tino sehgal, a year at the stedelijk
Kunst / Achtergrond
special: A year at the Stedelijk: Tino Sehgal
tino sehgal, a year at the stedelijk

Twaalf keer Sehgal – februari

Een retrospectief van een jaar. Twaalf werken in de vorm van geconstrueerde situaties, elke maand één. Dagelijks opgevoerd vanaf het moment dat het Stedelijk opengaat totdat het sluit. Tino Sehgal choreografeert met zijn werken, die elke maand in een andere zaal van het museum te vinden zullen zijn, niet alleen hen die zijn werken vertolken, maar ook het gedrag van het museumpubliek.

Twee uit twaalf: This is good (2010) en This is new (2003)

De overgang van de ‘badkuip’ naar de oudbouw wordt gemarkeerd door een servicemedewerker die de entreebewijzen scant. Na een vriendelijke begroeting en het retourneren van mijn museumjaarkaart zegt hij: ‘Bouwers op de pijnbank’. ‘Sorry?’, vraag ik zonder nadenken. ‘Bouwers op de pijnbank. This is new. Tino Sehgal. 2003.’ Ik knik en loop door met een glimlach op mijn gezicht.

De meeste bezoekers na mij knikken, bedanken en lopen vervolgens weifelend verder nadat hen deze ‘mededeling’ ter ore is gekomen. Onrustig vervolg ook ik mijn weg door de vaste collectie terwijl ik ter plekke mijn eerste regel maak: niet vragen waar het werk zich bevindt. Me laten verrassen. Op de benedenverdieping tref ik de expressionisten weer aan in de zaal waar de vorige keer Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things (2000) te zien was.

Banaliteit en ready mades

De zaal aan het einde van de gang op de eerste verdieping is een verbindende zaal. De doorgang in het midden van de wand maakt dat bezoekers ook in het midden van de zaal binnenkomen, maar het verlaten van de ruimte gebeurt via de zijkant. De looproute maakt een hoek en leidt in mijn geval van deze zaal naar de ruimte waar Barnett Newmans Cathedra (1951) te zien is.

De ingangen, of beter gezegd doorgangen, van de zaal zijn beide subtiel versperd door een, zij het verschillend, werk. Iets na of voor de ene doorgang, het is maar net van welke kant je komt, hangt een lichtsnoer. Het is wit met dito kleur fittingen en loopt van plafond tot grond – een aantal peertjes nonchalant over de vloer gedrapeerd. Het betreft Felix Gonzalez-Torres’ ‘Untitled’ (A Love Meal) (1992). Ongeveer een meter voor of na de andere doorgang staat een vitrine: Marcel Duchamps La boîte-en-valise (1936-1941). De manier waarop deze werken gepositioneerd zijn heeft tot gevolg dat zomaar de ruimte in- of uitlopen er niet bij is.

De zaal telt in totaal vijf werken. In een hoek staan, diagonaal gepositioneerd ten opzichte van de wanden, Jeff Koons’ Mound of Flowers No. 1 (1991) en Ushering in Banality (1988). Koons bevraagt met zijn kitscherige sculpturen de museumbezoeker. Wat is het eigenlijk dat hij echt wil zien? Het glinsterende groene, roze en gele glas waaruit het bloemstuk Mound of Flowers bestaat en het uitvergrote sentiment in Ushering in Banality contrasteren met de meer conceptuele kunst in de aangrenzende zalen. Koons’ idee over conceptuele, grensoverschrijdende kunst is dat het een aangeleerd principe is. Wat wij mensen, museumbezoekers, werkelijk willen zien is het banale, de kitsch, het ‘lekkere’. Hij houdt het publiek een worst voor en weet verdomd goed hoe deze eruit moet zien om het gewenste resultaat te verkrijgen.

This is an artwork by Tino Sehgal and it is called This is good

Naast het werk van Koons speelt ook dat van Gonzalez-Torres en Duchamp, weliswaar elk op een eigen manier, met het idee van het gewone, het banale. ‘Untitled’ (A Love Meal) is een lichtsnoer zoals we dat allemaal kennen, ogenschijnlijk gewoon een gebruiksvoorwerp. En La boîte-en-valise (letterlijk doos in koffer) bevat miniatuurreproducties van Duchamps oeuvre, daarmee het traditionele idee van wat een tentoonstelling is, of kan zijn, bevragend.

In de andere hoek, tegenover de werken van Koons, staat een suppoost. Het is een man van een jaar of vijftig met normaal postuur, grijs kort haar, een baardje en bril met transparant montuur. Hij draagt een pak, de witte Stedelijk ‘s’ op het revers gespeld, met een witte blouse, donkerblauwe stropdas en donkere, nette schoenen. Enkele minuten nadat ik de ruimte heb betreden begint hij te bewegen. Het is een beweging die bestaat uit het gelijktijdig bewegen van rechterarm en been gevolgd door de linkerhelft. Een beweging die nog het best omschreven kan worden als een vorm van molenwieken. De zogenaamde suppoost hupst een kleine tien seconden, staat dan stil, fatsoeneert zijn colbert door het naar beneden te trekken, en zegt: ‘Tino Sehgal. This is good. 2001. Collectie Museum Ludwig in Keulen.’

‘En toen?’ ‘En toen niks.’

Gebiologeerd door de reacties die dit werk bij museumbezoekers oproept, neem ik plaats op de grond van de zaal, mezelf zodanig positionerend dat ik de bezoekers van beide kanten kan zien aankomen. Elke keer wanneer nieuwe mensen de zaal betreden voert de suppoost zijn vertolking uit. De beweging die hij maakt en de daaropvolgende zin zet de museumbezoeker aan tot allerhande ‘bewegingen’. Velen van hen bestuderen aandachtiger dan ooit te voren, zo lijkt het althans, de werken in de zaal. Meestal is de vitrine van Duchamp het ‘slachtoffer’. Nog net niet met de neus tegen het glas gedrukt lijkt het alsof de museumbezoeker de confrontatie met het levende kunstwerk in de hoek wil vermijden. Een enkeling knikt, sommigen mompelen ‘bedankt’, maar de meerderheid loopt door zonder zichtbaar te reageren. Waarbij vermeld moet worden dat ook dat wel degelijk een reactie is.

Een meisje met audiotour komt de ruimte binnen, loopt naar de sculpturen van Jeff Koons toe en bekijkt ze aandachtig. Terwijl ze met haar rug naar de suppoost toe staat begint hij met bewegen, gevolgd door het uitspreken van de zin ‘Tino Sehgal. This is good. 2001. Collectie Museum Ludwig in Keulen.’ Het meisje haalt de koptelefoon van haar hoofd en vraagt in het Engels of de man iets tegen haar zei. Zichzelf als werk parafraserend antwoordt de suppoost: ‘This is a work of art by Tino Sehgal and it is called This is good.’ Een andere vrouw vraagt nietsvermoedend na het aanschouwen van het werk ‘En toen?’ ‘En toen niks’, antwoordt hij.

‘Wij zijn het bordje.’

Na het aandachtig bestuderen van de titelbordjes in de zaal vraagt een man aan de suppoost waar hij het titelbordje kan vinden dat betrekking heeft op het werk dat hij vertolkt. ‘Wij zijn het bordje’, luidt zijn antwoord: de dubbelrol die hij vertolkt benadrukkend. Een werk dat zichzelf uitspreekt door aan te geven dat het een titelbordje is. De museumbezoeker is onderdeel geworden van een postmodern spel. ‘Il n’y a pas de hors-texte’, zei de Franse filosoof Jacques Derrida, verwijzend naar het feit dat er niets is buiten de tekst, dat deze de context is. Met andere woorden, dat wat bepalend en vormend is, is het besef van de afhankelijkheid van context. In This is good verwijst de suppoost in zijn bestaan als kunstwerk naar zijn bestaan als kunstwerk.

Het is (dus) niet verwonderlijk dat This is good omringd wordt door werken die bevragen wat kunst is en wat kunst kan zijn, en daarmee de onderliggende vraag wat ervoor zorgt ‘dat iets kunst is’ blootlegt. De voorwaarden voor het ontstaan van kunst toont Sehgal door deze met zijn werken letterlijk te bevragen, waardoor de museumbezoeker ervaart dat het de context is die toestaat dat deze actie, in de vorm van de vertolking, verwordt tot kunstwerk. Het postmoderne spel wordt hier niet gespeeld om de leegte te benadrukken – want zo wordt het idee van ‘er is niet één waarheid’ veelal opgevat – maar om de mogelijkheid van schepping te vieren.

Negatie als bevestiging

Het museum is een plek waar vragen in de lucht blijven zweven totdat de museumbezoeker ervoor kiest ze te beantwoorden. De dialoog ontstaat wanneer hij, de museumbezoeker, besluit om deze aan te gaan. Sehgals werk is een indringer binnen dit proces omdat we met ons gedrag, bewust of onbewust, zijn werk bevestigen en beantwoorden. De normaliter meer hermetische museumruimte wordt een toneel voor gedragingen. Een choreografie van ontregeling.

Deze choreografie wordt in gang gezet door het levende kunstwerk, de ‘situatie’, maar betrekt, zoals blijkt uit de werken Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things, This is new en This is good ook architectuur, sociale conventies, de idee museum en andersoortige artistieke aannames bij dit proces. De katalysator, in de vorm van de vertolker, krijgt dus bijval en steun van de omringende kunstwerken en hun plaatsing in de ruimte. Ze resoneren met elkaar. De choreografie die hierdoor ontstaat maakt de context van het artistieke idee en de ruimtelijke invulling van Sehgals werk, zowel op letterlijk als meer filosofisch niveau, duidelijk juist door haar (de context) te gebruiken.

Op mijn weg naar de uitgang passeer ik een laatste maal de servicemedewerker terwijl hij nieuwe bezoekers verwelkomt: ‘Hallo. Welkom. Rihanna fell in love with Grammy dress. This is new. Tino Sehgal. 2003.’

Kunst / Expo binnenland

The Frick-Collection: een Amerikaanse collectie op reis

recensie: The Frick Collection Kunstschatten uit New York

Het Mauritshuis begint het nieuwe jaar met een absoluut hoogtepunt sinds haar heropening in 2014. Niet vaak zijn er zoveel bijzondere kunstwerken gezamenlijk te zien in Nederland. Zesendertig werken, variërend van Cimabue tot Ingres, afkomstig uit de prachtige kunstcollectie van staalmagnaat Henry Clay Frick (1849-1919) zijn overgebracht vanuit New York.

Een impressie van de tentoonstelling met rechts het portret van de Comtesse d’Haussonville van Jean-Auguste-Dominique Ingres. Fotograaf: © Ivo Hoekstra Credits: Mauritshuis, Den Haag

Een impressie van de tentoonstelling met rechts het portret van de Comtesse d’Haussonville van Jean-Auguste-Dominique Ingres. Fotograaf: © Ivo Hoekstra Credits: Mauritshuis, Den Haag

The Frick-Collection heeft haar thuisbasis in New York. Frick liet een classicistische villa bouwen aan Central Park om zijn kunstcollectie in te huisvesten en deze veilig te stellen voor de toekomst. Frick verzamelde in eerste instantie vooral Hollandse meesters en Britse schilderkunst. Later breidde hij zijn interesse uit naar beeldhouwkunst, de Italiaanse Renaissance, Vlaamse meesters en de Franse schilderkunst uit de zeventiende en achttiende eeuw. In zijn testament liet hij opstellen dat de door hem verworven werken het land niet meer mochten verlaten en na zijn dood in 1919 liet hij 15 miljoen dollar na om de collectie verder uit te kunnen breiden. Zijn dochter Helen nam deze uitbreiding voor haar rekening en heeft de collectie gemaakt tot wat deze nu is.

Door de wandbekleding en de ronde boog waan je je als bezoeker even in het museum in New York. Fotograaf: © Ivo Hoekstra Credits: Mauritshuis, Den Haag

Door de wandbekleding en de ronde boog waan je je als bezoeker even in het museum in New York. Fotograaf: © Ivo Hoekstra Credits: Mauritshuis, Den Haag

De tentoonstellingszaal is ingericht naar het origineel in New York. Zo komt een deel van de opstelling overeen en onder andere de wandbekleding is nagebootst. De bezoeker waant zich dus even in de wereld van Frick. Vanwege de stellige wens in zijn testament worden in het Mauritshuis, helaas, alleen werken tentoongesteld die na 1919 zijn verworven. We zien dus wat zijn dochter heeft toegevoegd, weliswaar in nagedachtenis van haar vader, maar het ene werk ligt daardoor dichter bij zijn persoonlijke smaak dan het andere.

Frick was een groot liefhebber van Hollandse en Britse landschapsschilders. Bij binnenkomst zien we rechts een landschap van Ruysdael, twee wolkenstudies en een landschap van Constable. Het geeft goed weer hoe Constable zich liet inspireren door deze Hollandse meester.
De grote vitrine in het midden van de zaal belemmert echter de mogelijkheid om Het witte paard van Constable van een afstand te bekijken. De beperkte ruimte in de tentoonstellingszaal en het grote aantal bezoekers dat wordt toegelaten blijken hier toch een nadeel.

John Constable (1776-1837) Het witte paard, 1819 Doek, 131,4 x 188,3 cm The Frick Collection, New York; foto Michael Bodycomb

John Constable (1776-1837) Het witte paard, 1819 Doek, 131,4 x 188,3 cm The Frick Collection, New York; foto Michael Bodycomb

Naast het Portret van de Comtesse d’Haussonville door Jean-Auguste-Dominique Ingres, het paradepaardje van de tentoonstelling, hangen er ook prachtige portretten van Anthony van Dyck, Sir Joshua Reynolds en Thomas Gainsborough, die goed laten zien dat Frick werken uit alle kunstperiodes verzamelde. In de kleine achterzaal worden vroege werken uit de collectie getoond en ook hier vinden we meerdere hoogtepunten, zoals de Maria met kind (ca. 1443) uit het atelier van Jan van Eyck en de Portretbuste van Beatrice van Aragon (ca 1473) door Francesco Laurana.

Francesco Laurana (ca. 1430-ca. 1502) Portretbuste van Beatrice van Aragon, ca. 1471-1474 Marmer, 40,6 x 40,3 x 20,3 cm The Frick Collection, New York; foto Michael Bodycomb

Francesco Laurana (ca. 1430-ca. 1502) Portretbuste van Beatrice van Aragon, ca. 1471-1474 Marmer, 40,6 x 40,3 x 20,3 cm The Frick Collection, New York; foto Michael Bodycomb

In de halfronde zaal aan de voorkant zijn bovendien een aantal tekeningen te zien en wordt een mini-documentaire afgespeeld over het leven van Frick, een blik in de villa en de geschiedenis van het museum. Dit alles maakt de tentoonstelling tot een prachtig geheel dat de bezoeker een inkijk geeft in The Frick-Collection. Bovendien komen veel opgenomen kunstenaars niet voor in Nederlandse museale collecties en juist dat maakt deze tentoonstelling echt een bezoek waard.  

 

Boeken / Fictie

Een falend systeem

recensie: Darragh McKeon (vert. Rob van der Veer en Ireen Niessen) - Alles wat vaststaat, verdampt

.

Op 26 april 1986 om 01:23 uur blies een enorme explosie het dak van de kerncentrale van Tsjernobyl en verspreidde er zich een radioactieve wolk over de veelal slapende Russen. Velen zullen de beelden kennen van de spookstad die het sindsdien geworden is. In de dagen vóór de ramp echter een stad vol leven en drukte. Een stad, een heel district dat zich opmaakte voor een ontspannen, zonnige zaterdag in april, zoals de Ierse schrijver Darragh McKeon in zijn roman mooi schetst. ‘Voorjaar. Er hangt iets fris in de lucht. Alles groeit, overal om hem heen, alles ademt leven, bloesem en vogelgezang, alles hult zich in een lichte jas van morgendauw.’

De ‘hem’ in het citaat is de dertienjarige Artjom. Hij heeft eindelijk de leeftijd bereikt waarop hij samen met zijn vader mag opstaan, om een geweer vast te houden en met een groepje van veelal zwijgende mannen op jacht te gaan. In de ochtend, met een ander licht dan normaal, trekken ze door de bedauwde velden. Wanneer Artjom met zijn hand over de kop van een os strijkt zit zijn hand onder een rode vloeistof. Uit de oren van de beesten druppelt bloed op het natte gras. Een eerste teken van rampspoed.

Ondertussen reist dokter Grigori naar het rampgebied af. Hij wordt gezien als een van de beste chirurgen van het land. Zijn hulp is meer dan welkom. Door zich te begraven in het werk dat moet gebeuren probeert hij zijn stukgelopen relatie met Maria te boven te komen. Iets wat maar moeizaam lukt. Ook Maria is allesbehalve gelukkig. Zij werkt lange dagen in een fabriek, woont bij haar zus in en ontfermt zich over haar negenjarige neefje Jevgeni. Een toekomstbelofte achter de piano. Maar in een systeem waar bij de minste of geringste misstap je carrière voorbij is, is een toekomst opbouwen een lastige opgave.

Verlangens

McKeon is naast schrijver theaterregisseur. Dit is af te lezen aan de met souplesse geschreven dialogen. Dialogen waar onder elk woord dat zijn personages spreken een diepe melancholie schuilgaat. Een zeker verlangen naar een nieuwe tijd, een nieuwe wereld achter de gordijnen van ijzer. Een tijd ook waarin de gereserveerdheid waarmee zij spreken niet langer nodig is. Een van de mooiste scènes is wanneer de zussen Alina en Maria ’s nachts op het balkon zitten. Ze roken en drinken en voor even vergeten ze de alledaagse werkelijkheid. Dromen ze over betere tijden. Maria vraagt Alina welke stad ze zou kiezen om te wonen. Uit Alina’s antwoord spreken simpele verlangens: ‘Een grote stad. Een met goede tv en volop haarlak. Parijs, Londen, New York. Misschien wel Tokio.’

Berusting

Toch zit de gereserveerdheid van de fictieve slachtoffers McKeon als schrijver een tikkeltje in de weg. Of wellicht is het juister om gereserveerdheid door sentimentaliteit te vervangen. McKeon is erg met zijn onderwerp begaan, heeft duidelijk de nodige research gedaan en lijkt dikwijls ook zelf zijn ogen en oren niet te kunnen geloven. Zo arriveerde de brandweer na de explosie in hemdsmouwen, werden er vele mannen uit de omgeving bij hun gezinnen vandaan gerukt om de puinhopen op te ruimen en werden hun geëvacueerde gezinsleden vaak als paria’s behandeld. McKeon lijkt soms door eenzelfde verdovende berusting bevangen als zijn ongelukkige personages. De schrijver had ze te hulp kunnen schieten door zo nu en dan eens uit de bocht te vliegen.

Al met al is Alles wat vaststaat, verdampt een zeer verdienstelijk debuut. Het is meer dan enkel een verhaal over de gevolgen na een afschuwelijke ramp. Het is een verhaal over liefde en dood; over een falend en langzaam aan zichzelf ten onder gaand systeem.

Boeken / Non-fictie

Machtig en intelligent plantenrijk

recensie: Th.C.W. Oudemans & N.G.J. Peeters - Plantaardig. Vegetatieve filosofie.

Mensen zien zichzelf graag als kroon op de schepping, met hun verstand en vrije wil. De mens staat vaak tegenover de willoze natuur, een ding dat beheerd en beheerst dient te worden. In Plantaardig  wordt ons getoond dat deze tweedeling een illusie is. Natuur en cultuur vormen elkaar op talloze manieren.

Darwin zei in de 19e eeuw al dat het leven is als een oever, waarop alles wat leeft met elkaar verstrengeld en in elkaar verstrikt is. De mens als wezen maakt deel uit van deze oever, deze evolutionaire, elkaar beconcurrerende en samenwerkende keten, en dus kunnen we die niet geheel overzien. Het menselijk verstand heeft evolutionair gezien een natuurlijke grondslag en dus is het categorisch onderscheid tussen cultuur en natuur niet te handhaven.

Wat Darwin destijds niet kon verklaren met zijn theorie van survival of the fittest, is waarom de sterkste vervolgens niet alle concurrenten uitroeit. Zijn oplossing: een levend wezen bevindt zich altijd in een omgeving waarmee hij in wisselwerking is. Verandert deze omgeving, dan verandert ook de strijd om te overleven. Wezens (en delen van wezens) bestaan dus in verhouding tot hun omgeving, zijn van monadische aard, zoals Oudmans en Peeters dat noemen. Ze zijn omgeven door membranen die interactie met de omgeving mogelijk maken. Bloemplanten zijn voor hun voortbestaan bijvoorbeeld afhankelijk van insecten, zoals insecten ook weer afhankelijk zijn van de bloemen.

Intelligent evenwicht
De auteurs maken met talloze, sprekende voorbeelden duidelijk dat het plantenrijk een immens intelligente machine is, die slim gebruik maakt van de omgeving om deze te beheersen en te manipuleren. Bloemen produceren suikers en proteïnen om dieren hun zaden te laten verspreiden, ze imiteren het aantrekkelijke achterste van een vrouwtjesbij zodat darren de pollen zullen gaan verspreiden en de wortels van de plant drijven handel met schimmels: koolhydraten in ruil voor fosfaat.

Dit alles duidt wel degelijk op een groot bewustzijn van de omgeving, maar dan wel op heel andere wijze dan de mens dat heeft. Een plant weet feilloos te beslissen wanneer ergens een slaatje uit valt te slaan, welke kant hij op moet groeien, wanneer te bloeien en zaden te laten ontkiemen, zonder dat daar een rationeel denkende instantie aan te pas komt.

Omdenken: perspectiefwisseling
Verrassend leuk is het wanneer de auteurs ons uitnodigen de ivoren toren van de menselijke geest te verlaten en ons te verplaatsen in de positie van bijvoorbeeld gras (tarwe, rijst etc.). De mens cultiveert deze gewassen voor eigen gebruik om te overleven, maar anderzijds verzorgen wij het en bevechten zijn vijanden, zodat het gras zich over de planeet kan verspreiden. Opeens is het dan helemaal niet zo gek om te veronderstellen dat wij net zo goed slaaf zijn van het gras, als dat het gras onze behoeften dient. Wie beheerst nu wie?

Als het boek uit is, zal de lezer gegarandeerd met een glimlach het nieuwe perspectief eerbiedigen en met andere ogen de bloemen en planten in zijn omgeving bekijken. Het boek biedt een prachtige reis door de mogelijkheden van het plantenrijk. Dat het boek af en toe qua opbouw van de hak op de tak springt, de hoeveelheid persoonlijke anekdotes wel wat beter gedoseerd had kunnen worden en er een enkele onnodige vileine opmerking over vrouwen die biologisch voedsel kopen in staat, zullen we de auteurs dan maar vergeven.

Kunst / Achtergrond
special: Petra Blaisse - Huis Sonneveld2

Lopen op lucht

Huis Sonneveld in Rotterdam, iconisch Nieuwe Bouwen-woonhuis uit de jaren dertig, wordt door Het Nieuwe Instituut opengesteld voor een hedendaagse ontwerper/kunstenaar. Met een nadrukkelijke interventie heeft interieur- en landschapsarchitect Petra Blaisse de ruimtelijkheid in de woning nog sterker geaccentueerd.

Bij binnenkomst in Huis Sonneveld, na het aantrekken van beschermhoesjes over de schoenen, opent zich een verlichte wereld van gestileerde weelde. De strakke lijnvoering, de prachtige kleuraccenten en de overvloedig aanwezige Gispen buismeubels maken dit architectuurmonument iedere keer weer tot een sensationele beleving. Architectenbureau Brinkman en Van der Vlugt ontwierp de woning in het interbellum voor de directeur van de Van Nellefabriek en zijn gezin. Een toonbeeld van glashelder functionalisme gecombineerd met de ingenieuze gemakken van het moderne wonen.

Spiegelvloer


~

In deze oase van licht en lucht heeft Petra Blaisse van ontwerpbureau Inside Outside een ingreep gedaan die op fascinerende wijze de effecten van de ruimte tot het veelvoudige versterken. De vloeren van de grootste woonoppervlakten zijn bedekt met spiegelplaten, naadloos gelegd en kamerbreed afgewerkt. De bezoeker beweegt zich als over een zwevende ijsbaan, ziet zichzelf weerspiegeld en ervaart de kamers als opnieuw vormgegeven volumes die de aspecten van het Nieuwe Bouwen extra benadrukken. Ook op het buitenterras is de spiegelvloer doorgetrokken zodat de begrenzing tussen binnen en buiten opgeheven wordt en de beleving niet stopt bij het raamkozijn.

Door de grote ramen valt het buitenlicht op de vloer en worden de beweeglijke wolkenluchten de woning binnengetrokken. De zon speelt afwisselend met licht- en schaduwvormen op de grote wandvlakken en zorgt voor een haast filmische atmosfeer. Het meest verrassend zijn de verborgen details van de inrichting die door de spiegelende ondergrond worden onthuld: de constructie van stoelen, de afwerking van gordijnen en de montage van leidingen.

Het Nieuwe Instituut heeft met deze daad een oogverblindende impuls gegeven aan een locatie die over het algemeen als een statisch monument gezien wordt. Oude en nieuwe ontwerpgedachten komen samen in een bijzondere combinatie en zorgen voor een unieke ervaring.

Boeken / Fictie

Wat tenenkrommend lijkt, is mooi en gaat diep

recensie: Bianca Sistermans (fotografie), Eva Gerlach en Sasja Janssen (proza & poëzie) - Alledaagse Ergernissen

Zo herkenbaar, de beelden van Bianca Sistermans die in Alledaagse Ergernissen zijn samengebracht: een versleten schuursponsje, glasscherven op de grond, een barst in de muur en een kaal peertje, zielig bungelend aan het plafond. De beelden kunnen nogal wat irritatie oproepen, maar dichters Eva Gerlach en Sasja Janssen laten ons via de taal de verborgen diepte en schoonheid achter deze vergankelijkheid zien.

De inleiding bij dit kunstwerkje is een soort leeswijzer om deze op het eerste gezicht simpele beelden op waarde te kunnen schatten. De lezer krijgt een “minicursus in het vermeerderen van inertie” in de omgang met voorwerpen, die in vier stappen uiteenvalt: stel uit, ruim niet op, maak geen onderscheid en let niet op teloorgang. Ook wordt beloofd: wie erin mee kan gaan, kan Niets achter Alles voelen.

Feest der herkenning
Om de beelden van Sistermans moet je af en toe glimlachen: plastic tasjes die achter een radiator zijn gepropt, een kuipje boter waarin iemand boter met hagels heeft terug gesmeerd, half opgegeten broodkorsten in een roze broodtrommel. Tenenkrommend irritant, maar wat grappig ook om deze alledaagse beelden zo bij elkaar te zien. Sistermans moet met een heel andere blik dan normaal te werk zijn gegaan om deze plaatjes te schieten.

De poëzie van Gerlach en Janssen voorziet de beelden van een verhaal. Gerlach doet dat op meer alledaagse wijze dan Janssen. Gerlach geeft de objecten op de foto een persoonlijkheid en een verhaal. Ze schetst het leven dat het voorwerp heeft gehad als een ervaring, voordat het eindigde zoals op de foto. Een afdruk van lippenstift op de rand van een kopje beschrijft ze liefkozend als een ‘knipoogwimper’ en andersom heeft de mond ook een afdruk van “koffie van je lip naar / je kin, veeg glazuur- / glans o / aanraakbaar”. En opeens wordt de foto heel intiem.

Chaotisch universum
Janssen pakt het anders en vooral minder aards aan. Het beeld van een ranzige, aangekoekte citroenpers voorziet zij van een gedicht dat ‘Heelalcitroen’ heet. Ze gaat in haar gedichten op zoek naar het tijdloze, oneindige en chaotische van ons universum. Hoezeer ik haar poging tot het aanhalen van grootse kaders ook waardeer, ik krijg in mijn brein vrijwel onmogelijk een lijn getrokken tussen vieze aangekoekte rotzooi en het universum. Het past niet goed bij het alledaagse karakter van de beelden. De woorden zijn te grotesk en schieten hun doel voorbij.

Toch worden grote thema’s als tijd en dood wel degelijk voelbaar gemaakt in dit bijzondere samenwerkingsproject. Door taal en beeld te combineren komen de voorwerpen meer tot leven. Dit project maakt je bewust van alledaagse voorwerpen die je voor lief neemt, maar zonder wie je leven een stuk lastiger zou zijn, bijvoorbeeld zonder trouwe keukenspatel. Mooi hoe zulke alledaagse plaatjes de diepere boodschap kunnen overbrengen dat vergankelijkheid deel is van het leven en orde altijd maar tijdelijk is.

Orde is maar een haar
waaraan je hangt, (…)

Wat stuk is, koester het
niet langer dan het vraagt. Laat het alleen
met rust, met rotzooi, met
hoe dingen uit elkaar vallen, met pijn.

Het is geen toeval, op. Het is de regel.

Muziek / Album

Het R&B-jasje staat PHOS beter

recensie: PHOS - Never Obsolete

Vorig jaar bracht Eveline Vroonland de EP The Jump uit. Daarnaast deed ze een aantal voorprogramma’s voor onder meer Eefje de Visser. Vroonland wist zo enige aandacht te genereren, waardoor het enigszins apart is dat ze voor haar debuutalbum voor een andere naam heeft gekozen: PHOS.

Vroonland heeft samen met rapper/producer Skiggy Rapz Never Obsolete gemaakt. Skiggy Rapz is bekend als soloartiest, maar ook als producer van uiteenlopende artiesten als Krystl, Diggy Dex en Eefje de Visser. Hij heeft een clean, poppy geluid dat tegelijkertijd ook heel dromerig uit kan pakken, zo laat hij ook op Never Obsolete horen.

R&B

Met de esthetiek van Never Obsolete zit het goed: dromerig, op prominente beats. De drumcomputer staat steevast hard in de mix, en de nummers hebben veel bas gekregen. PHOS heeft zo te horen goed naar de internationale ontwikkelingen van de moderne R&B-muziek geluisterd, maar herinnert geregeld ook aan de jaren tachtig. Vroonland gebruikt bovendien geregeld loops van haar stem, en dat geeft de muziek iets eigenzinnigs. Op de beste momenten heeft de muziek wel iets weg van een toegankelijkere versie van FKA twigs.

Vooral het openingsschot van de plaat is sterk. Het titelnummer, ‘Fall Out’ en ‘Three Words’ zijn sterk opgebouwde nummers, met oog voor detail en fraaie wendingen. De afzonderlijke nummers daarna klinken soms wat te vrijblijvend. De muziek is in orde, maar een memorabele zanglijn, refrein of tekst ontbreken soms. ‘Beaming Light’ bijvoorbeeld is aan de magere kant, zeker nadat we net drie rijke, gedetailleerde nummers hebben gehoord. Alleen kan het hitgevoelige ‘Passing the Green’ nog daaraan tippen, waarop de energieke productie en sterke gast-rap van Skiggy Rapz het liedje naar een hoger plan tillen.

Jaren tachtig

Wanneer de jaren tachtig-fixatie de overhand neemt, komt dat de plaat niet ten goede. Die nummers halen de vaart een beetje uit het album, juist door weinig dromerig te zijn. Knallende drumcomputers ondersteunen kamerbreed bedoelde refreinen, maar meeslepend worden die niet (zie wederom ‘Beaming Light’). Op die momenten doet PHOS nogal denken aan Minus the Tiger (wie kent ze nog?), die dat trucje net wat beter beheersten. De kracht van PHOS zit eerder in haar dromerigheid dan in het proberen te overrompelen. Het R&B-jasje staat toch beter.

Gelukkig staan tegenover nummers als ‘Two Way Street’, die wervelend bedoeld lijken maar niet echt aankomen, ook fraaie, stemmige stukken, zoals de prima afsluiter ‘Leaves’. Toch voelt het album uiteindelijk wat onevenwichtig aan. Never Obsolete klinkt namelijk net te veel als een producersplaat en iets te weinig als een liedjesplaat. Vooral op het liedjesvlak moet PHOS zich namelijk nog wat verder ontwikkelen, want met de muziek zit het vaak gewoon goed. Never Obsolete is een meer dan prima debuut, maar er had net wat meer in gezeten.

Boeken / Fictie

Een starter van het menu vol karikaturen

recensie: Roger Martin du Gard (vert. Jan Keppler) - Het oude Frankrijk

Een paar jaar geleden was geen enkel boek van de Franse literaire gigant Roger Martin du Gard in Nederland verkrijgbaar. Met de heruitgave van Het oude Frankrijk vult Meulenhoff haar catalogus verder aan met een kleiner boekje uit zijn oeuvre.

Te midden van de herontdekte-klassiekersrage behaalde uitgeverij Meulenhoff vorig jaar succes met de vertaling van het monumentale eerste deel van De Thibaults, een caleidoscopische familiegeschiedenis in het Parijs van voor de Eerste Wereldoorlog. Later dit jaar zal het tweede deel verschijnen. Als tussendoortje is Het oude Frankrijk opnieuw op de markt gebracht (L.J. Veen had het boek eerder uitgebracht). Dat deze korte roman of novelle als zoethoudertje moet dienen voordat het tweede deel van Martin du Gards magnum opus verschijnt, blijkt ook uit het achterin in het boekje opgenomen leesfragment uit De Thibaults.

Het oude Frankrijk kent een bescheiden opzet. Martin du Gard verbeeldt een dag op het Franse platteland, aan de hand van de tocht van postbode Joigneau. Daarbij geeft hij vooral ruimte aan conservatisme, roddel en achterklap en Joigneau’s machtswellust. Zo is deze niet vies van het openstomen van brieven om meer te weten te komen over de inwoners van het dorpje. Gedurende zijn dag komt hij tientallen dorpsbewoners tegen, personages die kort geschetst worden en dan weer uit het verhaal verdwijnen.

Klassiek-realistisch

De Thibaults viel op omdat de roman zo klassiek-realistisch was. Martin du Gard haalde zijn inspiratie net zozeer uit zijn contemporain Proust als uit de kloeke negentiende-eeuwse romans van Tolstoj. Ook Het oude Frankrijk schuwt het experiment. Het is gepubliceerd in 1933, tijdens de hoogtijdagen van het literaire modernisme, dat reeds eerdere romans-op-een-dag als Joyce’s Ulysses en Woolfs Mrs Dalloway had voortgebracht; ook hier is geen stream-of-consciousness te vinden, noch de psychologische schade die de Eerste Wereldoorlog voortgebracht had.

Nee, Martin du Gards stijl is zakelijk, beschrijvend, simpel – een beetje knullig ook. Proust wordt zelfs door de Fransen niet begrepen, Martin du Gard daarentegen is makkelijk te lezen:

De bakkerij en de kruidenierswinkel liggen vlak bij elkaar. Kom je uit het café, dan ben je het eerst bij de bakkerij. Joigneau gaat daar nu naartoe. Deze nacht heeft de jongste broer Merlavigne het brood gebakken, dus is de oudste nu aan de beurt om deze ochtend brood te verkopen. Of beter gezegd om toezicht te houden op de verkoop door Ernestine, hun dienstbode, een slons met ongekamde haren die net zeventien is. Joigneau herkent de oudste van de tweeling aan de wrat op zijn linker ooglid. Verder zijn ze precies eender: bleek gezicht, kromme neus, een geitensik en grijze haren, wit van het meel.

Deze passage is kenmerkend: het twee keer ‘nu’ in de derde en vierde zin, de woorden die over elkaar struikelen om bij de punt te komen (‘dus is de oudste nu aan de beurt om deze ochtend brood te verkopen’). Hier heeft vertaler wijlen Jan Keppler ook steken laten vallen. Verder herkennen we ook de zachte ironie van Het oude Frankrijk in de tekening van de twee broers en het filmisch vertellen (‘Joigneau gaat daar nu naartoe’), een medium waar Martin du Gard door gefascineerd was.

Niet meer dan een karikatuur

Het oude Frankrijk is duidelijk tragikomisch, het soort boek waar de sores van zijn personages voor een lach uitgespeeld worden. Hierdoor wordt niemand meer dan een karikatuur, een simpele schets van het psychologisch doorwrochte personage dat we uit Roger Martin du Gards andere werk zo goed kennen. In alle opzichten is Het oude Frankrijk niet meer dan een aangename starter van het menu.

Theater
special: Finale Leids Cabaret Festival 2015

De kunst krijgt alle ruimte en biedt hoop op terugkeer sterk cabaret

De 37ste editie van het Leids Cabaret Festival heeft een terechte winnaar opgeleverd. Met Thijs van de Meeberg krijgt Nederland weer een cabaretier die het zo node heeft gemist. Nabil Aoulad Ayad en Tim Hartog werden respectievelijk tweede en derde. De drie finalisten verschilden in niveau en genre, maar toonden ook hun kracht en talent dat niet onopgemerkt mag blijven.

Ach, we kunnen het rijtje namen wel weer gaan opnoemen: Lebbis en Jansen, Najib Amhali, Micha Wertheim, Sanne Wallis de Vries en vorig jaar nog Tim Fransen. Allemaal eerdere winnaars van het Leids Cabaret Festival, dat een rijke traditie kent aan succesvolle cabaretiers die hier hun eerste stappen hebben gezet. Vanavond is het de beurt aan Tim Hartog, Thijs van de Meeberg en Nabil Aoulad Ayad, die op geheel eigen wijze eigenlijk dezelfde thematiek hebben aangehouden: de grillen van het jong zijn en ouder worden.

~

Timing
De eerste finalist, Tim Hartog (1986), is eigenlijk meer een stand-up comedian dan een cabaretier. Zonder decor presenteert hij zich als antiheld uit het Rotterdamse Charlois (Sjaarloos), door zichzelf op de hak te nemen omdat hij zich op een verjaardag – waar hij niemand kent – geen houding weet te geven. Ook op het podium mist hij de krachtige uitstraling om de zaal te overrompelen of op zijn minst te ontroeren. De ongemakkelijkheid is daarmee niet zijn kracht, maar pijnlijk genoeg zijn zwakte. Qua timing houdt het niet over en de grappen zijn niet bijster origineel. Teleurstellend, want hoewel hij al enige stappen heeft gemaakt (Cameretten, Comedy Factory, Amsterdams Studenten Cabaret Festival), lijkt zijn ontwikkeling maar niet door te zetten. In een onsamenhangend verhaal, dat blijkbaar ging over het behoeden van fouten en een beetje over aardig zijn tegen elkaar, praat hij de minuten vol. Echt overtuigend is het allemaal niet, ook al is de act over zijn boekhoudster nog het beste. Het is echter te weinig voor de winst.

~

Balans
Van finalist Nabil (1986) kunnen we alleen maar hopen dat het niet zo’n typische Marokkaans-Nederlandse cabaretier wordt. Helaas lijkt hij er, net als Najib Amhali in 1998, niet aan te ontkomen om zijn programma te voorzien van grappen die de verschillen tussen Marokkanen en Nederlanders nog maar eens blootleggen. Ondanks sterke imitaties op piano en een beatbox-stukje tussendoor weet Nabil helaas niet de verwachtingen waar te maken. Zo mist zijn act de balans in grapdichtheid (vooral in het middenstuk) en lijkt hij ook meer stand-up comedy dan cabaret te maken. Toch gaat hij het zeker redden en zal hij in de finalistentoer zijn programma kunnen aanscherpen, zodat het publiek hem langzaam maar zeker in de armen zal sluiten. Een tweede plek is alvast een goed begin voor de sympathieke Nabil.

~

Bravoure en sympathie
Dan Thijs van de Meeberg. Dat is even andere koek. Net als Tim Hartog een oud-student van de Koningstheateracademie, maar met veel meer bravoure en artistiek talent. Dat is vanaf de opening duidelijk: een decor van opgestapelde dozen, dat is op zich al spannend. Als Van de Meeberg (1988) dan ook nog eens onder die dozen vandaan in zijn zwembroek opkomt, met een sketch over watertrappelen, is het half uur echt begonnen. Zijn stijl is wel even wennen, aangezien hij mooie literaire volzinnen combineert met fysiek theater, terwijl hij ook goed het contact behoudt met de zaal. Met de minuut wint hij aan sympathie en weet hij de zaal mee te krijgen in zijn verhaal over dromen en doelen bereiken. Hij klinkt minder moralistisch dan Youp van ’t Hek en bovendien is het mooier verpakt. Wat opvalt is dat Van de Meeberg zich niet in een keurslijf laat drukken en volledig zijn eigen gang gaat. Geen platte clichés, maar subtiel verpakt in geestige anekdotes over voorleespassen van de bibliotheek en de Eindhovense dorpsgek Arnol Kox, die op het eind minder gek lijkt dan gedacht. Thijs van de Meeberg is een vrije geest die de zaal bespeelt alsof hij het al jaren doet. Het raakt aan surrealisme en dat is wel zo prettig in het overschot aan hapklaar cabaret vandaag de dag. Zijn centrale vraag: wat heb je aan kennis en kunde die je nu leert? ‘Dat is voor later’ wordt hem verteld. Maar nu het later is, heeft hij er niks aan. ‘Doe geen dingen waar je geen zin in hebt.’ Zo vallen alle ogenschijnlijk losse onderdelen op het eind schitterend in elkaar. ‘Ingenieus’, zo noemde de jury zijn programma Vleesgeworden. Met Thijs van de Meeberg keert de kunst terug in het hedendaagse cabaret, en ook nog met het nodige engagement. Met een goed impresariaat en een goede regisseur is Nederland weer een groot cabaretier rijker waar we hopelijk de komende jaren van kunnen gaan genieten. Van de Meeberg zet cabaret als kunstvorm weer op de kaart.

 

 

Muziek / Album

Van woede naar ontevredenheid

recensie: Atari Teenage Riot - Reset

In 1996 sloeg Atari Teenage Riot een brug tussen Metal en Gabber, voornamelijk gebouwd op woede. Politiek geladen teksten, overstuurde gitaar-noise en een gabberdreun, onder de noemer Digital Hardcore. Het nieuwe album Reset doet op alle vlakken een stapje terug.

Het eerste nummer dat Atari Teenage Riot op hun concerten speelde eind jaren ’90 was steevast ‘Get Up While You Can’. Met zware, overstuurde drums en gitaren op hoog tempo liet dat nummer horen wat voor band Atari Teenage Riot was, voor het geval de bezoekers het nog niet wisten. Wie het leuk vond was meteen tevreden en wie het niet aankon was binnen een paar minuten weg. Goed geregeld, toch?

Vlagen van het verleden
Op het nieuwe album Reset is dat provocerende verleden nog steeds aanwezig. Atari Teenage Riot was altijd al een politiek actieve band. Dat activisme resulteerde in de woedende muziek die de band – en het door hen groot gemaakte genre Digital Hardcore – produceerde en hun een unieke stem gaf. Maar tegenwoordig is de woede een beetje minder. Het eerste nummer ‘J1M1’ klinkt zowaar vrolijk.

Ook andere nummers laten een ontwikkeling zien in de muziek van Alec Empire en de zijnen. Atari Teenage Riot is melodischer en rustiger geworden. Er wordt minder geschreeuwd, het tempo ligt in de meeste nummers wat lager en het volume gaat niet meer naar 12 of 13, maar het blijft ook wel eens op 8 of 9 staan. Maar dat alles is natuurlijk relatief: In vergelijking met hun oude werk is Atari Teenage Riot rustiger geworden, maar ze zijn nog steeds hard en luid.

Herkenbaar
De muziek gaat nog steeds snel en gabberdreunen vormen ook nu de basis van de liedjes, maar de afwerking van het geheel is veranderd. De behoefte om de hartslag te verhogen en een adrenalinestoot uit te lokken is kleiner, en de instellingen van het distortion-pedaal zijn gematigder ingesteld; de boodschap is nu moderner. De groepering die het dichtst bij de boodschap van Atari Teenage Riot staat is (waarschijnlijk) hackersgroep Anonymous of Assange’s organisatie WikiLeaks. Ze zijn bezorgd en boos over dezelfde thema’s.

Reset is geen stijlbreuk met het oude werk. Het is nog steeds duidelijk Atari Teenage Riot; politiek speelt opnieuw een rol en de overtuiging is weer even groot. De band klinkt alleen wat minder extreem en radicaal. Reset is geen manifest vol woede meer, maar een oproep tot actie. Waar Atari Teenage Riot vroeger touwtrekker was met hun agressieve muziek, komt de band nu meer over als inspirator. Ze zijn in plaats van de woedende menigte een woordvoerder geworden.