Theater / Voorstelling

‘Een soort Hades’: Half geslaagd ensembletheater met grote ambities

recensie: Theater Utrecht - Een soort Hades

Het programmaboekje van Een soort Hades stelt dat één op de vijf Nederlanders met een depressie te maken krijgt. Een gezonde geestestoestand blijft voor velen een balanceer-act: Als je te lang naar beneden kijkt stort je in de afgrond. De meeste mensen weten de balans te bewaren, maar wat gebeurt er met de mensen die de zin voor de waanzin hebben ingeruild?

Diverse ensemblecast

een-soort-hades_theater-utrecht_fotograaf-roel-van-berckelaer_7Dit vraagt Een soort Hades van Theater Utrecht zich af. Het stuk, geschreven door Lars Norén en geregisseerd door Thibaud Delpeut, speelt zich af in een psychiatrisch ziekenhuis.  We maken kennis met een groot aantal personages, waarvoor een diverse ensemblecast is opgetrommeld, met daarin zowel theaterveteranen als jonge gezichten.  Scènes wisselen elkaar in hoog tempo af in een versnipperde montage met harde contrasten tussen energie en emotie. Volgen we op het ene moment een dramatische scene tussen twee geliefden op een slaapkamer, dan verspringt de aandacht op het moment daarop naar een komische monoloog van een doorgedraaide leraar klassieke talen die even verderop in een rookhok zit.

Helaas is er ook een grote afwisseling in het niveau van de acteurs. Bij het spelen van een psychiatrische patiënt bestaat het gevaar om te blijven hangen in de manische kant, het expressieve en de absurditeit van de dialogen. Door die eigenschappen zijn de personages een bron van humor en ze zijn interessant om naar te kijken, maar de diepere uitdaging voor de spelers is om naast de manie en de expressiviteit ook de kwetsbaarheid van de personages over te brengen. Anders krijg je een geïdealiseerd beeld van de psychiatrische kliniek, een soort Ja zuster, nee zuster.

Emotionele werkelijkheid

een-soort-hades_theater-utrecht_fotograaf-roel-van-berckelaer_3Iedere grote rol in deze voorstelling krijgt de kant om de kwetsbare kant te laten zien, met wisselend succes. Met name Hein van der Heijden overtuigde niet, hij vervalt tot hetzelfde nerveuse burgerlijke typetje dat hij vaker speelt. Erg jammer, omdat hij krachtig tegenspel krijgt van Ilke Paddenburg, die zijn suïcidale dochter speelt. Zij slaagt erin om de doodswens van haar personage over te brengen op het publiek en geeft haar personage op die manier een emotionele werkelijkheid.

Helaas zoekt de voorstelling iets te vaak de oorzaak van een geestesziekte in een gruwelijk trauma, terwijl die verklaring niet nodig hoeft te zijn. Door de verschillende spraakwatervallen van de personages snijdt deze voorstelling in ruim drie uur te veel grote thema’s aan, en dan gaat het ook nog eens over Leed met de grote L. Thema’s als pedofilie, genitale mutilatie en incest passeren de revue, zonder dat het echt een shockwaarde heeft. Een soort Hades steekt goed in elkaar, maar de voorstelling had dieper kunnen snijden. Doordat het meteen gaat over de allergrootste persoonlijke problemen staan de personages ver van ons af.

Geen Tantaluskwelling

een-soort-hades_theater-utrecht_fotograaf-roel-van-berckelaer_5Door de kenmerkende regie en snelle, onverwachte wisselingen in het verhaal is Een soort Hades desondanks geen Tantaluskwelling. Delpeut is op zijn sterkst als hij met de vertelvorm gaat spelen, en stijgt dan qua theatraal beeld boven de tekst uit. Delpeut beheerst zijn eigen theatervorm tot in de puntjes. Kan hij die echter blijven ontwikkelen voordat zijn eigen conventies clichés gaan worden? Toeschouwers die bekend zijn met zijn eerdere werk zullen opnieuw de filmische stijl herkennen en de belangrijke rol die muziek speelt bij het creëren van sfeer. Het gevaar van een regisseur met een uitgesproken en herkenbare stijl is dat zijn voorstellingen qua vorm en inhoud op elkaar gaan lijken. Voor de doorgewinterde Delpeutkenner is Een soort Hades minder verrassend omdat veel elementen uit eerdere voorstellingen ook nu weer te herkennen zijn.

Een soort Hades is bij vlagen komisch en dramatisch, ingetogen en uitzinnig. De voorstelling is echter niet altijd van dezelfde kwaliteit, en sommige stereotypes staan de thematiek en de identificatie in de weg. Desondanks blijft er genoeg over om van te genieten. In het licht van de eerdere voorstellingen van Delpeut is Een soort Hades toch minder origineel. Ik hoop dat het bij dit dipje blijft.

Caro Emerald en Band
Muziek / Concert

Professionele heropening

recensie: Caro Emerald @ 013 Tilburg
Caro Emerald en Band

Zeventien jaar na de officiële opening is het tijd voor een heropening van het totaal verbouwde, en vooral vergrootte 013 te Tilburg. Caro Emerald is de artieste die de nieuwe Main-zaal van de poptempel mag inwijden.

Het officiële openingsfeestje van 013 op vrijdag de 13de gaat van start met een uitverkochte grote zaal, die na de verbouwing drieduizend bezoekers kan bevatten, duizend meer dan de oude grote zaal. Een mooier begin kan zo’n feestje toch niet krijgen?!

Professionele showDe bandleider op accordion

Al snel is duidelijk dat het geluid in de nieuw grote zaal van 013 helemaal in orde is. Het Grand Mono Orchestra en Caro Emerald zijn tot in alle details prima hoorbaar tot in alle uithoeken van de zaal. De techneuten zijn erin geslaagd om de installatie zo op te bouwen, dat het volume niet de grenzen voorbij hoeft te gaan en je een gehoorbeschadiging oploopt. Caro Emerald voelt zich vereerd om de openingsact te zijn en steekt dat niet onder stoelen of banken. Toch voelt ze zich een beetje ongemakkelijk op het grote podium; een ruimte die ze maar moeilijk helemaal kan gebruiken.

Wie een plaatsje vooraan heeft bemachtigd, beleeft het feest duidelijk intenser. Daar wordt op de klanken van de liedjes, die zo uit de jaren dertig en veertig lijken te komen, stevig mee bewogen. Helaas is halverwege de zaal alle swing eruit. Men staat rustig te luisteren en – zoals gewoonlijk – met elkaar te praten over hoe geweldig en professioneel de show daar verderop wel niet is. Want als er één ding van Caro Emerald gezegd kan worden, dan is het wel dat ze heel professioneel geworden is! Ze brengt ook een band met zich mee om je vingers bij af te likken: geen noot spelen ze verkeerd. De band is geweldig op elkaar Caro's bandingespeeld. Ook achter en op het podium is de lichtshow helemaal in orde. Het plaatje klopt helemaal, maar toch weet het muzikale vuur niet ver genoeg te reiken om de vonk tot achterin de zaal over te laten slaan. Bij één nummer geven de blazers een best staaltje danskunst weg, maar daar blijft het voor wat betreft podiumuitspattingen wel bij.

Verwachtingen waargemaakt

De setlist omvat een groot deel van Caro’s oeuvre, met natuurlijk de nadruk op haar laatste album: The Shocking Miss Emerald. Bij het openingsnummer (‘The Other Woman’) verschuilt ze zich nog achter het doek, waardoor het publiek niet goed weet wat het hier mee aan moet. Als dit mysterieus over had moeten komen, is dit niet geslaagd. Miss Emerald heeft er blijkbaar voor gekozen om het eerste deel van het concert veel rustige liedjes te spelen. Niet de beste keuze om een setlist op te bouwen, waardoor het optreden niet spetterend van start gaat. Pas bij ‘Just One Dance’ en ‘Liquid Lunch’, die achter elkaar door worden gespeeld, lijkt de vlam echt overgeslagen. De snelle elektronische drumbeats zwepen het hele publiek op.

Caro on stage 2Een eervolle vermelding moet er gemaakt worden voor de trompettist, die een schitterende solerende introductie blaast tegen het einde van de set. Je voelt het respect dat hij afdwingt werkelijk door de zaal heen trekken. Het is zeker een van de hoogtepunten van het optreden van de avond, net als de onverwachte cover van Meghan Trainors ‘All About That Bass’, dat voor de gelegenheid in een extra swingend jasje gestoken is. Een daverend applaus valt de band ten deel als de laatste noot is weggestorven. Tegen het einde van de show is er zelfs tijd voor een heel nieuw nummer: ‘Helicopter Boy’, dat als verrassing vol trots wordt aangekondigd door Caro Emerald zelf.

Na ruim anderhalf uur eindigt de show en verlaat iedereen voldaan de zaal. Het gevoel dat aan de verwachtingen is voldaan overheerst, maar ook niet meer dan dat. De avond blijkt nog jong te zijn, want voor iedereen die wil, zal het openingsfeest nog tot vier uur in de nacht doorgaan met DJ’s en livemuziek.

 

Kunst / Expo binnenland

Vloeibare mode

recensie: Tijdelijk Modemuseum

Het Nieuwe Instituut, Rotterdams centrum voor architectuur, design en e-cultuur, is veranderd in een Tijdelijk Modemuseum. Directeur én tijdelijk curator Guus Beumer neemt niet de modeontwerpers, maar juist de positie van de gebruikers als uitgangspunt in zijn wervelende presentatie.

In de visie van Beumers moet mode niet getoond worden als esthetisch product van een selecte groep makers. Mode is een beweeglijke of vloeibare grootheid die het verleden met de toekomst verbindt als een tijdmachine. Om dat in een statische museale omgeving te laten zien, heeft hij een opstelling gemaakt die de contrasten uitvergroot en een nieuwe dynamiek toevoegt aan een gevestigd verwachtingspatroon.

Overtuigend handelsmerk

Waterlooplein, 1966. Foto Ben van Meerendonk. Collectie Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis

Waterlooplein, 1966. Foto Ben van Meerendonk. Collectie Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis

De basis van dit Tijdelijk Modemuseum is onderverdeeld in een serie ruimtes die samen een ‘Speculatieve geschiedenis van de Nederlandse Mode’ laten zien. Als eerste wordt Het Huis genoemd: de naoorlogse periode waarin de Nederlandse huisvrouw het modebeeld van de Parijse salons ontdekt. Via de nieuwe jeugdcultuur in de jaren 1955-1965 (De Dijk en Het Plein) en de hippiegeneratie (De Straat) komen we bij De Markt. Hier begint de mode zich op grote schaal als betaalbare industriële productie te ontwikkelen. Dan volgen nog de mode van de kraakbeweging (1975-1985) en de uitgaansmode in De Club. Als laatste onderdelen zien we De School (mode als culturele discipline) en Het Scherm (mode in een nieuw economisch model) als verbeelding van de Nederlandse mode in de 21ste eeuw.

Op eenvoudige eilandjes worden de verschillende hoofdstukken getoond met behulp van tekst, beeld en attributen uit het desbetreffende tijdvak. Een wat rommelige opstelling die je met evenveel understatement ‘dynamisch’ zou kunnen noemen. Het is het overtuigende handelsmerk van Het Nieuwe Instituut zich niet met traditionele tentoonstellingsoplossingen tevreden te stellen. En daarbij mag de bezoeker ook wel enige moeite doen.

Aanraakbare couture

Collectie van Ferry van der Nat. Foto Johannes Schwartz

Collectie van Ferry van der Nat. Foto Johannes Schwartz

Het middendeel van de grote zaal is ingeruimd voor een enorme hoeveelheid kledingstukken die, hangend in stellingen en gearchiveerd in dozen, de couturecollectie vormen van de Zwitserse Eva Maria Hatschek (1924-2010). Decennialang liet deze gefortuneerde dame al haar kleding, schoeisel en accessoires op maat maken en zorgde ze ervoor dat het geheel na haar overlijden voor de gemeenschap beschikbaar bleef. De bezoeker mag onder begeleiding alles bekijken, aanraken en bestuderen, zodat de afstand tot deze veelal historische topstukken minimaal is.

Een andere collectie wordt getoond door stylist en verzamelaar Ferry van der Nat. Zijn vintage-verzameling, waarin grote ontwerpers als Molenaar, Vos, Fong Leng en Govers vertegenwoordigd zijn, hangt in een prachtige opstelling in de ruimte. Ook hier kunnen bezoekers informatie van de verzamelaar krijgen, de tijdloze stukken bekijken en zelfs aantrekken en kopen. Juist dat aspect maakt van het Tijdelijk Modemuseum een enerverende speeltuin, die de confrontatie met en de interpretatie van mode tot een boeiend avontuur maakt.

Fast fashion

Op de eerste verdieping is de rondgang gebruikt om een hedendaagse bewustwording teweeg te brengen. De ontwerpers Alexander van Slobbe en Francisco van Benthem leggen de hand op restpartijen kleding en materialen die de grote modeketens als overschot beschouwen. Door een creatieve ingreep krijgen de stukken opnieuw het handschrift van de ontwerper en wordt een samenhangende – zeer betaalbare – collectie afgeleverd. Ook op de bovenste etage is een recyclingproject te volgen dat op indringende wijze de vercommercialiseerde waarde van de mode aan de kaak stelt. Fast fashion levert enorme afvalbergen op, faciliteert outsourcing in lagelonenlanden en vervuilt het milieu door de vele transportkilometers die nodig zijn om ons in een nieuw pak te steken.

J.P. Kloos, Galerijwoningen Amsterdam, 1972. Collectie Het Nieuwe Instituut

J.P. Kloos, Galerijwoningen Amsterdam, 1972. Collectie Het Nieuwe Instituut

In de kelder van het instituut is een charmante presentatie te zien onder de noemer ‘Dressed by Architects’. Het Nieuwe Instituut, dat de archieven van het voormalige Architectuurinstituut beheert, toont hier presentatietekeningen van bouwprojecten door de jaren heen. De getekende figuranten vormen een fraaie modeshow waarmee de verschillende tijdperken worden verbeeld. Zo legt het instituut een verbinding tussen historisch erfgoed en de ambitie van het hier en nu.

Directeur/curator Guus Beumer, bekritiseerd vanwege zijn werkwijze bij de ontwikkeling van het Tijdelijk Modemuseum, doet in deze opzienbarende tentoonstelling precies wat er van hem en het Het Nieuwe Instituut verwacht wordt: signaleren, onderzoeken, bevragen. En verrassend uitpakken.

Boeken / Poezie

‘Eene naïeve liefde’

recensie: Bloemlezing uit de poëzie van Louis Couperus - O, gouden, stralenshelle fantazie!

Het succes van zijn beroemde romans heeft de poëzie van Louis Couperus (1863-1923) altijd op de achtergrond geplaatst. Daarbij leek hij zelf ook niet overtuigd van zijn eigen kunnen. Voor samensteller Frans van der Linden juist een reden om een aantal gedichten te bundelen.

Couperus’ dichtkunst, die hij zelf vergoelijkend zijn ‘naïeve liefde’ noemt, valt uiteen in twee perioden. Tot 1891 schrijft hij zijn vroege verzen die werden samengebracht in drie dichtbundels. Dan volgt een periode van stilte. Hij pakt de draad weer op in 1903. In deze uitgave zijn beide tijdvakken gelijk vertegenwoordigd, wat niet wegneemt dat de laatste periode als meest interessant beschouwd kan worden.

In zijn introductie omschrijft Van der Linden de vroege gedichten als ‘sentimentele liefdespoëzie als toonbeeld van dichterlijke kunstgrepen’. Hoewel er zeker een aantal goed gecomponeerde verzen tussen zitten, is het overgrote deel ‘ongeïnspireerde poëzie die men met een gerust hart terzijde kan schuiven’.

Slepend drama

Het vers Uchtend vormt een van de weinige uitzonderingen. Door de archaïsche toon is het even doorbijten en ook Couperus’ klassieke woordkeus zorgt voor een ouderwetse sfeer van vervreemding. Het is de melancholische strekking van een wonderlijke weergave die goed laat zien hoe de dichter zijn observatie in woorden weet te vangen.

De mist, uit zilverpaerlen als geweven,
Laat in de rozige uchtendschemering,
De helling langs der grauwe heuvelkling,
Zijn golvend waas naar ’t Westen toe verzweven.

De wat slepende dramatiek vereist vooral dat we deze poëzie in het licht van de tijd moeten zien. Een tijd waarin de Tachtigers een vernieuwing wilden doorzetten en geen goed woord over hadden voor de Haagse romancier die in hun ogen afbreuk deed aan de moderne poëzie. Voorman Willem Kloos typeerde het werk van Couperus als ‘literaire trash’ en noemde de recensenten die wel waardering voor de dichter hadden ‘kritiserende dilettanten’.

 Zwelgende taal

Couperus is een ware estheet, altijd op zoek naar een schoonheid die over het algemeen buiten zichzelf aanwezig is. Hij verwoordt ervaringen en voorstellingen die vooral door een sterke visuele uitdrukking worden gedragen op een dichterlijke manier. De poëtische beschrijvingen van mythologische figuren en historische verhalen beheersen zijn fantasie, net als de klassieke wereld waar hij bekend mee raakt op zijn reizen naar Rome en Venetië. Met een doorlopend zwelgend taalgebruik trekt hij de lezer mee in een geromantiseerde droom:

Met tragiesch wolkgejaag komt meische temporale,
Bliksem aanvlammend, over de laguun’ gevlogen,
En acht’r een zwaar gordijn van zwarte regenstralen
Schuilt weg de waterstad en ’t wit paleis der Dogen.

De antieke schrijfwijze in combinatie met de vele ingeblikte woorden maken het lezen niet gemakkelijk. Dat de dichter eerder achterom kijkt – naar Potgieter en zelfs naar Hooft en Vondel – dan er een vernieuwende visie op na te houden, is duidelijk uit zijn doorwrochte poëzie op te maken.

Goedkoopte

Na 1903, als de tweede dichtperiode aanvangt, is er een andere, oudere Couperus zichtbaar. Hij schrijft persoonlijker, somber en depressief. De verzen in sonnetvorm lijken een directe afspiegeling van zijn gemoed en doen vermoeden dat dichter juist daarom weer naar de poëzie heeft gegrepen. De cyclus Nachten uit 1908 is van een dromerige openheid, waarin de waarheid, de liefde en de dood figureren:

Koel rijst de maan; aroom op korte vleugen
Heeft ’t kille zweet van ’t voorhoofd mij gekust;
‘k Weet van geen leed, ‘k verlang geen enkle lust;
‘k Drink de minuten met heel trage teugen.

En nu ik voel je hand rondom mijn wangen,
Weet ik, dat waarheid troost uit éen gebaar;
Dat waarheid zijn kan om ons, ook al hangen

De starr’ als leugne’ aan luchten angstig klaar,
En ben ‘k, in nauwe zekerheid gevangen,
Niet bang voor wat heem’lwijd is en onwaar…

Deze bloemlezing is vooral een bijzondere aanwinst voor de bibliotheek van Couperus-liefhebbers en niet zozeer een aantrekkelijke vondst voor poëziefans. Helaas draagt de vorm van het boekje niet bij aan het speciale gehalte van deze uitgave: er is duidelijk gewerkt met een marginaal budget. Het goedkope, dunne omslagje en de zielloze typografie doen weinig recht aan de poëtische nalatenschap van de grote schrijver.

Boeken / Non-fictie

Metamodernist luidt noodklok

recensie: Lieven de Cauter - Metamoderniteit voor beginners. Filosofische memo’s voor het nieuwe millennium

Lieven de Cauter staat bekent als een van de gebruikers van de term metamoderniteit. In zijn Metamoderniteit voor beginners. Filosofische memo’s voor het nieuwe millennium heeft De Cauter essays gebundeld die hij de afgelopen jaren over dit thema schreef.

We leven in een tijd die moeite heeft zichzelf te definiëren. Zoals De Cauter het illustreert: ‘Alle levenden zijn tijdgenoten uiteraard, maar toch neemt niet iedereen op dezelfde manier deel aan het heden’. De Cauter bespreekt in zijn essays het heden als metamodern. Met metamoderniteit bedoelt hij een voortzetting van de modernisering, maar op een complexe en chaotische manier. Het is de ‘moderniteit voorbij zichzelf’. Belangrijk is het onderscheid met metamodernisme, waarmee doorgaans een esthetische categorie bedoeld wordt. Wie hierin geïnteresseerd is, kan onder andere terecht bij Timotheus Vermeulen, die het begrip introduceerde. De Cauter gebruikt de term metamoderniteit niet als een aanduiding voor kunst, maar als een wereldhistorische term.

Activisme

De essays in Metamoderniteit voor beginners hebben uiteenlopende onderwerpen. Het voert dan ook te ver ze hier allemaal te bespreken. Centraal in de bundel staat in ieder geval ‘ruimteschip aarde’, waarmee de mensheid op rampkoers ligt. De onverantwoordelijke manier waarop we met onze ecosystemen omgaan, is brandstof voor een reeks vurige betogen.

Zo hekelt De Cauter dat politici massaal wegkijken wanneer het gaat om klimaatproblemen. Als de huidige lijn van CO2-uitstoot zich voortzet, is de temperatuur op aarde over honderd jaar gemiddeld zes graden gestegen. Terwijl als er nu actie ondernomen wordt, de schade beperkt kan blijven tot ‘slechts’ twee graden. Wat De Cauters essays kenmerkt, is zijn aanzet tot protest. Zijn teksten zijn doorspekt van activisme, wat verfrissend werkt. Niet alle academici durven zo’n radicaal standpunt in te nemen in hun artikelen. De Cauter spreekt over kapitalisme als georganiseerde diefstal dat aan banden moet worden gelegd.

Complex

Het is jammer dat De Cauter niet wat meer aandacht besteedt aan de definiëring van de term metamoderniteit. Door de losse definiëring die hij aan de term geeft, vallen alle hedendaagse thema’s eronder te scharen. Soms is het dan ook moeilijk om de samenhang tussen de verschillende essays te vinden. Dit neemt niet weg dat de essays op zichzelf knap in elkaar zitten en een scherp licht op de hedendaagse wereld werpen.

Veel adempauze krijgt de lezer niet. Het zou een boek voor beginnelingen moeten zijn, maar De Cauter gaat desondanks uit van een gedegen voorkennis van diverse filosofische theoriën. Zelfs voor lezers mét een filosofische achtergrond is De Cauter af en toe nog lastig bij te benen; hij maakt graag gebruik van complexe begrippen zonder ze nader te specificeren. Lees Metamoderniteit voor beginners dus rustig en aandachtig: dan levert het een aantal waardevolle inzichten op over de 21ste eeuw.

Theater / Voorstelling

‘Op hoop van zegen’ is uit balans en daardoor taai

recensie: Toneelgroep de Appel - Op hoop van zegen

In de klassieker Op hoop van zegen moeten de laatste twee zoons van vissersweduwe Kniertje de zee op om geld te verdienen. Het al krakkemikkige schip vergaat bij noodweer en de mannen komen om; een recept voor sociaal drama. In de versie van Toneelgroep De Appel is het spel regelmatig mooi, maar door verschillende inconsequenties voelt de voorstelling soms vreemd aan.

Toneelgroep De Appel brengt Op hoop van zegen (1900) als onderdeel van het Heijermans Festival, dat toneelschrijver Herman Heijermans en de zee centraal stelt. De Appel heeft gezien haar vestigingsplaats in Den Haag een duidelijke connectie met de zee. Regisseur Arie de Mol zette al eerder stukken van Heijermans op de planken; Op hoop van zegen is zijn derde Heijermans-regie.

Interessante grijstinten

Op hoop van zegen volgt een kleine, hechte vissersgemeenschap in de aanloop naar en afwenteling van het vergaan van het gelijknamige schip. Het stuk is opvallend realistisch; geen van de personages is eendimensionaal. Ieder van hen lijkt te begrijpen dat zowel keuzes van mensen als het toeval invloed hebben op wat er gebeurt in het zware dagelijks vissersbestaan. Alle personages hebben regelmatig te maken gehad met de kenmerkende ‘vissersrampspoed’ en doen zo goed mogelijk hun best om zich er met elkaar doorheen te slaan. Verschillende acteurs, zoals Geert de Jong als Kniertje en Jessie Wilms als haar nicht Jo, hebben de dynamiek en de grijstinten van de personages goed in de vingers. Ze vormen zo een mooie studie naar de buigzaamheid van mensen in moeilijke omstandigheden.

Waarom nú?

Het lastige aan deze versie van Op hoop van zegen is echter dat de thema’s amper uit hun originele kader worden getild. Dat komt vooral doordat het stuk ook daadwerkelijk grotendeels in de originele setting van rond 1900 geplaatst is. Zo wordt onder andere gebruik gemaakt van kleding van rond die tijd en ook Heijermans’ teksten zijn ongewijzigd. Zo blijven de thema’s kleven aan de ouderwetse vissersgemeenschap. Dat is jammer, want juist bij de heropvoering van een klassieker is het interessant om te zien hoe een regisseur het stuk opnieuw weet uit te vinden en de huidige maatschappelijke urgentie ervan weet te accentueren.

Inconsequenties

Het is bovendien eigenaardig dat context van rond 1900 niet consequent wordt doorgevoerd. Zo zijn vrijwel alle kostuums netjes uit die tijd – op enkele stukken na. Die vallen daarom meteen uit de toon. Ook kan niet elke acteur even goed overweg met de ongewijzigde toneelteksten, wat resulteert in een vreemde, anachronistische en regelmatig slecht verstaanbare kakofonie aan accenten. Dan is er nog de soundtrack met verschillende elektronische elementen, die ook haaks staan op de benadering om het stuk in de originele context te spelen.

Het decorgebruik is tevens uit balans. Midden op het podium staat de woning van Kniertje: een blauwgroen, metalen en sober ingericht geraamte met een gat als deur. In het eerste bedrijf worden de ‘muren’ van het huis gerespecteerd door de acteurs, maar in het tweede bedrijf stapt iemand ineens zonder duidelijke reden door de muur heen. Ook zijn er andere regiekeuzes die stilistisch gezien vreemd zijn. Wanneer het bijvoorbeeld stormt, klappen de acteurs in het ‘huis’ overdreven dubbel in de wind als de deur opengaat. Zodra de acteurs echter buiten het huis zijn, in diezelfde storm, lopen ze weer gewoon recht.

Al met al blijft Op hoop van zegen een fijne illustratie van hoe mensen zich in de meest barre omstandigheden weten te redden. Dat dit goed overkomt, is aan de acteurs te danken. Echter, de relevantie van het stuk voor ‘het nu’ had duidelijker benadrukt mogen worden en er had beter gelet kunnen worden op het door realisme aangevoerde evenwicht van de voorstelling.

Theater / Voorstelling

Verplicht elke ochtend een Ritalin-pil?

recensie: Rutger en Walter - Übermensch

In de voorstelling Übermensch nemen de neven Rutger en Walter weer plaats aan hun vertrouwde keukentafel: een plek waar zij de meeste tijd van hun studententijd samen hebben doorgebracht met eindeloze discussies over uiteenlopende levensvragen. De twee jonge mannen zijn het op vrijwel geen enkel vlak met elkaar eens, maar dit geeft het publiek een breed scala aan overtuigingen die bij elkaar een goed beeld geven van de zogenaamde übermensch-problematiek.

Niet eerder zetten Rutger en Walter een stap op het theaterpodium, laat staan dat zij ervaring hebben met het acteren. Desalniettemin weten zij zich aardig te redden in de voorstelling. Door het stuk dicht bij zichzelf te houden kan Übermensch ook begrepen worden als een theatraal college, met al het denkbare dat van invloed is op ‘hoe wij zijn wie wij zijn’ als lesstof. De één met een achtergrond in biomedische wetenschap en wijsbegeerte en de ander met een diploma Neerlandistiek, stellen zij een grote waslijst aan kennis en gedachten centraal. Een uitdagende waslijst in een bijzonder fijn narratief.

Continue vraagstelling

De maatschappelijke obsessie om de mens gezonder, slimmer en gelukkiger te maken is een eeuwenoud streven en brengt veel ethische grenzen met zich mee. Rutger en Walter zijn enorm gedreven om een voorspelling te doen over die betere versie van de mens en ook over zichzelf. In deze zoektocht verplaatsen zij zich van de prehistorie naar de Tweede Wereld Oorlog tot aan de toekomstige opstand van de robot (die overigens een originele betekenis van ‘slavenarbeid’ kent).

In de filosofie over ‘wat de mens dan is’ komen stuk voor stuk maatschappelijk relevante thema’s aan bod, zoals prenatale diagnostiek, draagbare technologie, radicale censuur, internet en privacy. De theorieën lopen uiteen van ‘het getal is onze nieuwe God’ tot ‘de ziekte Ouderdom’, met daarbovenop de religie ‘Gezondheid’. De mannen zijn enorm belezen en hebben dus ook de kunde om elke stelling weer betwijfelen. Als toeschouwer een feest om naar te luisteren.

Verwanten

Ondanks het persoonlijke verhaal hebben de jongens zichzelf wel degelijk tot een personage gevormd. Zij zullen elkaar ongetwijfeld in het dagelijks leven ook de mond snoeren, maar het herhaaldelijk plagen en uitdagen is duidelijk geschreven op de lach van het publiek.

De voorstelling heeft een (over)duidelijke vorm. De mannen bevinden zich aan de keukentafel – en overleggen even hoe de voorstelling verloopt – of zij presenteren vol zelfvertrouwen hun bevindingen aan het publiek. Jammer dat zij deze vorm niet consequent weten te hanteren: wanneer spreek je het publiek wel of niet aan? Maar naast het ietwat matige acteerspel is ook deze onervarenheid vergeven met de verrassende en inhoudelijke sterke teksten over het post-humane wezen.

Tussendoor leggen de heren nog even kort en bondig uit hoe zij eigenlijk in het theater terecht zijn gekomen. Met een theaterconcept over ‘hoe maakbaar is de mens?’ stapten zij onbewust het grootste impresariaat binnen, dat toevállig net op zoek was naar een theatrale werkplek waarin wetenschappelijke en filosofische vragen centraal staan: mazzelaars.

Maar wat mij betreft boffen niet alleen zij, maar wij net zo. De voorstelling Übermensch geeft enorm veel perspectieven op de ontwikkelingen die de mens in het verleden heeft ondergaan en aan de wetenschap en de techniek die we tot de dag van vandaag hebben vergaard. In anderhalf uur is het natuurlijk onmogelijk om dieper in te gaan op de hoeveelheid aan theorieën, hiervoor zou je een nacht moeten aanschuiven bij de mannen aan de keukentafel. En neem een goede fles rode wijn mee!

Reportage

Noordelijk Film Festival 2015

special: Een verslag van het Noordelijk FIlm Festival 2015

Een bezoek aan het afgelopen Noordelijk Film Festival kan zomaar de indruk hebben achtergelaten dat er in de Europese cinema van het afgelopen jaar nauwelijks sprake is geweest creativiteit, durf, ambitie, originaliteit en intelligentie. Dat zowel de openingsfilm (Je suis mort mais j’ai des amis, 2015) als de slotfilm (Hallå Hallå, 2014) niemendalletjes waren, spreekt boekdelen. Tussen deze klucht over een rockband en een grappig bedoelde romantische komedie over een alleenstaande vrouw, was het heel hard zoeken naar werk dat iets meer bood dan middelmatige, oppervlakkige of ronduit mislukte variaties op eerdere films.

Het absolute dieptepunt is het Noorse Amnesia (2015), een catastrofaal excuus voor een psychologische thriller waarin een echtgenoot zich plotseling ontpopt tot misogyne psychopaat. Hij verliest zijn geheugen waarna hij zich weer een tijdje aimabel gedraagt, om vervolgens weer naar zijn ware gedaante terug te keren. Een ergere verspilling van subsidiegeld—en van de tijd van argeloze festivalgangers—is moeilijk denkbaar.

Hoopgevende tendensen

Er waren wel enkele hoopgevende tendensen waar te nemen. Twee tragikomedies uit IJsland gaven een duidelijk teken van vooruitgang in de piepkleine filmwereld van dat land. Grímur Hákonarsons Rams (2015) schetste een heel fraai beeld van twee norse broers in een afgelegen vallei. Door hun liefde voor schapen komen ze nader tot elkaar. Dagur Kári’s Virgin Mountain gaf een droogkomische indruk van een volwassen kind met een hart van goud. Beide films zijn nff-virginmountain-grootuitmuntend geacteerd en veel minder gekunsteld en afhankelijk van de geforceerde humor van vergelijkbare IJslandse films. Daardoor steken ze behoorlijk positief af tegen de hartverwarmend bedoelde films uit andere landen. Leeuwarden bood het publiek een unieke kans om twee van Hákonarsons uitstekende humanistische documentaires te zien. Zijn debuut Summerland (2010), een vermakelijke film over het IJslandse fenomeen van elfenstenen, werd niet vertoond. Noorwegen produceert steeds meer films die de spot drijven met masculiene rolpatronen. In Out Of Nature (2014) gaat een huisvader een weekend de natuur in. Bijna de gehele speelduur lucht hij zijn hart via een interne monoloog. Hij blijkt vooral een seksbeluste sukkel, hoewel hij nooit onsympathiek overkomt. Het feit dat coregisseur en schrijver Ole Giæver ook de hoofdrol speelt, maakt dit een even geëngageerd als eerlijk portret van de Noorse doorsneeman die als allesbehalve macho is.

Hallucinante methode

De enige film met serieuze esthetische ambitie is Martti Heldes In the Crosswind. De film vertelt het verhaal van Stalins etnische zuivering van de Baltische staten van 1941, waarbij duizenden mensen naar onder andere Siberië werden gedeporteerd. Helde maakt gebruik van tableaux vivants: de camera verkent statische scènes met onbeweeglijke acteurs, met behulp van digitale trucage. De techniek zie je tegenwoordig vooral als gimmick in actiefilms, maar hier vormt ze de basis van bijna de hele film. Dat is even wennen, maar na verloop van tijd werkt het, in combinatie met een statige soundtrack en een voice-over waarin brieven worden voorgelezen, bijna hallucinant. Sommige details zijn met opzet bewegend (een wapperende haarlok, een knipperend oog). Andere per ongeluk; de combinatie van kunstgrepen en ‘foutjes’ maakt dat de kijker alert blijft op de constructie van het geheel. De methode van In the Crosswind is niet minder waardevol dan die van Son Of Saul: radicaal gebruik van een filmtechniek als poging om de gruwelen van de tweede wereldoorlog op een nieuwe manier uit te beelden.

Kunst / Expo binnenland

Ruimte om te kijken

recensie: Gevaar & Schoonheid. Turner en de traditie van het sublieme – in Rijksmuseum Twenthe

DUBBELRECENSIE (Klik hier voor de recensie van Museum De Fundatie)

Zowel Museum De Fundatie als Rijksmuseum Twenthe kregen vijfentwintig Turners. Hoe bouw je daar een tentoonstelling omheen? De musea hebben elk een heel ander antwoord op die vraag, zo toont de huidige dubbeltentoonstelling.

De bruiklenen werden verdeeld volgens de inventieve gedachte de elementen als leidraad te nemen. Zwolle kreeg ‘water en vuur’, Enschede kreeg ‘aarde en lucht’. Enschede opent de tentoontstelling met ‘The sun is GOD’ – de tekst die Turner op zijn sterfbed zou hebben gezegd, in een fraaie quote op de muur, met het woord ‘god’ in het geel en op de plaats van een zonsondergang. Ernaast hangt meteen een Turner, die je al van meters afstand ziet wanneer je erop afloopt: Modern Italy uit 1838 wordt er in het spotlicht gezet. Het schilderij behelst inderdaad prachtige luchten. De belichting is goed gedaan, net als eerder al bij de Van Eyck- tentoonstelling: verduisterde ramen en goed gerichte spotjes met zacht geel licht, zodat in het glas nauwelijks de schaduw van de bezoeker is te zien.

Turner

J.M.W. Turner, Modern Italy – the Pifferari, 1838, olieverf op doek, Glasgow museums.

Duidelijke structuur

“How awful is the silence of the waste”, begint de tweede zaal haar thema. Dolbadern Castle, North Wales is het tweede Turnerschilderij dat tentoon wordt gesteld. De enorme quote van de kunstenaar is slim bovenaan in de zaal geplakt, waardoor hij niet opdringerig is. Het schilderij waar het om gaat wordt mooi gepaard tegenover Van Ruisdaels Landschap met ruïnes (1650-1682), dat er tegenover gehangen is. Dan volgt er een zaaltje met Turners aquarellen bij elkaar – de Turnerliefhebber kan opgelucht ademhalen. Maar ook de andere, hedendaagse kunstenaars doen niet vreemd aan, omdat er ruimte is en omdat ze ten eerste ruimte aan Turner laten. Lotte Geevens The Sound of the Earth, een audio- opname uit 2014, stoort daarom niet omdat de bezoeker niet gepusht, maar uitgenodigd wordt na te gaan denken over de vraag of Turner zo’n audio-opname misschien wel had kunnen waarderen. Ook Peter van der Es’ videocollage uit 2012, met materiaal van films uit het einde der tijden, een bruisende waterval die als een soort supergif de “Hope”-zaal luister bijzet, is een toevoeging die tot zijn recht komt.

Turner

J.M.W. Turner, Falls of Schaffhausen (‘The Val d’Aosta’), c. 1845, olieverf op doek, National Gallery of Victoria, Melbourne.

Gaandeweg kunnen begrijpen

In elke zaal die je binnenkomt staat een schilderij van Turner centraal. De zaal wordt verlucht met een quote van hemzelf, heel groot op de muur, die over dat schilderij gaat. Het is meteen duidelijk welk schilderij van belang is en welke emotie van de schilder daarbij centraal staat. Vervolgens legt de aanvullende zaaltekst in heldere bewoordingen uit over het werk. Daarna kun je als bezoeker zelf de de werken die eraan gepareerd zijn bekijken en beoordelen, en zo weer opnieuw naar die specifieke Turner kijken.

Turner

Zaaloverzicht Rijksmuseum Twenthe. Foto: Karin Jongenelen.

Het museum laat de stem van de kunstenaar horen en de weg van de kunstenaar zien. De kunstwerken flankeren hem hier echt, in plaats van dat ze aan hem kleven zonder uitleg en hij erin verzuipt. Deze kunstenaar is groots en de tentoonstelling is groots opgezet. Stap voor stap is hier te zien hoe de aquarellist van veertien eigenlijk altijd aquarellist is gebleven, hoe hij als aquarellist met olieverf omgaat. “I did not paint to be understood, but I wished to show what such a scene was like”, luidt een van de laatste zaalquotes. De culminatie daarvan toont zich in Falls of Schaffhausen uit 1845. Waar de lovende zaalteksten in De Fundatie het louter lijken te hebben over prestige, geeft Het Rijksmuseum Twenthe de bezoeker de kans om te proberen gaandeweg te kunnen kijken met de ogen van de kunstenaar.

Gevaar & Schoonheid, Turner en de traditie van het sublieme
Kunst / Expo binnenland

Onduidelijk verhaal

recensie: Gevaar & Schoonheid. Turner en de traditie van het sublieme – in Museum De Fundatie
Gevaar & Schoonheid, Turner en de traditie van het sublieme

DUBBELRECENSIE (Klik hier voor de recensie van het Rijksmuseum Twenthe)

Zowel Museum De Fundatie als Rijksmuseum Twenthe kregen vijfentwintig Turners. Hoe bouw je daar een tentoonstelling omheen? De musea hebben elk een heel ander antwoord op die vraag, zo toont de huidige dubbeltentoonstelling.

De bruiklenen werden verdeeld volgens de inventieve gedachte om de elementen als leidraad te nemen. Zwolle kreeg ‘water en vuur’, Enschede kreeg ‘aarde en lucht’. In Zwolle begint de tentoonstelling met een rijtje namen van kunstenaars met Turners naam bovenaan. De glazen deur die je de tentoonstelling doet betreden verraadt al het eerste thema: naast de titel staat in grote, rode plakletters WATER in het gangetje tussen de zalen.

De logische keuze is linksaf: een eerste, klein zaaltje in. Daar getuigt een poster die op de muur is geplakt van Turner als een jonge man. Op de muur ernaast hangt een rij levensfeiten achter jaartallen opgesomd. De openingszaaltekst, die de tentoonstelling algemeen inleidt, hangt ook in deze zaal en is een mooie beschrijving van Het Sublieme, al is de taal ietwat dramatisch en grammaticaal niet overal correct.

JMW Turner, Stormy Sea with Blazing Wreck ,ca. 1835-1840, Olieverf op doek, Tate Britain Londen.

J.M.W. Turner, Stormy Sea with Blazing Wreck, ca. 1835-1840, olieverf op doek, Tate Britain Londen.

Fragmentarische opzet

Een volgende zaal doet iets heel anders: die laat een aantal Nederlandse schilderijen zien die rond de tijd geschilderd werden dat Turner zijn schetsboekjes vol tekende. Die boekjes liggen er, in een vitrine, maar toch geven de schilderijen de indruk erbij gesleept te zijn. De vraag is überhaupt of Turner zelf door deze kunstenaars geïnspireerd is geweest. Vervolgens komt de bezoeker als eerste in een van de twee grote ‘elementzalen’ terecht: WATER, staat er groot op de muur geplakt. Meteen ziet hij een Turner uit zijn late periode, met een vette gouden lijst eromheen en glas ervoor: Stormy Sea with a blazing wreck uit circa 1835 hangt er. Maar de compleet lukrake werken eromheen – andere kunstenaars, andere tijdsperiodes, andere media – irriteren en doorbreken de grootse, meeslepende sfeer die men kan verwachten bij deze kunstenaar. Specifiek voor het werk gaan staan helpt ook niet: de belichting zorgt ervoor dat vooral de schaduw van de bezoeker in het glas te zien is. Het is moeilijk Turner in zulke lichte zalen te presenteren (plafondramen, witte muren) en het is een museum met weinig ruimte, maar een oplossing had kunnen zijn de overdaad in dit geval te staken en alleen een aantal Turners bij elkaar in een zo verduisterd mogelijke zaal te tonen.

Turner, Seascape with Distant Coast

J.M.W. Turner, Seascape with Distant Coast, ca. 1840, olieverf op doek, Tate Britain, Londen.

Pronken of laten zien?

Seascape with distant coast is de Turner die centraal staat in het volgende kleine zaaltje, dat het thema “Indistinctiveness” lijkt te hebben gekregen. Er hangt een tweede Turner, Fishermen at sea, waarnaast op het bordje Fisherman at sea te lezen staat – een klein foutje. Het is het eerste tentoongestelde schilderij in de ‘prestigieuze’ Royal Academy, vertelt de lovende zaaltekst. Als het museum zijn bezoekers echt het sublieme wilde laten voelen en maar een handvol Turners in bruikleen kreeg, was het beter af geweest hun eigen Rothko Chapel te bouwen en daar de bezoeker een voor een binnen te laten, dan was de boodschap WEL overgekomen. Want de vraag werpt zich op – voor wie is deze tentoonstelling? Voor een museum dat wil pronken of voor een bezoeker die wil kijken?

Gevaar & Schoonheid, Turner en de traditie van het sublieme. Foto: Hans Westerink.

Gevaar & Schoonheid, Turner en de traditie van het sublieme. Foto: Hans Westerink.

Het enige wat Museum De Fundatie lijkt te zeggen is dat het een enorme eer is deze Turners te kunnen zien – waarin het wel degelijk gelijk heeft – maar wat mist is de ruimte voor de bezoeker om, de tentoonstelling door lopend, te gaan begrijpen waarom dat zo is. Voor een Turnerliefhebber is deze tentoonstelling een mislukking te noemen.