Boeken / Fictie

Overtuigend, verrassend

recensie: Schijngestalte

.

Deze tekst prijkt op de achterkant van Banville’s roman Schijngestalte. Normaliter dien je de lovende teksten achterop een boek met een korreltje zout te nemen, maar in dit geval zit er wel degelijk een kern van waarheid in. Voornamelijk het eerste gedeelte van het statement manifesteert zich steeds duidelijker. Nadat in 1989 zijn roman Het boek der getuigenis genomineerd was voor de Booker Prize, heeft zijn nieuwe roman The Sea dit jaar de prijs in de wacht gesleept. Het zal waarschijnlijk niet lang meer duren voordat de selecte groep Banville-kenners is uitgebreid tot een hele schare gedreven fans.

Smaakt naar meer

~

Niet dat het winnen van de Booker Prize alléén dat tot gevolg zou kunnen hebben, maar het leidt in ieder geval tot iets meer bekendheid. En het kan haast niet anders dan dat men na het lezen van één van Banville’s boeken verlangt naar meer. Dit is wellicht een gewaagde uitspraak – zeker voor iemand die slechts één boek van de schrijver gelezen heeft. Maar tijdens het lezen van Schijngestalte raakte ik zo onder de indruk van de schrijfstijl van deze taalvirtuoos. Als vervolgens op datzelfde moment me het bericht bereikt dat Banville dit jaar de Booker Prize heeft gewonnen, kan mijn enthousiasme niet op.

Lang

Het eerste wat opvalt als je Schijngestalte openslaat en begint te lezen, zijn de lange zinnen. Banville is allerminst kort van stof. De ene na de andere volzin passeert de revue. En waar dit bij andere schrijvers al snel uitmondt in onleesbare gedrochten, vormt het hier juist één van de sterke punten van het boek. De lange zinnen ontaarden nooit in een onleesbare brij. Ze geven je aanvankelijk juist het gevoel dat je met alledaagse spreektaal geconfronteerd wordt. Maar niets blijkt echter minder waar:

De vorige keer dat ze over de slapende Vander had gewaakt leek hij haar te mijden door zo vreemd uit zichzelf weg te drijven, maar nu hij meer bewusteloos dan in slaap was, manifesteerde hij zich duidelijker dan in wakkere staat; zo, met gesloten ogen op zijn rug liggend, fronsend alsof hij zich concentreerde op een puzzel of een probleem, bevolkte hij haast de hele kamer en wekte de indruk dat er behalve hij en zij nog anderen waren, een zwijgend, ongezien gezelschap.

Vorm en inhoud

Maar genoeg over de vorm. Het boek gaat ook nog ergens over. In Schijngestalte maken we kennis met de oude en zieke Alex Vander, een literatuurwetenschapper en geleerd schrijver. Hij is geboren in België en is tijdens de Tweede Wereldoorlog ternauwernood zijn bezette geboorteland ontvlucht. Tenminste, dat is het verhaal dat Vander aan iedereen heeft verkondigd. Vander is echter niet wie hij lijkt te zijn. Al bijna een heel leven lang vult hij zijn dagen met het vertellen van leugens over zichzelf – totdat er op een dag een brief komt. Een onbekende vrouw dreigt hem te ontmaskeren. Vander reist af naar Turijn om deze vrouw te ontmoeten in de veronderstelling dat hij haar in zijn macht zal kunnen krijgen, en hij zo het noodlot van een pijnlijke ontmaskering zal kunnen ontlopen.

Verrassing

Aanvankelijk ben je als lezer voortdurend op zoek naar de ware Alex Vander. Wat is zijn geheim? Welk gruwelijk verleden houdt hij zo angstvallig verborgen? Maar naarmate het boek vordert, verdwijnen deze vragen steeds meer naar de achtergrond. Steeds vaker gaan je gedachten uit naar de relatie tussen Vander en de vrouw die hem dreigt te ontmaskeren: Cass Cleave. Vanders gruwelijke geheim doet er niet meer toe. De geheimen die Cleave bij zich draagt zijn misschien nog wel veel interessanter. Dat maakt Schijngestalte tot zo’n onderhoudend boek: het blijft keer op keer verrassen. Uiteindelijk loopt het allemaal totaal anders af dan je aanvankelijk had gedacht. En dat is niet alleen voor de lezer een verrassing, maar ook voor Alex Vander. Die is meer te weten gekomen over zijn verhulde jeugd dan hij zelf ooit had durven vermoeden.

Boeken / Non-fictie

De werkelijkheid nieuw leven inblazen

recensie: Het doorsneedenken

Het doorsneedenken van de Amerikaan Curtis White is een boek dat men met groeiend ongenoegen leest: de premisse is veelbelovend, maar na enkele hoofdstukken beginnen White’s drammerige toon en zijn lust tot uitweiden je tegen te staan, en tegen de tijd dat je op de helft zit betrap je jezelf erop dat je voortdurend het resterende aantal pagina’s aan het tellen bent.

De titel van deze cultuurkritiek verwijst naar een verschijnsel dat de Amerikaanse cultuur al enkele decennia in haar greep schijnt te hebben. Wat dit doorsneedenken precies behelst wordt niet uitgelegd, maar haar belangrijkste doel, zo schrijft White, is: “te zorgen dat de verbeelding niet op de loop gaat, niet vrij kan rondwaren en zeker geen eigen krachtige dingen kan doen.” We vinden het doorsneedenken in de media, die enkel vermaak bieden; aan de universiteiten, waar cultural studies een egaliserend effect op de kunsten hebben; in de politiek, waar het bedrijfsleven de dienst uitmaakt en de zegeningen van een op consumptie gerichte monocultuur predikt.

Andreas Gursky, 99 Cents, 1999.
Andreas Gursky, 99 Cents, 1999.

Een groot deel van zijn boek besteedt White aan het op de korrel nemen van personen en verschijnselen die hij karakteristiek acht voor het doorsneedenken. Zo vertelt hij over Fresh Air, een cultureel programma waar de presentator meer aandacht heeft voor het privéleven van de gasten dan voor hun werk, en over Julia Cameron, een New-Age schrijfster die de mond vol heeft van ‘eenheid met het universum’ maar ondertussen vooral op geld uit blijkt te zijn. Soms zijn die aanvallen vermakelijk – zoals wanneer White het crypto-fascisme in Spielbergs A.I. en Saving Private Ryan ontmaskert -, vaker missen ze hun doel omdat de persoon in kwestie hier niet bekend is.

Afgestompte zintuigen

Het perspectief dat White hanteert schippert tussen microscopisch en telescopisch. Het ene moment schrijft hij op de vierkante millimeter, dan weer daalt er een dikke nevel van jargon neer over zijn gedachten. White’s Amerika houdt het midden tussen de totalitaire staat uit 1984 en Disneyworld, waar de inwoners, als ze geen geestdodend werk doen voor een multinational, comateus voor de televisie hangen. Wat stoort – afgezien van dat het een clichébeeld is, en White beter zou moeten weten – is de (Marxistische) gewoonte om het individu neer te zetten als een speelbal van hogere machten. Bij White zijn Amerikanen nooit gewoon lui of dom, maar worden ze geestelijk ‘vermoord’ door de entertainmentindustrie en het bedrijfsleven.
White’s ideeën zijn niet nieuw: ze voeren via de Franse poststructuralisten terug op het idealisme van Hegel. Wat deze filosofen gemeen hadden was hun heilige geloof in het vermogen van kunst om, om met Joseph Brodsky te spreken, “de werkelijkheid nieuw leven in te blazen.” Niet door met vlaggen te zwaaien en pamfletten te strooien –zowel de gezwollen heroïek van Spielberg c.s als het engagement van professor Afro-Amerikaanse studies Cornel West zijn White een gruwel – maar door onze afgestompte zintuigen af te stoffen, en, zoals de door White geciteerde Russische literatuurcriticus Viktor Sjklovski schreef, ” taal op te frissen.”

Kunst die hiertoe in staat is vindt White de films van David Lynch, de muziek van de Talking Heads en de gedichten van Wallace Stevens – een gezelschap wiens voornaamste overeenkomst eruit lijkt te bestaan dat hun werk zich niet een, twee, drie laat duiden. White neemt eenieder onder vuur die de autonomie van zulke kunst aan banden probeert te leggen. Dus is hij tegen een vaste canon omdat deze vitale kunst reduceert tot ‘kreupele museumstukken’, veroordeelt hij kunstenaars die in opdracht van het bedrijfsleven werken, en pleit hij doodleuk voor afschaffing van de musea. White’s vertrouwen in de verbeelding neemt op sommige plekken utopische vormen aan, waardoor het beeld ontstaat van een man die afkeurend staat tegenover alles wat is, en waarderend ten opzichte van alles wat kan zijn. White wil verandering. Punt. Dat hij zich daarmee net zo dogmatisch opstelt als de neoconservatieven die hij zegt te bestrijden, lijkt hem niet op te vallen – laat staan te deren.

Film / Achtergrond
special:

Johnny Kraaijkamp op de Hollandse Filmnacht

.

Samensteller Doense lijkt ermee in zijn maag te zitten. Tijdens een overleg bij het depot van het Filmmuseum vertelde iemand dat hij een grappig bedrijfsfilmpje van IBM had gevonden met Johnny Kraaijkamp in de hoofdrol. “Heeft hij ook niet meegespeeld in een Tiroler seksfilm?” riep iemand anders. En voordat Doense het wist, kreeg Kraaijkamp wel een heel prominente rol in zijn Hollandsche Filmnacht – vooral in de dieptepunten. “Maar ik vind Kraaijkamp wel een groot acteur, die een flinke stempel op de Nederlandse filmwereld heeft gedrukt”, stelt hij bij voorbaat verontschuldigend.

Muiderslot

~

Eigenlijk doet Doense niet aan rode draden. Zijn Hollandsche Filmnacht moet een “grabbelton” zijn aan korte filmpjes, commercials en korte films. Toch is er naast Kraaijkamp nog een aantal terugkerende thema’s. De reclames van de mousserende wijn Keller-Geister bijvoorbeeld: “fris en wit. Dat is wijn waar pit in zit”. Elk jaar laat Doense bovendien een aflevering zien van Secret File USA. Deze Amerikaanse serial uit de jaren vijftig is in Nederland opgenomen, maar speelt zich af in heel Europa. Dit jaar moet een spion worden gered uit een Italiaans kasteel dat wel verdomd veel op het Muiderslot lijkt.

Van een racistische moppentrommel uit het polygoonjournaal en de foute films waarmee Nederlandse sterren in Hollywood wilden doorbreken, schakelt Doense gemakkelijk over naar de hoogtepunten. Zo toont hij de bekroonde animatiefilm Vent, het regiedebuut van Pieter Kuipers, Darkling, en Het Rijexamen, een grappige korte film die dit jaar tijdens het Nederlands Filmfestival in première ging.

Porno

Als allerlaatste traktatie komt Doense met de hoofdfilm Geen Paniek. “Een schitterende kopie met prachtige kleuren. Net gerestaureerd door het Filmmuseum.” En wie speelt daarin de hoofdrol? Jawel, Johnny Kraaijkamp. “Ik kan me niet voorstellen dat hij daar niet trots op is: het is een best leuke film.”

Kraaijkamp komt er trouwens nog goed vanaf. Die Stoßburg, de softpornofilm van Franz Marischka waarin hij een van de hoofdrollen speelt, heeft Doense niet kunnen vinden. Maar er is nog wel ruimte om de trailer te laten zien. Wie deze nog op 35 mm heeft liggen, krijgt een vipbehandeling bij het Filmmuseum: gratis kaarten en gratis bier. Wel vooraf even melden bij Doense zelf.

De Hollandsche Filmnacht
22:00 Filmmuseum Cinerama

Speelduur: ongeveer 160 minuten, maar je kunt voor de hoofdfilm weggaan.

Muziek / Album

Die vuist omhoog voor Disturbed

recensie: Disturbed - Ten Thousand Fists

Tienduizend vuisten in de lucht! Hoewel Disturbed zijn hoogtijdagen reeds achter zich heeft liggen – en met hen de meeste (nu-)metalbands die pakweg vijf jaar geleden zo hard aan de weg timmerden – is het nog steeds de belangrijkste doelstelling van de band om de vuisten de lucht in te krijgen. Met debuut The Sickness (2000) en opvolger Believe (2002) lukte dat prima. Het nieuwe Ten Thousand Fists lijkt daar geen uitzondering op te zijn.

Huiskamervraag: wat is de belangrijkste overeenkomst tussen

Staind
, Ill Nino en Disturbed? Oké, het zijn drie bands die hun geld verdienen met het maken van nu-metal. Maar het antwoord op de vraag was eigenlijk dat de bands alledrie nauwelijks enige waarde lijken te hechten aan muzikale evolutie. Alsof ze de tijd met hun muziek even stil willen zetten. Of zouden ze gewoon op veilig willen spelen?

Bekend recept

~

Zoals misschien al te verwachten was hoeft er ook van Ten Thousand Fists van Disturbed niet veel schokkends verwacht te worden. Het recept is inmiddels bekend: brave melodieën en agressieve teksten worden met stevige gitaarmuren ingebouwd in pakkende rocksongs. Niets nieuws onder de zon dus. Wat wél bijzonder is, is de cover van Genesis’ Land Of Confusion. Een nummer dat zich perfect leent om de crossover-elementen van Disturbed overheen te vouwen. Natuurlijk ontbreekt in deze track het, inmiddels kenmerkende, aapachtige ‘oh-ah-ah’ van zanger David Draiman niet. Zoals dit trouwens gedurende het album regelmatig te horen is, zo vaak dat het enigszins op de zenuwen gaat werken.

Succesformule

Tot zover de vernieuwingen op dit album, afgezien van het feit dat dit het eerste album is met John Moyer (ex-The Union Underground) op bas. Toch is dit allerminst een sleetse cd, simpelweg omdat de muziek van Disturbed nauwelijks slijtageplekken vertoont. Waar oude tracks van bijvoorbeeld Limp Bizkit of Korn nog wel eens enigszins gedateerd overkomen, is de muziek van Disturbed nog altijd helemaal van deze tijd. Oké, de band van Draiman en co. bestaat ook heel wat minder lang, maar alsnog lijkt het erop dat Disturbed een succesformule te pakken heeft. Die het, geheel terecht overigens, voorlopig niet meer los zal laten. Het is een gegeven dat sommige mensen misschien tegen het hoofd zal stoten, maar kwalijk kun je het Disturbed niet nemen.

Zeker niet als je je bedenkt dat ook Ten Thousand Fists weer enkele haast verslavende songs bevat. Naast het eerder genoemde Land Of Confusion verdienen namelijk ook het aanstekelijke Sons Of Plunder, het furieuze Guarded, en de iets minder toegankelijke afsluiter Avarice speciale vermeldingen. Dat de eerste single Stricken eigenlijk het minste nummer van het album is, zullen we dan maar als schoonheidsfoutje betitelen. Omhoog met die vuist!

 

Film / Films

De holheid van matroesjka’s

recensie: Les Poupées Russes

Regisseur Cédric Klapisch vertelde in L’Auberge Espagnole (2002) al over het ingewikkelde internationale studentenleven van de jonge Fransman Xavier (Romain Duris). Toen reisde de Parijse student weg van familie en vrienden om in Barcelona Spaans te leren en stage te lopen. Hij woonde daar in een huis met andere internationale studenten, en door hun gezelschap werd de neurotische Xavier wat losser en maakte hij voor het eerst kennis met de wereld van de volwassenen.

From Russia with Love

~

In Klapisch’s vervolg op L’Auberge Espagnole, Les Poupées Russes, vertelt Xavier over zijn ervaringen als dertiger, als gefnuikt schrijver en als jongeman met een gezonde interesse voor het andere geslacht. Dat gebeurt in een lange flashback. Of eigenlijk is het een soort bekentenis waarbij, net als bij de echte matroesjkapoppetjes, na elk vriendinnetje zich weer andere scharrel aandient – tot het moment waarop Xavier zijn laatste kippetje verschalkt. Dat is de Britse Schone Wendy (Kelly Reilly), die wel eens Xaviers ware liefde zou kunnen zijn, en die ook al voorkwam in de vorige film. Maar voor we daar zijn aangekomen, passeren nog veel love interests de revue, onder wie een topmodel en Xaviers ex Martine (Audrey Tautou). Ook reizen we met de verteller onder meer naar Rusland om daar een huwelijk bij te wonen, dat hem aan het denken zet over de aard van relaties.

Veel Europa, weinig Europeaans

~

Doordat het verhaal een soort Droste-vertelling is, en omdat het tempo vrij hoog ligt, is Les Poupées Russes soms wat lastig te volgen. Halverwege vraag je je af hoe we ook al weer waren begonnen. Wat ook bijdraagt aan dit ongemak, is de bloedirritante Xavier. Vanaf de eerste minuut zou de kijker de nasaal drenzende uitvreter het liefst negeren, maar dat gaat moeilijk omdat hij nu eenmaal in elke scène voorkomt. Doordat je dan automatisch de aandacht probeert te verleggen naar de bijrollen, die wèl leuk zijn, wordt het lastiger het precieze verloop van het verhaal te schetsen. Jammer is ook dat de film volzit met Franse woordgrapjes, die grotendeels verloren gaan in de ondertiteling. Een terugkerende grap over meedraaien in de grotemensenwereld komt bijvoorbeeld totaal niet uit de verf. Dat is raar, want de film heeft wel een soort Europese pretentie. Ten eerste omdat Xaviers vrienden allemaal ‘Europeanen’ zijn. De film lijkt af en toe een lofzang op het verdrag van Maastricht, met Xaviers constante gereis. Maar ook omdat L’Auberge Espagnole een vrij grote hit was in Europa. Je zou denken dat Klapisch toch een beetje rekening zou houden met de mogelijkheid van een anderstalig publiek. Dat is tenslotte het expliciete onderwerp van Les Poupées Russes, als Xavier meeschrijft aan een internationale televisiefilm.

Klop klop

De film eindigt met de hereniging van Xavier met zijn liefje. Door zijn gestoethaspel met de vrouwtjes leert Xavier dat je in een relatie soms compromissen moet sluiten. En dat je de ander soms dingen moet vergeven die je heel erg gekwetst hebben. Curieus, dat een film die zozeer draait om het motto “niet het doel, maar de reis”, zou eindigen met een echte afsluiting. Waarom is dit meisje de ware? Uiteindelijk blijken de matroesjka’s gewoon hol te zijn.

Film / Films

Creatief met klei

recensie: Wallace & Gromit: The Curse of the Were-Rabbit

Na een aantal bekroonde korte producties is het duo Wallace en Gromit nu in de bioscoop te zien in The Curse of the Were-Rabbit. Hoewel Chicken Run in Nederland een groot succes was, zijn deze oudste creaties uit de Aardman-stal hier nog redelijk onbekend. Deze eerste lange speelfilm rondom deze sympathieke klei-figuurtjes zal daar ongetwijfeld verandering in brengen. Als het al geen hype wordt.

~

In The Curse of the Were-Rabbit zijn de dorpsgenoten van Wallace en zijn hond Gromit geheel in de ban van de jaarlijkse groentewedstrijd. Iedereen heeft zich vol overgave gestort op de kweek van gigantische courgettes, pompoenen en winterpenen in de hoop de gouden wortel binnen te halen. Om hun oogst te beschermen tegen hongerige konijnen, hebben de fanatieke deelnemers hun moestuinen elektronisch laten beveiligen bij Anti-Pesto; het ongediertebestrijdingsbedrijf van Wallace en Gromit. Wanneer een konijn in een van de tuinen gesignaleerd wordt, schieten Wallace en Gromit in actie om het indringertje te vangen.

Vegetarisch monster

Alles gaat perfect, totdat op een ochtend alle tuintjes veranderd zijn in een complete ravage. Volgens de pastoor het werk van een enorm monster. De inwoners van het dorp zijn in rep en roer, want als dit groenteverslindende monster blijft toeslaan, kan de wedstrijd niet doorgaan. Omdat menigeen het laatste simpelweg niet zou overleven, besluiten ze dat het monster zo snel mogelijk uitgeschakeld moet worden. En wel door Wallace & Gromit.

Liefde

De eerste lange speelfilm van Wallace en Gromit is zo’n visueel spektakel, dat je je bijna niet kunt voorstellen dat alles wat je ziet van klei gemaakt is. Wetend dat een filmseconde uit 24 beeldjes bestaat en de makers voor elk beeldje iets aan de poppen moesten ‘verkleien’, kan je niet anders stellen dan dat de medewerkers van Aardman Productions veel liefde voor hun vak hebben. Een liefde die er bij elk beeld vanaf druipt, want het is duidelijk dat kosten noch moeite zijn gespaard om alles er zo sensationeel en levendig mogelijk uit te laten zien. De scène waarin Wallace en Gromit gewekt worden door een ingenieus alarmsysteem is zo duizelingwekkend snel en knap gemaakt, dat het onbegrijpelijk is dat er geen computer aan te pas is gekomen. Slechts bij een paar scènes was er sprake van digitale interventie, maar dan ook alleen voor ‘onschuldige’ zaken als het creeëren van mist en elekriciteitsgolven. Voor de rest is alles onvervalste handycraft.

Expressieve hond

~

Het is bijna wonderlijk hoe de makers van The Curse of the Were-Rabbit plasticine poppen hebben weten om te toveren tot persoonlijkheden van vlees en bloed. Van hoofdpersoon Wallace tot aan de konijnen toe hebben alle figuren hun eigen karakter. Vooral aan de hond Gromit herken je het ware vakmanschap. Omdat hij niet kan praten, ligt alle nadruk op zijn visuele en lichamelijke expressie, die zo knap zijn vormgegeven dat zijn persoonlijkheid even helder is als die van de sprekende figuren. Ook de stemmen zijn overigens (in de originele versie) bijzonder goed gecast. Als je Wallace (Peter Sallis) hoort, weet je meteen wat voor vlees je in de kuip hebt: een trage, ietwat simpele ziel met louter goede intenties. Ook Helena Bonham Carter en Ralph Fiennes zijn uitmuntend als dame van stand Lady Tottington en de arrogante Victor Quartermaine.

Humor

Naast het feit dat The Curse of the Were-Rabbit indrukwekkend is om naar te kijken, is de film vooral erg grappig. De humor zit hem voornamelijk in originele visualisaties en slapstick-achtige toestanden, maar ook in de karakters van Wallace en Gromit en hun onderlinge verhouding (simpel baasje versus slimme hond). Verder zitten er een aantal ‘verborgen’ geintjes in, zoals de titels in de boekenkast van kaasliefhebber Wallace (East of Edam en Fromage to Eternity) en het nummer Bright Eyes van Art Garfunkel dat op de radio voorbijkomt wanneer Gromit achter de Were-Rabbit aanzit. Kortom: The Curse of the Were-Rabbit is op en top vermaak voor jong en oud!

Film / Films

Waalse directheid

recensie: Folie privée

Er bestaat zoiets als een Waalse stijl binnen de cinema. Deze wordt vooral in leven gehouden door Jean-Pierre en Luc Dardenne, die met La promesse, Rosetta en L’enfant drie meesterwerken op rij afleverden. Hun films vallen rauw op je dak, door het sobere realisme, het directe camerawerk en de grijs-grauwe decors waartegen ze zich afspelen. Het beeld van Wallonië dat de gebroeders schetsen is er één van armoede en depressiviteit.

Joachim Lafosse gaat in Folie privée nog een stap verder dan de Dardennes. Niet alleen heeft hij zijn personages opgesloten in nauwe kaders en zit hij ze op de huid met de camera, ook heeft hij het beeld ontdaan van iedere vorm van stilering. De kleuren zijn vaal en een beetje vies, kunstlicht wordt er nauwelijks gebruikt. Het is alsof Lafosse iedere grens tussen zijn filmwereld en de werkelijkheid heeft willen opheffen, zo direct voelt Folie privée aan.

Puinhoop

~

De film is daardoor, vanaf het eerste moment, niet gemakkelijk, wat mede te danken is aan het verhaal. Aan het begin komen moeder Pascale en haar zoontje Thomas thuis. Ze treffen een grote puinhoop aan. Vader Jan ligt nog in bed, maar ongewenst, zoals uit Pascale’s reactie blijkt. Zo meteen komt haar nieuwe vriend Didier zijn intrek nemen, dan moet hij echt weg zijn. Maar Jan is niet van zins gehoor te geven aan haar oproep. Hij houdt van Pascale en Thomas, zegt hij, en kan niet zonder hen. Hij blijft, scheidingspapieren of niet.

Hysterisch

Wat volgt is een thrillerachtig kammerspiel, rondom de driehoeksrelatie van Pascale, Jan en Didier, met zoontje Thomas als bliksemafleider. Maar Lafosse maakt geen echte thriller; daarvoor is hij te veel uit op realisme. Wel laat hij de kijker zich afvragen wie er gelijk heeft, en vooral, wie er gek is. Jan verandert van een schreeuwend monster in de ene scène in een psychologisch wrak in de andere; Pascale is het grootste deel van de tijd hysterisch; Didier vertrekt eerst en gooit Jan later uit huis. Hun mentale labiliteit neemt rechtevenredig toe met de onderlinge spanningen.

Claustrofobisch

~

Lafosse symboliseert de toestand van de personages door hen in verstikkende ruimtes te plaatsen, zowel waar het gaat om het camerawerk als om de plaats waar het verhaal speelt. Consequent kiest hij ervoor zo veel mogelijk op de personages in te zoomen, en dus zo weinig mogelijk van hun directe omgeving te tonen. De meeste scènes spelen zich bovendien binnen af, wat het claustrofobische karakter versterkt.

Smetjes

Ondanks deze vormvastheid overtuigt Folie privée toch niet helemaal. Door de stijl komt de film een beetje over als een (iets te goed gemaakte) home movie, en het acteerwerk is daar ook naar – al kan dit natuurlijk evengoed als pluspunt opgevat worden. Enigszins teleurstellend is het slot van de film, niet zozeer door de manier waarop het verhaal eindigt als wel door de manier waarop Lafosse het in beeld brengt. Waar hij een prachtige breuk had kunnen creëren door op het weiland uit te zoomen en de personages weer lucht te geven – passend bij het verhaaleinde – houdt hij stug vast aan zijn stijl. Twee kleine smetjes op een verder benauwend realistische film.

Film / Films

Sprookjesachtige rommelfilm

recensie: The Brothers Grimm

Voor een heldere verhaallijn hoef je niet naar een film van Terry Gilliam te gaan; de ex-Python moet het vooral hebben van een sfeervolle en visueel interessante aankleding en een vleugje absurdistische humor. En omdat hij meestal wars van alle conventie zijn eigen gang gaat kan Gilliam daarmee prima uit de voeten. The Brothers Grimm, zijn eerste film sinds zeven jaar, is echter in de eerste plaats een Hollywoodproduct. Met het sprookjesachtige avonturenverhaal lijkt Gilliam een breed publiek voor zich te willen winnen.

~

Zoals de titel al zegt zijn de hoofdrollen in deze film weggelegd voor de gebroeders Grimm, de beroemde Duitse sprookjesschrijvers. Gilliam vertelt het verhaal over de jonge jaren van Wilhelm en Jacob (respectievelijk gespeeld door Matt Damon en Heath Ledger), die met list en bedrog geld proberen te verdienen aan het bijgeloof van de plaatselijke bevolking. En dat bijgeloof tiert welig op het Duitse platteland van 1812. De bewoners van afgelegen dorpjes zijn als de dood voor heksen, demonen en andere nare wezens. De gebroeders Grimm bevrijden hen graag van deze (niet bestaande) nachtmerries, tegen een goede prijs uiteraard. Als een Napoleontische generaal die met zijn legermacht het land bezet houdt de broers oppakt en hen beveelt om te kijken wat er in het dorpje Marbaden aan de hand is, komen ze in aanraking met échte mysterieuze zaken.

Stuurloos

Tot zover is het nog prima te volgen. Daarna verandert het verhaal in een stuurloze potpourri van bekende sprookjes, vreemde figuren en absurde wendingen. Als kijker kun je weinig anders doen dan achterover leunen en de gebeurtenissen met verbazing over je heen laten komen. Gelukkig is Gilliams film, zoals altijd, een lust voor het oog. Het sfeervolle, spookachtige decor, dat doet denken aan de films van Tim Burton, komt door het camerawerk goed tot zijn recht. Interessant zijn ook de bijrollen. De rol van generaal Delatombe wordt met flair gespeeld door Jonathan Pryce, maar Peter Stormare steelt de show met zijn rol als de overdreven dramatische Italiaanse beul Cavaldi.

~

Af en toe vallen er verwijzingen naar het Monty Python-verleden van de regisseur te ontdekken. Rochelende ouwe besjes en andere miserabele armoedzaaiers passeren de revue. Erg Pythonesk zijn ook de martelingen die de hulpjes van de gebroeders Grimm moeten ondergaan. De absurde humor van Gilliam is vermakelijk, maar komt in deze film niet helemaal tot zijn recht. Het verhaal van The Brothers Grimm is op zich erg humorloos en leent zich weinig voor Gilliams komische uitspattingen.

Toverbonen

Wat in deze film nog het minst tot de verbeelding spreekt, zijn de karakters van de gebroeders Grimm zelf. Damon legt in zijn rol nog wel enige humor en zelfspot, maar Ledger (The Patriot, Monster’s Ball) is slechts beeldvulling en is op geen enkel moment boeiend om naar te kijken. Dan is er nog een tenenkrommend jeugdtrauma aangaande ’toverbonen’ dat koste wat kost tot een goed einde gebracht moet worden. En natuurlijk is daar weer de onvermijdelijke love interest waar beide broers om strijden. Daarmee is het probleem van de film wel aardig samengevat: Gilliams film heeft potentieel, maar raakt verstrikt in de formules waar een Hollywoodfilm als deze blijkbaar aan moet voldoen. De regisseur kan in het vervolg beter weer zijn eigen plan trekken. Met deze film heeft Gilliam de verwachtingen van zijn fans niet waargemaakt, en de bioscoopgangers die zijn werk nog niet kennen zal hij maar met moeite kunnen enthousiasmeren.

Muziek / Album

Een aangenaam halfuurtje

recensie: Supergrass - Road to Rouen

.

Neen, dat is het niet, kan ik verklappen nu hij inmiddels al een paar dagen in diezelfde cd-speler vastgekoekt zit. Neem van mij aan, je kunt Road to Rouen gerust als volwaardig album beschouwen. Echter, of er erg veel ‘nieuwe fans’ mee vergaard gaan worden? Ik vraag het me af. En of al die ‘eerste uur’-fans van de I Should Coco-generatie hier wel zo blij mee zijn? Ook dát is de vraag. Want dit nieuwe werk van die onbezonnen rondspring-rockers bevat geen vrolijke uptempo-muziek meer. Verdwenen is ook de onbesuisd lollige pretpunk en hetzelfde geldt voor de vrolijke toegankelijke rockliedjes waar Supergrass zijn (terechte) faam mee vergaarde.

~

Sterker nog, dit nieuwe album spot met alle popwetten. Een opener van meer dan zes minuten waarbij in de eerste twee minuten geen woord gezongen wordt? Mijn eega vond Supergrass best leuk, maar is inmiddels definitief afgehaakt. Weg is die happy happy, joy joy-uptempo rock. Weg zijn die songs zonder zorgen en zonder sores. Supergrass is volwassen geworden. Welkom Road to Rouen, welkom, diepgang en gelaagdheid. Iets dat je van Supergrass tot voor kort wellicht nooit verwachtte. Met recht een indrukwekkende stap naar ‘volwassen worden’.

Rustige, relaxte stijl

De stijl van het complete album? Rustige, relaxte, sferische, serene op piano gebaseerde ballades – met af en toe een gitaargeoriënteerde uitschieter. Neem die eerder genoemde opener Tales of Endurance (Parts 4, 5 & 6). Een Pink Floyd-achtig epos, bestaand uit (zoals de titel natuurlijk al doet vermoeden) drie duidelijk te herleiden gedeelten. In z’n geheel ook een schitterend stuk. Het nummer grijpt tevens een beetje terug naar de eerste plaat van The Alan Parsons Project, Tales of Mystery and Imagination. Dan de single, het zeer rustige, met veel strijkers verfraaide St. Petersburg. Tip: op Roadtorouen.com is de mooie stemmige clip te zien, de Nederlandse clipstations vinden het nummer hoogstwaarschijnlijk toch niet commercieel genoeg.

Roxy Music

Sad Girl is ook zo’n goed pianonummer. Inclusief zeer onverwachte (epische) brug die opbouwt naar het laatste refrein en couplet. Het volgende nummer bevat wederom zwaar aangezette violen. Een gigantische massaliteit en vrij extreme ritmes herinneren onherroepelijk aan Roxy Music. Hou je van die band? Dan zul je dit album zeer kunnen zeker waarderen. De titel van het vierde nummer (Roxy) lijkt zelfs naar deze band te refereren. Coffee in the Pot is, met alle respect, een muzikaal niemendalletje. Bij het titelnummer is de Supergrass-vrolijkheid en onbezonnenheid ver te zoeken. Hou je van een op een Yes-achtige progrockriff gestoelde rocksong? Dan ben je voor altijd verkocht en koop je dit album alleen al blindelings vanwege het titelnummer. Kick in the Teeth (mét Beatle-intro) doet nog het meest denken aan de Supergrass-nummers zoals we die op vorige albums al hoorden. Low C, is wederom midtempo. Wederom een piano-nummer. Wederom die Lennon-fähige galm over die herkenbare Supergrass-stem van Gaz Coombes. Toch absoluut ook mét kwaliteit.

Het moet gezegd, ieder nummer riekt naar Supergrass. Zonder duidelijk van plagiaat beschuldigd te kunnen worden, is Road to Rouen met recht een zeer okay resultaat te noemen. Op z’n Frans gezegd: chapeau! Of de fans blij zijn met deze rigoureuze ommezwaai? Nogmaals, ik vraag het me af. Maar dat lijkt de band zelf niet te deren. Ze wijzigen die muzikale koers gewoon. En dat is op z’n minst dapper. Trouwens, hoe erg is een beperkte albumlengte eigenlijk nog als acht van de negen nummers bovengemiddeld goed zijn? Dan draai je ‘em toch gewoon nóg een keer? Kortom, de muzikale ommezwaai van Supergrass pakt mijns inziens verrassend uit. Dit heet… indrukwekkend volwassen worden. Ik kan niet anders dan zeer nieuwsgierig uitzien naar dat volgende Supergrass-halfuurtje.

Boeken

De Chinezen komen!

recensie: Reinventing China: A Generation and its Films

Onlangs vertoonde de VPRO een uitstekende documentaire van Olaf Oudheusden over de opkomst van China als toekomstige wereldeconomie, getiteld De Chinezen komen!. Het land staat op springen: China beschikt over een haast onuitputtelijk arsenaal aan arbeidskrachten, kapitalen aan investeringen worden binnengehaald en bedrijven schieten als paddestoelen uit de grond. Ook in cultureel opzicht lijkt het land een opleving te kennen. Het China-festival dat deze hele maand in Amsterdam gehouden wordt, laat zien dat de Chinezen op cultureel gebied veel te bieden hebben. Ook de Chinese filmindustrie vertoont de laatste decennia een duidelijke groei. De meest in het oog springende voorbeelden hiervan zijn recente hits als Crouching Tiger, Hidden Dragon, Hero en The House of the Flying Daggers, maar er is nog veel meer. Al een jaar of twintig laat de Chinese cinema zien sterk in haar schoenen te staan. Paul Clark schetst in Reinventing China: A Generation and its Films een helder beeld van de stand en ontwikkeling van de Chinese cinema.

Reinventing China gaat meer over de beginperiode van deze ontwikkeling (jaren tachtig) dan over de grote successen van de laatste vijf jaar. Deze opleving van de Chinese cinema die in het midden van de jaren tachtig begon, wordt wel de Vijfde Generatie genoemd. Voor de vijfde keer in de geschiedenis van de Chinese cinema doet zich een opvallend aantal goede films van goede regisseurs voor – de vijfde Chinese Welle, zogezegd. Deze groep regisseurs (denk bijvoorbeeld aan Chen Kaige en Zhang Yimou) is ontstaan in de nasleep van de Chinese Culturele Revolutie, die duurde van 1966-1976. In 1976 overleed Mao Zedong en was China economisch, cultureel en ideologisch bankroet. Jonge kunstenaars kregen meer vrijheden dan voorheen en ze begonnen de marges van het culturele spanningsveld te onderzoeken. Geen uitgekauwde of van bovenhand opgelegde onderwerpen meer, geen voor de hand liggende filmtechnische ingrepen, maar een ontwikkeling in de richting van het onbekende. Er werden prachtige, ingetogen films gemaakt, bestuderingen van het gewone leven in de marges van de Chinese maatschappij, veelal ondersteund door traditionele, sfeervolle muziek. Internationaal leverden deze films erg veel erkenning en een aantal belangrijke prijzen op filmfestivals op. Een nieuwe, vijfde generatie was geboren.

Politiek-maatschappelijke achtergronden

Scène uit 'Het rode korenveld' (1987)
Scène uit Het rode korenveld (1987)

Paul Clark heeft zijn studie van de Chinese cinema opgedeeld in drie stukken. Het eerste deel van Reinventing China beschrijft de biografieën van de verschillende regisseurs van de Vijfde Generatie tegen de politiek-maatschappelijke achtergronden van China in de jaren vijftig en zestig. De meeste regisseurs kwamen uit gezinnen die niet helemaal in Mao’s voetstappen wilden lopen, en verdwijningen, martelingen en gedwongen deportaties naar strafkampen waren eerder regel dan uitzondering in de families van de Vijfde Generatie. In het tweede deel beschrijft hij de jaren die de regisseurs aan de Beijing Film Academy studeerden, zo rond 1980. Hij documenteert over het lesprogramma, de studieopdrachten en studentenfilms die gemaakt werden. Het boek eindigt met een studie van de oeuvres van de verschillende regisseurs. Dit is verreweg het grootste deel. Clark geeft hierin uitgebreide analyses van verschillende films, van terugkerende elementen in bepaalde oeuvres, en hij becommentarieert ze vanuit politiek-maatschappelijk perspectief. Hierbij geeft hij onder meer analyses van klassiekers als Yellow Earth van Chen Kaige en Het rode korenveld van Zhang Yimou (die international geroemd werden en verschillende prijzen op internationale filmfestivals wonnen), maar heeft hij eveneens veel oog voor soortgelijke films die hier in het westen minder bekend zijn.

Research

Clarks studie van de Chinese film is erg duidelijk, compleet en goed leesbaar. Dat laatste is geen vanzelfsprekend gegeven in een Engels boek over een behoorlijk specifiek onderwerp met vele tientallen Chinese namen en titels. Maar Clark weet de uitgebreide schat aan informatie en de grote hoeveelheid aan (voor de meeste mensen althans) erg onbekende gegevens op een prettig leesbare en vloeiende wijze te verwerken. Aan de uitgebreide documentatie over de privélevens van de regisseurs en de gedetailleerde en diepgaande analyses van hun films, blijkt duidelijk dat Clark erg veel research heeft gedaan. En hij weet dit met een fijn geschreven tekst zo over te brengen dat, ook wanneer je geen expert bent in China en haar cinemahistorie, je een helder beeld krijgt van de ontwikkelingen van de Chinese filmwereld in de jaren tachtig en negentig.