesvolle kinderboekenserie Borre.

Stadsionalisme
In 2011 wordt het plan opgevat samen een literair tijdschrift te lanceren dat, volgens de oprichters in tegenstelling tot de bestaande magazines, een ruim podium biedt aan literatuur en poëzie. Er is plaats voor illustratie en fotografie en het geheel dient er goed vormgegeven uit te zien. Daarnaast zorgt de ‘moet kunnen’-mentaliteit voor veel lol bij de totstandkoming, want alles wordt uit eigen zak gefinancierd.

Het vijfde nummer van Strak is van de pers. Over de banaan dus. Een keur aan dichters heeft zich bereid getoond een vers te leveren over de gele koning van de fruitschaal, zowel serieus als absurdistisch als frivool en abstract. De samenstelling is niet exclusief Rotterdams want ‘we doen niet aan kleinburgerlijk stadsionalisme’. Erik Jan Harmens steekt van wal, op zijn altijd dreigende toon, met het gedicht Pulp:

(…) prop het binnenste van de banaan in mijn mond tot ie bolt
tape mijn gaten dicht neem wat te drinken ik hou dit belachelijk lang vol

als een inwisselbaar meisje op een inwisselbare beat

met een instantlach op voorraad die verraadt dat ze geniet
als ik straks slik
en in de bananenpulp stik
en de tijd tak-tikt

mijn grimas in het licht
ik ga je wat vertellen
en ik wil niet dat je schrikt

Schimmel
Het is de ontregelende sfeer die Strak tot een verrassende uitgave maakt. Over de banaan is van alles te bedenken – grappig, erotisch, gezond, smerig – en de dichters zijn op geen enkele wijze terughoudend in hun bijdrage. Alma Mathijsen begint opwindend in haar Banana:

En ik lag door het plafond te staren
blote billen graag
behalve de mijne
In de keuken ligt een banaan (…)

Daan Doesborgh haat bananen en om dat kracht bij te zetten, pakt hij flink uit met zijn ode aan Tropical Race 4, de wereldwijde banaanbedreigende schimmel:

leve TR4, hij komt ons redden 
van de smerige banaan

Rot maar lieverd, aan die vieze wortels
met je spoortjes en je dood (…)

Homie
Geert Simonis presenteert een gedicht over Zeus – voordat hij solliciteerde naar de functie van Griekse oppergod – waarbij ‘de pronte banaan van mijn homie zeus’ bekend staat als ‘de prijsneuker eerste klasse’. De absurditeiten vliegen over de pagina’s en geven Strak het bescheiden predicaat van een bruisend expressionisme in de poëzie. Het geheel schuurt aangenaam tegen de Zestigers als C.B. Vaandrager en Hans Sleutelaar aan, die in 1965 met hun tijdschrift De Nieuwe Stijl de avant-garde van Nederland aanvoerden.

Strak #5 wordt verder ingevuld door de dichters Johan Roos, Marten Mantel, Delphine Lecompte, James Worthy, Mick Johan, Dennis Gaens, Maarten van der Graaff, Jerry Hormone, Vincent Niks, Jan Glas, Jan Hoek, Daniël Vis, Rooie Waas en Theo Wesselo.

Strak verschijnt onregelmatig en is te koop bij een aantal kwaliteitsboekhandels, maar vooral te bestellen op http://straktijdschrift.nl/

Boeken / Fictie

Jongeman in de stadsjungle

recensie: Herman Gorter (toelichting Johan Sonnenschein) - Een glorieus ding

Herman Gorter is de enige Nederlandse dichter uit de negentiende eeuw van wie bundels nog los herdrukt worden. Dat vorig jaar ook het bij leven ongepubliceerde ‘Een dag in ’t jaar’ als zelfstandige uitgave is verschenen, bevestigt die bijzondere positie nog eens.

Gorter schreef aan het einde van de negentiende eeuw twee klassieke werken, die vrij kort achter elkaar verschenen: Mei (1889) en Verzen (1890). Het verschil tussen beide werken is groot: het eerste is een lang gedicht van 4381 regels; het tweede is een bundel met vaak korte impressionistische gedichten. Gorter schreef echter nog meer poëzie in die tijd: het lange gedicht ‘Een dag in ’t jaar’. Met z’n 808 regels is het weliswaar aanzienlijk korter dan Mei. Gorter had zelf weinig op met ‘Een dag in ’t jaar’ en wilde het niet uit laten geven. Het verscheen pas twee decennia na zijn dood.

Grotestadsgedicht
Eind vorig jaar kwam het gedicht voor het eerst ‘zelfstandig’ uit, vergezeld van een twee keer zo lange toelichting. Een glorieus ding is zo een soort duo-uitgave geworden van Herman Gorter en neerlandicus Johan Sonnenschein. In Sonnenscheins uitstekende toelichting wordt ‘Een dag in ’t jaar’ binnen verschillende contexten geplaatst. Enerzijds worden de verbanden met Mei en Verzen aangehaald, en anderzijds wordt de tekst ook binnen de tijdgeest en literaire ontwikkelingen van het fin de siècle geplaatst. Die contextualisering is waarschijnlijk vooral interessant voor neerlandici en lezers met een grote interesse in literatuurgeschiedenis, maar voor de ‘gewone’ lezer is er Gorters fraaie gedicht.

‘Een dag in ’t jaar’ ontpopt zich tot een fraai grotestadsgedicht. De verteller is een vrij typische verschijning uit die poëzie van eind negentiende eeuw tot en met het Interbellum (denk bijvoorbeeld aan T.S. Eliots ‘Prufrock’): de jongeman krijgt veel indrukken, maar blijft afstand houden tot het leven om hem heen. Het is niet verrassend dat het gedicht dan ook de vorm van een monologue intérieur heeft.

Langzaam ontstaan de contouren van een spannende stad, een urbane jungle met ‘een zwarte neger / gemene tijger / de zwart aantredende koele nacht’. (Het is overigens moeilijk om bij die passage níet aan de vroege poëzie van Paul van Ostaijen te denken, die meer dan vijfentwintig jaar later verscheen.) Tegen die stadse achtergrond blijft de verteller, die aandoenlijke jongeman, scherp afsteken. Door dat contrast en de jeugdige onbeholpenheid die soms de kop opsteekt, wordt ‘Een dag in ’t jaar’ een charmante, warme tekst.

Overschakelingen
Ergens is het wel begrijpelijk waarom Gorter het niet zo op het gedicht had. ‘Een dag in ’t jaar’ heeft iets onrijps, en de tekst komt soms een beetje onbeholpen over. Vooral aan het begin wordt het personage iets te duidelijk gekarakteriseerd: hij daalt af vanuit zijn torenkamer (de ivoren toren was eind negentiende eeuw al een bekend beeld), en maakt vervolgens kennis met de wereld om hem heen. Niet veel later roept hij al om zijn moeder. Het ligt er soms net te dik bovenop.

Maar toch is ‘Een dag in ’t jaar’ ook nu nog eenvoudigweg een fijne tekst om te lezen, en dat geldt zeker niet voor alles uit de negentiende eeuw of wat door Tachtigers is geschreven. Tegen Mei en Verzen weggezet valt ‘Een dag in ’t jaar’ misschien een beetje tegen, maar het is zonder meer de moeite van het lezen waard. De tekst wisselt namelijk behendig tussen mijmering en zeer visuele indrukken. Die overschakelingen dragen bij aan het beeld van een stad waarin van alles gebeurt en je zo opeens een tafereel binnenvalt:

Dat is een jaar van dagen
dat is een winter voluit gesneeuwd –
daar heb ik om geschreeuwd
in mijn roode zomernachten
en uit mijn bloedgeurige mannengedachten,
die als zwarte beesten slachten
waaruit zwart bloed in roode franjes druipt
stallen vol bloed gekuipt –
o om u heb ik geschreeuwd
gij gingt heel ver voorbijgesneeuwd
lichtloos, oogblauw, lijfwit –
wij wilde tezamen gaan, we konden niet

Glorieus is ‘Een dag in ’t jaar’ niet, maar wel een fijn, uiterst leesbaar ding. Het gedicht blijkt een plezier te zijn om te lezen, zonder dat je je innerlijke literatuurhistoricus aan het werk hoeft te zetten.

Muziek / Concert

Onbekommerd en breekbaar tegelijk

recensie: Henny Vrienten

.

Na 23 jaar verscheen er weer eens soloplaat van Henny Vrienten. In de tussentijd hield de voormalige voorman van Nederlands meest succesvolle bandje ooit zich bezig met filmmuziek, musicals en kinderliedjes voor Sesamstraat en Het Klokhuis. En Toch is de titel van het bijzonder aardige nieuwe album, dat soepel laveert tussen luchtige onbekommerdheid en breekbare intimiteit.  

Door de wol geverfd

~

De ‘macho’ van weleer is al lang niet meer: Henny Vrienten is tegenwoordig de bescheidenheid zelve. Zo grossiert hij vanavond in loftuitingen voor zijn begeleidingsband (met o.a. zoon Xander op basgitaar en de gitaristen Jan Hendriks  -ja, die van Doe Maar- en Theo Sieben). De ingetogen liedjes en de intieme setting in de Hertzaal van TivoliVredenburg lenen zich ook niet voor overdadig branievertoon. Bovendien is Vrienten met zijn 66 jaar niet meer piepjong …

De aanvang van het optreden is wat aarzelend, maar gaandeweg palmt de door de wol geverfde muzikant de zaal in met zijn vrij eenvoudige, doch aanstekelijke songs. Dat zijn stemgeluid soms wat aan de bleke kant is, doet daar weinig aan af. Tussen de nummers door keuvelt hij met het publiek over de verstaanbaarheid van Frank Boeijen, de overeenkomst tussen vrouwen en muggen, het grijpen van kansen en het grote vergeten.

Moederziel alleen
Het contrast is groot tussen onbezorgde liedjes als ‘Gitaar’, ‘Mug in de Klamboe’ en ‘Hij Zingt Omdat-Ie het Niet Zeggen Kan’ en intieme songs over de plotse, zelfgekozen dood van een goede vriend (‘Het Uur Tussen Hond en Wolf’) en over zijn dementerende, inmiddels overleden moeder (‘Lieske’). Het getuigt van lef om dat persoonlijke kleinood moederziel alleen te zingen en te spelen. Ook mooi is het duistere, door samenzang opgesierde en melodieus krachtige ‘Nooit Iets Anders Dan Dit’.  

Dat hij jarenlang met vuur speelde, maar tegenwoordig niet meer, bezingt hij in een kakelvers lied (“Voor elk optreden schrijf ik een nieuwe song, dan heb ik zo weer een album vol!”), waarbij hij de zaal maant tot meezingen. Zijn bandgenoten zwaait hij nogmaals alle lof toe in een jazzy intermezzo: ieder mag een solootje spelen.

Tja, en dan die afsluiter: heel fijn natuurlijk, een bluesy versie van ‘Is Dit Alles’. Het publiek lust er wel pap van, maar vreemd is het wel dat Vrienten zich verslikt in de tekst en iemand uit de zaal (“Ze zijn er nog!”) nodig heeft om hem weer op het juiste spoor te zetten. Een pose? Desinteresse voor het aloude Doe Maar-repertoire? Of zou ook bij hem het grote vergeten toeslaan? Fluiten kan hij wel nog als de beste …

Boeken / Non-fictie

Een voor allen, en allen voor een – versie 2.0

recensie: Dick Pels - Van welk Europa houden wij?

In zijn nieuwe essay Van welk Europa houden wij? pleit socioloog, publicist en GroenLinks-ideoloog Dick Pels voor een sociaal-individualistisch Europa. Hoe reageer je daar op?

Het is gemakkelijk cynisch te doen over Pels’ betoog. Naïef, idealistisch, utopisch. Een basisinkomen voor elke Europeaan? Laat die Zuid-Europeanen eerst maar eens terugbetalen. Een Verenigde Staten van Europa? Alsof dat ooit gaat lukken. Een gemeenschappelijke cultuur? Wat heb jij gerookt?

De economische crisis heeft een wig gedreven tussen de financieel sterkere noordelijke en zwakkere zuidelijke landen. In het door cynisch neoliberalisme overheerste Europa is dit het economisch gegeven waardoor de macht verdeeld wordt. Duitsland is vermoedelijk nog nooit zo machtig geweest – dus wanneer Merkel geen verdere integratie wil, komt het er niet van. De landen die juist wel verder willen, liggen aan het geldinfuus of staan onder verscherpt toezicht van de Europese Commissie.

Het brede gebaar

In deze context bouwt Pels zijn essay op. Hij begint door te stellen dat Europa in ons bloed zit, dat wij Europa ademen – we lezen Shakespeare, we kijken Scandinavische thrillers, we gaan op vakantie in Italië:

De Europese cultuur is een supermarkt voor alle smaken, die juist door dit ongedwongen bijeenzijn een zinnebeeld is van het motto van de Europese Unie: In varietate concordia, eenheid in verscheidenheid. Alles is binnen handbereik. Alles is ‘van ons’.

Waarom is er dan toch geen liefde voor ‘Europa’, voor, met andere woorden, de Europese Unie en het ‘Europese project’? De vervolgvraag in dit boek is: hoe kunnen we die liefde doen opvlammen?

Om antwoord op deze vragen te geven jaagt Pels in hoog tempo door een heel scala aan onderwerpen. Hij bespreekt bijvoorbeeld het nationalistische karakter van het geschiedenisonderwijs, institutionele hervormingen binnen de Europese Unie en de aantrekkingskracht van Europese idealen. Maar daaronder is een constante focus te vinden: Pels stelt een ‘politiek van het hart’ voor, waarmee het politieke momentum van nationaal-individualistische politici (zoals Wilders en Le Pen) heroverd moet worden.

Tegenover dat nationaal-individualisme stelt hij een sociaal-individualisme, deels afgekeken van Jacques de Kadt en Hendrik de Man. Dat is een vrijheid met begrenzingen, waar juist die grenzen laten zien hoe vrij we zijn en die vrijheid waardevol maken. Een individualistische levenshouding wordt ingebed in een Europese solidariteit, die voorziet in een aantal basisbehoeften en er zo voor zorgt dat mensen zich kunnen ontplooien. Een nieuw één voor allen, en allen voor één.

De taal van Europa

In de uitwerking en vormgeving van deze ideeën had Van welk Europa houden wij? nog wat meer aandacht kunnen gebruiken. Pels’ proza is effectief, wat betekent dat het vaak nogal vlak is – al zijn er ook zinnen die boven dat maaiveld uitsteken: ‘Volk is voortaan het meervoud van minderheid’, bijvoorbeeld, of ‘als beschaving hetzelfde is als matiging en zelfbinding, heeft het iets onbeschaafds om de grootste partij te willen worden.’

Inhoudelijk kent dit essay ook een aantal tekortkomingen. Zo heeft Pels niet een bepaald beleid willen bepleiten, maar daardoor loopt hij wel het risico dat zijn aanbevelingen, zijn toekomstvisie, vrijblijvend zijn. Dat is niet zozeer naïef, als wel een beetje oppervlakkig. Zo komt niet altijd uit de verf waarom een bepaalde richting ingegaan moet worden, of wat precies de winst van een maatregel zou zijn. De grootste fout hierin komt in het hoofdstukje over ‘de taal van Europa’, het ‘euro-Engels’. Iedere Europeaan zou twee- en misschien wel drietalig moeten worden en met elkaar kunnen converseren in het euro-Engels.

Wat de gevolgen van een dergelijke ontwikkeling zouden zijn, maakt Pels niet helemaal duidelijk. Ja, het Nederlands als cultuurtaal zou verworden tot iets wat het Fries nu is: een soort rariteit, een taal voor een kleine literatuurniche. Maar verder? Een meer taalfilosofische inslag zou een beter idee geven van de relatie tussen taal, cultuur en denken. En wat te maken van de laatste paragraaf van dit hoofdstuk, waarin Pels instant-vertalingen bejubelt? Waarom zouden we andere talen leren als onze telefoon alles gelijk vertaalt?

Niet wat het had kunnen zijn

Dick Pels’ essay zet vooral aan tot nadenken: van welk Europa houd ik? Wat kan en moet de EU betekenen? Wanneer ben ik het eens met Pels en wanneer niet? Voor deze lezer is het jammer dat Pels slechts een summiere bronnenlijst geeft en daardoor zijn publiek belemmert zelf een onafhankelijke mening te vormen. Daarmee is Van welk Europa houden wij? niet het diepgravende essay geworden dat het had kunnen zijn.