Boeken / Non-fictie

Dichterlijke vriendschap

recensie: Anna Enquist - Een tuin in de winter

Een tuin in de winter, het nieuwe boek van Anna Enquist, bestaat uit herinneringen aan de dichter Gerrit Kouwenaar (1923–2014). Het boek is soms wat rommelig, maar staat ook vol met mooie momenten.

Weet men over tien jaar nog wie Gerrit Kouwenaar was? Er is geen biograaf aangesteld en er wordt weinig over de dichter gesproken, terwijl hij toch één van de grootste naoorlogse Nederlandstalige dichters was. Anna Enquist (1945), dichter, schrijver en goede vriendin, ziet die ontwikkeling met lede ogen aan. Haar memoires Een tuin in de winter, verschenen bij de Arbeiderspers in de prestigieuze reeks Privé-domein, heeft ze expliciet geschreven tegen het vergeten dat op de loer ligt.

Vriendschap

Enquist en Kouwenaar leerden elkaar begin jaren negentig kennen tijdens Poetry International. Kouwenaar was al jaren een belangrijk dichter, een poëtische stem die niet te negeren viel. Enquist kwam net kijken, al zou ze kort na hun ontmoeting de C. Buddingh’-prijs voor haar debuutbundel winnen. Er ontstond een goede vriendschap tussen Enquist, Kouwenaar en hun partners, die ruim twintig jaar zou duren – tot Kouwenaar in september 2014 overleed.

‘Waarom schrijf ik dit allemaal op?’ schrijft Enquist in het begin. Om hem te herinneren, voor de toekomst te bewaren, zegt ze. Maar er is meer: ‘Ik kan niet over Gerrit schrijver zonder over mezelf te schrijven.’ Ze zien elkaar via de ander: de dichters hebben een andere poëtica, Kouwenaar werkt met symbolen, Enquist is meer verhalend. Dat verschil is voer voor discussies, maar schept ook een band.

Focus

In de eerste vijftig tot zestig pagina’s is Een tuin in de winter wat rommelig: Enquists herinneringen buitelen over elkaar heen, worden niet geordend. Ze beschrijft voorvallen, gesprekken, impressies: maar wat eerder kwam, en wat later, wordt niet duidelijk. Dit wordt gecompliceerd door de andere lijn in het boek, die bestaat uit verspreide aanwijzingen naar het heden waarin Enquist dit boekje schrijft. Haar eigen schrijfproces wordt zo expliciet onderdeel van het boek, maar ontneemt ook het zicht op het onderwerp van dat proces, namelijk haar vriendschap met Kouwenaar.

Vanaf het moment dat de dood van Kouwenaars vrouw Paula nadert, komt er een zekere focus in Een tuin in de winter. Dan blijkt namelijk dat Enquists herinneringen grotendeels chronologisch geordend zijn, en vanaf het begin van haar vriendschap met Kouwenaar tot aan Kouwenaars eigen dood lopen. Door de aanwezigheid van de dood ontstaat er, zoals vaker in Enquists werk, een rode draad, een verhaal.

Mooie herinneringen

Uiteindelijk biedt Een tuin in de winter een aantal mooie herinneringen, van dagen in Amsterdam en vakanties in Kouwenaars huisje in Frankrijk. Van dood en leven. Van vriendschap: niet alleen die tussen Enquist en Kouwenaar, maar ook die met collega’s Bernlef, Kopland en Remco Campert. Een tuin in de winter is op sommige momenten onverbloemd melancholisch – alleen Enquist en Campert leven nog –, maar Enquist maakt ook de doelstelling waar die ze zichzelf voor haar schrijven gesteld had: Kouwenaar herinneren op zijn vrolijkst.

Boeken / Fictie

Taart bij het verdriet

recensie: Marjolijn van Heemstra - En we noemen hem

Marjolijn van Heemstra (1981) doet iets ingewikkelds in haar nieuwe roman En we noemen hem. Haar oorlogsverhaal gaat over het nagalmen van de geschiedenis, wat we over het verleden weten en hoe we weten wat we weten.

Eigenlijk gaat dit oorlogsverhaal niet over de oorlog. De gebeurtenis waarop de familie van Marjolijn zich beroept in deze roman – en misschien ook in het ‘echt’, daar begint Van Heemstra’s grootste troef, het mengen van fictie en werkelijkheid, al – vindt op 5 december 1946 plaats, anderhalf jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog. Tijdens die Sinterklaasavond komen drie mensen om het leven, naar men zegt omdat ze fout waren in de oorlog. Het brein achter de aanslag is een verre oom van Marjolijn, die liefkozend ‘bommenneef’ genoemd wordt in de familie.

Bommenneef

In het verhaalheden denkt Marjolijn eraan haar nog ongeboren zoon te vernoemen, naar de bommenneef Frans Julius Johan. ‘Deze tijd kan wel wat opoffering en moed gebruiken,’ zegt ze tegen haar man, ‘D’. D reageert: ‘Ik dacht dat die hele vernoeming … een goed verhaal was, voor feestjes en zo. Niet iets wat je echt wilde.’ Daarmee verwoorden zij de centrale thema’s van deze slanke roman: wij in het heden interpreteren historische gebeurtenissen en voorzien ze van betekenis, waardoor de geschiedenis verwordt tot een makkelijk te begrijpen verhaal. De aanslag is, zeventig jaar na dato, een bron geworden van zowel vermaak als eer voor de familie van Marjolijn. Een geschiedenis staat nooit op zichzelf, dient een ander doel.

En we noemen hem bestaat uit Marjolijns zoektocht naar het verhaal achter bommenneef en de aanslag. Naar wie wil ze haar zoon eigenlijk vernoemen? Wie was deze man, wat is er waar van het verhaal dat ze kent? Van Heemstra zet spanning op de zoektocht door elk hoofdstuk af te laten tellen naar de geboorte (‘Nog 27 weken’, ‘Nog 26 weken’). Door die druk, die ook nog eens steeds sneller oploopt, suggereert zij dat Marjolijns zoektocht naar de waarheid niet zal slagen: het halve jaar dat haar is gegeven is te kort, en de waarheid laat zich niet opjutten. Uiteindelijk zal ze dus gedwongen zijn te kiezen voor een versie van de waarheid waar ze zichzelf min of meer tevreden mee kan stellen, en dat realiseert Marjolijn zich ook.

Schuren

Het is vanaf dat moment dat En we noemen hem voor mij op een irritante manier begon te schuren. Van Heemstra laat veel open: waar Marjolijn en de bommenneef personages met namen zijn, hebben veel intimi alleen een initiaal (‘D’, ‘A’). En je kan een debat aangaan over het genre van dit boek: op basis van de NUR spreek ik van een roman, maar het boek kan net zo goed non-fictie zijn. Van Heemstra mengt haar kleuren vakkundig, waardoor er een soort derde ruimte ontstaat, waar meerdere mogelijkheden tegelijkertijd waar kunnen zijn en naast elkaar kunnen bestaan.

Wat niet had gehoeven, is een ontboezeming tegen het einde van de roman, waar Marjolijn bekent een aantal details in het verhaal te hebben veranderd. (Of misschien biecht Van Heemstra dat wel op.) Onnodige details, zoals: bij een familie at ze geen nootjes, zoals beschreven werd, maar taart – maar dat paste niet bij het verdriet dat ‘tijdens het gesprek de kring rondging’. Deze ingrepen lijken vooral een poging het verhaal te normaliseren, binnen bekende kaders te passen. Dit had niet gehoeven: En we noemen hem is juist een boek dat zich niet houdt aan kaders en voorschriften, dat de juiste vragen stelt, dat niet bang is verwachtingen op de kop te keren.

Boeken / Non-fictie

Meer thuis zonder huis

recensie: Arnon Grunberg - Thuis ben je, berichten van een hotelmens

Nadat Grunberg het huis van zijn ongewone ouders had verlaten voor het oppakken van een eigen bestaan, kreeg hij afkeer van gezin en eigen huis – het vroegtijdig verlaten gymnasium ervoer hij mogelijk ook als te ommuurd. Sindsdien verblijft hij op enkele vaste adressen – steeds doorgangshavens naar elders. Het hotelwezen heeft zijn voorkeur veroverd. In Thuis ben je houdt hij die voorkeur tegen het licht.

Dat heeft hij in wekelijkse bijdragen een jaar lang gedaan op De Correspondent. In dat jaar moet hij dus zo’n 54 keer in een hotel verbleven hebben. In het boek beslaan die bijdragen heel wat meer bladzijden dan nodig, want na iedere bijdrage volgt een blanco pagina en na iedere alinea een witregel. Je kan zeggen dat al dat wit de tussenpozen verbeeldt waarmee het reizen zit opgescheept.

Buitenwereld

Grunberg spiegelt zich graag aan de Joods-Oostenrijkse Joseph Roth; de schrijver die consequent van een eigen huis heeft afgezien. Dat was uit een innerlijke noodzaak die hij nauwelijks bekostigen kon, maar voor Grunberg was het meer een luxe. Voor beiden geldt de onstuitbare drive om de buitenwereld direct onder ogen te zien, zeker waar de meer bizarre gebeurtenissen zich afspelen. Op een vaste woon- en verblijfplaats riskeer je al gauw onverschilligheid en oogkleppen.

Grunberg bekent zijn vriendin: ‘Ik heb nog altijd het gevoel dat het leven moet beginnen’, ook al hebben zijn romans en non-fictie zich opgestapeld. Het zou goed kunnen dat het verzonnen leven, dat qua oeuvre staat als een huis, hem is gaan benauwen. De romans hebben verrast door de laconieke Grunberg-stijl en de bizarre personages en gebeurtenissen. Maar zo om en nabij de roman Mijn oom (2008) begint die opzet wat armoedig te raken. Het lijkt of de schrijver er zelf ook niet meer zo in gelooft. Vooral een tekort aan levensechtheid, aan inleving en geloofwaardige psychologie wreekt zich meer en meer. Door wat Grunberg als wereldreiziger beleeft komt hij meer aan echtheid toe. ‘Elke ontmoeting is een kans: het ware casino is het avontuur dat menselijk contact heet.’ Maar vrijwel nergens staat hij zich toe die contacten in een enigszins persoonlijk licht te plaatsen. Op gedrukt papier verzamelt hij zijn contacten als postzegels.

Acteur

Het is een goede zaak dat Grunberg zich tot mensen van vlees en bloed is gaan wenden en zijn maatschappelijke bekommering in tal van columns de vrije loop laat. Treffend is ook dat hij zich in samenwerkend verband meer met toneeluitvoeringen inlaat, soms als de acteur waarvoor hij niet geschikt geweest zou zijn. Mogelijk zag hij destijds het acteurschap als middel om, via de omweg van de vastgelegde rol, zichzelf meer bestaansvorm te geven. Nog steeds neemt Grunberg graag een rol aan, onder meer die van Mensendokter, Seksrabbijn en Hotelmens. Waarschijnlijk ziet hij zijn schrijverschap grotendeels als een rol, opdravend voor interviews, lezingen en wat dies meer zij.

‘Alles eindigt als non-fictie, waarbij ieder mens zijn eigen project is.’ Jarenlang waren de verhalen uit eigen duim Grunbergs  project tot zelfverwerkelijking . Opvallend, ook in zijn non-fictie, blijft zijn emotionele reserve en de afscherming van zijn zielenroerselen. In Thuis ben je dicht een germaniste hem ‘emotionele kilte’ toe, al spreekt hij zelf van ‘emotionele herpes’. Is ‘niet elke troost goedkoop of zelfs ronduit leugenachtig?’ Met die zogenoemde kilte komt hij gemiddeld aardig weg, ondanks zijn ‘harem’ vol exen, en dankzij zijn als vanouds sterke wapen waarmee hij laconiek van hotel naar hotel zijn verplaatsingen en ontmoetingen beschrijft. Ironie beschouwt hij als ‘een zaak van leven en dood (…) buiten het hek van de ironie begint het radicale mysticisme en in dat moeras zink je als gewone sterveling snel weg.’ Ironie is ook zijn middel om de ‘hoogst individuele en tergende angst die het leven vergalt’ te ontwapenen. In zijn romans geeft hij aan angst en wanhoop alleen indirect en vervormd uitdrukking, in zijn non-fictie doet hij er het zwijgen over toe of maakt hij er zich met kwinkslagen vanaf.

Ontheemding

Waar voelt Grunberg zich thuis? Iedere bijdrage in Thuis ben je mondt uit in steeds een ander antwoord. Er blijkt weinig voor nodig om je ergens anders dan thuis, thuis te voelen. ‘Het hotel maakt de meeste worstelingen licht en daarmee draaglijk.’ De ontheemding lijkt Grunbergs psychische interieur prettig te doorluchten. Géén mysticisme. Met Henry de Montherlant zegt hij ‘dat het avontuur van je leven op de volgende straathoek kan beginnen.’ Meestal ligt daar geen moeras.

Boeken / Fictie

Een uitputtende roman vol ellende

recensie: Benedict Wells - Het einde van de eenzaamheid

De superlatieven voor Benedict Wells’ Het einde van de eenzaamheid vielen niet uit de lucht: DWDD-boek van de maand, vergelijkingen met John Irving, noem het maar op. Waarom? Zo goed is dit boek niet.

Wanneer Jules, Marty en Liz Moreau nog niet of maar nauwelijks de puberteit hebben bereikt, komen hun ouders om het leven tijdens een auto-ongeluk. De kinderen gaan naar een internaat, waar ze alle drie anders reageren op de nieuwe omgeving, de strenge regels en de wonden in hun bestaan. Ze groeien gescheiden op en nadat ze het internaat verlaten, lijkt het alsof hun bloedverwantschap niks betekent. Ze blijven elkaar periodiek zien, staan soms op goede voet met elkaar, dan weer niet. Het einde van de eenzaamheid is deels een roman over deze broer-zusrelatie en hoe mensen invulling geven aan die band.

Onheil en ellende

Had Wells het hierbij gelaten, dan was Het einde van de eenzaamheid een redelijk sterke roman geweest. Helaas toont dit boek lelijke parallellen met Een klein leven, Hanya Yanagihara’s epos over lijdende New Yorkers. Wells’ geschiedenis omspant net zo’n grote tijdsperiode als Yanagihara omschrijft, al heeft hij er gelukkig een stuk minder pagina’s voor nodig. In de vijfendertig jaar die passeren, wordt er een schier oneindige hoeveelheid onheil en ellende uitgestort over Jules en de andere personages in deze roman. Zo ligt Jules, die de hele geschiedenis vertelt in de vorm van herinneringen, in het ziekenhuis wegens een motorongeluk. Andere personages blijken onvruchtbaar te zijn of krijgen kanker.

Het gekke is dat elk personage in deze roman slim, getalenteerd en/of knap is. Men reist, is creatief leest literatuur en filosofie en is in staat bij schijnbaar elk ogenblik een passend citaat te vinden. Men voert gesprekken waarin aan Martin Heidegger gerefereerd wordt, wat veronderstelt dat ze het notoir moeilijke werk van de man gelezen hebben. Zowel Jules als zijn broer en zus zouden kunnen promoveren, misschien zelfs hoogleraar worden. Wanneer Jules zijn jeugdliefde Alva opzoekt, blijkt zij in Zwitserland te wonen met een Russische schrijver die Jules altijd al bewonderde. (Uiteraard blijkt het einde van dit Russische genie in rap tempo in zicht te komen.)

Tragische principe

Natuurlijk, dit soort milieus bestaan. En, natuurlijk, sommige mensen lijken een abonnement op ongeluk te hebben. Maar dat is moeilijk te verkopen in een roman: de meeste literatuur voegt zich daarom naar het tragische principe, waar personages door hun handelen onbewust het ongeluk over zich afroepen. In Het einde van de eenzaamheid komt het drama van buitenaf, het wordt hun opgelegd. Tussen Jules, Marty en Liz ontstaan nooit echt grote meningsverschillen of conflicten: ze zijn het met elkaar oneens, hebben andere zienswijzen, maar ja, die rotjeugd, hè, in dat stomme internaat – en dan is in de volgende sectie van de roman, enkele jaren later, alles weer pais en vree. Door dit vertelprocedé loopt de spanning al uit het boek voordat die gearriveerd is.

Oftewel, wie af wil wijken van bewezen literaire wetten, moet van goeden huize komen. In Het einde van de eenzaamheid slaagt Wells er niet in alle rampspoed en Jules, Marty en Liz’ reacties daarop invoelbaar te maken. Dat maakt van dit boek een vervelende en, ja, uitputtende roman.

Boeken / Fictie

Twee vriendinnen in de greep van het verleden

recensie: Yolanda Entius - Abdoel en Akil

Twee jonge vriendinnen gaan op vakantie naar Frankrijk. Wat hen daar overkomt zal hun verdere leven bepalen. Yolanda Entius’ nieuwste roman Abdoel en Akil galmt na als een kerkklok.

Voor een roman over de vriendinnen Doris en Nola is Abdoel en Akil een mooie titel. Zeventien zijn ze, meisjes nog, op vakantie in Zuid-Frankrijk en op zoek naar een vriendin die met een voor hen onbekende Nederlander verder is gereisd. Het is 1978: geen mobiele telefoons, geen internet. Ze gaan Gaby en André liftend achterna; ‘een afstand van nog geen vijftig kilometer, maar ze waren uren onderweg.’ De meisjes lopen een bar binnen die, zo blijkt, louter door Tunesiërs bezocht wordt. Geen Gaby, geen André, maar wel: twee mannen genaamd Abdoel en Akil, die op Doris en Nola afstappen; na een kort gesprek verlaten ze gevieren het etablissement.

Zwalkende levens

Deze gebeurtenissen beslaan de eerste vijftien pagina’s van Yolanda Entius’ (1961) nieuwe roman Abdoel en Akil. Een ingetogen, kleine roman die soepel naar zijn einde vloeit. Op een heuvel worden Doris en Nola door de mannen aangerand. Ze weten later niet hoe ze erover moeten praten, kunnen geen gemeenschappelijke woorden vinden. Wat wel gebeurt: de mannen worden opgepakt en de gevangenis ingegooid en het contact tussen de vriendinnen verwatert. Hun levens komen nooit helemaal terug op de rails, Abdoel en Akil blijven een moeilijk te bevatten dreiging op de achtergrond.

In het eerste en verreweg het langste deel van de roman volgt Entius Nola, die door het leven zwalkt en niet lang bij dezelfde geliefde weet te blijven. ‘In een discotheek sprak ze iemand aan, een dolende ziel als zijzelf.’ Entius voert haar lezer met een verraderlijk lichte wijze door de jaren, in een taal die Nola’s mentale staat weerspiegelt: losjes, zwevend. Ergens, suggereert Entius, heeft Nola nooit helemaal begrepen wat er is gebeurd op die heuvel, of wat de betekenis ervan was. Nola schrikt van haar eigen woorden, die ‘hol’ klonken, haar zinnen ‘leeg en van iedere emotie ontdaan.’

Geen oplossing

Dan breekt abrupt het tweede deel van Abdoel en Akil aan, waarin Doris centraal staat. In tegenstelling tot haar vroegere vriendin lijkt Doris in eerste instantie heel goed door te hebben wat er is gebeurd in Frankrijk. Zij is daardoor verlamd door angst geworden: wanneer ze op straat ‘donkere’ jongens ziet aankomen, denkt ze, ‘geen mens die in kan grijpen als het moet.’ Juist die vrees staat Doris in de weg goed zicht te krijgen op wat er is gebeurd. Telkens het potentiële gevaar ontlopen is geen oplossing.

Bovendien wordt zij meer dan Nola geplaagd door haar geweten: was de gevangenisstraf voor Abdoel en Akil wel rechtvaardig? Was het niet te zwaar? Een klinkend antwoord op die vraag wordt in deze roman niet gegeven, des te meer raakt de lezer ervan doordrongen dat het in vragen over justitie juist vaak niet om de feiten gaat, maar eerder om interpretatie.

Enkele woordjes

Dat inzicht wordt des te sterker in het derde en laatste deel van Abdoel en Akil, waar Nola en Doris’ levens elkaar weer kruisen. Daar trekt Entius het kleed onder haar personages vandaan, zonder daar gewichtig of moeilijk over te doen – in zekere zin is die metafoor al te theatraal. Het gaat hier niet om grote uitspraken over het leven, maar juist om de invloed die kleine beslissingen, enkele woordjes op een complete levensloop kunnen hebben. Hoe gebeurtenissen van vroeger tot op vandaag doorwerken. En dat is het mooie van deze roman, die zeer wel Entius’ beste tot nu toe zou kunnen zijn. Een kleinood dat nagalmt als de grootste kerkklok.

Theater / Voorstelling

Indiaantje spelen

recensie: De Hotshop – cooler dan de Warme Winkel - INDIAAN

Met INDIAAN voert het jonge talentencollectief van De Warme Winkel een sterke performance op, maar laat de politieke discussie links liggen.

INDIAAN is de nieuwe voorstelling van De Hotshop – cooler dan de Warme Winkel getiteld; een tikkeltje provocerend, de blokletters bijna pesterig. Het doet al raden dat De Hotshop zich hiermee op een thema heeft geworpen dat een wezenlijk probleem vormt in de kunst: de representatie van de Ander. Want hoewel de discussie in Nederland aanzienlijk minder speelt – we missen er de historische achtergrond waarschijnlijk voor – weten ze in Amerika al lang dat “cowboytje en indiaantje” spelen lang niet zo onschuldig is als het lijkt. Hoe beeld je de Ander uit, zonder te vervallen in suffe stereotypes of week romanticisme? Met die vraag speelt De Hotshop in INDIAAN.

De voorstelling opent met ‘Colors of the Wind’ van Disney ’s Pocahontas. Het nummer is een treffend voorbeeld van de neiging tot romantisering: de indiaan als Nobele Wilde, die nog over de kennis beschikt die ‘Wij’ al lang verloren zijn. Het is ook de variant van exotisme die allereerst door de spelers belichaamd wordt, om later onderuit te kunnen halen.

‘We zijn ook allemaal veel te wit’

In eerste instantie lijken de makers een theatrale variant van “indiaantje spelen” neer te gaan zetten. De kostuums – een mix van clichématige veren in het haar en badslippers aan de voeten – zijn geestig en de performance is sterk; al wordt de rust in het middendeel wel erg lang opgezocht. Vervolgens – wanneer de spelers uit hun rol zijn geschoten – gaat het meer neigen naar een spreekbeurt over de indianen. De ironische omkering waarin dit alles bevraagd wordt, komt pas vrij laat in de voorstelling, in een komische monoloog: ‘We zijn ook allemaal veel te wit!’ roept een van de spelers (Joke Emmers) terwijl ze haar verentooi gefrustreerd op de grond gooit, niet langer bereid om nog mee te dansen rondom een totempaal.

Ondanks de ironische bodem, hapert het ergens. Nergens wordt het echt ongemakkelijk (al is het goed te verdedigen dat dit het publiek en niet de makers te verwijten is) en wanneer de ironische bedoeling van de makers naar boven komt, ligt het er wel erg dik bovenop. ‘Dit is niet oké!’ roept Joke Emmers vele malen in haar slotmonoloog. Maar dat wisten we stiekem al, dus wat leren we precies? In een tijd dat white-washing in Hollywoodfilms en de praktijk van Zwarte Piet, heftig bediscussieerd worden, had INDIAAN een interessante toevoeging aan de discussie kunnen bieden, maar daarvoor worden nu te weinig nieuwe inzichten geleverd.

 

Theater / Voorstelling

Naar de essentie van het leven via seksbom en filosoof

recensie: Kassett - Hoofdrol

In Hoofdrol van muziektheatercollectief Kassett bevragen drie verleidelijk geklede actrices de essentie van de mens door de levenskeuzes van seksbom Jayne Mansfield af te zetten tegen Schopenhauers denkbeelden over verlangen en het redelijk verstand. Op de achtergrond klinkt een jazzy soundtrack. Het levert een frisse, prettig filosofische voorstelling op.

Hoofdrol speelt op de skatebaan in de Over het IJ-loods: een uitgestrekte betonnen plaat. Op een derde van de ruimte bevindt zich een kledingrek. Vooraan staat een verrijdbaar podium met de instrumenten van het Blazin’ Quartet. Verder is de baan leeg. De drie actrices Oukje den Hollander, Ellen Goemans en Ayla Satijn hebben alle ruimte om zich te bewegen, en dat doen ze ook – speels, op rolschaatsen.

Scheiding hoofd en lichaam

De Amerikaanse Jayne Mansfield, die in de jaren ’50 en ’60 bekend werd als actrice en sekssymbool met het perfecte zandloperfiguur, de enorme borsten en het platinablonde haar, deed zich onnozel voor. Eigenlijk was ze echter erg intelligent. Waarom wil een vrouw die zo slim is, zich voordoen als simpele bombshell? Waarom die scheiding tussen hoofd en lichaam? Dit intrigeerde Frank Siera, de regisseur en schrijver van Kassett. Om antwoorden te vinden richtte hij zich op de filosofie en hij kwam, gesteund door huisfilosoof Gerko Tempelman, via Hume en Kant uit bij Schopenhauer. Schopenhauer redeneerde eind negentiende eeuw dat de essentie van de mens niet ligt in de ratio, maar in het verlangen.

Soepel geheel

Den Hollander, Goemans en Satijn spelen afwisselend (een gestileerde versie van) zichzelf, Jayne Mansfield, en Schopenhauer. De kittige korte pakjes die ze dragen refereren naar Mansfield, maar doordat de dames haar juist filosofisch – via de ratio – proberen te benaderen, krijgt de sexy kleding een ironische lading. Om de beurt vertellen ze over het vaak tragische leven van Mansfield en over de schijnbare tegenstellingen in haar bestaan. Daarnaast brengen ze in vogelvlucht de relevante denkbeelden van de drie filosofen, waarbij de grootste rol is weggelegd voor Schopenhauer, en koppelen die aan het verhaal. Siera’s teksten zijn prettig ritmisch door de vele alliteraties en spitse taalvondsten. Ondanks het zware onderwerp zijn ze bovendien licht verteerbaar. Op de achtergrond brengt het Blazin’ Quartet regelmatig jazzy intermezzo’s, wat ook bijdraagt aan de soepele toon van de voorstelling.

Transparante benadering

Opvallend en verfrissend aan Hoofdrol is de transparante manier waarop de verschillende facetten van de voorstelling aan elkaar geweven worden. Siera schrikt er niet voor terug om de stappen van het denkproces te laten zien. De drie actrices kunnen hier bovendien uitstekend mee overweg. Het enige gevaar wat op de loer ligt, is dat dingen soms te expliciet worden benoemd of dat ze net te vaak worden herhaald, in plaats van dat ze voor zichzelf mogen spreken. Op die momenten heb je het idee dat je een college bijwoont. Dit voert echter niet de boventoon van de voorstelling, want die is verder vooral slim en levendig.

 

 

 

 

 

 

Boeken / Fictie

Onthullende brief aan gestorven vriendin

recensie: Jens Christian Grøndahl - Vaak ben ik gelukkig

Een weduwe schrijft een brief aan haar lang geleden gestorven vriendin. Dat is in het kort de novelle Vaak ben ik gelukkig van de Deense schrijver Jens Christian Grøndahl, onlangs in Nederlandse vertaling verschenen. De titel is ontleend aan een vroeg negentiende-eeuws gedicht, dat als motto op de eerste bladzijde staat:

‘Vaak ben ik gelukkig en toch zou ik graag huilen;/omdat geen enkel hart mijn geluk volledig deelt.’ De blijdschap is buitenkant, zegt de dichter, eigenlijk huilt de vrouw. Haar eenzaamheid brengt haar in een toestand van fundamentele gespletenheid. Als ze verdrietig is verschaft diezelfde eenzaamheid haar een vreemd soort geluk.

Zo zitten veel mensen in elkaar. Onze gevoelens zijn ambivalent, gecompliceerd en vaak niet te peilen. Het levensverhaal van Ellinor is een illustratie van deze innerlijke tegenstrijdigheid. Zonder grote woorden of emotionele uitschieters vertelt ze wat er gebeurd is nadat Anna, haar vriendin, verongelukte tijdens een gezamenlijke skivakantie. Anna was daar niet alleen. Ellinors man Morten kwam om in dezelfde lawine. Hij werd nooit gevonden. Later bleek dat de twee een relatie hadden gehad. Een geheim dat Ellinor deelde met Anna’s echtgenoot Georg.

Overname van een achtergelaten leven

Grøndahl werkt, geholpen door de oude dichtregels, dit banale overspelthema in een ononderbroken stroom herinneringen uit tot een existentieel verhaal. De nu zeventigjarige Ellinor kwam na het ongeluk en de schokkende onthulling in de rol van trooster en helper. Georg en zijn twee kinderen hadden haar nodig. En zij liet zich niet kapot maken door het ultieme verraad; ze was wel wat gewend na haar eenzame jeugd. De achtergebleven wederhelften trouwden met elkaar en Ellinor voedde de twee jongens op. De rijke Anna, die Ellinor altijd haar afdankertjes had gegeven, liet haar nu haar gezin na.

‘Ik nam de plek in die jij had achtergelaten. Ik nam jouw leven over, Anna, net zoals ik indertijd jouw trouwjurk had overgenomen’

Het belang van echte fictie

Grøndahl heeft onlangs een essay gepubliceerd waarin hij zich keert tegen de razend populaire stroom autobiografie en autofictie. Zijn opvatting is dat een lezer meer meekrijgt in een – uiteraard met autobiografische ingrediënten opgebouwd – fictioneel proces dan in een direct verslag van een schrijvers-ego. De dieptewerking van ieder menselijk gevoel, handelen en denken verdwijnt wanneer alleen de laag van het eigen bewustzijn wordt aangeboord. Zonder meteen alle egodocumenten te bestempelen als narcisme en navelstaarderij pleit hij voor een verhaal dat is opgebouwd uit zoveel mogelijk verschillende personages. Als we bijvoorbeeld dieper willen doordringen in het thema ‘overspel’ hebben we meer aan romans als Anna Karenina of Madame Bovary dan aan een dagboek of een blog. Een-op-een-herkenning versmalt de leeservaring.

Met deze stelling kun je het eens zijn of niet – Grøndahl heeft met Vaak ben ik gelukkig een overtuigende poging gewaagd. Met de beoogde meerdimensionaliteit en dieptewerking heeft hij echter voor zo’n korte novelle in de ik-vorm zijn hand overspeeld. Een van de raadsels die ten grondslag ligt aan Ellinors gespletenheid in ‘innerlijk’ en ‘uiterlijk’ wordt opgelost, maar een dergelijke ‘plot’ is toch niet voldoende. De andere personages zijn nauwelijks uitgediept – daarmee ondergraaft Grøndahl eigenlijk zijn eigen romantheorie. Met name de beschrijving van de verwende zoon Stefan, die carrière heeft gemaakt en er een karikaturaal succesgezin op na houdt, komt clichématig over. De vertaling van Femke Blekkingh-Muller is echter uitstekend.

Theater / Voorstelling

Aan adrenaline geen gebrek

recensie: De Kernploeg - A New Brain

Met A New Brain brengt de Kernploeg een nieuw geluid naar het musicalveld. Een musical met hits en missers die de hersenen scherp houdt.

Op eigen kracht een musical produceren: het lijkt een overambitieuze onderneming, maar Erwin Aarts heeft het voor elkaar gekregen. Zijn initiatief De Kernploeg belooft elke zomer onbekend werk te introduceren, en trapt af met William Finns A New Brain. In een loods op de NDSM werf is de intieme en rauwe sfeer voelbaar die de producties van het M-Lab destijds zo interessant maakten. In A New Brain zijn we deelgenoot van een grillige voorstelling die soms uit de bocht vliegt, en soms boven zichzelf uitstijgt.

A New Brain is geïnspireerd op Finns eigen ervaring met een levensbedreigende hersenoperatie. Componist Gordon Schwinn verlangt naar diepgang in zijn muziek, maar produceert kleurloze liedjes voor een kinderprogramma. De routine van zijn leven wordt ruw verstoord door een hersenaandoening en een operatie die hij misschien niet zal overleven. Wat volgt is een koortsdroomachtige revue waarin uitvergrote versies van vrienden, familieleden en verplegers figureren. We ontmoeten een overbezorgde moeder, een neurotische manager, een afwezige vriend, en zelfs een personage uit de kinderserie waar hij voor werkt. Met zijn ‘nieuwe brein’ volgt ook een nieuwe toon in de musical: hij kan zijn naasten weer met heldere blik zien en een nieuw beter leven ligt in het vooruitzicht.

Energiek en manisch

De doorgecomponeerde revuestijl is een aanwinst en een struikelblok in deze musical. Finns muziek heeft een energieke, manische kwaliteit die een gelaagdheid geeft aan de limbo waar Gordon zich in bevindt. Tegelijkertijd krijgt de voorstelling er zo’n snelheid door, dat het lastig wordt om alle verhaallijnen ademruimte te geven. Er is een afstand tussen Gordon en zijn vriend, een onzekerheid over zijn kunstenaarschap, en een pijnlijke familiegeschiedenis. Veel ruimte om deze conflicten uit te diepen en tot een crisis te laten komen, blijft uit. Met uitzondering van de relatie met zijn moeder komt Gordon niet echt tot nieuwe inzichten over de figuren in zijn leven. En dat terwijl regisseur Benno Hoogveld dit zo mooi suggereert in het eindbeeld: als een dirigent plaatst Gordon zijn naasten in de ruimte en laat ze in harmonie zingen. De vraag blijft hoe hij hier gekomen is: heeft hij zelf een volgende stap kunnen zetten in zijn relaties en zijn zelfbeeld, of heeft zijn hersenoperatie hem een heldere blik op zijn leven gegeven?

Excentrieke daklozen en predatory gays

Het enige personage dat in deze wereld kalm in het leven staat is Lisa, de excentrieke dakloze die in de levens van Gordons vriend Roger en moeder Mimi spookt. Ze is vrij van de deadlines en stress die Gordon beklemmen, en laat een alternatief zien: een leven met liefde en aandacht als leidraad. De twee karikaturale verplegers die Gordons hallucinaties bevolken zijn bedoeld als komische noot, maar slaan de plank mis. De broeder is een schoolvoorbeeld van een predatory gay: een homoseksueel personage die humoristisch wordt geacht door ongewenste avances te maken. Jammer, want anderzijds biedt A New Brain juist een verfrissend ongecompliceerd beeld van een homoseksuele relatie. Dat Gordon een relatie heeft met een andere man wordt nergens geproblematiseerd.

Voltreffer in de finale

De voltreffer van deze voorstelling ligt in handen van Lone van Roosendaal, die als Mimi opnieuw haar talent als musicalactrice bewijst. Na Gordons operatie ziet hij zijn moeder in een ander licht: de neurotische dame maakt plaats voor een vrouw die zich, op een gefantaseerde begrafenis van haar zoon, staande probeert te houden. Haar angst om dierbaren te verliezen en alleen achter te blijven is voelbaar onder haar decorum. Het maakt de neurose van de uitvergrote Mimi en Gordons wil om te blijven vechten begrijpelijk.

Al met al is A New Brain een voorstelling met successen en missers, maar bovenal een welkome afwisseling van de brandschone musicals in de grote zalen. Onbekende musicals met rauwe randjes, daar mogen er wel wat meer van komen. Met deze vuurdoop kan de Kernploeg daar in komende jaren in voorzien.

Boeken / Fictie / Poezie

Botsende generaties

recensie: Truus Rozemond - Tussenruimte

De afwezigheid van een kindje, de woorden die niet gesproken worden en het scheppen van afstand – wat uiteindelijk tot een confrontatie leidt.

Truus Rozemond debuteerde in 2015 met Een verwaarloosd huis, een boek over mantelzorg. Inmiddels is haar tweede roman bij uitgeverij Magonia verschenen. Tussenruimte is een psychologische roman over familie, verlies en vervreemding.

In Tussenruimte laat Rozemond afwisselend twee mensen aan het woord: Egbert en zijn moeder Mieke. Egbert en Mieke hebben een moeizame relatie. Naarmate het verhaal vordert, komt de lezer steeds meer te weten over de achtergrond van deze personages. De beweegredenen van beiden komen aan bod en de lezer leert, door de interessante, uitgebreide gedachtegangen te volgen, twee kanten van het conflict kennen. Is er een schuldige aan te wijzen? Wat verbergt Mieke?

Het scheppen van afstand

Rozemond heeft goed gebruik gemaakt van haar kennis als psycholoog. De relatie tussen Egbert en Mieke staat centraal. Hierin zit een bepaalde afstand, die terugkomt in de titel, waar goed is over nagedacht. In het nawoord legt Rozemond uit waar ze dit vandaan heeft: ‘De titel Tussenruimte ontleen ik aan Martin Buber. Dit begrip komt uit zijn boek Ich und du uit 1923. Tussenruimte verwijst naar een beleving van ruimte en tijd in een ontmoeting waarin we werkelijk “zijn met de ander”.’

Een duidelijk moment van het creëren van deze afstand is wanneer Egbert zijn relatie met Anja, zijn vrouw, verbreekt, tot groot ongenoegen van zijn moeder. Mieke was erg gesteld op Anja en is het niet eens met zijn keuze. Een ander moment is wanneer het eerste kindje van Egbert en zijn nieuwe vriendin Annelies dood wordt geboren. Egbert mist de steun van zijn ouders, die niet genoeg begrip kunnen opbrengen voor dit verlies.

Egbert en Annelies krijgen hierna nog twee kinderen, die hun oma en opa van vaders kant nauwelijks leren kennen. Het gemis van het verloren kindje is nog steeds voelbaar en de kloof tussen Egbert en Mieke wordt steeds groter.

Wanneer Mieke een toenaderingspoging doet en haar zoon, schoondochter en kleinkinderen uitnodigt om bij haar vakantiehuisje in Lanzarote langs te komen, lopen de gemoederen hoog op. Egbert zal een manier moeten vinden om met zijn ouders om te gaan. Dit zet zijn relaties met beide vrouwen, Mieke en Annelies, op het spel.

Wat mooi is om te zien, is dat de personages een ontwikkeling doormaken. De lezer leeft met zowel Egbert als Mieke mee en het is niet eenvoudig om partij te kiezen. Dat hoeft gelukkig ook niet. Er is geen sprake van een ‘goed’ of een ‘slecht’ personage; voor beide standpunten valt wat te zeggen en zowel Mieke als Egbert begaat stommiteiten. Dit zorgt ervoor dat je als lezer je eigen familie onder de loep neemt.

Vluchten voor je problemen

Egbert vlucht, zowel letterlijk als figuurlijk. Hij kan geen rust vinden en de frustratie lijkt hem op te breken. Ondertussen probeert Annelies te schipperen tussen Egbert en zijn ouders, terwijl de kinderen het naar hun zin lijken te hebben. Gaandeweg merkt Egbert dat hij eerst wat moet breken voordat het helen kan beginnen. Mieke schuift de schuld van haar gedrag af naar haar moeder, maar begint langzaamaan haar zoon steeds meer te begrijpen. Is de toenadering nog haalbaar, of is het te laat?

Rozemond heeft een paar gedichten in het boek opgenomen, die de emoties van de figuren weergeven. Ze kan naast schrijven ook dichten en het combineren van deze vormen geeft een extra dimensie aan het verhaal; de gedichten zijn als cadeautjes tussen de hoofdstukken door.

Tussenruimte is een zeer boeiende roman die goed ingaat op de psychologische ontwikkelingen van de personages, die ingewikkelde relaties met elkaar hebben. Een verhaal met diepgang.