~
In negenentwintig essays en gesprekken wordt besproken hoe Nederland zich kunstzinnig laat voeden door het buitenland en hoe Nederland zich in het buitenland presenteert als het om kunst gaat. De nadruk ligt op de vraag of politieke, economische of maatschappelijke criteria moeten meewegen in de beoordeling van Nederlandse kunst, of dat cultuur en kunst hier helemaal los van staan. De problematiek wordt vanuit verschillende invalshoeken bekeken, onderverdeeld in vier thema’s: cultuur en politiek, cultuur en economie, internationale reflectie en culturele reflectering. Deze thema’s komen in verschillende hoofdstukken aan bod.
Cultureel profiel
In het hoofdstuk Cultureel Profiel wordt geschetst hoe Nederland er op gebied van cultuurbeleid nu voor staat en waar de knelpunten zitten. Door recente politieke en maatschappelijke ontwikkelingen zijn wij nu meer naar onszelf gaan kijken. Nederland is daardoor niet langer de vrijhaven van een aantal jaar geleden: in een zoektocht naar een eigen cultuur en identiteit sluiten we ons steeds meer af van de rest van de wereld. Nederland is naar binnen gericht, provinciaals en gesloten. We durven geen risico’s te nemen en betreden de buitenlandse markt met kwalitatief veilige kunst- en cultuuruitingen. In ons huidige subsidiesysteem krijgt iedereen wat: de nadruk ligt op consensus en niet op excellentie. De aandacht gaat daardoor teveel uit naar de grote groep en niet naar het topsegment. Het spreiden van geld over vele actoren maakt het beleid bovendien onzichtbaar en weinig effectief. Een ander nadeel van het subsidiesysteem is dat het de dynamiek, de urgentie en het conflict uit kunst en cultuur haalt. Er is niet genoeg ruimte voor het verlangen en de spanning die onontbeerlijk zijn de kunst. Het experiment moet terug en dit moet worden gesteund door een ander subsidiestelsel, aldus de teneur van de auteur in dit hoofdstuk.
Uit de interviews en essays valt bovenal op te maken dat Nederlandse kunstenaars te individualistisch zijn ingesteld; daardoor bestaat er niet zoiets als typisch Nederlandse kunst. Daarbij is Nederland niet langer blank en christelijk en zelfs niet langer alleen Nederlandstalig, en dit maakt de profilering naar buiten toe erg lastig, zo stellen de auteurs in het boek. Maar is dat juist niet een sterke kant, die pluriformiteit? Willen we dan alleen Rembrandt’s en Delft’s Blauw? Ik vind dat de veelzijdidgheid juist als een kans moet worden gezien en gestimuleerd moet worden. Kunstbeleid moet hierin meer met zijn tijd meegaan en niet vasthouden aan oude begrippen van wat goede kunst is.
Cultuur en politiek
In dit tweede hoofdstuk komt de vraag aan de orde of Thorbecke’s dogma – dat kunst geen regeringszaak is – nog wel opgaat. Zeker in het internationale kunst- en cultuurbeleid wordt deze vanzelfsprekendheid steeds vaker ter discussie gesteld. Het zou volgens enkele auteurs goed zijn als kunstenaars zich meer richten op de vraagstukken waar de politiek mee worstelt, en de kunstwereld intensief betrokken zou zijn bij de politiek en de samenleving. Cultuur zou daarmee wel eens steeds meer een politiek instrument kunnen worden. Dit is niet bij voorbaat slecht vinden de essayschrijvers, zolang de kunstwereld zelf maar haar eigenheid en kwaliteit bewaakt.
Niet alleen de houding van de kunstenaar ten opzichte van de politiek moet veranderen, ook de poltici moeten hun kijk op kunst aanpassen aan de eisen van deze tijd. Regeringen verwachten tegenwoordig specifieke resultaten van hun investeringen in cultuur; internationale culturele samenwerking wordt gezien als een aspect van de traditionele buitenlandse politiek. De politiek zou zich echter wat kunst betreft opener en flexibeler moeten opstellen. Er moeten meer gedurfde investeringen worden gedaan en culturele actoren dienen in het buitenland op zoek te gaan naar samenwerkingsverbanden. Cultuur kan misschien geen problemen oplossen, het kan wel openingen scheppen en tot meer begrip leiden. Zo kan de overheid investeren in diversiteit. Als voorbeeld van een geslaagd internationaal project verwijzen de autuers naar de recente tentoonstelling 400 jaar Nederland – Marokko, waarin de eeuwenlange culturele uitwisseling tussen Nederland en Marokko werd belicht.
Cultuur en economie
Nederland blijkt onvoldoende in staat de economische vruchten te plukken van een internationale culturele profilering, aldus de kenners die in dit hoofdstuk aan het woord komen. Cultuur vervult een cruciale rol in de kenniseconomie, want identiteit en betekenis zijn sleutelfactoren in het toevoegen van economische waarde aan producten en diensten. Een eigen cultuur versterkt immers de concurrentiepositie van een land of regio en trekt toeristen. Als de gesubsidieerde cultuur haar relevantie wil waarborgen dan moeten kunstenaars volgens de auteurs nieuwe wegen verkennen en zich richten op meer diverse publieksgroepen.
Beleidsmakers vrezen dat marktwerking uitingen van hoge cultuur afstompt, maar de economen in dit boek benadrukken daarentegen juist dat de markt voldoende culturele niches voor de elite schept en niet alleen ruimte biedt aan lage cultuur voor de meerderheid. Subsidies nemen volgens hen de passie en urgentie weg, de drang om verderop te kijken. De drive van winnaars wordt alleen bij concurrentie gestimuleerd. Dit lijkt me wel erg rigoreus voor iets kwetsbaars als kunst. Kunst moet zich ook kunnen ontwikkelen buiten de druk van de markt om; sommige kunst leent zich nu eenmaal niet voor commerciële doelen. Maar ik vind wel dat kunstenaars moeten proberen andere bronnen van inkomsten te genereren dan alleen de subsidie van de overheid. Ik ga ook mee in het argument dat concurrentie heel motiverend kan werken. Je kan kunst ook te veel vertroetelen en beschermen.
Internationale reflectie
De auteurs schetsen hier hoe Nederland in een internationaal perspectief kan worden gezien. Eén van de onverwachte effecten van globalisering is dat men de blik niet naar buiten, maar juist naar binnen richt. Mensen krijgen steeds meer vragen over hun identiteit en zien zichzelf niet langer als onderdeel van een groter geheel. Volgens enkele auteurs tonen te weinig kunstenaars lef om Nederlandse kunst naar een hoger niveau te tillen. Artistieke kwaliteit wordt in een internationale context gewaardeerd. In die omgeving wordt bepaald welke kunst relevant is voor actuele ontwikkelingen. Internationale beoordeling betekent dat er een belangrijke reflectie op en impuls voor cultuur uit Nederland nodig is. De aansluiting met het internationale podium moet daarom worden gestimuleerd. Het internationale beleid is nu gericht op Nederland en zijn eigen beleid en niet om de wereld juist in Nederland binnen te halen.
Er is ook een groot verschil wat betreft receptie in het buitenland tussen de kunstdisciplines. Toppers zijn niet vaak te vinden in de zogenaamde hoge kunsten als theater en beeldende kunst, maar bijvoorbeeld wel in toegepaste kunsten als architectuur en mode. Ook het Nederlandse design doet het goed in het buitenland. Volgens de schrijvers van All that Dutch mag Nederland zich op dat gebied dan ook sterker profileren.
Theoretici en ambtenaren
Vreemd genoeg komen er bijna geen kunstenaars, verzamelaars (er zijn er ook slechts vier in Nederland) en galeriehouders aan het woord in All That Dutch. Het zijn voornamelijk ambtenaren, beleidsmakers en politici die een bijdrage leveren. Het boek staat dan ook vol met de theoretische termen die het huidige Nederlandse cultuurbeleid drijvende houden, denk aan frases als “kwaliteit, inhoudelijke waarde en beleidsmodellen”.
Van de vijf redacteuren van All that Dutch die wel zelf in de internationale kunstwereld opereren zijn er vier actief als museumfunctionaris. De buitenlandse museumfunctionarissen die hier de vrijheid en steun van het Nederlands cultuurbeleid hebben genoten, laten zich vaak negatief over ons land uit. Het ‘Nederland Vrijhaven beleid’ is niet meer relevant en niet meer bruikbaar. Te veel beleidsmakers gaan niet met de tijd mee en blijven vastzitten in systemen van logge subsidiestromen. Geen enkel land kent zo’n extreem subsidiesysteem als Nederland. Er is ook geen land dat zo graag debatteert en dingen aan de kaak stelt als Nederland, zoals ook dit boek weer duidelijk maakt.
Weinig nieuwe inzichten
Opvallend is dat de ene auteur juist pleit voor een grotere, maar dan wel andere rol van de overheid en de andere auteur vindt dat subsidies alleen maar nadelen opleveren en pleit voor een grotere rol van de markt. De rode draad in dit boeket aan opvattingen is echter wel helder: de luiken naar het buitenland moeten weer open. De eigenzinnige kwalitatieve hoogtepunten dienen te worden gestimuleerd en geëxporteerd. Er moet meer ruimte komen voor innovatie en experiment, het kunstklimaat moet zich flexibeler opstellen en dit dient te worden gestimuleerd door het verminderen van regels. De overheid moet durven investeren in een oriëntatie op het buitenland en Nederland moet langs die weg weer een identiteit vinden.
Om deze verandering te realiseren moeten we onszelf eerst een spiegel voorhouden. Dit boek is een stap in de goede richting. Toch levert All that Dutch uiteindelijk weinig nieuwe inzichten op. Msschien moet de overheid gewoon de tips te harte nemen en lef tonen door in de koplopers te investeren en deze vol trots te presenteren aan het buitenland.
Ellis over Ellis
Bret Easton Ellis nam voor zijn nieuwe roman zichzelf als hoofdpersoon. Of niet. De romanschrijvende protagonist van Lunar Park heet Bret Ellis, had in de afgelopen decennia veel succes met controversiële boeken als Less then Zero en American Psycho en ging aan dat succes en de bijbehorende maalstroom van sex, drugs en onafgebroken feesten (“omdat het donderdag is!”) bijna ten onder. Net als de echte Ellis. Een publiciteitsstunt of een weloverwogen literaire truc? Voor de Ellis-liefhebber doet het er weinig toe. Maar een gelukkige Ellis, dat maakt wel verschil.
~
Surreële thriller
Hoofdpersoon Bret is getrouwd met zijn oude vriendin, de actrice Jayne Dennis (ook een real life-personage) en ze wonen in Amerikaans suburbia met twee kinderen – hun zoon en Jayne’s dochter van een andere man. Bret is een zomer lang gelukkig, maar dan beginnen drank en drugs opnieuw zijn leven in te sluipen: “in een tijdsbestek van twaalf dagen stortte alles in”.
Niet alleen met Bret zelf lijkt het mis te gaan, de wereld om hem heen gaat steeds meer lijken op een sinistere karikatuur van ons hedendaagse Rijke Westen. Terrorisme is overal, aan het milieu valt niets meer te redden, kinderen verdwijnen en worden nooit meer teruggevonden. Ondertussen verdooft iedereen (volwassenen, kinderen en zelfs de hond) zichzelf permanent met alle mogelijke antidepressiva en aanverwanten. Mede hierdoor begint de beschreven werkelijkheid steeds onwerkelijker te worden. Net als in Ellis’ voorlaatste boek Glamorama en in American Psycho zijn we als lezer afhankelijk van een weinig betrouwbare en misschien wel licht krankzinnige verteller. Komt de speelgoedvogel van Jayne’s dochter echt tot leven? Staat de grafsteen van Bret’s vader opeens in de tuin? Komt hij werkelijk personages uit zijn eerdere romans (detective Kimball uit American Psycho, studenten uit The Rules of Attraction) tegen? En zichzelf, zij het op veel jongere leeftijd?
Schemerige binnenwereld
Het lijkt allemaal deel uit te maken van het spel dat Ellis altijd speelt, het spel met de werkelijkheid als onderdeel van fictie. Na een uiterst plausibel, realistisch begin worden we ongemerkt – in Lunar Park gaat het vrij subtiel – een surreële schijnwereld binnengeleid. De droge stijl en de vaak ironische toon helpen daarbij, totdat je (als zo vaak bij Ellis) ontdekt dat je niet meer in een thriller zit, maar in de schemerige binnenwereld van een verwarde verteller. Dan begint ook Ellis’ huisstijl weer te domineren: dubbele vertellers, meta-commentaar en onderbroken zinnen.
De plot doet er tegen die tijd niet zoveel meer toe en is trouwens weinig boeiend, net zomin als de helaas veelvuldige ‘realistische’ scènes waarin Bret diepgaande gesprekken met vrouw en zoon voert. Geharde fans zullen, als ze moeten kiezen, toch opteren voor wat meer passages van het soort dat begin jaren ’90 de Amerikaanse National Organisation for Women zo boos maakte. Goed, Ellis was aan vernieuwing toe en karakters die elkaar bij herhaling oprecht ontroerd huilend in de armen vallen, dat is zeker iets anders. Maar het is nauwelijks een verbetering te noemen.
Intertekstueel en autobiografisch
Autobiografisch is de roman niet zozeer in de zin dat we meer details over het leven van de schrijver te weten komen. Hoewel de marketingcampagne rond Lunar Park de nadruk legt op het ‘wel of niet echt’-element, lijken de motto’s voor in het boek te benadrukken dat ieder publiek beeld van een beroemd persoon een constructie is en blijft. Misschien wel autobiografisch is de moeizame houding van de hoofdpersoon tegenover zijn vroeggestorven vader. Naar deze despotische vastgoedmagnaat heeft de schrijver naar eigen zeggen deels ook zijn beroemdste personage gemodelleerd, de misschien wel seriemoordende yup Patrick Bateman uit American Psycho. Zowel zijn vader als dat zo vaak bediscussieerde boek achtervolgen hem in Lunar Park, en met beide probeert Ellis af te rekenen. Kafka-vergelijkingen zullen naar te vrezen valt niet lang op zich laten wachten.
Waarmee allerminst gezegd is dat Ellis niet lustig speelt met intertekstualiteit. Met klassiekers als Lord of the Flies en het werk van Shakespeare, maar liever nog met zijn eigen werk. Want Ellis is een oeuvrebouwer nieuwe stijl: alles wat hij publiceert lijkt een aanvulling op, verdraaiing van, verwijzing naar of omkering van eerder of later werk. Op een lezer die zijn vroegere werk niet gelezen heeft zal dit boek een andere indruk maken dan op de verwoede Ellis-fan: de beginnende Ellis-lezer zal niet opmerken dat Lunar Park die eerdere werken in een ander licht zet.
Catharsis
Ellis’ nadrukkelijke literaire zelfreflectie kan storend werken. Het hangt er vanaf of je houdt van de dingen waar Ellis sterk in is: een stijl als een vlakke woestenij, cynische beschrijvingen, bij vlagen geniale humor, een paranoïde sfeertje en een indrukwekkende emotionele catharsis tot besluit. Wat wel en niet ‘echt’ is doet er niet toe.
De Nederlandse vertaling van De Heer en Jonkers is acceptabel, zij het niet groots. Net als in Glamorama – waar zich vanwege de noodzaak tot snelle publicatie maar liefst drie vertalers aan vergrepen – lees je het Amerikaans er duidelijk achter, iets wat onnatuurlijk werkt. Het originele en trouwens zeer begrijpelijke Engels van Ellis blijft te prefereren. Voor wie nog nooit iets van de schrijver heeft gelezen is Lunar Park ook in dat opzicht misschien wel de meest toegankelijke roman. En voor de Ellis-fanaat is het boek weer een volgend zij het misschien wat zoeter stukje “poisoned candy“.
Nederlandse vertaling: Bret Easton Ellis • Lunar Park • vertaald door Inge de Heer en Johannes Jonkers • Uitgeverij Anthos • prijs: €19,95 (paperback) • 380 pagina’s • ISBN 9041409602
Prijs: ca. 19,95 (paperback)
Bladzijden: 320
ISBN: 0375412913
Link: Bret Easton Ellis Website van uitgeverij Anthos
Link: Bret Easton Ellis Website van Randomhouse Publishers
Misschien ook iets voor u
Het Nachtpodiumverhaal
/ 0 Reactiesdoor: Koen ter Heegde0 SterrenIn de periode van september tot en met december 2005 werkt 8WEEKLY samen met het VPRO televisieprogramma Nachtpodium. Iedere aflevering zullen wij een item maken waarin we jonge en nieuwe culturele talenten presenteren. Daaraan gekoppeld publiceren we iedere week een achtergrondverhaal. In de tweede aflevering komende zondagnacht (00:08) presenteer ik een item over de Arnhemse muzikant Rutger Zuydervelt, die sinds 1996 onder de naam Machinefabriek electronische muziek maakt.
~
Omgevingsgeluid
Want sinds september 2004 volgden bijna elke maand kleine nieuwe cd’s, met intrigerende titels als: Xylophonique, Voor de Prullenbak, Music by Accident en Beestenboel. Deze cd’s bracht Machinefabriek in eigen beheer uit, meestal in een oplage van vijftig. De muziek is veelal opgebouwd uit een combinatie van ‘echte’ instrumenten (soms vervormd via een noisepedaal en/of laptop), noise en omgevingsgeluid. Vooral deze zogenaamde field-recordings, die Zuydervelt opneemt met de minidisc, zijn mijns inziens kenmerkend voor zijn muziek. Zo kun je tussen de (soms enorme) ruis samples horen van pratende mensen, een naburige Turkse bruiloft of een schaap. De nummers van Machinefabriek kennen vaak een zeer rustig intro, waarbij langzaam de noise aanzwelt. Een paar cd’s zijn gevuld met één nummer van 20 minuten. Hierdoor ontstaat dan een langdurige muzikale trip. Sowieso is Machinefabriek door de jaren heen muzikaal gezien op een stuk abstractere wijze bezig gegaan. Zoals hij daarover zelf op zijn website schrijft: “Beats maken plaats voor drones, melodie maakt plaats voor noise en instrumenten voor field-recordings.”
~
Live optredens
De vijfde Machinefabriek cd Piepshow bevat de opnames van een live-concert dat Zuydervelt in november 2004 gaf in Nijmegen: “Mijn eerste live-experiment met een paar walkmans, een oude cassetterecorder en een effectpedaal. Opgenomen in De Onderbroek in Nijmegen en een heleboel herrie.” Recensies van het optreden omschrijven het als een “13:31 durende noise-exercitie”, “een afgrijselijke bak noise” en “een barre, oorverdovende trip”. Dit soort omschrijvingen vinden we vaker terug in verband met vroege live-concerten van Machinefabriek. Tijdens een optreden op het festival Utrecht Boft!, vastgelegd op de cd Hieperdepiep, creeërde hij wederom dusdanig veel noise, dat de zaal vrij snel verlaten was. De laatste twee cd’s van Zuydervelt, van juni en juli 2005, zijn opnieuw opnames van live-concerten. Ze laten een rustigere opbouw horen, uitlopend in een (opnieuw) vrij maniakale noise-terreur met vooral een betere spanningsboog. Rutger Zuydervelt: “Het werd een rustig opgebouwde set, waarin onder andere dictafoon-opnames en een hoop feedback aan te pas kwamen. Van onheilspellend tot loeihard en hypnotiserend.”
Wat anders
Machinefabriek kreeg al wat aandacht in de landelijke muziekpers. Oor schreef meerdere positieve recensies en zijn cd’s werden veelvuldig besproken en gedraaid op VPRO’s 3voor12. Zuydervelt gaat binnenkort ook muziek uitbrengen via het platenlabel Lampse. Verder speelt hij op 1 oktober in Theater Kikker in Utrecht. En aangezien hij elk concert “wat anders” probeert te doen, is dit wellicht een mooie kans om de wereld van Machinefabriek te verkennen. Rutger Zuydervelt is naast muzikant ook grafisch ontwerper. Binnenkort is in Centraal Museum Utrecht werk van hem te zien, getiteld Kubusmuziek. “Er komen oranje kubusjes in de ruimte te hangen waaruit door kinderen opgenomen huis-, tuin- en keukengeluiden te horen zijn. Geen Machinefabriek-muziek dus, maar een collage van geluid, zo intact mogelijk gehouden.”
De cd’s van Machinefabriek zijn te bestellen op zijn website
Link: Machinefabriek
Misschien ook iets voor u
Zwervende verhalen
Tot en met 25 september is in de Appel de rondreizende tentoonstelling On Mobility te zien. Deze tentoonstelling doet een aantal Europese steden aan. On Mobility probeert in te haken op het alsmaar groter wordende mondiale speelveld waarin kunstenaars zich begeven en toont werk waarin de globalisering en de gevolgen daarvan als uitgangspunten worden genomen.
Er werden aanvankelijk acht kunstenaars kunstenaars uitgenodigd om te exposeren in het gebouw van de Appel, een kunstinstelling in Amsterdam die hedendaagse kunst toont en curatorcursussen geeft. Met die informatie in je achterhoofd is het niet vreemd dat de expositie onderhevig is aan een concept. De tentoonstelling gaat in dit geval over globalisering, vervagende (culturele) grenzen en verhoogde mobiliteit. Daarom maakten de samenstellers de expositie zelf ook mobiel en onderhevig aan verandering. Het is de bedoeling dat bij elk van de drie tussenstops die de tentoonstelling tijdens haar Europese tournee maakt de samenstelling verandert. In juni 2006 komt de expositie dan in een geheel nieuwe samenstelling terug waar ze begon.
Verhalen
De kunstwerken die in On Mobility zijn verzameld vallen vooral op door hun narratieve karakter. Het duidelijkste voorbeeld hiervan is het werk van het kunstenaarsduo Castro/Olafsson. Zij hebben een audio-installatie gemaakt met opnames van werknemers van een visverwerkingsfabriek in IJsland, die afkomstig zijn uit alle windstreken van de wereld. Een tiental werknemers vertelt in een uur durend interview hun levensverhaal, onder andere over de omzwervingen die ze hebben gemaakt voordat ze bij de visfabriek verzeild raakten.
Dit type engagement – het engagement met de ‘nomadische’ medemens – hanteert ook de kunstenares Nasrin Tabatabai. Zij portretteert in haar videowerk Passage een uitgeprocedeerde asielzoekster uit Iran die straatkranten verkoopt. Deze vrouw is niet alleen financieel afhankelijk van het winkelende publiek, het is ook haar enige manier om met mensen in contact te komen. Als een ‘normaal’ lid van de gemeenschap knoopt ze met het winkelende publiek praatjes aan over koetjes en kalfjes. Wanneer de gesprekken te serieus dreigen te worden (als het bijvoorbeeld gaat over de reden waarom ze niet in haar geboorteland is bij haar kinderen) klapt ze compleet dicht. Aan het eind van de film weet je nog steeds niet wat haar naar een ver land heeft gedreven.
De getoonde verhalen zijn niet allemaal van persoonlijke aard. Zo toont Bik van der Pol toont een (kunst)documentaire over de test van de allereerste atoombom, gehouden op een lap woestijngrond in de Amerikaanse staat New-Mexico. De testsite wordt tweemaal per jaar opengesteld voor het publiek en is in een ware toeristische trekpleister veranderd. Van der Pol toont een grimmig surreëel tafereel waarbij enkele honderden mensen een lege vlakte doorwaden met Geigertellers. Met de bezoekers komen ook de verhalen mee over wat er zich 60 jaar geleden op de bewuste locatie heeft afgespeeld.
Illustratief
Een van de weinige werken die echt de grens tussen beeldende kunst en documentaire opzoekt, is het werk van de groep Multiplicity. Daarin wordt onderzoek gedaan naar hoe Marokkaanse gastarbeiders zich opstellen tegenover hun moederland. Deze mensen – ruim twee en een half miljoen in totaal – gelden in Marroko als de belangrijkste investeerders. Hun bijzondere verhouding tot Marokko komt terug in de architectuur die in hun opdracht wordt gebouwd; een vreemde mengeling van Westerse en Oosterse invloeden. De huizen lijken het bizarre midden te houden tussen een gebouw uit Disneyland en een Vinex nieuwbouwwoning.
Het enige kunstwerk waar het verhaal slechts aanleiding is, is dat van Tiong Ang. Zijn video-installatie bestaat uit twee zwevende schermen waarop een roeiende vrouw te zien is, een jonge en een oude. De oudere vrouw en de adolescent zitten beide in hetzelfde schuitje. Doordat de schermen tegenover elkaar zijn geplaatst, is het moeilijk op te maken of er nou wel of geen spanning tussen de twee personen bestaat. Er is sprake van “een kritische maar nerveuze afstand”, aldus Tiong Ang.
Persoonlijke intentie
Hoewel de intentie van de curatoren duidelijk is, blijft de vraag wat voor de kunstenaars precies de reden is geweest om hun ‘verhalen’ vast te leggen en met een publiek te delen. In veel werken lijkt sprake te zijn van een mix van voyeurisme, nieuwsgierigheid en betrokkenheid. Als beschouwer dien je over een lange adem te beschikken.
ON MOBILITY
Gezien in: De Appel, AmsterdamNog te zien tot: zondag 25 september 2005
Misschien ook iets voor u
Gloedvolle liedjes
Het afgelopen jaar schreef 8WEEKLY al vaker over de bijzondere bands die momenteel uit Canada komen: The Arcade Fire, The Great Lake Swimmers en Hot Hot Heat zijn slechts enkele voorbeelden. Stars, een band uit Montreal, brengt mooie liedjes die helemaal niks te maken hebben met de muziektraditie van buurland van de Verenigde Staten. Daar lijkt het alsof uit Canada alleen maar de heel Amerikaans klinkende Celine Dion en Alanis Morissette komen. Stars heeft muzikaal veel meer van doen met Europa en dan vooral met de muziek uit het Schotse Glasgow.
~
Zachte revolutie
Stars predikt de revolutie van het zachte. Dat zit niet per se in de muziek, waarin – zoals in de single Ageless Beauty – harde gitaren de basis vormen van een nummer. Het zit vooral in de zang. Zo klinkt in Ageless Beauty de lieflijke stem van zangeres Amy Millan, die door haar vreemde bijna Franse accent doet denken aan Stereolab. Dit nummer heeft niet de elektronische bliepjes die deze Frans-Engelse band kenmerken. Deze zijn wel terug te vinden in What I’m Trying to Say en een aantal andere nummers als He Lied About Death, hoewel gitaren altijd de basis blijven.
Seks en dood
De thematiek van de nummers van Stars neigt vaak naar liefde met een flinke vleug seksualiteit. In het melancholisch klinkende Sleep Tonight komt dit thema wat verborgen en lief naar voren, in The First Five Times juist een beetje kinky. Door de lieflijke zang en goed gecomponeerde en gearrangeerde, bijna verfijnde muziek klinkt het echter nooit echt corny. Naast de liefde is ook de dood duidelijk vertegenwoordigd, zoals in het anti-oorlogsnummer Celebration Guns. Ook hier weer is het thema niet met het overdreven pathos weergegeven waar emo-muzikanten mee dwepen. Stars heeft een gevoelige manier, geen zeikerig toontje. Op Set Yourself On Fire grossiert de band 53 minuten lang in gloedvolle en leuke liedjes. Gauw eens kijken of die oude cd’s nog op e-bay te vinden zijn!
Stars
Album: Set Yourself on FireMisschien ook iets voor u
Zuiderhop
.
~
Kus m’n kloten!
Zo halverwege de cd lijken de heren even zat van hiphop te zijn en volgt er wat afwisseling. Het korte 20 Frang da Aufgeplakt is onvervalste electroclash die zo op een Lektroluv-cd had kunnen staan. Leegaert, samen met Brahim, een Vlaams-Marokkaanse zanger, heeft een zomerse reggae-vibe. Het zijn vreemde eenden in de Belgische bijt maar wel smakelijke. Helaas worden deze twee gevolgd door een nog raarder uitstapje, Super Commerce Bros., dat opgefokte dancehall blijkt te zijn. Om met de woorden van Kowlier te spreken: “Een welgemeende kus m’n kloten!” Totaal niet interessant en compleet overbodig. De rest van de plaat is gelukkig weer van het niveau dat we van de Belgen gewend zijn. Vooral In de Rayoeng is een heel fijn, swingend nummer, mede door de vocale medewerking van Gabriel Rios.
Kaviaar met appelmoes
Het klinkt over het algemeen allemaal erg fijn, ook al heb ik weer geen idee waar de heren het over hebben. Wanneer je de nummers vaker erg aandachtig beluistert en de titels achterop het hoesje leest, kun je echter in grote lijnen volgen waar de nummers over gaan (over hun fans, over het Vlaams en over kaviaar met appelmoes). Maar muzikaal gezien heeft Ezoa en niet anders al genoeg te bieden, dus laat de onverstaanbaarheid de gemiddelde liefhebber van nederhop niet weerhouden om deze Belgen eens een luisterbeurt te gunnen.
't Hof van Commerce
Album: Ezoa en niet andersMisschien ook iets voor u
Bezonken Rood: beklemmend en beklijvend
In 1981 publiceerde Jeroen Brouwers de roman Bezonken Rood, over zijn herinneringen aan zijn moeder en zijn jeugd tijdens de oorlog in het jappenkamp Tjideng. Regisseur Guy Cassiers bewerkte dit boek bij het Ro Theater tot een theatermonoloog, gespeeld door Dirk Roofthooft. Deze voorstelling is nu geselecteerd voor Het Theaterfestival, waarin de beste voorstellingen van het afgelopen seizoen te zien zijn.
~
Horizontale jaloezieën
In Bezonken Rood neemt het decor een belangrijke plaats in. De toneelvloer is leeg, maar tegelijkertijd vol. Tegen de achterwand hangen panelen met horizontale jaloezieën die als ze gedraaid worden het rode licht meer of minder fel doorlaten of juist reflecteren. Rechtsvoor hangt een kleiner paneel, met lamellen van matglas. Door het gebruik van de panelen als projectieschermen voor zowel live beeldmateriaal als meer sferische beelden, is het mogelijk om verschillende locaties subtiel in elkaar over te laten lopen. Guy Cassiers bewijst zich – samen met ontwerper Peter Misotten – wederom een meester in het toepassen van nieuwe media in het theater. Geluid en beeld vormen een organisch geheel. Toch miste ik in deze voorstelling de verpletterend eenvoudige, krachtige en poëtische beelden van The woman who walked into doors of de Proust-cyclus een beetje. Is dit gewenning of zijn de grenzen van video in het theater onderhand wel verkend?
Achteloosheid
~
Toen het boek uitkwam ontstond er een felle discussie over de waarheid van het verhaal. Bezonken Rood werd door sommigen gelezen als een historisch verslag, en niet als een roman die weliswaar autobiografische elementen bevat, maar niet persé de werkelijkheid weergeeft. Voor de makers van het Ro Theater heeft deze vraag naar de waarheid niet gespeeld. Hun Bezonken Rood is een ode aan de vertelkunst, of dat nou in de literatuur, het theater of de film is. Het is een ode die beklijft.
Bezonken Rood is nog in november en december te zien in Nederland en België.
Bezonken Rood (Ro Theater)
Artiest: Ro TheaterGezien op dinsdag 06 september 2005 in Stadsschouwburg, Amsterdam
Misschien ook iets voor u
Van de stomme film tot ‘La Vita è Bella’
Vanaf het begin van het fenomeen ‘cinema’ heeft Italië in Europa een voortrekkersrol gespeeld. Fellini en Antonioni, de spaghettiwesterns en uiteraard het neorealisme; de ‘cinemaitalia’ heeft veel ijkpunten waar kleine filmlanden als Nederland terecht jaloers op zijn. De Britse universitaire docente Mary P. Wood geeft in haar boek Italian Cinema een overkoepelend, compleet beeld van de Italiaanse cinema van het prille begin tot het heden.
In tegenstelling tot veel andere geschiedschrijvers heeft Wood er voor gekozen om in Italian Cinema geen chronologische structuur aan te houden. Het eerste, en langste, hoofdstuk behandelt de hele Italiaanse filmgeschiedenis en beschrijft in grote lijnen de meest belangrijke en opvallende kenmerken. Van de stomme film, via de fascistische cinema tot aan La Vita è Bella – alle oude bekenden komen aan bod. Ook de relevante ontwikkelingen op sociaal-maatschappelijk vlak en hun invloed op het filmklimaat worden beschreven.
Relativerend
Na dit eerste inleidende hoofdstuk pakt Wood verschillende onderwerpen uit de rijke filmgeschiedenis en behandelt deze in aparte hoofdstukken. Zo analyseert ze de historische, epische films, waarmee Italië vooral in de eerste decennia van de filmgeschiedenis grote indruk maakte en een wereldwijde voortrekkersrol had. Uiteraard wijdt ze ook een apart hoofdstuk aan het neorealisme. Ze beschrijft het als een aparte stroming, maar relativeert deze claim direct weer. Want hoe invloedrijk deze stroming ook was, veel mensen weten niet dat de neorealistische films een ongelofelijk klein aandeel in de totale productie van Italiaanse films hadden. Veel fans van het neorealisme (geïnspireerde regisseurs, cinefielen, filmdocenten) dichten het een grotere rol toe dan het daadwerkelijk had. Verder geeft Wood aan dat het neorealisme pas een decennium later werd opgenomen in de internationale cinematografische canon.
Verplicht
~
Academisch
Wood hanteert een opvallende academische schrijfstijl. Al haar beweringen worden goed onderbouwd, talloze boeken worden aangehaald en de tekst staat vol met noten en literatuurverwijzingen. Italian Cinema heeft hierdoor eerder het karakter van een academisch proefschrift dan een fijn leesboek voor de filmliefhebber. De één houdt erg van zo’n stevige stijl, een ander vindt dit niet prettig lezen.
Italian Cinema is geen boek voor iemand die meer te weten wil komen over Italiaanse films (qua inhoud en thematiek), maar geeft wel een gedegen schets van de filmsociologische achtergronden waartegen je Italiaanse films moet plaatsen. Wood is een gedegen verzamelaar van feiten over bezoekersaantallen, arbeidsrelaties en geschiedenis, en heeft dit alles gebundeld. Gezien het feit dat Wood uit alle andere boeken de belangrijkste informatie geselecteerd heeft, doet Italian Cinema wel wat denken aan een Best of... Als lezer heb je haast alles al wel een keer voorbij zien komen in de boeken van Wiegand, Landy of Bordwell & Thompson. Dit neemt niet weg dat Italian Cinema een mooi, compleet overzicht is met hier en daar leuke ‘kleine’ feitjes die je echt nog niet wist.
Italian cinema is te verkrijgen bij de gespecialiseerde boekhandel, te bestellen bij de uitgever of aan te schaffen via internet.
Prijs: 16.99
Bladzijden: 288
ISBN: 1845201620
Misschien ook iets voor u
Een zoektocht naar Nederlandse identiteit in de kunsten
Een jarenlang beleid van gastvrijheid en gulheid richting het buitenland in plaats van het stimuleren van Nederlandse kunst en cultuur heeft ervoor gezorgd dat Nederland nu de aansluiting met de internationale kunstwereld mist. In het kader van de Cultuurnota 2005 – 2008 is de discussie over het internationaal cultuurbeleid op de agenda geplaatst. Het is duidelijk dat het anders moet. Maar hoe? Het boek All That Dutch beschrijft visies van kunstprofessionals, wetenschappers en beleidsmakers uit binnen- en buitenland en bevat bijdragen van ondermeer Aaron Betsky, Chris Dercon, Boris Dittrich, Maria Hlavajova, Joeri van der Steenhoven en Bas Heijne.
~
Cultureel profiel
In het hoofdstuk Cultureel Profiel wordt geschetst hoe Nederland er op gebied van cultuurbeleid nu voor staat en waar de knelpunten zitten. Door recente politieke en maatschappelijke ontwikkelingen zijn wij nu meer naar onszelf gaan kijken. Nederland is daardoor niet langer de vrijhaven van een aantal jaar geleden: in een zoektocht naar een eigen cultuur en identiteit sluiten we ons steeds meer af van de rest van de wereld. Nederland is naar binnen gericht, provinciaals en gesloten. We durven geen risico’s te nemen en betreden de buitenlandse markt met kwalitatief veilige kunst- en cultuuruitingen. In ons huidige subsidiesysteem krijgt iedereen wat: de nadruk ligt op consensus en niet op excellentie. De aandacht gaat daardoor teveel uit naar de grote groep en niet naar het topsegment. Het spreiden van geld over vele actoren maakt het beleid bovendien onzichtbaar en weinig effectief. Een ander nadeel van het subsidiesysteem is dat het de dynamiek, de urgentie en het conflict uit kunst en cultuur haalt. Er is niet genoeg ruimte voor het verlangen en de spanning die onontbeerlijk zijn de kunst. Het experiment moet terug en dit moet worden gesteund door een ander subsidiestelsel, aldus de teneur van de auteur in dit hoofdstuk.
Uit de interviews en essays valt bovenal op te maken dat Nederlandse kunstenaars te individualistisch zijn ingesteld; daardoor bestaat er niet zoiets als typisch Nederlandse kunst. Daarbij is Nederland niet langer blank en christelijk en zelfs niet langer alleen Nederlandstalig, en dit maakt de profilering naar buiten toe erg lastig, zo stellen de auteurs in het boek. Maar is dat juist niet een sterke kant, die pluriformiteit? Willen we dan alleen Rembrandt’s en Delft’s Blauw? Ik vind dat de veelzijdidgheid juist als een kans moet worden gezien en gestimuleerd moet worden. Kunstbeleid moet hierin meer met zijn tijd meegaan en niet vasthouden aan oude begrippen van wat goede kunst is.
Cultuur en politiek
In dit tweede hoofdstuk komt de vraag aan de orde of Thorbecke’s dogma – dat kunst geen regeringszaak is – nog wel opgaat. Zeker in het internationale kunst- en cultuurbeleid wordt deze vanzelfsprekendheid steeds vaker ter discussie gesteld. Het zou volgens enkele auteurs goed zijn als kunstenaars zich meer richten op de vraagstukken waar de politiek mee worstelt, en de kunstwereld intensief betrokken zou zijn bij de politiek en de samenleving. Cultuur zou daarmee wel eens steeds meer een politiek instrument kunnen worden. Dit is niet bij voorbaat slecht vinden de essayschrijvers, zolang de kunstwereld zelf maar haar eigenheid en kwaliteit bewaakt.
Niet alleen de houding van de kunstenaar ten opzichte van de politiek moet veranderen, ook de poltici moeten hun kijk op kunst aanpassen aan de eisen van deze tijd. Regeringen verwachten tegenwoordig specifieke resultaten van hun investeringen in cultuur; internationale culturele samenwerking wordt gezien als een aspect van de traditionele buitenlandse politiek. De politiek zou zich echter wat kunst betreft opener en flexibeler moeten opstellen. Er moeten meer gedurfde investeringen worden gedaan en culturele actoren dienen in het buitenland op zoek te gaan naar samenwerkingsverbanden. Cultuur kan misschien geen problemen oplossen, het kan wel openingen scheppen en tot meer begrip leiden. Zo kan de overheid investeren in diversiteit. Als voorbeeld van een geslaagd internationaal project verwijzen de autuers naar de recente tentoonstelling 400 jaar Nederland – Marokko, waarin de eeuwenlange culturele uitwisseling tussen Nederland en Marokko werd belicht.
Cultuur en economie
Nederland blijkt onvoldoende in staat de economische vruchten te plukken van een internationale culturele profilering, aldus de kenners die in dit hoofdstuk aan het woord komen. Cultuur vervult een cruciale rol in de kenniseconomie, want identiteit en betekenis zijn sleutelfactoren in het toevoegen van economische waarde aan producten en diensten. Een eigen cultuur versterkt immers de concurrentiepositie van een land of regio en trekt toeristen. Als de gesubsidieerde cultuur haar relevantie wil waarborgen dan moeten kunstenaars volgens de auteurs nieuwe wegen verkennen en zich richten op meer diverse publieksgroepen.
Beleidsmakers vrezen dat marktwerking uitingen van hoge cultuur afstompt, maar de economen in dit boek benadrukken daarentegen juist dat de markt voldoende culturele niches voor de elite schept en niet alleen ruimte biedt aan lage cultuur voor de meerderheid. Subsidies nemen volgens hen de passie en urgentie weg, de drang om verderop te kijken. De drive van winnaars wordt alleen bij concurrentie gestimuleerd. Dit lijkt me wel erg rigoreus voor iets kwetsbaars als kunst. Kunst moet zich ook kunnen ontwikkelen buiten de druk van de markt om; sommige kunst leent zich nu eenmaal niet voor commerciële doelen. Maar ik vind wel dat kunstenaars moeten proberen andere bronnen van inkomsten te genereren dan alleen de subsidie van de overheid. Ik ga ook mee in het argument dat concurrentie heel motiverend kan werken. Je kan kunst ook te veel vertroetelen en beschermen.
Internationale reflectie
De auteurs schetsen hier hoe Nederland in een internationaal perspectief kan worden gezien. Eén van de onverwachte effecten van globalisering is dat men de blik niet naar buiten, maar juist naar binnen richt. Mensen krijgen steeds meer vragen over hun identiteit en zien zichzelf niet langer als onderdeel van een groter geheel. Volgens enkele auteurs tonen te weinig kunstenaars lef om Nederlandse kunst naar een hoger niveau te tillen. Artistieke kwaliteit wordt in een internationale context gewaardeerd. In die omgeving wordt bepaald welke kunst relevant is voor actuele ontwikkelingen. Internationale beoordeling betekent dat er een belangrijke reflectie op en impuls voor cultuur uit Nederland nodig is. De aansluiting met het internationale podium moet daarom worden gestimuleerd. Het internationale beleid is nu gericht op Nederland en zijn eigen beleid en niet om de wereld juist in Nederland binnen te halen.
Er is ook een groot verschil wat betreft receptie in het buitenland tussen de kunstdisciplines. Toppers zijn niet vaak te vinden in de zogenaamde hoge kunsten als theater en beeldende kunst, maar bijvoorbeeld wel in toegepaste kunsten als architectuur en mode. Ook het Nederlandse design doet het goed in het buitenland. Volgens de schrijvers van All that Dutch mag Nederland zich op dat gebied dan ook sterker profileren.
Theoretici en ambtenaren
Vreemd genoeg komen er bijna geen kunstenaars, verzamelaars (er zijn er ook slechts vier in Nederland) en galeriehouders aan het woord in All That Dutch. Het zijn voornamelijk ambtenaren, beleidsmakers en politici die een bijdrage leveren. Het boek staat dan ook vol met de theoretische termen die het huidige Nederlandse cultuurbeleid drijvende houden, denk aan frases als “kwaliteit, inhoudelijke waarde en beleidsmodellen”.
Van de vijf redacteuren van All that Dutch die wel zelf in de internationale kunstwereld opereren zijn er vier actief als museumfunctionaris. De buitenlandse museumfunctionarissen die hier de vrijheid en steun van het Nederlands cultuurbeleid hebben genoten, laten zich vaak negatief over ons land uit. Het ‘Nederland Vrijhaven beleid’ is niet meer relevant en niet meer bruikbaar. Te veel beleidsmakers gaan niet met de tijd mee en blijven vastzitten in systemen van logge subsidiestromen. Geen enkel land kent zo’n extreem subsidiesysteem als Nederland. Er is ook geen land dat zo graag debatteert en dingen aan de kaak stelt als Nederland, zoals ook dit boek weer duidelijk maakt.
Weinig nieuwe inzichten
Opvallend is dat de ene auteur juist pleit voor een grotere, maar dan wel andere rol van de overheid en de andere auteur vindt dat subsidies alleen maar nadelen opleveren en pleit voor een grotere rol van de markt. De rode draad in dit boeket aan opvattingen is echter wel helder: de luiken naar het buitenland moeten weer open. De eigenzinnige kwalitatieve hoogtepunten dienen te worden gestimuleerd en geëxporteerd. Er moet meer ruimte komen voor innovatie en experiment, het kunstklimaat moet zich flexibeler opstellen en dit dient te worden gestimuleerd door het verminderen van regels. De overheid moet durven investeren in een oriëntatie op het buitenland en Nederland moet langs die weg weer een identiteit vinden.
Om deze verandering te realiseren moeten we onszelf eerst een spiegel voorhouden. Dit boek is een stap in de goede richting. Toch levert All that Dutch uiteindelijk weinig nieuwe inzichten op. Msschien moet de overheid gewoon de tips te harte nemen en lef tonen door in de koplopers te investeren en deze vol trots te presenteren aan het buitenland.
Prijs: Nederlandse editie: 19,50; Engelse editie: 23,50
Bladzijden: 118
ISBN: 90-5662-462-8 (Nederlandse editie); 90-5662-463-6 (Engelse editie)
Misschien ook iets voor u
Zomerse geluiden
Hoewel het KNMI afgelopen maandag tot de conclusie kwam dat de zomer dit jaar eigenlijk best warm was, is de korte broek in juli en augustus maar weinig uit de kast geweest. Laat staan dat ik met een wit-biertje en ska-plaat in de zon kon zitten. Maar gelukkig kan het nu, op de valreep van de zomer, toch nog. Daarom twee zomerse ska-platen nog even belicht.
Mark Foggo’s Skasters – You shot me
~
Waar het verschil hem in zit? Ten eerste heeft Foggo een handvol zeer getalenteerde muzikanten om zich heen verzameld. Maar de aantrekkingskracht schuilt vooral in de volstrekte onzinteksten. Dat begint meteen al in het eerste nummer Doobeedoo, waarin in het refrein verschillende op elkaar rijmende muziekstijlen worden opgenoemd (zo is Motown soul gekoppeld aan rock’n roll). Rythm & Blues bleek echter moeilijk aan iets bestaands te verbinden, dus wordt maar wat bedacht: ‘doobeedoos’ (spreek uit als ‘doebiedoes’). En daar is dan ook meteen de titelverklaring van het nummer. Sprekend zijn ook frases als Feeling like a football lying on the ground: everybody wants to kick you around (Deadbeat) en I can’t drink, ‘cause you can’t drive (You can’t drive). You shot me is kortom een kwalitatief hoogstaande plaat die helemaal nergens over gaat.
Madness – The dangermen sessions volume 1
~
De enige positieve uitwerking die The dangermen sessions volume 1 kan hebben is dat mensen die Madness uit de disco kennen, deze plaat kopen en zodoende uitgedaagd worden zich te verdiepen in de geschiedenis van ska, reggae en rock steady. Mocht je Shame & scandal echter al in zeven verschillende versies hebben, dan voegt deze weinig meer toe.
Mark Foggo's Skasters // Madness
Album: You shot me // The dangermen sessions volume 1Link: Website Mark Foggo
Misschien ook iets voor u
De keizer van de onzin
Na alle honderdnegentig bladzijden doorgenomen te hebben, komen we al snel tot een allesomvattende conclusie: Haruki Murakami is nog steeds een enorme mafkees. Met de verhalenbundel De olifant verdwijnt verbaast Murakami wederom zijn wereldwijde publiek met zijn absurde verhaallijnen en Japans-westerse logica. Korte verhalen vol vreemde gebeurtenissen zorgen voor hilariteit waar je mond van openvalt.
Het heeft even geduurd, maar twaalf (!) jaar na het uitkomen van het Japanse origineel heeft Jacques Westerhoven de Nederlandse vertaling van De olifant verdwijnt gepubliceerd. Wie al tijden snakt naar nieuwe Murakami-humor zal niet teleurgesteld worden door het resultaat. Sprookjesachtige onwaarschijnlijkheden spelen de hoofdrol in de korte verhalen over broodjesrovers, verdwijnende olifanten en TV-people. Haruki Murakami heeft zijn fantasie wederom de vrije loop gelaten en blijft trouw aan de schrijfstijl die hij hanteerde in zijn wereldwijde succes De jacht op het verloren schaap. De olifant verdwijnt is weliswaar meer van hetzelfde, maar weet toch weer te verassen.
Rijke fantasie
~
Weinig veranderd
Wie bekend is met het werk van Murakami zal de overeenkomsten tussen De jacht op het verloren schaap en de verhalenbundel De olifant verdwijnt niet ontgaan. Murakami’s hoofdpersonen zijn over het algemeen vrijgezelle mannen van rond de dertig, die ietwat lui zijn en van een pilsje houden. Altijd komen ze in onwerkelijke situaties terecht en altijd accepteren ze op een zakelijke, objectieve manier wat hen overkomt. Verder zijn de gebeurtenissen die hen bezighouden altijd nét over the top. Vooral dit laatste terugkerende aspect maakt dat de verhalenbundel ondanks alle overeenkomsten geenszins saai is: elk verhaal ontpopt zich op een dusdanige onvoorspelbare manier dat de lezer zich telkens afvraagt welk hersenspinsel van Murakami centraal zal staan op de volgende bladzijde. Elk verhaal kan overal over gaan en meestal overtreft het onderwerp het meest vreemde dat je kunt bedenken.
Uniek
De olifant verdwijnt kan alleen maar omschreven worden als uitzonderlijk. De verhalenbundel bestaat uit een verzameling bovennatuurlijke gebeurtenissen, bekeken met een onvoorstelbare nuchterheid. Humoristische filosofie over burgerlijke onderwerpen leiden tot onwaarschijnlijke situaties en vice versa. Murakami is een fantast, komiek en begaafd schrijver en De olifant verdwijnt bewijst dit eens te meer. Hij verdient zonder twijfel de titel ‘keizer van de onzin’.
Prijs: 17,50 (paperback)
Bladzijden: 190
ISBN: 90-450-1511-0
Misschien ook iets voor u