Boeken / Non-fictie

Slimme apparaten

recensie: Tom Standage - De mechanische Turk

De petit histoire is een genre dat tot mijn plezier steeds meer in opgang komt. Misschien komt het omdat ik me steeds meer ga interesseren in geschiedenis, of misschien is het inderdaad een trend, maar ik zie en lees steeds vaker een boek over onderwerpen waar ik vrijwel nooit eerder van had gehoord. Want hoewel de term petit histoire meestal slaat op een werk dat door de beschrijving van een klein onderwerp iets zegt over Het Grote Geheel, kiezen de schrijvers ervan vaak voor obscure onderwerpen als de tulpenhandel in het 17e-eeuwse Amsterdam of, zoals in dit boek, een mysterieuze schaakmachine uit 1770.

~

Technologische innovaties worden vaak het eerst opgepikt door de vermaaksector. Dat is nu zo – denk in het geval van video, dvd en internet bijvoorbeeld aan de porno-industrie – en dat was driehonderd jaar geleden ook al zo. De Industriële Revolutie stond op het punt te beginnen, en overal ter wereld waren uitvinders in de weer met tandwieltjes, springveren en hydraulische systemen bij het maken van steeds ingenieuzere automaten: zelfbewegende machines. Maar omdat de prijs van deze delicate mechanieken ver lag boven het budget van de gemiddelde arbeider, werden de uitvinders en hun nieuwste automaten met open armen ontvangen in de koninklijke paleizen van Europa.

De natuur was een geliefd inspiratiemiddel voor de talloze uitvinders van die tijd: er bestaan, ook nu nog, genoeg voorbeelden van versierde uurwerken, automatische viool- en klavecimbelspelers en schrijfmachines. Maar al deze automaten konden maar één herhaalbaar trucje, of een combinatie van trucs: als de nokkenassen en ponskaarten eenmaal op een bepaalde manier waren geprogrammeerd, lag de beweging vast. Automaten, hoe ingenieus ook, waren slechts automaten. Dat dacht men tenminste, tot Wolfgang von Kempelen in 1770 zijn volautomatische schaakmachine presenteerde. Omdat deze het uiterlijk had van een Oosterse figuur aan een schaaktafel, kreeg het apparaat al gauw de bijnaam de Turk.

Kempelen was als wetenschapper in dienst bij de Oostenrijkse keizerin Maria Theresia. Toen zij hem op een avond vroeg enkele scheikundige en magnetische goocheltrucs uit te leggen, pochte Kempelen dat dit kinderspel was, en dat hij binnen een half jaar een automaat kon maken die iedereen versteld zou doen staan. De keizerin nam de weddenschap aan en Kempelen trok zich terug in zijn werkplaats. Het resultaat, de Turk, zou de wereld tachtig jaar lang in zijn greep houden, mede omdat zijn eigenaars het geheim van zijn werking altijd verborgen hielden. Een mechanische trompettist was nog tot daar aan toe, maar niemand had durven dromen dat een automaat ooit zou kunnen schaken! Het schaakspel was volgens velen immers een van de hoekstenen van de menselijke intelligentie?

De Britse journalist Tom Standage (hij schrijft onder meer voor The Economist) vertelt de geschiedenis van de Turk en belicht daarmee en passant de geschiedenis van kunstmatige intelligentie. Hij belicht alle pogingen van wetenschappers om achter het geheim van het apparaat te komen en analyseert de verschillende mogelijkheden. Uiteindelijk verklapt hij het geheim wel, en het interessante is dat de werking van de Turk niet eens zo gek veel verschilt van de manier waarop superschaakcomputer Deep Blue aan het einde van de twintigste eeuw wereldkampioen Kasparov wist te verslaan. Standage geeft redenen waarom echte kunstmatige intelligentie nog steeds niet echt van de grond is gekomen, terwijl wetenschappers al in de jaren zestig voorspelden dat het toen misschien nog tien jaar zou duren voordat een computer de beroemde Turingtest (is een computer in staat te converseren dat je niet merkt dat het een computer is?) zou kunnen doorstaan, maar de meest recente pogingen daartoe zijn nog verrassend doorzichtig.

De mechanische Turk is een intrigerend boek over een intrigerend onderwerp dat pas in de kinderschoenen staat. Ik ben benieuwd naar de ontwikkelingen van de komende twintig jaar, maar ik vraag me af of Standage het nog mee zal maken of zijn conclusies in een toekomstige herziene druk zullen worden bijgesteld.

8WEEKLY

Het jachtseizoen geopend

Artikel: Manhunt

Ik weet nog goed toen ik met Mortal Kombat mijn eerste tegenstander wist te onthoofden. Ik was een jaar of twaalf, drukte wat knopjes in, en tot mijn stomme verbazing lukte het trucje. Mortal Kombat was destijds wereldnieuws vanwege de flinke hoeveelheden geweld en bloed die in de game voorkwamen. Door de jaren heen zagen we meer van dat soort games, en anno nu vraag je je af waarom ze zich zo druk maakten over Mortal Kombat. Er is inmiddels al een flink aantal veel smeriger games op de markt.

~

Rockstar Games is niet vies van controversiële games. In Grand Theft Auto moest de speler het ver schoppen in de misdaad, kon je auto’s jatten en over onschuldige voetgangers heen rijden. Diverse ouderorganisaties en overheidsinstellingen waren niet echt te spreken over dergelijke gameplay. Wat dat betreft zal Manhunt door hen ook niet al te positief ontvangen worden. In deze game speel je een ter dood veroordeelde seriemoordenaar. Je executie wordt in scène gezet, en je wordt wakker met een flinke hoofdpijn. Als snel legt een geheimzinnige stem via een oordopje aan je uit dat je meedoet in een ziek spel. Op de straten zullen diverse bendes je gaan opjagen, en proberen om je op gruwelijke wijze af te maken. Het is dus doden of gedood worden.

Verstoppen

Het basisidee van het spel is heel simpel: probeer gewoon zo lang mogelijk te overleven door je tegenstanders ongezien te benaderen en ze vakkundig naar de andere wereld te helpen. In het begin gaat dit makkelijk genoeg, maar al snel zul je merken dat je beter met wat meer subtiliteit te werk kunt gaan. Je tegenstanders zijn op hun hoede, en het minste of geringste geluid kan hun aandacht trekken. En als ze je zien, dan ben je pas echt in de problemen. Gelukkig zijn er genoeg duistere hoekjes en nissen waar je je in kunt verstoppen.

Kopje kleiner

Zit je eenmaal in een hoekje, dan is het simpelweg wachten tot je tegenstander voorbij loopt. Zolang je maar goed in de schaduw zit zal hij je niet zien. Vervolgens besluip je hem van achteren, en sla je toe. Hoe langer je de knop ingedrukt houdt, hoe smeriger dit gebeurt. Je kunt een plastic zakje gebruiken om iemand te laten stikken. Verder is het mogelijk om iemand neer te steken met glasscherven, of ‘m eens vriendelijk te bewerken met een honkbalknuppel. Op het moment dat je toeslaat, krijg je een soort filmpje te zien waar de tegenstander een kopje kleiner gemaakt wordt.

Lokken

Je kunt soms eeuwig in een hoekje zitten, maar zolang de jagers geen reden hebben om jouw richting op te komen, gebeurt er niks. Daarom is het handig ze even te lokken door geluid te maken. Soms kun je jezelf even laten zien, om vervolgens snel de hoek om te lopen en een nis in te rennen. De jager komt ook de hoek om, maar aangezien jij al in de schaduw verstopt zit, zal hij je niet zien. Dan is het vervolgens aan jou om een einde te maken aan zijn bendeleventje.

Conclusie

Manhunt is misschien wel op sommige punten een bloederig spel, maar met gore alleen maak je geen goede game. Als spel heeft Manhunt een paar minpunten. De AI van de tegenstanders is nogal stupide: ze komen vaak razendsnel op een geluidje afgerend, maar gaan, eenmaal op de plaats van bestemming aangekomen, niet nader op onderzoek uit. Ook loopt je mannetje niet altijd even lekker, en heb je in een tweegevecht maar weinig mogelijkheden tot je beschikking. Daar staat tegenover de game een behoorlijk creepy sfeertje heeft, en op zich wel enkele hemeltergend spannende momenten herbergt. Met name op de momenten dat je door meerdere jagers gezien wordt en je een veilig heenkomen moet zoeken, slaat de paniek soms toe. Daarom heb ik me met Manhunt zeker weten te vermaken, en dat is toch het belangrijkste van een game.

8WEEKLY

Gotta catch ‘em all!

Artikel: Pokemon Pinball: Ruby & Sapphire

Het was het één of het ander. Elke populaire franchise krijgt vroeg of laat een wacky kartgame of een gelijknamig flipperkastspelletje. In het geval van Pokemon is het dus dat laatste geworden. En waarom ook niet. Een handheld leent zich uitermate goed voor flipperspelletjes, en dus ging ik met een goed gevoel aan de slag.

~

In Pokemon Pinball kun je kiezen uit twee kasten, de Ruby en de Sapphire. Vervolgens sla je driftig aan het flipperen. Naast het halen van hoge scores, extra ballen en ramps zijn er nog enkele belangrijke elementen aan de flippergame toegevoegd. Door goed te flipperen kun je namelijk in minigames terecht komen, die niet alleen heel erg leuk zijn, maar waar ook diverse bonussen te verdienen vallen.

Thema

Een flipperkast een Pokemonthema geven is makkelijk zat, maar de essentie van een thema toevoegen aan de game valt vaak behoorlijk tegen. In deze game is men daar goed in geslaagd. Naast de kleurige kasten en minigames met Pokemonthema is het ook nog eens de bedoeling om tijdens het flipperen 200 Pokemon te verzamelen. Dit kan op verschillende manieren, en vormt naast het neerzetten van de highscore een aardige drive om door te gaan.

Conclusie

Pokemon Pinball beschikt slechts over twee kasten, maar desondanks vind ik dit toch een geslaagde game. De game is uitermate geschikt voor lange treinreizen, autoritjes, of het doden van de tijd tijdens een supersaai college. Daarnaast ziet het er leuk uit, zijn Pokemon eigenlijk best cute, en heeft Nintendo het ‘m gewoon weer geflikt.

Film / Films

Ook zweethanden bij moderne remake

recensie: The Texas Chainsaw Massacre

Welke recente horrorfilm is zó eng dat je terugverlangt naar je Mickey Mouse-nachtlampje? Ik ken er geen. In de films van nu zitten altijd momenten waarop je even kunt ontspannen: scènes die zich overdag afspelen of geweld of seksuele toespelingen die zo over the top zijn dat ze weer grappig worden. Bij de remake van The Texas Chainsaw Massacre heb ik echter met zweethanden vergeefs zitten wachten op die gebruikelijke rustpuntjes. Helaas. Na een kwartier zat mijn hartslag op 140 en niets bracht dat nog naar beneden.

Voor wie het naargeestige origineel uit 1974 heeft gezien, is dat geen verrassing. Onze vaders en moeders konden dankzij de film van Tobe Hooper ook nachtenlang niet slapen. De manier waarop de imposante Thomas Hewitt met zijn masker van mensenhuid plotseling achter een stalen deur vandaan komt en met zijn kettingzaag een groepje tieners achtervolgt en afslacht, staat in het geheugen van veel veertigers en vijftigers gegrift. Daarbij werd ook gesuggereerd dat het verhaal waargebeurd is. Ongeloofwaardig was dat niet: de slachtoffers waren niet de domme leeghoofdjes met onlogische acties die je tegenwoordig in horror ziet, maar normale, rationele tieners.

~

Toch waren het vooral de decors, het camerawerk en de panische angst van hoofdrolspeelster Marilyn Burns die de film iets naargeestigs, iets gruwelijk zieks en iets rauws gaven. Hoewel sommige TCM-fans tegenwoordig juist om de film lachen, is het afslachten van een groep pubers door een gestoorde gek sinds 1974 een cliché geworden. Ook de hillbillies uit het zuiden van Amerika hebben nooit echt de reputatie van inteeltachtige families van zich af kunnen schudden.

In het harnas gejaagd

Typisch zo’n film waar je eigenlijk vanaf moet blijven dus. Als je als debuterend regisseur – maar wel met honderden videoclips en reclamespots op je naam – deze cultklassieker onder handen neemt, lijkt dat een teken van overmoed. Zeker als de producent (Michael Bay, o.a. Armagaddon en Pearl Harbor) eerlijk toegeeft dat het de bedoeling is met de reputatie van het origineel drommen pubers de bioscoop in te lokken, heb je de oude TCM-fans al in het harnas gejaagd. Maar Marcus Nispel zet er iets heel interessants tegenover.

Natuurlijk weet Nispel wat het publiek van nu wil: lekker snel, lekker close, lekker ranzig. Wat toen alleen gesuggereerd kon worden, komt nu vol in beeld. In 1974 hing Leatherface een lijk aan vleeshaken op, nu doet hij het met een nog levende jongen van wie het been al is afgezaagd. Het moment waarop hij met zijn grote handen zout op het stompje smeert is zeker niet geschikt voor mensen die net zwaar getafeld hebben.

Griezelkabinet

Zo zijn er meer punten in het verhaal die de scriptschrijver veranderd heeft. Gelukkig laat Nispel de essentiële elementen van de film intact. Opnieuw voelt het verhaal als een nachtmerrie waaraan geen ontsnappen mogelijk is. Die naargeestige sfeer wordt opgeroepen door het camerawerk van Daniel Pearl, die ook al het origineel filmde. In zijn shots benadrukt hij de eenzaamheid van de jongeren als zij voor hun leven rennen. Ook de familie van Leatherface is even eigenaardig en bizar, zij het in een andere samenstelling en op een andere manier. De omgeving waarin zij wonen is de hedendaagse versie van het griezelkabinet waar Hooper zijn publiek op trakteerde. Juist door computertechnieken te combineren met het ontbreken van elke vorm van ironie blaast Nispel het origineel nieuw leven in.

Dat maakt van deze nieuwe Texas Chainsaw Massacre een uiterst geslaagde remake, die weliswaar toegepast is op de wensen van de jongeren van nu. Maar wat is daar zo erg aan? Het origineel was toch ook gewoon bedoeld als publiekstrekker, om mensen te laten griezelen en walgen? Wat mij betreft heeft het zijn charme dat door hetzelfde verhaal misschien opnieuw een hele generatie onpasselijk wordt bij het zoete geronk van een kettingzaag.

Boeken / Achtergrond
special: Floor de Goede, Neerlands hoop in bange stripdagen

‘Onze tijd komt binnenkort’

Soms maak je als journalist een blunder, daarvan gaat het schaamrood je op de kaken staan. Toen ik via de website van Fokke en Sukke de Cutiesite ontdekte zag ik daar het leuke stripje Deathboy, door Floor de Goede. Ik dacht direct met een vrouw te maken te hebben, maar niets bleek minder waar. Nadat ik mezelf een flinke ros met het toetsenbord had verkocht kon ik Floor mijn vragen voorleggen. Een interview met een leuk striptalent.

~

Floor, ook wel Flo genaamd, is een 23-jarige striptekenaar uit Amsterdam. Vanaf z’n tweede begonnen met tekenen en nooit meer opgehouden. Vorig jaar heeft Flo zijn studie multimedia vormgeven succesvol afgemaakt en werkt sindsdien als freelance tekenaar. Hij publiceert elke maand in MYX met zijn autobiografische strip FLO. Ook verschijnt FLO in de tweemaandelijkse Expreszo. Samen met 3 andere collega-tekenaars maakt hij elke week een nieuwe editie van het online magazine for girls CUTIE. Daarnaast heeft hij diverse illustratie- (Haarlems Dagblad, BNN, Concertgebouw) en animatie-opdrachten (VPRO) gehad.

Wat heeft je aangetrokken om strips te gaan tekenen?
Het was voor mij een manier om mijn emoties te uiten. Een uitlaatklep. Vandaar dat mijn strips voornamelijk autobiografisch zijn.

~

Bij het zien van het stripje Deathboy viel me op dat je al een behoorlijk eigen stijl heb weten te ontwikkelen. Hoe zou jij je eigen werk omschrijven?
Grappig dat je alleen Deathboy hebt gezien, dat was namelijk een eenmalige strip, een soort tribute aan Tim Burton (waar ik erg fan van ben). Flo is wel geheel mijn stijl. Vroeger tekende ik nogal ‘Disney-achtig’, semi-realistisch om het zo maar even te noemen. Die stijl bleek uiteindelijk niet te werken met de verhalen die ik wilde vertellen, dus heb ik m’n stijl versimpeld, en zo is de zogenaamde ‘Flo-stijl’ ontwikkeld.

Ik heb begrepen dat je een tijdje voor de Disney Studio’s hebt willen werken. Kun je daar iets over vertellen, en hoe heeft dat jouw verdere carrière beïnvloed?
Toen ik nog jong(er) was, was ik enorm fan van Disney… ik tekende veel na, keek de films honderden keren en mijn ultieme droom was om in Amerika de Disney-studio’s te bezoeken en er te gaan werken. Toen ik in 1995 ook daadwerkelijk de Disney-studio’s in L.A. bezocht viel alles zwaar tegen: het was één grote fabriek, geen persoonlijkheid, niks. Toen ben ik m’n eigen stijl gaan ontwikkelen en meer persoonlijke strips en illustraties gaan maken. Alleen bij m’n animaties maak ik nog wel eens gebruik van m’n Disney-invloeden, maar dat komt omdat ik de films toch stiekem wel leuk vind… en dan bedoel ik alleen de animatie.

Strips, verhalen en cartoons zijn er natuurlijk in alle soorten en maten, geuren en kleuren. Wat voor strips waardeer jezelf het meest?
Ik ben zelf niet echt een striplezer, meer een filmkijker. Maar ik kan autobiografische strips erg waarderen. Dat komt misschien ook omdat ik ze zelf maak. En natuurlijk lees ik vaak de strips van mijn Nederlandse collega’s.

~

Het lijkt wel alsof het stripverhaal de laatste jaren in Nederland een beetje in het verdomhoekje dreigt te raken. De boekwinkels verkopen steeds minder titels, en op Myx en Donald Duck na zijn er weinig striptijdschriften voor een breed publiek. Heb jij hier een verklaring voor, en zie je dat nog veranderen?
Nieuwe tijden, nieuwe generatie, nieuwe techniek. Nieuwe media als tv, internet, games scoren veel beter tegenwoordig dan een stripboek, denk ik. Ik merk dat veel mensen blijven hangen aan de oude strips, zoals Suske en Wiske, Lucky Luke of Kuifje. De nieuwe strips en hun makers blijven uit de media-aandacht, terwijl dat tegenwoordig juist erg belangrijk is. Niemand kent de nieuwe generatie stripmakers. Daar moet wel verandering in komen, en volgens mij gebeurt dat ook wel, maar het moet zich aanpassen aan deze tijd. Het is dus goed om op internet te publiceren, zoals weet-ik-hoeveel tekenaars dat wel niet doen. Eigenlijk zouden de media net zoveel aandacht aan stripmakers moeten geven als ze bij de schrijvers van boeken doen. Onze tijd komt binnenkort…

Net als games lijkt het er soms op alsof de stripwereld een beetje een mannenwereld is. Wat denk jij dat hier de reden van is? Zijn strips een mannending?
Nou, ik als man (er is vaak verwarring door mijn naam) merk dat je als vrouwelijke striptekenares vaak meer aandacht krijgt, juist omdat er zo veel mannelijke tekenaars zijn. Maar om sowieso door te breken hier in Nederland moet je een regelmatig gepubliceerde strip of cartoon hebben, die veel mensen kunnen bereiken. Naamsbekendheid is al het halve werk. Die probeer ik nu op te bouwen.

Nederland kent natuurlijk ontelbare aspirant-striptekenaars. Wat voor tips kun jij ze meegeven?
Pfff… Door te blijven tekenen – overal. Ook al doe je een opleiding die niet zoveel hiermee te maken heeft: verwerk het erin. Als je er plezier in hebt en je wilt er je vak van maken, geef dan niet op en blijf doorgaan.

Muziek / Album

Meer muziek

recensie: Morifade, 10 Seconds Down en Wiseguy

Er wordt ontzettend veel mooie muziek gemaakt. Niet elk album leent zich voor een lange beschouwing en daarom wordt bij deze splinternieuwe rubriek ingesteld. Hierin is plaats voor alles wat anders niet aan bod zou komen. Kort en bondig, om jullie een snelle indruk te geven of wat er buiten de gulden middenweg nog in de muziekwereld gebeurt. Alweer meer muziek dus.

Morifade – Domi<>nation

[Karmagedon media]

~

De muziek van het Zweedse Morifade laat zich kenmerken als metal uit de oude doos. De plaat doet denken aan de grote bands van de tachtiger jaren zoals Queensryche. Stevige muziek, met toch een warme melodielijn. Een nummer als Panopticon springt eruit door het frisse intro, hetgeen de zware toon van het album een beetje doorbreekt. Dit gebeurt ook in het nummer Erase. Bij beide songs is de opbouw van de nummer erg degelijk, waardoor ook de melodieuze kracht van Morifade goed tot zijn recht komt.
Hierbij kom ik direct bij een nadeel van de muziek van Morifade. De muziek is wel melodieus, maar desondanks vaak eentoning. Als een nummer niet goed wordt uitgerold, en er te snel wordt overgestapt naar ‘vol volume’ moet een nummer wel heel erg goed zijn wil het niet gaan vervelen. Dit lukt de band soms ook wel zoals in Words I Never Speak maar net zo vaak verliest de band hierdoor toch echt mijn interesse.

10 Seconds down – Just swallow

[Eigen beheer]

~

Het Eindhovense 10 Seconds Down geeft met Just Swallow haar debuut een klinkende naam. De band die onder andere met Dog Eat Dog en het inmiddels beroemde Peter Pan Speedrock op het podium stond heeft haar debuut degelijk aangepakt. Een mooie hoes, en een professionele sound: 10 Seconds Down heeft duidelijk de ambitie om verder te komen.
De teksten van 10 Seconds Down zijn vrij puberaal: “Shut up bitch just give me head” uit Head, om er maar eentje uit te pikken. Dit past echter wonderwel goed bij de energieke rock de band maakt. Lekkere energieke hardcore, waarbij zanger de teksten in de microfoon spuugt alsof zijn leven er van afhangt.
Opvallend is eigenlijk dat, in tegenstelling tot veel andere hardcore bands, de muziek van 10 Seconds Down niet echt snel gaat vervelen. Dit kan door de toevoeging van een DJ komen, maar ook doordat de songs zijn goed opgebouwd. Een lekkere hoeveelheid actie en een schijnbaar oneindige energie slepen je elf composities lang door de plaat.

Wiseguy – Burning the Tracks

[Stardumb Records]

~

De uit Rotterdam afkomstige band Wiseguy komt met een debuutplaat vol met energieke rock ’n roll of punkrock, zo je wilt. De plaat heeft, in tegenstelling tot wat je in eerste instantie van de band zou verwachten, een waanzinnige vaart.
Wiseguy bestaat al sinds 1995, maar de bezetting is pas sinds 2000 stabiel. De afgelopen drie jaar heeft de band in veel grote zalen (Nighttown, Vera, 013) gespeeld en ook op dit moment touren ze door de rest van Europa. De muziek van de band klinkt dan ook zeker, en stevig. Wiseguy is duidelijk een band die op het podium echt tot zijn recht komt. Gevaar is echter wel dat de band eentonig gaat worden. Alleen in She Makes The Devil Look Good wordt er duidelijk (grotendeels) voor een andere tempo gekozen dan in de rest van de songs. Dit maakt dat de muziek niet altijd verrassend is en op CD misschien niet het best tot zijn recht komt.

Film / Films

Realistische Dogma-soap

recensie: Open Hearts

Open Hearts (de originele titel luidt “zal altijd van je houden”) is alweer nummer 28 in de reeks van Dogma-films. Voor wie het zich niet meer herinnert: regisseurs Lars von Trier (Dancer in the Dark, Dogville) en Thomas Vinterberg (Festen) richtten in 1995 een manifest op voor een soort ultra-realistische nieuwe cinema, waarin de digitale handcamera en het ontbreken van kunstmatige ingrepen de hoofdrol speelden. Naast bovengenoemde twee films heeft de Deense formule redelijk succesvolle films als Julien Donkey-Boy, The King Is Alive en Mifune opgeleverd, maar de artistieke nieuwwaarde ervan is inmiddels al lang uitgeput. De oprichters hebben er inmiddels ook de brui aangegeven, en er worden simpelweg te veel Dogma-films gemaakt – sinds Open Hearts zijn er alweer vier klaar. Je kunt deze recente toevoeging dan ook beter waarderen voor wat hij eigenlijk is: een in een Dogma-sluier verborgen romantische tragikomedie.

~

Dit is een genre dat tegenwoordig hoogtij viert in Scandinavië. De Deense regisseur Susanne Bier heeft recente kassuccessen als Den eneste ene (The One And Only) en Livet är en schlager (Once In A Lifetime) op haar naam staan, en is daarmee een soort vaandeldrager van dit type films. In Engeland bijvoorbeeld sloegen de scandikomedies zo aan dat men daar alweer een remake van Den eneste ene gedraaid heeft. Open Hearts was bovendien de Deense Oscarinzending van 2002 en oogstte enig succes in Amerika, maar sinds de Dogma-hype voorbij is, doen Deense films het helaas niet meer zo goed in de Nederlandse bioscoop. Open Hearts verscheen begin 2003 gelukkig nog wel, maar verdween ook alweer gauw. Op video en dvd krijgt hij hopelijk een tweede kans, want het is een film die even toegankelijk en grappig als ontroerend is – oprechte en uitstekend gemaakte cinema.

Het verhaal komt regelrecht uit een soapserie: Joachim is net verloofd met Cæcilie als hij verlamd raakt door een auto-ongeluk. Marie, die het ongeluk veroorzaakte, is de echtgenote van Niels, een dokter uit het ziekenhuis waar Joachim terechtkomt. En jawel, Niels en Cæcilie beginnen een affaire die zich aanvankelijk onbewust ontwikkelt, maar steeds intenser wordt en die ze natuurlijk verborgen proberen te houden voor Joachim en Marie. In tegenstelling tot de gemiddelde soap is het verloop van gebeurtenissen uiterst geloofwaardig en zijn alle personages in meer of mindere sympathiek en menselijk. Een tragikomedie blijft het wel, want wat er gebeurt is voor alle betrokkenen dramatisch. Regisseur Bier laat dat graag zien in uiterst pijnlijke scènes van confrontatie, die voor een overtuigende balans zorgen tussen wat hilarisch en tragisch is. De hoofdpersonen hebben het moeilijk, en de kijker voelt met hen mee, maar kan er intussen soms wel om lachen. Dat het zodoende geen al te zware kost wordt maar ook geen gemakkelijke komedie, komt door het solide script (door de regisseur en een Dogma-scribent), dat zijn eigen soap-basis weet te ontstijgen, maar het is vooral te danken aan de professionele acteurs.

Marie wordt gespeeld door Paprika Steen (uit Festen, Dancer In The Dark en Mifune). Zij vertolkte een jaar eerder ook al de rol van gestresste huisvrouw met overspelige echtgenoot in het Deense Okay – alweer een uitstekende tragikomedie – maar ze doet dat zo overtuigend en natuurlijk dat zulke typecasting niet stoort. Nikolaj Lie Kaas speelde nog een van Lars von Triers idioten, en onlangs de sufferd in het gewelddadige prul Old Men In New Cars (ook te huur). Hij komt hier net zo goed uit de verf als verbitterde bullebak Joachim, die uit zelfhaat zijn verzorgster het leven zuur maakt maar stiekem toch heel veel van zijn verloofde houdt. Mads Mikkelsen (uit Den eneste ene, Pusher en het hier net uitgebrachte epos I am Dina) is ook overtuigend als goedwillende echtgenoot die heimelijk verliefd wordt en daar niet mee overweg kan.

Een knap gemaakt film met prima acteerprestaties dus: Open Hearts is het resultaat van een vruchtbare samenwerking van talent uit de Dogma-hoek en uit commerciëlere regionen. Het is een film waar er in Denemarken meer dan genoeg van gemaakt worden, en waar we er in Nederland ook wel meer van willen zien.

Muziek / Album

Neerlands enige echte symfonist

recensie: Friedrich Gernsheim - Symphonies Nos. 1-4

Nederland is wat betreft klassieke muziek een wat merkwaardig land. Bekend vanwege uitstekende orkesten en solisten, maar met componisten wilde het nooit zo lukken. We zijn ooit goed begonnen met Sweelinck, die in zijn tijd (de zestiende eeuw) met de grote jongens meedeed, maar sindsdien hebben we, zo hoor je steeds, nooit meer een componist van behoorlijk kaliber gehad. Nou ja, dan was er Alphons Diepenbrock, maar veel van diens werk is van een monumentale pretentieuzigheid die je doet verlangen naar een Mahlersymfonie. Ik bedoel maar.

Maar al dat geweeklaag blijkt dus onzin te zijn. Het is alleen dat de beste negentiende-eeuwse symfonist die we hebben gehad er erg goed in slaagde om zijn oeuvre stil te houden. En o ja, hij was van geboorte een Duitser. Denk niet dat we jaarlijks festivals hebben om het werk van Friedrich Gernsheim uit te voeren. Op conservatoria wordt er niet over hem gepraat, kamerensembles hebben zijn strijkkwartetten niet op het programma en de Nederlandse orkesten hebben de laatste decennia geen noot van zijn symfonieën meer gespeeld.

Overschaduwd

Het noodlot wilde namelijk dat Friedrich Gernsheim een vriend was van iemand die nogal een deuk maakte in de muzikale scene rond 1880, ene Johannes Brahms. Die Brahms schreef net zoals vriend Friedrich vier symfonieën, die een tijdlang werden bejubeld als het beste dat in het genre was geproduceerd. Brahms’ vermogen de aandacht op zich te richten was dusdanig, dat Gernsheim helemaal in de vergetelheid raakte. En het feit dat hij joods was hielp waarschijnlijk een tijdlang ook niet erg.

Bescheidenheid

Van 1874 tot 1890 werkte Gernsheim als muzikaal directeur in Rotterdam, waar hij, wellicht tegen beter weten in, zich inzette voor de muziek van zijn vriend Brahms. Gernsheim schreef er drie van zijn eigen symfonieën die duidelijk uit hetzelfde vaatje tappen. Dat wil niet zeggen dat Gernsheim een Brahms-kopie is; veeleer gingen beide mannen uit van dezelfde ideeën over hoe je een orkeststuk in elkaar zet, maar waar Brahms vanaf het begin werd neergezet als een grootheid (niet in de laatste plaats door zichzelf), ging Friedrich ten onder aan zijn eigen bescheidenheid en zijn woonplaats – Rotterdam was toen en nu niet echt het centrum van de muzikale wereld.

Afgestoft

Het inmiddels in BMG opgegane label Arte Nova besloot om Gernsheims vergetelheid te doorbreken. Nu is het met onbekend repertoire altijd uitkijken – liever heb ik dat er nog een tijdje gewacht wordt met het weer opvissen van een stuk dan dat het door een vijfderangs orkest en een zaterdagmiddagdirigent op de CD wordt gesmeten. Gelukkig is dat hier niet gebeurd. De Staatsphilharmonie Rheinland-Pfalz is één van die relatief onbekende maar voortreffelijke Duitse orkesten die je zo vaak positief kunnen verrassen, en hoewel dirigent Siegfried Köhler ook niet tot de grote beroemdheden hoort, is zijn ervaring dusdanig dat het doorslaggevend is geweest in het maken van deze uitzonderlijk goede opname.

C-orkest

Want Gernsheim wordt geen onrecht gedaan. Het samenspel van het orkest is niet alleen vlekkeloos, je merkt aan alles dat de musici zich bewust waren van de noodzaak om dit goed te doen. Tempi, hoewel lang niet altijd eenvoudig, leveren nergens problemen op en ook de delen met grote contrasten klinken niet geforceerd. Dit is een opname die weer eens bewijst dat we de tijd met A- en B-categorie-orkesten al een tijdlang achter ons gelaten hebben (er is natuurlijk nog wel een C-categorie, maar dat is weer een heel ander verhaal).

De kroon stelen

De beste momenten laten dezelfde lyrische melodieusheid horen die ook Brahms zo kenmerkt – Gernsheims melodieën zijn alleen beter. Want niet alleen steekt Gernsheim Brahms naar de kroon, hij steelt die af en toe zelfs van hem. Ik schat alle symfonieën hoger in dan Brahms’ derde, en Gernsheims tweede steekt eigenlijk boven het hele symfonische oeuvre van Brahms uit. En daarmee is het eigenlijk de beste in Nederland gecomponeerde symfonie. Luister vooral eens naar de prachtige klarinetpartij in het derde deel (‘notturno’).

Verbijsterend

Het resultaat is een bij vlagen verbijsterende ervaring – over de kwalitiet van deze muziek vooral en over het besef dat het zo lang op de plank heeft kunnen liggen. Dank aan Arte Nova dat het stilzwijgen voorbij is – wellicht een idee voor een Nederlands ensemble om deze stukken en Gernsheims andere werken een kans te gunnen. Ze zijn het waard, en al helemaal voor deze prijs.

Film / Films

2400 kilometer dwars door Australië

recensie: Rabbit-Proof Fence

Stel je eens voor: je gaat vandaag naar je school of werk, veertig kilometer verderop, en je moet lopen… Veertig kilometer! Dat is ver, of niet? In 1931 liepen drie aboriginalmeisjes 2400 kilometer dwars door Australië terug naar huis. Ze waren toen acht, elf en veertien jaar oud. Hun verhaal is nu verfilmd onder de titel Rabbit-Proof Fence.

Australië, 1931. De blanke autoriteiten hebben een missie, namelijk het ‘wegfokken’ van de inheemse bevolking van Australië, de aboriginals. Onder leiding van A.O. Neville (Kenneth Branagh) worden kinderen van aboriginalmoeders en blanke vaders – of andersom – in zogenaamde heropvoedingskampen geplaatst. Zo ook Molly, Daisy en hun nichtje Grace. De meisjes vinden het er verschrikkelijk en het is de veertienjarige Molly die uiteindelijk beslist dat het zo wel genoeg is: ze gaan naar huis, al moeten ze lopen. Met de autoriteiten en de aboriginalspeurder ‘Tracker’ op hun hielen beginnen de meisjes aan een tocht van ruim 2400 kilometer dwars door het barre landschap van Australië. Hun enige houvast is het ‘rabbit-proof fence’, een hek bedoeld om de Australische konijnen in toom te houden. Bedenk hierbij dat dit alles gebaseerd is op een waargebeurd verhaal, en je hebt een sterk en indrukwekkend plot.

Indrukwekkend

Voor de mensen die zich afvragen of een film over drie meisjes die dwars door Australië naar huis lopen niet verschrikkelijk saai is: het antwoord is nee. Rabbit-Proof Fence is een indrukwekkende film. En dat is vooral te danken aan de acteerprestaties van de cast. Naast Kenneth Branagh als de arrogante Mr. Neville (of zoals de meisjes hem noemen, Mr. Devil) zien we de jonge Everlyn Sampi in haar eerste filmrol als de moedige Molly. Zonder veel woorden lukt het haar toch veel te zeggen en dat werkt erg goed. Na een half uur vraag je je te sterk af hoe het de meisjes zal vergaan en leef je zo met Molly en de andere meisjes mee dat je wel zult moeten blijven kijken.

Racistische leuzen

Rabbit-Proof Fence behandelt één van de zwartste pagina’s uit de Australische geschiedenis, maar doet dit op een heel sobere en persoonlijke manier. De film draait echt om het lot van de meisjes en dus niet om het moraal. Racisme speelt zeker een grote rol, maar het knappe aan Rabbit-Proof Fence is dat het thema altijd subtiel op de achtergrond blijft. Je zult de arrogante Mr. Neville dus nooit racistische leuzen horen schreeuwen aan het adres van aboriginals, maar in zijn manier van doen en zijn uitspraken komt duidelijk naar voren hoe de blanke Australische overheid er in die tijd over dacht. En dat is vaak moeilijk te geloven anno 2004.

Soundtrack

Grote ster van Rabbit-Proof Fence is zonder twijfel de muziek. Zanger/componist Peter Gabriel maakte geen gebruik van grootschalige orkesten of andere toeters en bellen, maar kwam met een sobere maar veelzeggende soundtrack geïnspireerd door originele aboriginalmuziek. De muziek sluit naadloos aan bij de beelden en weet de film een heel eigen sfeer te geven.

Film met een hart

Regisseur Philip Noyce (Patriot Games, The Bone Collector) is er met Rabbit-Proof Fence in geslaagd een ontroerende film te maken die op geen enkel moment sentimenteel wordt. Zowel film als soundtrack werd al overladen met prijzen, wat mij betreft zeker terecht. Want door de goede cast, het indrukwekkende verhaal en de prachtige muziek is Rabbit-Proof Fence uiteindelijk een film geworden met een hart.

Muziek / Album

Nederlandse ontdekkingsreis

recensie: Silent Minority Sampler

In een tijd waarin mensen geloven dat het slecht gaat met de economie, wordt er uit angst minder geïnvesteerd. Kruideniers moeten hun handel door de prijzenoorlog opgeven, bouwbedrijven gaan op de fles, terwijl de Rotterdamse haven een overslag heeft die een piek in de boeken veroorzaakt. Er wordt voorzichtiger met geld omgesprongen. Platenmaatschappijen gaan voor zekerheid en stoppen minder geld in nieuw talent. Bandjes moeten meer in huis hebben en zich beter profileren om getekend te worden. Het label dat ze misschien daarbij kan helpen is het Groningse Silent Minority Records. Zij laten met hun sampler de grotere platenmaatschappijen zien wat er in eigen land te halen valt.

Het concept is niet nieuw en wordt vanuit meerdere hoeken in Nederland aangeboden: de sampler waarop allerlei bandjes zijn te horen, die nog te ontdekken zijn voor de grotere platenbonzen. Kijk bijvoorbeeld maar eens naar de sampler van Stacey Records, de sampler van het Groningse Groverpop en de cd College Radio, het unsigned-project van het Nationaal Pop Instituut. Maar de Silent Minority Sampler van dit jonge Groningse label verdient aandacht, van pers en de muziekindustrie. Want hij is zeer de moeite waard om van het begin tot het einde te beluisteren.

Weggestopt

Er staan negentien bands op het plaatje, waar in één woord de beste omschrijving aan kan worden gegeven: diversiteit. Van Rock via subtiele dans naar postrock. Stevig, fijnzinnig, mooi, ingetogen, catchy en lekker. Het zijn geen overdreven superlatieven. Er zijn wat grotere namen als Coparck, Stuurbaard Bakkebaard en Whipster aan toegevoegd om de aandacht op het plaatje te vestigen. Ook zonder deze jongens moet iedereen toegeven dat het meer dan de moeite waard is. Een aantal namen stonden bijvoorbeeld al op de afgelopen editie van Noorderslag, zij het wat weggestopt in de veel te benauwde kelder van de Oosterpoort.

Divers

De cd explodeert meteen met Propeller, de nog steeds stilgehouden belofte uit Groningen. Het rockt nog even door met het Amsterdamse Blues Brother Castro, richting het op dit moment doorbrekende Lawn. Het Waitsy en Beefheart-achtige Pondertone geeft een interessante twist aan de cd. Oxol brengt met Forget de rust terug met het meest ingetogen nummer van de sampler. Benzine weet met Satisfy Me zich te nestelen in je hoofd, zonder dat je het er uit kunt, laat staan wilt krijgen. Audiotransparent geeft ook op deze plaat aan dat ze heel veel in hun mars hebben. Skip the Rush weet met wat ingrediënten van Tool de spanning nog een beetje uit te bouwen. Het Kinks-achtige LPG klinkt heerlijk rommelig en smaakt naar meer. De plaat wordt magistraal afgesloten door We vs. Death, met misschien wel het mooiste nummer van de sampler.

Trots

Een cd als deze moet de Nederlandse muziekbizz met beide handen aangrijpen. Dit is het beste wat Nederland op dit moment aan talent te bieden heeft. Dit zijn bands waar Nederland trots op mag zijn. Ze zijn de komende zomer terug te vinden op de Nederlandse festivals, want ze kunnen niet meer genegeerd worden. En geld stoppen in iets wat goed is, is nooit een slechte investering.

Showcase

Woensdag 21 januari is er een showcase van Silent Minority Records in Paradiso, Amsterdam, waarbij het label zich gaat presenteren aan het grote publiek met negen bands die allemaal op de sampler staan.