Vertel iemand dat je naar de opera gaat en je krijgt niet zelden een meelijdende blik toegeworpen. Het genre gaat immers gebukt onder een stigma van protserigheid, een net zo elitair als kitscherig residu van vervlogen tijden. Toegegeven, De Nederlandse Opera maakt prachtige eigentijdse producties, maar nergens worden de voordelen over opera zo gelogenstraft als op de Operadagen Rotterdam. Een purist zal beweren dat een groot deel van de programmering wellicht eerder onder de noemer ‘muziektheater’ zou moeten vallen, maar genregrenzen zijn er om beslecht te worden.
Dit verslag behelst drie festivaldagen en doet geen recht aan het gehele festival. Het aanbod was dan ook zo rijk en ik baalde als er weer een aankondiging langskwam van een voorstelling die ik moest missen: de Lynchiaanse Salomé in WORM, Monteverdi in de gewelven onder het Oostplein of de Operawandeling. Laat ik dan tenminste proberen mijn enthousiasme over het festival te delen.
Wagner als speeltuin
Dit jaar bereikte het driejarige project Parsifal – The Grand Opera van Arlon Luijten zijn voltooiing. Vorig jaar beschreef ik al de magistrale tweede akte playingfields, waarbij het publiek vanuit een uiterst competitief strategiespel (hierbij met verve aangemoedigd door de gamecoaches van CLUB GEWALT) uiteindelijk enkel door het bewandelen van het pad van de compassie tot een gezamenlijk einddoel kan komen. Ditmaal kwamen de drie aktes bij elkaar. De opera opent met een speelse eerste akte, waarin het uitblijven van de titelheld de theaterregisseur tot waanzin drijft. Wagners muziek en de Parsifalmythe worden ontdaan van hun gewicht en vormen nu speelblokken waarmee alles mogelijk is. De Teutoonse operatraditie wordt gedeconstrueerd met een papieren leger, wildevrouw Kundry wordt dubbel vertolkt door zangeres en danseres en de boventiteling geeft tegenstrijdige informatie en commentaar op het podiumgebeuren.
Vanuit het Oude Luxor Theater lopen de stoet acteurs en het publiek naar het voormalige Shellgebouw aan het Hofplein, waar blijkt dat de interactieve tweede akte mij ook een tweede maal net zo enthousiast weet te maken en het gemêleerde publiek bij elkaar brengt. Voor de slotakte bestijgt de meute de tijdelijke trappen naar het dak van het Groothandelsgebouw. Na een min of meer concertant eindkoor wordt het publiek losgelaten om over de stad uit te kijken met Wagners (of toch Luijtens?) opdracht tot compassie in het achterhoofd.
De overdonderende kracht van de stem
De voorstelling Toxic Psalms van Carmina Slovenica, waarmee het festival opende, aldus de programmatoelichting, “stelt de menselijke wreedheid aan de kaak, ontstaan vanuit godsdienstige motieven”. Zelf haalde ik dit er, ondanks de titel, niet uit; voor mij ging het over universele vrouwelijkheid en seksueel geweld. Toch kun je niet stellen dat de voorstelling mij niet heeft bereikt, integendeel. Daarvoor is de ervaring veel te intens. Het zesendertigkoppige vrouwenkoor brengt een oorverdovende collage van muziek uit alle windstreken in een kolkende choreografie. Met hun stem als krachtigste wapen hebben ze een oerkracht die tribaal en mystiek aandoet. Talloze zangstijlen en -technieken passeren de revue, van oosters aandoende twang en gregoriaans tot militant gescandeer en het nabootsen van sirenes. Elke zangeres heeft, hoewel de uniformiteit van hun klederdracht, een geheel eigen en authentieke uitstraling, wat het collectief des te sterker maakt. De laatste voorstelling van mijn avond, Secrets van Operadagencoryfee Claron McFadden en jazztrio Massot-Florizoone-Horbaczewski, heeft dan ook de pech om na Toxic Psalms te komen. Hoe sympathiek en intiem het theatrale concert, gebaseerd op echt geheimen, ook is, na dit Sloveense geweld slaat alles een beetje dood.
De rekbaarheid van het genre
Hoezeer de Operadagen het genre op weten te rekken, blijkt ook uit A Different Night at the Opera, een avondvullend programma met verschillende verrassende combinaties tussen theater en muziek. The Blogpera van het Belgisch-Nederlandse Jens Maurits Orchestra is een verkenning van de evolutionaire functie van muziek aan de hand van onder meer interviews met biologen, samenzang tussen vogelgeluiden en percussie en mythes over de totstandkoming van cultuur. De toeschouwer mag, onder begeleiding van een pratend stenen hoofd, zelf de volgorde van de set bepalen. De drie musici zijn uiterst vaardig en de korte voorstelling is creatief, afwisselend en humoristisch.
Op de avond presenteert CLUB GEWALT de R&B-opera WH0DUN!T$, een kruising tussen R. Kellys rap-opera Trapped in the Closet en Agatha Christies moordmysterie The Mousetrap. De onwaarschijnlijke combinatie werkt wonderwel: de stroperige R&B en het zelfbewuste geschmier van de acteurs geven het verhaal over een ingesneeuwd hotel een ongemakkelijke traagheid. Ook in deze voorstelling blinkt CLUB GEWALT uit in spelplezier. Naar het einde toe verandert de voorstelling in een fragmentarische deconstructie van het detectiveverhaal en gaat de focus enigszins verloren, maar de voorstelling toont eens te meer dat het Rotterdamse collectief alles wil uitproberen wat op zijn pad komt.
Na bildraum, een fotografische reis langs verschillende architectonische maquettes – hier ontgaat me de connectie met opera toch echt – volgt de afsluitende voorstelling, Friedrich Nietzsche Superstar van underground-cultgezelschap Coolhaven. Het onnavolgbare hoorspel over een immense gehaktbal die dreigt de ozonlaag te omhullen, of iets van die aard, leidt zowel tot individuele, oncontroleerbare lachbuien als tot stampvoetende zaalverlaters. Wie er ook gelijk had, het doet altijd deugd als een voorstelling wat losmaakt.
Barok, ‘bel’-canto en bubbels
Zelfs de ‘klassiekere’ voorstellingen, waarin bekender operarepertoire wordt uitgevoerd, zijn onalledaags. In LP2, het cultuurpakhuis op de Kop van Zuid, speelt Monteverdi’s Il Ballo delle Ingrate uit 1608, de begindagen van de opera. De multimediale voorstelling, met in de hoofdrol Claron McFadden, neemt het publiek mee naar verschillende locaties in de onderwereld, waar Pluto de vrouwen van Mantua toont wat er gebeurt als zij zich niet openstellen voor de liefde. Sommige regiekeuzes pakken niet helemaal gelukkig uit (de geprojecteerde zangeressen staan in een landschap waar Tetrisblokken uit de lucht vallen), maar de muziek is prachtig, zowel de pure Monteverdi als de combinatie van oude en nieuwe muziek.
La Voix Humaine van het Vlaamse Muziektheater Transparant is moeilijker, al is dit niet te wijten aan de zang van Naomi Beeldens, het muziekspel door Jeroen Malaise of de regie van Wouter van Looy. Het libretto, naar het toneelstuk van Jean Cocteau, is een monoloog van een vrouw die telefoneert naar haar voormalige geliefde. De tekst is wel erg emotioneel en de muziek van Poulenc uit 1958 gaat dusdanig in horten in stoten dat het moeilijk is om in het liefdesverdriet van de protagoniste mee te gaan. Neemt Poulenc echter de tijd om de muziek te laten klinken, zoals aan het einde, dan is het van een grote schoonheid.
De voorstelling die de internationale media haalde was AquaSonic van het Deense Between Music, dat een wereldpremière beleefde tijdens de Operadagen. Dit zal niet verbazen: de vijf musici zitten elk in hun eigen volle watertank en spelen op speciaal ontworpen instrumenten, van percussie en zang tot viool en een wonderlijke draailier. Ze hebben geen zuurstofflessen en moeten dus elke minuut weer bovenkomen om lucht te happen. De cynische vooronderstelling dat het hier enkel een gimmick betreft, blijkt onnodig: de muziek is daadwerkelijk interessant en de bewegingen zijn prachtig door de weerstand van het water. Het surreële schouwspel roept associaties op met waternimfen en Hamlets Ophelia.
Niet lullen maar zingen
Net als de afgelopen jaren staan de Operadagen Rotterdam in het teken van (r)evolutie, en niet zonder reden. Het programma varieert van eigentijdse producties met inachtneming van de operatraditie tot radicale breuken met het verleden. De theatermakers hebben lef en durven op hun bek te gaan, wat leidt tot een grote speelsheid en spontaniteit. De Rotterdamse nuchterheid – het is een cliché, maar niet voor niets – maakt dat het festival nooit hermetisch of avant-gardistisch, maar juist inclusief en gastvrij overkomt. Rotterdam mag dan misschien geen operahuis hebben (en wellicht is dat maar goed ook), tijdens de Operadagen zingt zij het hoogste lied.
Laag op laag op laag
Vervreemdend, zo is de experimentele muziek van Jambinai wel te noemen. Met het enorme scala aan traditionele instrumenten, sfeervolle klanken, uitgedrukte invloeden en effecten is de muziek echter nauwelijks in te delen bij een genre. 17 juni brengt de band officieel zijn tweede album uit, A Hermitage.
De fascinerende mix van traditionele Koreaanse en Westerse muziek is niet bepaald gangbaar te noemen. Jambinai combineert traditionele instrumenten, waaronder de piri (soort hobo), de haegeum (tweesnarige, langwerpige viool) en de geomungo (mix van een citer en een luit), met rockinstrumenten en minimalistische ritmes. De akoestische instrumenten maken het repertoire allerminst soft klinkend. Integendeel, Jambinai maakt zeer diverse liedjes met dromerige sferen, een combinatie van elektro, metalmuziek en ambient. De kracht achter de band is dat hij avontuurlijke soundscapes creëert die uit films tot leven lijken te zijn gewekt.
Complexe gelaagdheid
De muziek is net als op het debuutalbum Différance (2012) overwegend instrumentaal, maar hier en daar zijn vrouwelijke vocalen toegevoegd. Op de track ‘Abyss’ wordt zelfs een soort rap gebracht, waarvan de tekst Koreaans is en waarop sporadisch grunts te horen zijn. A Hermitage lijkt voornamelijk een voortzetting te zijn van de eerste track ‘Time of Extinction’, het zwaarste nummer van Différance. In tegenstelling tot dat album is er minder afwisseling met rustige delen. In plaats daarvan is er meer ruimte gereserveerd voor de opbouw van de liederen, waarbij met name de geomungo voor hoekige, ostinatische motiefjes zorgt.
Wie goed luistert, hoort dat de dynamiek van de liederen voortkomt uit de volumewisselingen door het creatieve gebruik van de instrumenten en effecten. Vaak zetten de instrumenten achter elkaar in, zoals bij ‘They Keep Silence’ dat met een laag, beukend ritme op de geomungo begint. Dit wordt na een paar maten ondersteund door zachte vocalen, ruige drums en wazige melodieën op de haegeum. Er komen steeds meer lagen van ritmes en klanken bij gedurende het nummer, waarin afwisseling in sterkte van verschillende delen in de liederen een belangrijke rol spelen voor de luisterervaring.
Albumversie mist ambiance
Bij ‘Echo of Creation’, zoals de meeste tracks, vallen bijna alle instrumenten na een hoogtepunt weg tot alleen de samples overblijven. Vervolgens wordt er weer opnieuw naar een hoogtepunt toegewerkt met nóg meer dynamiek dan in het begin. De ontstane mix is echter zo complex gelaagd dat de muziek uiteindelijk meer een waas is van snelle ritmes (vooral in de bass drum en gitaar) en opeenvolgingen van klanken die neigen naar grindcore. De soundscape is daarom moeilijk te volgen voor luisteraars die niet bekend zijn met dergelijke muziek.
Het is een ware kunst om de gelaagdheid van de liederen op te zetten aangezien deze veel concentratie vereist. De recensies van de eerste concerten (waaronder in Vera, Groningen) zijn daarom ook lovend, wat een voorbode is voor de optredens die nog komen gaan. Hoewel de muziek totaal niet makkelijk luistert, zal de muzikale kracht van Jambinai ongetwijfeld op het podium – waar het publiek de artiesten aan het werk ziet in de totstandkoming van het live-product – beter tot zijn recht komen dan op het toch wat tegenvallende album.
Live te bewonderen:
14 juni – Paradiso, Amsterdam
21 juli – Valkhof Festival, Nijmegen
Jambinai
Album: A HermitagePrijs: €15,99
Aantal tracks: 8
Link: Bella Union
Misschien ook iets voor u
De plot en de vergeetbaarheid
Aan alles merk je dat Yannick Dangre, het ‘wonderkind in het verborgene’, een schrijver is: zijn taal is soepel, zijn stijl zelfverzekerd, zijn gevoel voor ritme onovertroffen. Hoe jammer dan toch dat de plot van De idioot en de tederheid zo ondraaglijk licht en vluchtig is.
Het boek begint nochtans veelbelovend mysterieus: de jonge schrijver Tristan gaat op bezoek bij zijn oom Arthur in Zuid-Frankrijk, waar die hem vraagt zijn levensverhaal op te tekenen. Als lezer heb je meteen vragen: Wat doet Arthur in Frankrijk? Wat is er gebeurd tussen hem en zijn broer Frank? Waarom wil hij dat de familiesaga op papier wordt gesteld? Die intro vermeldt ook een datum die Arthur als ‘de belangrijkste uit zijn leven’ bestempelt, en waar we later in het boek het fijne van te weten zullen komen. Een cliffhanger die binnenkomt.
Helaas maakt de rest van De idioot en de tederheid die broeierigheid en dat mysterieuze te weinig waar. Wat zich na die eerste pagina’s ontvouwt, is een familiekroniek die niet echt diep snijdt, met iets te veel voorspelbare ingrediënten: broers die in onmin vallen, tirannieke vader, getormenteerde moeder wiens leven in het teken van verwelking staat, een mentaal zwakbegaafd kind, scheidingen, ziektes, en wat nog meer. Uiteraard zijn dit allemaal zaken die nu eenmaal in families voorvallen, maar omdat het allemaal in zo’n rotvaart wordt verteld en dus een opeenstapeling van ellende lijkt, mist het zijn doel. Op die manier doet Dangre de meermaals geciteerde zin van Tolstoj, dat elk ongelukkig gezin op een unieke manier ongelukkig is, geweld aan – het lijkt allemaal al een keer verteld te zijn.
Man met losse handjes
Het grote voordeel is dat de plot niet kabbelt, maar voorbijraast. Dangre, die zich aan het begin van zijn schrijfcarrière nadrukkelijk spiegelde aan Jeroen Brouwers, heeft nu resoluut het verhaal laten domineren op stijl. En een verhaal vertellen, dat kan hij. Met als gevolg dat er in het boek geen rustmomenten zijn en je het voor je het weet uit hebt. Maar daarin schuilt een ander nadeel: door die gejaagde verteltrant, maken bepaalde scènes een wat potsierlijke indruk omdat ze de tijd niet krijgen zich te ontvouwen. Zo bijvoorbeeld deze wat lachwekkende seksscène, die wel in fast forward lijkt verteld:
Wat het boek toch enigszins de moeite maakt, zijn de prachtige bedenkingen die er hier en daar in worden rondgestrooid. Met deze als absolute uitschieter:
Maar helaas bevat De idioot en de tederheid veel te weinig van dit soort pareltjes. Je klapt het boek dan ook dicht met een ‘mja’, in plaats van een ‘wow’ of ‘bah’. En die onverschilligheid is doodjammer, want nogmaals: dat Dangre kan schrijven, staat vast.
(Lees hier ook ons interview met de schrijver!)
De idioot en de tederheid
Schrijver: Yannick DangreUitgever: De Bezige Bij
Prijs: 19,90
Bladzijden: 320
ISBN: 978 90 234 96441
Misschien ook iets voor u
Voor u geselecteerd door de auteur:
‘Een wonderkind van 60, dat zie ik wel zitten’
/ 0 Reactiesdoor: Hannes Dedeurwaerder0 SterrenTijd verspillen is niet aan Yannick Dangre besteed: op zijn 27e staat de teller op drie romans en twee dichtbundels. Met De idioot en de tederheid schreef hij een ambitieuze familiesaga, doorspekt met literaire referenties. Intussen begint hij langzaam te denken aan een volgend boek, waarvoor hij zich nu aan het inlezen is. Feesten omwille van het verschenen boek doet hij dus niet per se. ‘Een wild en liederlijk leven levert misschien een interessante biografie op, maar geen interessante bibliografie. En voor mij telt vooral dat laatste.’
De titel was me duidelijk en toch ook niet: veel idioten in het boek, maar weinig tederheid.
(lacht) ‘Mja, tussen de kinderen onderling, die lijden onder hun gewelddadige vader, is er toch wel genegenheid, lijkt me. Ze hebben een goede band, zij het één die later beproefd wordt, dus daarin heb je gelijk. Want uiteindelijk is het ironische dat de geschiedenis zich herhaalt en dat de kinderen dezelfde fouten als de vader maken. En dat ze dus ook voor een stuk idioten zijn. Maar tot het moment dat dit gebeurt, bespeur ik toch voldoende liefde en tederheid.’
Behalve tussen de ouders…
‘Nee, en hoewel ik het er in hun situatie wat dik opleg bij wijze van parodie, blijkt toch dat veel zeventigers en tachtigers waarmee ik heb gesproken dergelijke gewelddadige situaties hebben meegemaakt. De autoritaire vader en machteloze moeder komen best wel vaak voor in die naoorlogse gezinnen.’
Yannick Dangre (© Keke Keukelaar)
Ik verdenk je, na het lezen van het boek, niet van een al te rooskleurige kijk op de mensheid.
‘Het zou inderdaad overdreven zijn om te stellen dat ik een vrolijk wereldbeeld heb (lacht). Maar ik ben ook geen complete zwartkijker. Vandaar ook de titel: ik wilde de twee kanten belichten, anders wordt het me te beperkt. En er mag ook wat gelachen worden, het moet allemaal niet te tragisch zijn.’
Op een bepaald moment heb je ’t in het boek over ‘bevlogen cynisme’. Wat moet ik me daar bij voorstellen?
‘Daarmee bedoel ik cynisme dat eigenlijk een heel romantisch verlangen maskeert. Geen destructief en 100 procent negatief gevoel, maar eerder constructief. De redenering van “als de toestand dan toch wanhopig is, gaan we die wanhoop op zijn minst stileren”. Zwarte romantiek dus.’
Je deelt je boek op met behulp van titels van beroemde romans, zoals Tender is the Night en Tropic of Cancer. Is het een meerwaarde als je die boeken als lezer ook daadwerkelijk gelezen hebt?
‘Toch wel een beetje, maar het is zeker geen must. Het fijne is gewoon dat wat er in die boeken gebeurt, ook in De idioot en de tederheid voorkomt, of toch in dat specifieke deel. Of dat per se mijn favoriete boeken zijn? Nee, maar ik heb ze wel allemaal graag gelezen. Laten we zeggen dat ze zeker in mijn top 50 staan.’
Je schuwt de clichés niet: de tirannieke vader, het zakelijke gefoefel van zelfstandigen, de minderbegaafde broer… Is dat bewust?
‘Natuurlijk ga ik als schrijver nooit bewust de clichés opzoeken, maar ik heb die archetypes vooral gebruikt om ze een beetje belachelijk te kunnen maken. Het is een beetje over the top, parodie. En ik had ze nodig om de plot te structureren. Voor het eerst heb ik namelijk met zeer veel personages gewerkt, in plaats van te focussen op één of twee zoals in mijn vorige romans.’
Familie en familiebanden spelen een heel belangrijke rol in het boek. Dat was in je dichtbundel Met terugwerkende kracht ook het geval. Je bent gefascineerd door dit thema, is het niet?
‘Ja, omdat familie zo’n cruciale invloed heeft op wie je bent als persoon. Het gezin waarin je bent geboren, de plaats waar je opgroeit, dat is allemaal zo bepalend. Niemand staat volledig los van zijn opvoeding, daar ben ik van overtuigd.’
Er staan enkele heel mooie zinnen in je boek. Beleef je een ‘yes’-moment in je werkkamer als je die hebt bedacht?
‘De eerste keer misschien wel, maar na twintig keer herlezen begin je je soms af te vragen of de zin wel echt zo goed gevonden was (lacht). Je hebt er ook geen vat op: wat je zelf fantastisch vindt, komt misschien bij geen enkele lezer binnen. Terwijl een in jouw ogen eerder minder belangrijke zin dan weer door veel mensen wordt opgepikt. Maar weet je, als schrijver moet je overtuigd zijn van wat je maakt, anders kom je er niet met je boek.’
Op de achterflap word je ‘een wonderkind in het verborgene’ genoemd. Oké, je bent nog maar 27, maar je hebt al drie boeken en twee dichtbundels op je naam staan. Vind je die term ‘wonderkind’ dan niet wat denigrerend?
‘Goh, hoe lang kan je bestempeld worden als wonderkind? Geen idee eigenlijk (lacht). Maar ik zeg dit niet over mezelf natuurlijk, dus voor mij is dat allemaal prima. Ze mogen mij nog lang een wonderkind noemen, geen probleem. Ja, een wonderkind van 60, dat zie ik wel zitten.’
De idioot en de tederheid
Schrijver: Yannick DangreUitgever: De Bezige Bij
Prijs: 19,90
Bladzijden: 320
ISBN: 978 90 234 96441
Misschien ook iets voor u
Voor u geselecteerd door de auteur:
Een onaf boek houdt nooit op
Wat heeft Peter Pontiac voor jou betekend? Dat vroeg curator Lennard Dost aan de Nederlandse stripwereld. Het leverde een veelzijdige expositie op, die niet alleen een ontroerend beeld geeft van een zeer begaafde stripmaker, maar ook een scherpe doorsnede van de Nederlandse stripwereld en een interessante kijk op het medium zelf.
“Je laat ze iets maken en dat is het dan, daar werk je dan mee”, zegt directeur Lennard Dost van Nieuwe Vide, het kunstencentrum in Haarlem. Het nieuwste project dat daar plaatsvindt heet ¡VIVA PONTIAC! en gaat over het leven van de in 2015 gestorven Peter Polmann, bekend als Peter Pontiac en wel de godfather van de strip-underground genoemd.
Een kunstencentrum zijn betekent nieuw werk laten ontstaan en de kunstenaars ondersteunen. Het grote verschil met een museum is dat het selectieproces niet plaatsvindt in een depot, maar in een netwerk. Dost kiest kunstenaars – niet kunstwerken – die hij goed vindt en accepteert wat ze hem vervolgens geven. De vraag is dus elke keer opnieuw: wat levert het op?
Tijdelijke explosie
Wat gebeurt er als je die bal laat rollen door de Nederlandse stripwereld? In dit geval is het resultaat een combinatie van zeer persoonlijke odes en intieme kijkjes in het leven en de mens Peter of ‘Peerke’, tot een spiegeling van zijn werk, te zien in bewonderende collega’s, die zich lieten inspireren door wat Pontiac voor hen betekend heeft.
De expositie bestaat uit veel verschillend materiaal. Er werken maar liefst 25 kunstenaars aan mee en dus is de kleine ruimte een tijdelijke explosie van kleur, materialen, technieken. Daarbij ontwierp tekenaar en avant-garde kunstenaar Willem de Ridder specifiek een eigen audiotour bij het project.
Het laatste woord, of beter gezegd het laatste beeld, krijgt Pontiac zelf: Dost kreeg van Pontiacs weduwe Ipie de complete schetsenreeks van zijn dodenboek Styx. Ze beslaan de drie muren van het tweede vertrek. Je kunt hier zijn levensloop – tot aan het einde – lopend lezen, tot op het moment dat de geinkte tekeningen overgaan in alleen nog potloodschetsen, en tot aan waar ook die schetsen dan tenslotte ophouden.
Peter Pontiac, origineel.
Intimiteit en bewondering
De bijdragers leveren allen verschillende interpretaties. De tekeningen van bijvoorbeeld Sam Peeters en Typex zijn zeer ontroerend en dicht op de huid. ‘Een boek dat niet af was’ verandert hier met veel liefde in ‘een leven geleefd’. Het is mooi om hun eigen werk zo ook nieuw belicht te zien en in sommige gevallen zelfs totaal in een andere stijl uitgevoerd, zoals Sam Peeters in de stijl van Pontiac zijn eigen dagboek-stripverhaal maakte. Het dodenportret dat Typex ‘voor mijn lieve vriend Peter’ maakte is erg ontroerend.
Uit deze tentoonstelling rijst een man op die liefdevol moet zijn geweest, zacht en heel close met zijn vrienden. Daarnaast was hij een grote inspirator voor zijn bewonderende collega’s. De tekening die Barbara Stok namaakte uit Styx is daar een mooi voorbeeld van. Of de duistere doodstekeningen van Bart Nijstad. En ook de prent van Aimee de Jongh, die Pontiac op de rug afbeeldt in het bootje waarop hij de rivier over vaart, is indrukwekkend.
Wat betekenen strips? Wat is de Nederlandse stripwereld? Wat is de underground en bestaat die nog wel, of is die gelijk met Pontiac gestorven? Deze vragen stelt deze expositie en beantwoordt ze ook. Strips zijn een unieke combinatie van beeldend denken, denken in het maken van een verhaal en haast ouderwetse, handmatige techniek, die in de huidige wereld van videokunst en performance niet langer zo vanzelfsprekend zichtbaar is. “Ik heb maar één scherm in deze expo!” zegt Dost verbaasd lachend. Het is duidelijk: Pontiac is hierin een absolute meester geweest.
Peter Pontiac - ¡VIVA PONTIAC!
Gezien in: Nieuwe Vide, HaarlemNog te zien tot: zondag 19 juni 2016
Misschien ook iets voor u
Het licht wint van het duister
Voor de eerste keer sinds de oprichting in 1998 tourt Breaking Benjamin door Europa. Het debuutconcert op Nederlandse bodem begint anders dan verwacht. Bij aanvang komt de band op om te vertellen dat leadgitarist Jasen Rauch met acute pijn naar het ziekenhuis is gebracht. De overige bandleden peinzen er niet over om het concert te annuleren; the show must go on.
Frontman Benjamin Burnley vraagt het publiek met opgestoken duimen toestemming om het concert semi-akoestisch te spelen en daarvoor de nodige voorbereidingen te treffen. Wanneer de hele zaal goedkeurende tekens geeft, begint de band ruim twintig minuten later dan gepland aan een aangepaste semi-akoestische set met vier man. “We are stripped down to the core, this is who we are from the inside,” vertelt Burnley, waarna de band inzet met ‘So Cold’, een nummer van het album We Are Not Alone (2004).
Toch maar elektrisch?
De line-up van de band veranderde sinds de herformatie in 2014 ingrijpend. Burnley is het enige originele overgebleven lid. De stijl van de muziek en tekst zijn consistent gebleven in het eerste album sinds de herformatie, Dark Before Dawn. Dat is mogelijk te danken aan het feit dat Burnley als primaire tekstschrijver en componist fungeert, nog altijd geteisterd door verschillende fobieën. Eén daarvan is vlieganst, waardoor de band zich lang onthouden heeft van optredens buiten de VS en Canada. Zelfs in deze ‘softere’ samenstelling, zet de band een sterk optreden neer met duidelijke invloeden van hard rock. De onberedeneerde angst die spreekt uit de teksten wordt sterk benadrukt door rauwe gitaarklanken en grunts. Burnley is ditmaal niet de enige zanger – zoals in eerdere touren gebruikelijk – gitarist Keith Wallen en bassist Aaron Bruch treden ook als zanger op.
Het vijfde nummer, ‘Simple Design’, speelt de band elektrisch om het publiek toch iets van de echte muzikale kracht van Breaking Benjamin te laten proeven, waarna het publiek unaniem bepaalt dat de rest van het optreden ook full on elektrisch gespeeld mag worden. “But I don’t want a fucking post about that it sounds different; we know he is not here,” zegt Burnley, verwijzend naar de missende melodische gitaarlijnen van Rauch.
“Ok, I got it!”
Bij het rustige coda van ‘Give Me A Sign’ vraagt Burnley het publiek telefoons als zaklamp te gebruiken. Het zaallicht dooft, waardoor het podium alleen nog verlicht wordt vanuit het publiek. Tegen het eind van het lied dooft het licht van de telefoons langzaam uit, waarna de band ‘Breaking the Silence’ inzet en de hele zaal wordt omgevormd tot een grote moshpit. Wanneer de band ‘Failure’ wil gaan spelen, meldt Burnley dat hij even een riffje moet oefenen dat hij normaal niet speelt en zegt na het aanslaan van een akkoord “Ok, I got it!” De normale set eindigt vervolgens met ‘I Will Not Bow’ waarin Burnley normaal gesproken helemaal niet speelt, wat blijkt uit het nogal satirische gesprek dat hij voert met drummer Shaun Foist die steeds zijn schouders ophaalt.
Het publiek pept zichzelf na de set op met geklap, gejuich, gejoel en met “bier en tieten, tralalala…” De toegiften worden daarom ook met groot enthousiasme ontvangen. De berichten vanuit het ziekenhuis zijn goed, waardoor Burnley in een beter humeur is. Daarom vindt hij het toepasselijk om speciaal deze avond het akoestische ‘Rain’ te spelen, waarin hij zichzelf begeleidt; een nummer dat normaal gesproken niet gespeeld wordt tijdens een optreden. Het publiek zingt luidkeels mee. Iedereen lacht als de frontman vertelt over de vreemde dingen die hij ooit tijdens een vreetkick door het gebruik van wiet gegeten heeft. Na tien jaar zitten de rare mengsel nog steeds in zijn maag – zoals brood met pindakaas en gummiberen, volgens Burnley de beste combinatie ooit.
Met ‘Dance With the Devil’ en ‘Diary of Jane’ sluit Breaking Benjamin het optreden af, waarvoor Burnley eerst nog even wat riffjes moet ‘leren’. Hij grapt dat dit het eerste concert ooit is waar iemand een partij zó kort voor het optreden moet leren. Hoewel het ontbreken van de melodische gitaarlijnen soms duidelijk hoorbaar was, weet de band zich uitstekend staande te houden en aan de hoge verwachtingen van het eerste concert in Nederland te voldoen. Laten we hopen dat Burnley zijn fobieën voortaan beter de baas blijft en ons niet nog eens zo lang op een concert van zijn geweldige band laat wachten.
Breaking Benjamin
Gezien op zondag 29 mei 2016 in Melkweg, AmsterdamLink: Melkweg
Link: Fotograaf Brian Krijgsman
Misschien ook iets voor u
Door de bomen Bosch niet meer zien
Jeroen Bosch. De schilder van visioenen en nachtmerries doet haar licht schijnen op de schilder die de geschiedenis in ging als ‘duvelmakere’ en vernieuwer van de bestaande beeldtraditie. In vogelvlucht gidst dit informatieve boekje van Nils Büttner de lezer door het leven en werk van Hiëronymus Bosch.
Het Bosch-jaar heeft vele facetten en wordt op veel verschillende manieren gevierd. Daar speelt de commercie handig op in. 2016 is het perfecte jaar voor een Bosch-documentaire (Jeroen Bosch. Touched by the devil) en een keur aan boeken over Bosch. Zo heeft Taschen in de aanloop naar het Bosch-jaar een prachtige editie uitgebracht met zeer hoge kwaliteitfoto’s van diens werken en lag het Noordbrabants Museum – waar Jeroen Bosch gevierd werd met één van de volledigste tentoonstellingen in de geschiedenis – bezaaid met boeken over Bosch. Ironisch, als je er even bij stilstaat. De schilder die enerzijds de verzoekingen van het profane zo sprekend kon verbeelden, wist ons met diezelfde taal tegelijkertijd te wijzen op de ellendige afloop van al die verleiding. De hel is nimmer ver weg bij Bosch.
Zie dus maar eens uit te blinken te midden van zoveel andere boeken. De een heeft zeer gedetailleerde foto’s, de ander is vooral informatief en in het verleden is er natuurlijk ook al het nodige informatieve en complete werk verschenen rondom Jeroen Bosch. Hij is nu eenmaal één van die schilders die omhuld is met mysteries en tegelijkertijd tijdloze kunst maakte, die tot de dag van vandaag mensen van over de hele wereld fascineert.
Een bosch vol feiten
Nils Büttner kiest ervoor om in zijn handzame, vlot geschreven boek vooral in te gaan op het leven en de tijd van Bosch. We leren welke positie Jeroen Bosch innam in het Lieve Vrouwe Broederschap. Dat hij zeer in de smaak viel bij de rijken en zelfs vorsten en dat de schilderijen de Beeldenstorm overleefden, onder andere door hun esthetische waarde. Ook leren we hoe we zijn duivelse taferelen in de tijd moeten bezien. Zou het ketters zijn, dan zou het immers zeer aannemelijk zijn dat er nu weinig tot geen schilderijen bewaard waren gebleven.
Dankzij deze plaatsing in leven en tijd kunnen een aantal vermoedens en wilde interpretaties in de prullenbak, mede dankzij het dendrochronologische onderzoek dat recentelijk heeft plaatsgevonden op de schilderijen van Bosch. Dendrochronologie is de wetenschap die zich bezighoudt met de oudheid van een stuk hout, gemeten aan de hand van de jaarringen. Een prachtige techniek die ons veel inzicht verschaft over de periode waarbinnen bepaalde schilderijen gemaakt zijn. Daarnaast leren we veel over de schildertechniek en de ‘handtekening’ van Bosch. Wat maakt een Bosch nou een Bosch en hoe onderscheid je die van tijdgenoten of door hem geïnspireerde schilders?
Het spoor bijster
Later in zijn boek gaat Büttner ook in op de details van de nu bekende Bosch-schilderijen. Hierin toont zich een euvel van dit werk. Door het kleine formaat en daardoor de kleine foto’s van de schilderijen gaan de details verloren, waarmee een hoop commentaar van Büttner in het niet valt. Daarnaast schotelt Büttner ons veel feiten voor. De informatiedichtheid is zo hoog, dat je als lezer al snel het spoor bijster raakt. Niet zo vreemd overigens, wanneer je weet dat Büttner hoogleraar middeleeuwse en moderne kunstgeschiedenis aan de Staatliche Akademie der Bildenden Künste in Stuttgart is. Enige systematiek die het voor de leek overzichtelijk houdt ontbreekt. En dat is jammer, want daarmee gaat veel zeggingskracht verloren. Als we de feiten vervangen door bomen, dan zien we al gauw door de bomen Bosch niet meer.
Jeroen Bosch. De schilder van visioenen en nachtmerries
Schrijver: Nils Büttner (vert. Merel Leene)Uitgever: Meulenhoff
Prijs: 17,99
Bladzijden: 160
ISBN: 9789402306651
Misschien ook iets voor u
Voor u geselecteerd door de auteur:
De vele zangstemmen van Rotterdam
/ 0 Reactiesdoor: Daniël Steneker0 SterrenNa twee eerdere liefdesverklaringen aan het festival wordt de boodschap wellicht wat eentonig, maar ook dit jaar tonen de Operadagen Rotterdam zich weer als een van de leukste en creatiefste festivals voor de podiumkunsten, dat ondanks zijn experimenteerdrift spontaan en uitnodigend blijft.
Vertel iemand dat je naar de opera gaat en je krijgt niet zelden een meelijdende blik toegeworpen. Het genre gaat immers gebukt onder een stigma van protserigheid, een net zo elitair als kitscherig residu van vervlogen tijden. Toegegeven, De Nederlandse Opera maakt prachtige eigentijdse producties, maar nergens worden de voordelen over opera zo gelogenstraft als op de Operadagen Rotterdam. Een purist zal beweren dat een groot deel van de programmering wellicht eerder onder de noemer ‘muziektheater’ zou moeten vallen, maar genregrenzen zijn er om beslecht te worden.
Dit verslag behelst drie festivaldagen en doet geen recht aan het gehele festival. Het aanbod was dan ook zo rijk en ik baalde als er weer een aankondiging langskwam van een voorstelling die ik moest missen: de Lynchiaanse Salomé in WORM, Monteverdi in de gewelven onder het Oostplein of de Operawandeling. Laat ik dan tenminste proberen mijn enthousiasme over het festival te delen.
Wagner als speeltuin
Dit jaar bereikte het driejarige project Parsifal – The Grand Opera van Arlon Luijten zijn voltooiing. Vorig jaar beschreef ik al de magistrale tweede akte playingfields, waarbij het publiek vanuit een uiterst competitief strategiespel (hierbij met verve aangemoedigd door de gamecoaches van CLUB GEWALT) uiteindelijk enkel door het bewandelen van het pad van de compassie tot een gezamenlijk einddoel kan komen. Ditmaal kwamen de drie aktes bij elkaar. De opera opent met een speelse eerste akte, waarin het uitblijven van de titelheld de theaterregisseur tot waanzin drijft. Wagners muziek en de Parsifalmythe worden ontdaan van hun gewicht en vormen nu speelblokken waarmee alles mogelijk is. De Teutoonse operatraditie wordt gedeconstrueerd met een papieren leger, wildevrouw Kundry wordt dubbel vertolkt door zangeres en danseres en de boventiteling geeft tegenstrijdige informatie en commentaar op het podiumgebeuren.
Vanuit het Oude Luxor Theater lopen de stoet acteurs en het publiek naar het voormalige Shellgebouw aan het Hofplein, waar blijkt dat de interactieve tweede akte mij ook een tweede maal net zo enthousiast weet te maken en het gemêleerde publiek bij elkaar brengt. Voor de slotakte bestijgt de meute de tijdelijke trappen naar het dak van het Groothandelsgebouw. Na een min of meer concertant eindkoor wordt het publiek losgelaten om over de stad uit te kijken met Wagners (of toch Luijtens?) opdracht tot compassie in het achterhoofd.
De overdonderende kracht van de stem
De voorstelling Toxic Psalms van Carmina Slovenica, waarmee het festival opende, aldus de programmatoelichting, “stelt de menselijke wreedheid aan de kaak, ontstaan vanuit godsdienstige motieven”. Zelf haalde ik dit er, ondanks de titel, niet uit; voor mij ging het over universele vrouwelijkheid en seksueel geweld. Toch kun je niet stellen dat de voorstelling mij niet heeft bereikt, integendeel. Daarvoor is de ervaring veel te intens. Het zesendertigkoppige vrouwenkoor brengt een oorverdovende collage van muziek uit alle windstreken in een kolkende choreografie. Met hun stem als krachtigste wapen hebben ze een oerkracht die tribaal en mystiek aandoet. Talloze zangstijlen en -technieken passeren de revue, van oosters aandoende twang en gregoriaans tot militant gescandeer en het nabootsen van sirenes. Elke zangeres heeft, hoewel de uniformiteit van hun klederdracht, een geheel eigen en authentieke uitstraling, wat het collectief des te sterker maakt. De laatste voorstelling van mijn avond, Secrets van Operadagencoryfee Claron McFadden en jazztrio Massot-Florizoone-Horbaczewski, heeft dan ook de pech om na Toxic Psalms te komen. Hoe sympathiek en intiem het theatrale concert, gebaseerd op echt geheimen, ook is, na dit Sloveense geweld slaat alles een beetje dood.
De rekbaarheid van het genre
Hoezeer de Operadagen het genre op weten te rekken, blijkt ook uit A Different Night at the Opera, een avondvullend programma met verschillende verrassende combinaties tussen theater en muziek. The Blogpera van het Belgisch-Nederlandse Jens Maurits Orchestra is een verkenning van de evolutionaire functie van muziek aan de hand van onder meer interviews met biologen, samenzang tussen vogelgeluiden en percussie en mythes over de totstandkoming van cultuur. De toeschouwer mag, onder begeleiding van een pratend stenen hoofd, zelf de volgorde van de set bepalen. De drie musici zijn uiterst vaardig en de korte voorstelling is creatief, afwisselend en humoristisch.
Op de avond presenteert CLUB GEWALT de R&B-opera WH0DUN!T$, een kruising tussen R. Kellys rap-opera Trapped in the Closet en Agatha Christies moordmysterie The Mousetrap. De onwaarschijnlijke combinatie werkt wonderwel: de stroperige R&B en het zelfbewuste geschmier van de acteurs geven het verhaal over een ingesneeuwd hotel een ongemakkelijke traagheid. Ook in deze voorstelling blinkt CLUB GEWALT uit in spelplezier. Naar het einde toe verandert de voorstelling in een fragmentarische deconstructie van het detectiveverhaal en gaat de focus enigszins verloren, maar de voorstelling toont eens te meer dat het Rotterdamse collectief alles wil uitproberen wat op zijn pad komt.
Na bildraum, een fotografische reis langs verschillende architectonische maquettes – hier ontgaat me de connectie met opera toch echt – volgt de afsluitende voorstelling, Friedrich Nietzsche Superstar van underground-cultgezelschap Coolhaven. Het onnavolgbare hoorspel over een immense gehaktbal die dreigt de ozonlaag te omhullen, of iets van die aard, leidt zowel tot individuele, oncontroleerbare lachbuien als tot stampvoetende zaalverlaters. Wie er ook gelijk had, het doet altijd deugd als een voorstelling wat losmaakt.
Barok, ‘bel’-canto en bubbels
Zelfs de ‘klassiekere’ voorstellingen, waarin bekender operarepertoire wordt uitgevoerd, zijn onalledaags. In LP2, het cultuurpakhuis op de Kop van Zuid, speelt Monteverdi’s Il Ballo delle Ingrate uit 1608, de begindagen van de opera. De multimediale voorstelling, met in de hoofdrol Claron McFadden, neemt het publiek mee naar verschillende locaties in de onderwereld, waar Pluto de vrouwen van Mantua toont wat er gebeurt als zij zich niet openstellen voor de liefde. Sommige regiekeuzes pakken niet helemaal gelukkig uit (de geprojecteerde zangeressen staan in een landschap waar Tetrisblokken uit de lucht vallen), maar de muziek is prachtig, zowel de pure Monteverdi als de combinatie van oude en nieuwe muziek.
La Voix Humaine van het Vlaamse Muziektheater Transparant is moeilijker, al is dit niet te wijten aan de zang van Naomi Beeldens, het muziekspel door Jeroen Malaise of de regie van Wouter van Looy. Het libretto, naar het toneelstuk van Jean Cocteau, is een monoloog van een vrouw die telefoneert naar haar voormalige geliefde. De tekst is wel erg emotioneel en de muziek van Poulenc uit 1958 gaat dusdanig in horten in stoten dat het moeilijk is om in het liefdesverdriet van de protagoniste mee te gaan. Neemt Poulenc echter de tijd om de muziek te laten klinken, zoals aan het einde, dan is het van een grote schoonheid.
De voorstelling die de internationale media haalde was AquaSonic van het Deense Between Music, dat een wereldpremière beleefde tijdens de Operadagen. Dit zal niet verbazen: de vijf musici zitten elk in hun eigen volle watertank en spelen op speciaal ontworpen instrumenten, van percussie en zang tot viool en een wonderlijke draailier. Ze hebben geen zuurstofflessen en moeten dus elke minuut weer bovenkomen om lucht te happen. De cynische vooronderstelling dat het hier enkel een gimmick betreft, blijkt onnodig: de muziek is daadwerkelijk interessant en de bewegingen zijn prachtig door de weerstand van het water. Het surreële schouwspel roept associaties op met waternimfen en Hamlets Ophelia.
Niet lullen maar zingen
Net als de afgelopen jaren staan de Operadagen Rotterdam in het teken van (r)evolutie, en niet zonder reden. Het programma varieert van eigentijdse producties met inachtneming van de operatraditie tot radicale breuken met het verleden. De theatermakers hebben lef en durven op hun bek te gaan, wat leidt tot een grote speelsheid en spontaniteit. De Rotterdamse nuchterheid – het is een cliché, maar niet voor niets – maakt dat het festival nooit hermetisch of avant-gardistisch, maar juist inclusief en gastvrij overkomt. Rotterdam mag dan misschien geen operahuis hebben (en wellicht is dat maar goed ook), tijdens de Operadagen zingt zij het hoogste lied.
Operadagen Rotterdam 2016
Misschien ook iets voor u
Zomerkriebels
Met de komst van de zomer worden er naast de bekende festivals ook openluchtconcerten gerealiseerd, waarin artiesten voornamelijk op een (semi-)akoestische manier hun liedjes in een andere versie spelen. De Tolhuistuin is een van de locaties waar deze bijzondere sfeerconcerten plaats vinden. 29 mei was Jonathan Jeremiah te gast om te laten zien dat ook hij in een kleine bezetting prima zijn kunsten kan vertonen.
In de tuin aan de Tolhuisweg is een, een beetje onpraktisch, klein podium opgebouwd (nota bene recht achter een boom). Het tuinhuisje is open, her en der tussen de bomen staan kraampjes met eten en drinken en de beschikbare open plekken zijn gevuld met houten bankjes. Het publiek beweegt zich via begroeide paden door de tuin. De locatie heeft hierdoor meer weg van een klein festival dan van een normaal optreden. Het festivalgevoel wordt nog eens versterkt door maar liefst twee voorprogramma’s en het luidruchtige gedrag van het publiek dat er maar nauwelijks aandacht aan schenkt. De sfeer is gemaakt en iedereen geniet op zijn of haar manier van deze prezomernamiddag.
Verhalende profeet
Op het moment dat de drie strijkers (twee violen en cello) een soundcheck doen, komt het publiek in beweging en stelt het zich massaal voor het podium op, waardoor er nauwelijks meer bewegingsruimte is. Als de strijkers vervolgens de eerste maten van ‘Happiness’ inzetten, wordt de charismatische Britse soulachtige folkzanger en singer-songwriter met groot gejuich en blije gezichten ontvangen. Ondertussen bijgestaan door gitarist David, die de klanken van de strijkers aanvult met een klokkenspel en tweede zangstem.
Het grootste deel van het optreden luistert het publiek ademloos naar de verhalende profeet die uit een sprookjesboek tot leven lijkt te zijn gekomen. Hier en daar fluisteren lippen van toeschouwers de woorden van de songtekst mee en het publiek lacht om de grappen die Jeremiah maakt. Zo merkt hij op dat hij vandaag zijn teksten wellicht nog gaat vergeten, zelfs na ze opgezocht te hebben op lyrics.com en grapt hij dat David hem een fortuin kost en er met zijn miljoenen vandoor gaat. Het publiek huivert en de muzikanten zijn helemaal in hun nopjes. Tijdens het intieme, persoonlijke ‘A Solitary Man’ waar Jeremiah zichzelf begeleidt, gaat opeens een telefoon af. Hij springt er gelijk op in en meldt dat hij die telefoon moet opnemen om zijn liedtekst te horen.
Getalenteerd songwriter, maar niet overtuigend genoeg
Jeremiah brengt verder zijn bekendste nummers ten gehore, waaronder ‘Gold Dust’, ‘Heart of Stone’ en ‘Oh Desire’ – waarin de tweestemmige zang tot een harmonisch hoogtepunt komt. Hij sluit zijn normale set af met het opzwepende ‘Wild Fire’. Aan dit specifieke tuinoptreden is nog een cover van ‘To Love Somebody’ – origineel de Bee Gees – toegevoegd. Ook speelt het strijkerstrio een instrumentale, tot de verbeelding sprekende interlude, waarin dissonante klanken worden afgewisseld met melodische solopassages van de verschillende strijkers, ondersteund door prachtige samenklanken.
Jeremiah heeft veel talent en heeft wel degelijk laten zien dat hij met een kleine bezetting ook een goed optreden kan neerzetten. Wellicht zelfs beter dan met een heel orkest achter hem. Halverwege de set beginnen de nummers echter wat al te veel op elkaar te lijken. De goede sfeer blijft hangen ondanks de rommelige indeling van de locatie, maar de muziek mist de emotionele diepgang die we wel vinden bij Damien Rice, het persoonlijke karakter van de liedjes komt niet zo overdonderend binnen als de teksten van Passenger en zijn stem mist het dramatische soulrandje van bijvoorbeeld Sam Smith. Voor de meeste bezoekers was het ongetwijfeld een geslaagd concert, maar uiteindelijk is het niet veel meer dan een begeleidende soundtrack bij een vroege zomerdag waarbij je kunt wegdromen, een inleiding op de ‘echte’ festivals die de komende maanden nog zullen komen.
Live te bewonderen:
1 juli, Openluchttheater Goffertpak, Nijmegen
14 juli, Openluchttheater Caprera, Bloemendaal
Jonathan Jeremiah
Gezien op zondag 29 mei 2016 in Paradiso Noord: Tolhuistuin, AmsterdamLink: Tolhuistuin
Link: Paradiso
Misschien ook iets voor u
Zijn we slim genoeg of te arrogant?
Frans de Waal kennen we als apendeskundige van eerdere boeken, optredens bij De Wereld Draait Door en een Ted Talk. Ditmaal heeft hij zijn expertisegebied uitgebreid naar andere soorten, inclusief de chimpansee, de brulkikvors, en de etholoog of dierenwetenschapper.
Het boek Zijn we slim genoeg om te weten hoe slim dieren zijn? is niet zozeer een antwoord op die vraag, maar meer een verdediging van de ethologie, of de evolutionaire cognitie, zoals De Waal het liever noemt. Dit gaat verder dan dierlijke intelligentie; cognitie heeft te maken met het opnemen, verwerken en inzetten van kennis en informatie. Intelligentie is in die zin onderdeel van cognitie, en deze term is volgens De Waal niet alleen gereserveerd voor mensen.
Chimpansees, wipsnavelkraaien en ethologen
Zo leren we dat chimpansees begrijpen dat ze op een kist moeten gaan staan om bij hoger gelegen bananen te komen, en dat ze de kist de volgende keer meesleuren om het trucje nog eens te doen. Ook leren we dat wipsnavelkraaien bladeren en takjes als werktuigen gebruiken (en dat wipsnavelkraaien bestaan). Bovendien maken we kennis met een aantal ethologen, die ook hun merkwaardige gebruiken hebben. Zo zou professor Konrad Lorenz, die beschouwd wordt als een van de grondleggers van de ethologie, over de universiteitscampus hebben gelopen met een vlucht ganzen achter zich aan.
Lorenz reageerde met zijn manier van dierenwetenschap op de veel sterielere wijze van zijn voorgangers, waarvan professor Burrhus Skinner het boegbeeld was. Skinner was een psycholoog en de grondlegger van het behaviorisme, dat door middel van experimenten onderzoek doet naar het gedrag van mens en dier. Vooral dieren waren voor Skinner in deze zin onderzoeksobjecten, en daarmee was uitgesloten dat ze emoties, laat staan cognitie hadden. Skinner wordt opgetekend als wetenschapper in steriele, witte jas, die zijn onderzoeksdieren letterlijk stevig in zijn greep heeft. In een van de tekeningen in het boek (die verspreid door de hoofdstukken afgedrukt staan) zien we hem met een duif in zijn hand, en andere duiven achter kleine tralies. Een paar bladzijden terug zagen we Lorenz nog gezellig rondlopen met een pijp in zijn mond, terwijl kleine gansjes achter hem aan waggelden.
Introspectie
Hiermee laat De Waal een verschil van dag en nacht zien, wat zijn argument voor de evolutionaire cognitie zeker versterkt. Daarbij leest zijn werk simpelweg makkelijk; geen kronkelige zinsstructuren of onmogelijke woorden, maar verteerbare populaire wetenschap. Zijn we slim genoeg om te weten hoe slim dieren zijn? is een intrigerend inkijkje in een wetenschap die anders verborgen zou blijven in laboratoria en onderzoekscentra.
Het boek geeft ons ook een inkijkje in onszelf, en onze verhouding ten opzichte van (andere) dieren. Zo ver verheven boven dieren zijn wij mensen niet, lijkt De Waal te willen zeggen – in tegendeel. Zo is het voor een mier zonneklaar dat hij moet samenwerken met de andere mieren, terwijl we allemaal weten dat dat voor mensen wel eens een lastige realisatie is. De vraag lijkt dan ook niet of we slim genoeg zijn, maar of we te arrogant zijn om te accepteren hoe slim dieren zijn. De Waals werk staat bomvol voorbeelden en anekdotes om dit te onderstrepen. Toch weet hij zich te weerhouden van veroordelingen, wat van zijn werk prettig leesvoer voor de zonnige zondagmiddag maakt.
Zijn we slim genoeg om te weten hoe slim dieren zijn?
Schrijver: Frans de WaalUitgever: Atlas Contact
Prijs: €24,99
Bladzijden: 336
ISBN: 9789045028583
Misschien ook iets voor u
Museum van individuele verhalen
Zelfs in de eerste fase van het Nationaal Holocaust Museum in Amsterdam vallen al drie dingen op: het is een lieu de mémoire, een museum en er worden bijzondere evenementen georganiseerd. Of, zoals het museum in een flyer zelf zegt: het NHM vertelt, toont, verdiept en verbindt.
De binnenplaats van het Nationaal Holocaust Museum
Vertelt
Wat wordt verteld is natuurlijk het verhaal van de Holocaust (Shoah), in een gebouw dat je gerust een lieu de mémoire mag noemen: een cultureel geheugen, een plaats waar ‘het’ gebeurde.
Het museum is vooralsnog gehuisvest op de begane grond van wat vanaf 1907 de Hervormde Kweekschool aan de Amsterdamse Plantage Middenlaan was. Vanaf 1942 was het tevens een dependance van de Hollandsche Schouwburg aan de overkant van de straat.
Een heg scheidde het schoolplein van de achtergelegen crèche. De directeur van de school, Johannes van Hulst, stond toe dat kinderen tussen de middag over de heg werden getild en in de school een middagslaapje deden. Zo konden zeshonderd kinderen van deportatie naar Westerbork worden gered. Tekstborden met foto’s op het voormalige schoolplein vertellen dit verhaal.
Jeroen Krabbé werkt aan het schilderij Amsterdam – april 1942, Jekerstraat 14-3. Foto Hans de Bruijn
Toont
Wat wordt getoond is op dit moment niet alleen het indrukwekkende werk Adressen (2013) van Bart Domburg, maar ook negen monumentale schilderijen van Jeroen Krabbé over de ondergang van Abraham Reiss, zijn grootvader, en de film die Paul Haenen over de totstandkoming hiervan maakte.
Domburg schreef met een fineliner straatnamen en huisnummers op van adressen waarvandaan Joden werden weggehaald en gedeporteerd. Het werk loopt vooruit op een tentoonstelling die vanaf augustus te zien zal zijn, over het digitale Joods Monument. Daarnaast zal vanaf oktober een expositie met videokunst te zien zijn.
Jeroen Krabbé, 6, 7, 8 juli 1943. Gemengde technieken, 150 x 220 cm, 2010
Verdiept
De tentoonstelling met het werk van Krabbé is al eerder te zien geweest in De Fundatie in Zwolle, maar nu wordt er verdieping bij aangebracht in de vorm van persoonlijke documenten, en maquettes die holocaustoverlever Jules Schelvis maakte van Sobibor. Veel afbeeldingen zijn gebaseerd op foto’s in een album van Greet Reiss, één van de kinderen van Abraham Reiss, dat via een touchscreen valt door te bladeren. ‘Het ergste is gebeurd’, schrijft ze op 6 juli 1943 over de deportatie van hun vader naar Westerbork en uiteindelijk naar Sobibor.
Het museum wil vooral zulke verhalen van individuele mensen laten zien. Maar ook dat van de aanloop naar de Shoah en de verwerking ervan erna. Het feit dat dit in de voormalige Hervormde Kweekschool gebeurt, wil uitdragen dat er ook hoop is zolang er mensen zijn die tegen gruwelen in beweging komen. Voorwaar een actueel thema.
Verbindt
De actualiteit zit momenteel letterlijk op de bovenverdiepingen van het museum, die er in een later stadium bij getrokken zullen worden. Daar zijn ateliers gehuisvest van kunstenaars met een vluchtelingenstatus. De kunstenaarsbroedplaats Ondertussen zal zich enkele keren per jaar in het NHM manifesteren. De eerste keer zal dat op 4 en 5 juni zijn, van 11.00-17.00 uur.
Zo verbindt het NHM niet alleen heden en verleden, maar ook geschiedenis en actualiteit op een manier die nu al, met wat er wordt verteld en getoond indruk maakt. Daarbij kunnen bruiklenen worden ontleend aan en kan worden aangesloten op wat in andere plekken binnen het Joods Cultureel Kwartier aanwezig is en gebeurt: de Hollandsche Schouwburg aan de overkant, het Joods Historisch Museum, het Joods Historisch kindermuseum en de Portugese Synagoge.
Zo’n conglomeraat is misschien ook wel een voorwaarde, wil een museum in het huidige tijdsgewricht überhaupt van de grond komen. Waarbij aangetekend kan worden, dat het eigenlijk vreemd is dat Nederland nog niet een overkoepelend museum als dit had.
Nationaal Holocaust Museum i.o.
Gezien in: Nationaal Holocaust Museum i.o., AmsterdamLink: Nationaal Holocaust Museum i.o.
Misschien ook iets voor u