Boeken / Fictie

Philip Roth over vergankelijkheid en dood

recensie: Philip Roth - Alleman

In het oeuvre van de Amerikaanse schrijver Philip Roth komen we regelmatig elementen tegen uit zijn eigen biografie, zonder dat we van autobiografische romans mogen spreken. In zijn nieuwe roman Alleman keren we weer eens terug naar New Jersey en omstreken, bekende grond voor de Roth-lezers, maar het peil van bijvoorbeeld Patrimonium haalt hij nergens en slordigheden doen enige gemakzucht vermoeden.

Uitgangspunt is het karakterloze karakter Elckerlyc, de alleman uit de titel, bij Roth een naamloze reclameman die terugkijkt op een leven zoals meer van Roths personages dat leven: veel frustratie, enkele huwelijken, hier en daar wat losbandigheid die altijd verkeerd afloopt, gemengde herinneringen aan een joodse jeugd, ziektes en operaties, een broer die in alles tegengesteld is aan de held en aan het einde wenkt altijd weer de dood. Het begint zelfs op een begraafplaats, vervallen en wel en bijna opgeslokt door de moderne tijd, waarna een lange tocht volgt door de krochten van het geheugen, aan de hand van de hiervoor vermelde elementen. Alles draait om het onvermijdelijke en met veel verve beschreven verval, dat naarmate het boek vordert aan beklemming wint.

~

Het zit allemaal reuzeknap in elkaar, en toch wint onbehagen het van extase. Dat heeft allereerst te maken met de oneerlijke reflex van iedere lezer die tegen wil en dank alles wat Roth voortbrengt afzet tegen zijn meedogenloze meesterwerk Portnoy’s complaint. Nadien heeft hij nog een pak boeken geschreven en daar zitten heel aardige tussen, want schrijven kan hij wel, en ook hoe je een lezer bij de les houdt weet hij als weinig anderen, maar die romans haalden in het beste geval net niet het niveau van zijn internationale doorbraak.
Alleman is opnieuw een aardig boek dat soepel wegleest, maar de aandacht toch niet lang genoeg gevangen houdt. Dat kan grotendeels toegeschreven worden aan het feit dat de boodschap al in een zeer vroeg stadium opvallend helder is: we moeten allemaal dood, en alles wat we daarvoor doen in de paar ogenblikken die ons gegund zijn, doet er in wezen niet werkelijk toe, vooral omdat we in voorkomende gevallen toch de verkeerde keuze maken en we al vanaf onze geboorte ‘uit elkaar vallen’. Roth laat dat zien, wat heel goed is, maar plaatst ook terzijdes die zijn punt nog eens benadrukken en dat is dan weer net even teveel; dat willen we liever zelf ontdekken, dank u.

Anus

Teveel passages lijken ook geschreven op de automatische piloot, ze voegen in ieder geval opvallend weinig toe aan eerdere boeken. Voeg daar dan nog een aantal slordigheden bij, en de indruk van gemakzucht bij auteur dan wel redactie wordt erg sterk. Wat te denken van de volgende volzin:

De eerste twee dagen speelde hij voortdurend met zijn vingers om haar anus heen terwijl ze hem pijpte, tot ze uiteindelijk opkeek en zei: “Als je dat gaatje zo leuk vindt, waarom gebruik je het dan niet?”

In Portnoy’s complaint komt een soortgelijk voorval voor, waar natuurlijk niets op tegen is, maar wat hier gebeurt roept de nodige vragen op, want je moet wel een superman zijn om dit vol te houden: twee dagen continu op de beschreven wijze spelen met iemands intieme delen en dan ook nog simultaan achtenveertig uur achter elkaar worden gepijpt. In de romankunst heerst totale vrijheid, maar deze bovenmenselijke prestatie van onze held staat in scherp contrast met de fragiele fysiek die Roth hem in het boek toebedeelt – bovendien vraag je je dan ook nog eens af hoe de dame in kwestie het volhoudt zonder een aanval van fatale kaakkramp.

Op een ander niveau speelt Roth een vrolijk spelletje met de verschillende manieren waarop dood en verval in de moderne beschaving invloed hebben gehad, met als opvallendste motief het water, van baarmoeder tot Styx – hij betaalt in de schaduw van zijn naderende dood zelfs met heel erg veel nadruk de veerman, in de gedaante van een zwarte grafdelver op dezelfde begraafplaats waar het boek begint, zodat de cirkel weer rond is. Leuk allemaal voor leesclubjes en recensenten van NRC Handelsblad en Oranjebode, maar nadat alle stukjes van deze puzzel voor literaire beginners op hun plaats zijn gevallen, kan dit boek ook op weg naar zijn eindbestemming: de vergetelheid.

Muziek / Album

BOOOOOOOOOS!!!!!

recensie: Ministry – Rio Grande Blood

.

~

Met een “CD van de maand”-notering in de Aardschok lijkt metalminnend Nederland er deze maand een must-have bij te hebben. Ik kan niets anders doen dan dit beamen en heel hard mee te beuken op toppers als Senor Peligro en de titelsong Rio Grande Blood. Meteen ook, in omgekeerde volgorde, de twee openingsnummers van het album.

Waar Jourgensen op voorgaande albums nogal eens afgaf op Bush, pakt hij het op dit album iets anders aan. Hij gunt de president namelijk de kans om zelf uit te leggen dat ie een Weapon of Mass Destruction is en ook ontzettend Evil. Daarnaast komen we naarmate het album vordert ook oude bekende Sgt. Major (juist ja, Full Metal Jacket) tegen die weer de nodige tirades over ons uitstort.

Me(l)t(al)ingpot

Maar goed, het gaat uiteindelijk om de muziek en samen met Paul Raven (Killing Joke) en Tommy Victor (o.a. Prong) heeft onze Ministry main man weer een partij vuigheid weten te produceren die eigenlijk alle verwachtingen te boven gaat. Nu is het niet zo dat het album uitblinkt in originaliteit, want de citaten vliegen je soms wel om de oren. Het eerder genoemde Senor Peligro steunt bijvoorbeeld op een zeer Slayeresque riffje en het refrein klinkt juist weer lekker slepend en neigt (niet alleen vanwege de Spaanse uitroep) ook een beetje naar Brujeria. Nu kun je je natuurlijk afvragen wie waar de mosterd heeft gehaald. Zeker wanneer je naar opener Rio Grande Blood luistert. Dit nummer is net Rammstein on speed, met dien verstande dat Ministry toch al ietsje langer meeloopt in het vak.

Zonder Bush geen Rio Grande?

Wat maakt dit album dan toch zo fantastisch? In ieder geval de vrijwel allesverzwoestende agressie die het album uitstraalt. Jourgensen slaat woest om zich heen en gunt de luisteraar eigenlijk alleen met Khyber Pass aan het einde aan het album wat rust. Zou de Arabische zang een extra sneer naar Bush zijn…? Verder klinkt het album qua productie ook nog eens moddervet. Het industrialgeluid is vuig, machinaal en retestrak vormgegeven wat er mede voor zorgt dat dit album ook nog eens een extra mep in je gezicht geeft. Eigenlijk is het enige minpuntje aan deze plaat dat hij dus lijkt te bestaan bij de gratie van een figuur als Bush…

Muziek / Album

Veel sfeer, weinig goede nummers

recensie: Paatos – Silence of Another Kind

Geen vrolijk gezelschap, dit Paatos. Maar hoe kan het ook anders met zo’n bandnaam. Ook de verklaring van de titel van dit album spreekt boekdelen in dit opzicht. Silence of Another Kind verwijst naar de stilte die het overlijden van een dierbare oproept. Het is maar dat je het weet.

Naar aanleiding van deze plaat moet mij toch eens iets van het hart. Dat is namelijk hoe schunnig slecht de bijgevoegde informatie van platenmaatschappijen of distributeurs vaak kan zijn. De bijgevoegde persinformatie spreekt in het geval van Paatos over vergelijkingen met Portishead en Björk. Wie dit verzonnen heeft zou zich eigenlijk diep moeten schamen. Afgezien van het feit dat Paatos een zangeres heeft zijn er namelijk absoluut geen raakvlakken met ofwel Portishead, ofwel Björk te vinden op Silence of Another Kind. Toegegeven, ik ben onbekend met de band en het voorgaande werk van Paatos. Maar op de derde cd van dit Zweedse gezelschap staat vooral donkere, gothische rock. Een enkel uitstapje daargelaten.

~

The Gathering

De informatie geeft verder aan dat Paatos behoorlijk is beïnvloedt door een tour die de band in 2004 met The Gathering heeft gedaan. Hier zit dan weer meer in. Sterker nog: een kwade tong zou zelfs van een Gathering-kloon kunnen spreken. Vrouwelijke zang en veel sfeer, allemaal op een klanktapijt van voorzichtig rockende gitaren en synths. Hier en daar het gebruik van wat ondersteunende elektronica en het plaatje lijkt wel heel veel op dat van de Anneke Giersbergen en haar mannen. En deze vergelijking valt zeker in het nadeel van Paatos uit. En daar hoeft geen misplaatst chauvinisme voor uit de kast te worden getrokken.

De nummers waar de band haar eigen koers volgt, zijn dan ook een stuk aangenamer. Vooral wanneer door zangeres Petronella Nettermalm een cello ter handen genomen wordt, wat de droefgeestige sfeer mooi onderstreept. Of als een, overigens spaarzaam, kijkje buiten de grenzen van het platgetreden genre plaatsvindt.

Zonder spanning

Dat Paatos de strijd van The Gathering verliest, heeft twee belangrijke redenen. Allereerst klinkt dit album zeer matig. IJl, koud, rommelig en afstandelijk. Maar daar zou ik nog overheen kunnen stappen. Een groter probleem zijn de simpelweg ondermaatse nummers die Silence of Another Kind bevolken. Te weinig spanning en nauwelijks pakkende melodieën maken het album tot een lange zit. Daarmee slaagt de band er dan ook maar gedeeltelijk in, de sfeer op te roepen waar ze op uit is. En dat is vooral op de meer ingetogen momenten. Hier doet de band op een prettige manier denken aan een band als cranes. Wanneer de rockgitaren om de hoek komen, verwordt Paatos al snel tot, daar is de vergelijking weer, een Gathering-kloon.

Dit gezelschap treurwilgen beschikt over een uitstekende instrumentbeheersing en weet op momenten zeer zeker de juiste snaar te raken. Als Silence of Another Kind een aantal rondjes in mijn speler heeft gemaakt kom ik echter maar tot één conclusie: ik heb het vrijwel allemaal al eens gehoord en helaas voor deze Zweden ook vaak beter.

Muziek / Album

Knap troevenspel

recensie: Ron Sexsmith - Time Being

.

Binnen de singer/songwriter-wereld is Ron Sexsmith overigens wel een bekende naam. Al sinds 1995 verblijdt hij de wereld met cursussen “Hoe schrijf ik het perfecte popliedje?”; elke plaat van Sexsmith is een puntgave registratie van zijn wijde horizon aan inspiratie. Hij put constant uit bronnen gevuld met klaterende jazz, blues- of soulritmes. Time Being is alweer zijn achtste CD in elf jaar tijd. Algemeen erkend hoogtepunt uit zijn oeuvre tot nu toe is overigens het in 2001 verschenen album Blue Boy (geproduceerd door niemand minder dan Steve Earle), een zeer diverse verzameling songs vol persoonlijke, herkenbare ontboezemingen in de trant van “I’m not too big at parties, never know what to say, and everywhere I stand, I seem to be in somebody’s way”.

Klaverjaskoning

Ron Sexsmith wint als artiest elk potje klaverjassen want hij heeft altijd drie ijzersterke troeven in handen. Op Time Being speelt hij ze allemaal vol overgave uit. Zijn eerste troef: de bijzondere gave om teksten te kunnen schrijven over het alledaagse. Hij overdondert je met zijn ogenschijnlijk simpele observaties. Al in de openingssong Hands of Time hoor je over de menselijke strijd tegen de klok: “From the moment we are born we’re in the hands of time”, waarbij het al snel duidelijk wordt dat je niets te vertellen hebt over de grootste vijand van de mens. Of in het nummer Ship of Fools waar het cynische en vrolijke refrein meldt dat “We’re all on the same boat darling, a ship of fools it seems”.

De tweede troef van Ron Sexsmith is zijn componeertalent. De manier waarop hij liedjes vertrouwd kan laten klinken, terwijl diezelfde liedjes helemaal niet simpel zijn opgebouwd, is razend knap (o.a. The Grim Tucker of Jazz at the Bookstore). Maar de sterkste troef van de man uit Toronto is zijn stem, gevormd door klanken die van diep uit zijn keel lijken te ontspruiten en zich samensmelten tot een dwingend geluid. Heel bijzonder.

Ron Sexsmith is gewoon een betrouwbare kracht in de muziekwereld gebleken en zijn nieuweling voldoet dan ook ruimschoots aan de verwachtingen. Let op, Time Being is geen verrassende plaat, maar wel een verrijkende ervaring.

Op 10 juni speelt Ron Sexsmith op het festival The Music in My Head (Paard van Troje – Den Haag)

Boeken / Non-fictie

Alles voor de schoonheid

recensie: John Armstrong - De filosofie van de schoonheid

In de prachtige documentaireserie van Wim Kayzer Van de schoonheid en de troost zat een aflevering met de natuurkundige Steven Weinberg. Vol overgave probeerde de Amerikaan uit te leggen waarom een formule van Einstein ‘mooier’ was dan die van Newton en dat de uiteindelijke grondslag van ons heelal, ‘The final theory’, herkend zou kunnen worden aan zijn oogverblinde schoonheid. Hoewel ik op geen enkele wijze iets van wiskunde snap, laat staan van de troost die daar volgens Weinberg uit te putten is, maakte zijn passie wel één ding duidelijk: de fascinatie van de mens voor schoonheid.

In De filosofie van de schoonheid van de Britse filosoof John Armstrong lijkt al het gegoochel met theorieën over schoonheid vooral één zeer belangrijke boodschap te bevatten: het feit dat we ons al een paar millennia blind staren op ‘mooie dingen’ onderstreept hoe belangrijk het schone voor ons is.

~

In vloeiend proza schetst Armstrong een aardige geschiedenis van de ontwikkeling van ons denken over schoonheid; hij behandelt zowel de exotische denkbeelden van onder anderen Pythagoras en Hogarth als de fundamentele en grondleggende ideeën van Kant en Schiller.
Lange tijd zochten we de schoonheid in de wereld zelf vanuit de veronderstelling dat schoonheid iets objectiefs was. Bekend voorbeeld hiervan is het beroemde boek The analysis of beauty van de schilder William Hogarth. Het is leuk materiaal waarover we ons kunnen blijven verbazen. Hogarth stelde dat schoonheid in de vorm van het object zat, in de juiste balans tussen symmetrie en onregelmatigheid. Als voorbeeld gebruikte hij onder andere een serie van zeven korsetten, waarvan we volgens hem de vierde het mooist zouden vinden. Deze was aangenaam in evenwicht, maar had desondanks een ondeugende onregelmatigheid waar we allemaal voor vielen. Zijn theorie leek overigens mede ingegeven te zijn door het verlangen om eens wat meer schilderijtjes en gravures te kunnen slijten: Hogarths eigen werk beantwoordde optimaal aan zijn principes.

Morele missie

Gelukkig redde de Duitse filosoof Kant ons van het gewauwel over schoonheid (en overigens ook tal van andere zaken) door deze uit het object te halen en bij het subject te plaatsen. Vanuit deze subjectieve opvatting van schoonheid zijn we in twee eeuwen langzaamaan afgedaald naar een relativistisch anything goes en is ieder individu de graadmeter geworden van een particuliere esthetica. Armstrong neemt hier echter geen genoegen mee.

De zich opdringende vergelijking met Alain de Botton, in wiens voetsporen Armstrong lijkt te willen treden, gaat niet alleen op wat betreft de heldere schrijfstijl. In het spoor van De Botton lijkt ook Armstrong op een morele missie. Na het meanderen langs esthetische opvattingen komen we uiteindelijk uit bij de bron van zijn boek: de intrinsieke waarde van schoonheid. Zoals De Botton onder meer afrekende met het idee dat het verwerven van status een motief is voor ons handelen, zo wil Armstrong dat de omgang met schoonheid centraal komt te staan in ons leven. Hij pleit voor een meer esthetische levenshouding in het laatste hoofdstuk met de gedragen titel De kunst van het bestaan. Hierin lijkt Armstrong schoonheid uiteindelijk te positioneren als onderdeel van een klassiek Bildungsideaal, als hij zegt dat schoonheid de “weerspiegeling” is “van wat het inhoudt om mens te zijn”. De moralistische slotnoot is een klein smetje op een verder zeer onderhoudend boekje.

Muziek / Album

Gierend en parmantig

recensie: The Twilight Singers - Powder Burns

Wie dacht dat Greg Dulli’s project The Twilight Singers een relatief stille dood zou gaan sterven, heeft het mis. Na twee redelijk geslaagde albums laten Dulli en de nieuw om hem heen verzamelde band horen wat relevantie in de wereld die rockmuziek heet, betekent. Powder Burns kan zich met gemak meten met Dulli’s beste werk.

~

Want dacht de liefhebber van The Afghan Whigs ten tijde van de laatste albums Black Love en 1965 nog dat het allemaal nét iets te donker (Black Love) of nét iets te lichtvoetig (1965) was om meesterwerk Gentlemen ooit te overtreffen? Die liefhebber heeft sinds kort weer reden tot hoop. Powder Burns komt als album zeer dicht in de buurt bij dat meesterwerk. Het eerste nummer I’m Ready (intro Towards The Waves even daargelaten) heeft dezelfde gitaargeoriënteerde drive als de nummers What Jail Is Like en Gentlemen. Zo’n gegarandeerde knaller als opener, kortom. Ook de combinatie ‘gierende distortion-gitaar en parmantig pianospel’ wordt weer zeer succesvol gezocht en gevonden. Neem There’s Been An Accident en Forty Dollars (inclusief gedurfde Beatles-verwijzing) als perfecte voorbeelden. Leuk ook: alt-woman pur sang Ani diFranco zat tijdens de opnames in een nabijgelegen studio te werken aan haar nieuwe album en zingt op een aantal liedjes (waaronder het epische titelnummer) zeer verdienstelijk mee.

Net iets te eendimensionaal?

Dacht de Greg Dulli-liefhebber bij de band The Twilight Singers dat hun albums (Twilight en Blackberry Belle) nét iets te eendimensionaal waren om de klasse van The Afghan Whigs überhaupt te kunnen benaderen? Die liefhebber heeft óók weer reden tot hoop. Bevlogenheid voert de boventoon op Powder Burns. En dat terwijl de situatie tijdens de opnames weinig hoopvol (een verlaten New Orleans ten tijde van de Katrina-orkaan) was. Dulli zingt letterlijk of z’n leven er vanaf hangt. “Like the singer, alive, but just barely holding on“, zo meldt hij in There’s Been An Accident. Dat lijkt me een veelzeggende frase over de situatie waar hij in verkeerde. Het album markeert de afkickperiode van z’n drugsverslaving, zo vertelt hij op de internetsite van de band.

Na uitkomen van dit derde album (het coveralbum She Loves You even buiten beschouwing gelaten) van The Twilight Singers, blijkt dat de muzikale klasse van Greg Dulli in ieder geval zeker niet verdwenen is. Dit album mag na Gentlemen zijn beste werk genoemd worden. Het bombast is er nog, de schreeuwerige, rauwe soulstem komt gelukkig vaker dan ooit bovendrijven en laten we eerlijk zijn, over goede composities en teksten hoef je Dulli al jaren helemaal niets wijs te maken. Mooi document.

Muziek / Album

Waar blijft die Best Of?

recensie: Phoenix – It's never Been like That

Vroeger had je singles. Albums, als die er überhaupt al kwamen waren vooral een verzameling van singles. Dit veranderde ergens in de jaren zestig toen bands als Pink Floyd besloten om (concept)albums te maken vol met nummers die de ideale single lengte van drie minuten en een beetje ruimschoots overschreden. Singles werden langzamerhand meer voorafjes, die de interesse voor het aankomende album moesten wekken.

Wat heeft dit alles nu met de nieuwe cd van Phoenix te maken, zul je je misschien afvragen. Het antwoord is eigenlijk heel eenvoudig. Phoenix is een singlesband. Op de vorige twee cd’s van de vier Parijzenaren stond een aantal prachtsingles die zich bewogen op het snijvlak van laid-back dancetracks en vrolijke popmelodiën. Het bleek beide keren moeilijk om dit niveau een album lang vast te houden.

~

Waarschijnlijk voel je hem al aankomen, maar ik kop mijn eigen voorzet toch even in. Op It’s never Been like That is het weer niet gelukt. Ook hier zijn een aantal prima singles te vinden, maar een goede plaat hebben de Fransen weer niet afgeleverd. Daarvoor zijn de nummers op deze cd te éénvormig en veel te inwisselbaar. Slechts een enkeling overstijgt de middelmaat.

Refrein


Met dit derde album lijk de groep daarnaast een kleine koersverandering te hebben ingezet. Weg is de zonnige cluppop. Hier horen we alleen nog onvervalste gitaarpop. Als die goed wordt uitgevoerd is daar uiteraard niets mis mee. Het is echter lastig om niet uit te glijden op de glad gepolijste paden van het genre – dat bewijst Phoenix. De ijzeren wetten van het genre vragen bovendien om sterke refreinen. Van die refreinen die zich naar één keer luisteren al behaaglijk thuisvoelen in je hoofd, om er na de tweede keer niet meer weg te gaan. Op It’s never Been like That voldoen alleen Consolation Prizes en Long Distance Call aan dit gebod.

Best Of?

Ooit zal Phoenix een prachtig album afleveren. Een klassieke popplaat vol tijdloze, gemeen catchy poptunes die zich voor eeuwig in het collectieve geheugen van de popmuziekliefhebbers hebben genesteld. Een titel voor die plaat is snel gevonden: The Best of Phoenix. Voor het zover is, moeten de Fransen nog even wachten. Op dit album staan maar één of twee nummers die het verdienen op een Best Of van Phoenix terecht te komen. En als de totale lengte van dit album de 35 minuten dan ook nog eens nauwelijks overstijgt, wordt het pas echt problematisch. Als dit het beste materiaal is dat de heren opgenomen hebben, stemt dat op zijn minst niet hoopvol over het vervolg van hun carrière. Sterker nog, de trieste conclusie naar aanleiding van dit album moet zijn dat als Phoenix de dalende lijn voortzet, die Best Of er niet eens gaat komen.

Boeken / Non-fictie

Worden die oudjes niet een beetje te duur?

recensie: Carl-Henning Wijkmark - De moderne dood

Wordt het niet eens tijd dat ouderen rond hun zeventigste de eer aan zichzelf houden en gewoon van de aardbodem verdwijnen? Wat een geld zou dat niet schelen. Over deze heikele kwestie gaat de satire De moderne dood van de Zweedse schrijver Carl-Henning Wijkmark. De auteur mag er dan teveel ideeën in hebben gepropt, het is wel een boekje dat je aan het denken zet.

Een Zweedse regeringscommissie lanceert op een besloten symposium het plan om ouderen ervan te overtuigen dat het met zeventig of vijfenzeventig jaar wel welletjes is, ofwel: dat hun ‘levenstaak’ er opzit. Wat een ouderenzorg zou dat niet uitsparen, geld dat ook gebruikt zou kunnen worden om eenvoudige infectieziekten te bestrijden, die de samenleving enorme sommen geld kosten in de vorm van het verlies van mankracht.

Karl Briullov, 'Last day of Pompeii'
Karl Briullov, ‘Last day of Pompeii’

Ouderen moeten ervan doordrongen worden dat ze er beter uit kunnen stappen als ze de maatschappij tot last worden. Op die manier kunnen ze de samenleving bedanken voor wat die allemaal voor hen heeft gedaan. Vergelijk het maar met het in slaap vallen na een lange werkdag. En het is voor de ouderen zelf ook veel beter, want zo ontsnappen ze immers op tijd aan de vereenzaming en de bitterheid van de oude dag. En bedenk eens wat je allemaal kunt doen met zo’n mensenlichaam! Niks begraven of cremeren, maar recyclen! Al die stoffen, die nu uit slachtdieren worden gewonnen, zoals insuline en adrenaline, daar kun je toch beter een mensenlichaam voor gebruiken..?

Hilarisch


Tot zover deze satire op een samenleving in de toekomst, waarin ouderen de maatschappij bedanken door op tijd uit het leven te stappen. Zoals het een satire betaamt, is het hier en daar wat overtrokken en hilarisch, maar het laat wel zien wat er kan gebeuren als we door geldgebrek genoodzaakt worden om te bepalen welke mens van waarde is en welke mens niet. Want geselecteerd wordt er nu al, betoogt de auteur. Er zijn al ziekenhuizen waar hartpatiënten boven de vijfenzestig niet de volledige behandeling krijgen. En dat er in Zweden maar dialyseapparatuur is voor tien procent van de nierpatiënten, is niet alleen omdat die apparatuur zo duur is, maar omdat nierpatiënten zelden weer arbeidsgeschikt worden, zo laat hij een deelnemer aan het bovengenoemd symposium zonder een spoortje van cynisme zeggen.

De moderne dood biedt dus genoeg stof tot nadenken. Wijkmark slaagt er aardig in om de argumenten voor en tegen verplichte euthanasie naar voren te brengen, door achtereenvolgens in de huid te kruipen van een topambtenaar en een medewerker van een instituut voor medische ethiek, die allebei voor zijn, en een kritische schrijver, die fel tegen is. Dat levert enkele filosofische beschouwingen op, die een hoge graad van concentratie vergen. In die zin is het dus geen boek dat makkelijk wegleest. Nu is het op zich niet erg dat je je kersenpit er goed bij moet houden – voor de verstrooiing lezen wij wel andere boekjes – maar lastiger is dat de auteur er zoveel bijsleept, dat je op het laatst naar adem begint te snakken. Dit is geen ideeën’roman’ meer, dit is een ideeënbombardement.

Draad kwijt

De oude Grieken en Rousseau, Luther en de nazi’s, het Russell-tribunaal en de Uppsala-traditie, het is duidelijk dat de auteur niet van de straat is, maar hij maakt er zo’n filosofisch hutspotje van dat ik de draad al snel kwijtraakte. Ik denk dat zijn boodschap méér impact zou hebben gehad als hij hem wat beter had verpakt. Niet dat je er altijd een spannende thriller van moet maken, zoals Dan Brown of Michael Crighton dat doen, maar je hoeft je lezer ook niet meteen suf te beuken.

Het boekje, dat slechts negentig pagina’s telt, laat zich vooral lezen als een kritiek op de Zweedse maatschappij, die toch al te boek staat als een sombere, calvinistische natie, waar de staat alles lijkt te willen verbieden dat genot verschaft, zoals drank, tabak en drugs. Maar meer nog dan een waarschuwing voor al te driest overheidsingrijpen, lijkt de auteur ons aan te sporen om zoveel mogelijk uit het leven te halen, zoals de bewoners van Pompei dat tweeduizend jaar geleden deden. Niet voor niets beeldden zij de dood af als een geraamte met een wijnkroes in zijn hand. “Zo’n goedmoedige dood, die ons aanspoort om van het leven te genieten en met het glas in de hand te sterven,” zo laat hij een van de deelnemers aan het symposium zeggen. Tweeduizend jaar geleden werden de mensen weliswaar niet ouder dan veertig jaar, maar ze hadden wel meer lol dan de moderne Zweden met hun “warenhuizen en daaromheen, verspreid in de modder, blokken om in te slapen en tv te kijken.”

Theater / Voorstelling

Revue zonder scherp randje

recensie: Revuelutie! (Annette Speelt)

.

We zijn terecht gekomen op een riant schip – à la Loveboat – waar het entertainmentteam de gasten voorziet van liedjes, dansjes, gedichten en stunts. Het decor is redelijk simpel: een reling, een paar raampjes, een tafel met twee stoeltjes. Alleen het vierkoppige combo dat de voorstelling van muziek voorziet is gekleed in schreeuwerige Hawaïbloesjes. We zitten tenslotte op een cruise.

Eén en al revue

~


Het entertainment wordt verzorgd door een zingende kapitein, een wulpse zangeres, een macho en zijn assistente en een manusje-van-alles. Zij krijgen bezoek van de sullige dikzak Tony, die per ongeluk op het toneel verzeild is geraakt. Deze Tony (een erg grappige rol van Thijs Römer) laat al dat showgeweld gelaten over zich heen komen. Met zijn woeste krullenbos zit hij aan het tafeltje met zijn blikje spa, terwijl hij met verlegen glimlachjes de zaal inkijkt.
Het is inderdaad één en al revue in deze voorstelling. Beelden van cabareteske show uit de jaren zeventig als van Lurelei en Wim Sonneveld doemen op: de ‘welkom, blij dat u er bent’-liedjes en de knusse danspasjes, de brede glimlachen, de kapitein die na iedere punchline een tromroffeltje laat horen. Laat de boel de boel, hier binnen is het feest.

Leuke treurigheid

~


Voor deze ‘Tri-tra-troost Revue’ werd Kees Prins als regisseur gevraagd, en die heeft daar een duidelijke stempel op gedrukt: het gros van de acts die we voorgeschoteld krijgen zijn vol beste bedoelingen, maar zijn toch een beetje treurig. Het is wat knullig, wat morsig, en daarom ontzettend leuk. De stoere macho-met-assistente die de plank met veel omhaal doormidden wil trappen, maar dat niet voor elkaar krijgt. De goochelshow met trucs die ontzettend doorzichtig zijn, maar toch met een trotse lach worden gedaan.
Dat betekent echter niet dat Revuelutie! een aaneenschakeling is van net-niet-acts, wat overigens ook een kunst apart is. Het combo is prima, de acteerprestaties zijn erg goed, en de zang – vooral van Jeroen Woe en Elise Berends – is top. De vijf acteurs weten de sfeer prima te pakken van onbezorgde, ouderwetse gezelligheid.

Geen scherp randje

De schrik is dan ook groot als Tony op zijn mobieltje wordt gebeld door zijn vrouw met slecht nieuws over hun doodzieke zoontje. Even staat iedereen, zangers en combo, stil. Om meteen daarop de zorgen weg te lachen met een nieuw lied. Het maakt goedzak Tony alleen maar sympathieker, maar een scherp randje aan de voorstelling geven die paar mobiele intermezzo’s niet. Als dat al de bedoeling is geweest. Nu is Revuelutie! vooral een bonte verzameling shownummers. Niettemin erg de moeite waard, ook zonder dat scherpe randje.

Revuelutie! van Annette Speelt is te zien tot en met 18 juni. Klik hier voor een uitgebreide speellijst.

Boeken / Strip

Kort maar krachtig

recensie: Ole Comoll Christensen - De arm van de tekenaar

BeeDee is een kleine uitgeverij die zich de laatste jaren heeft gespecialiseerd in het op kleine schaal uitgeven van strips die door het grote publiek niet worden opgepakt, maar voor een kleiner, selectiever, publiek wel degelijk interessant zijn. Na vele uitgaves van onbekende Nederlandse auteurs is BeeDee deze keer internationaal gegaan.

~

Met de Zweed Ole Comoll Christensen hebben ze opnieuw een talentvolle tekenaar gestrikt, die in Nederland tot nu toe slechts in het underground-tijdschrift Zone 3500 publiceerde. Opvallend is vooral het absurdisme in zijn tamelijk aparte stijl. Dit heeft er vermoedelijk ook voor gezorgd dat Christensen wordt gezien als een undergroundtekenaar. In De arm van de tekenaar zijn vijf korte verhalen van zijn hand opgenomen die elk hun eigen vorm hebben.

Absurdisme

In het titelverhaal tekent Christensen figuren met tamelijk karikaturale gezichten en bij donkere scènes gebruikt hij veel arceringen. Het levert een komische stijl op die goed past bij het absurdisme van het verhaal, dat draait om een tekenaar die zijn arm verliest maar toch moet doortekenen. De twee kortste verhalen, Schot in het donker en Speeltuin zijn qua tekenstijl ongeveer gelijk aan De arm van de tekenaar.

It’s a long way heeft een heel andere vorm. Christensen ruilt het absurdisme hier in voor een abstractere stijl. Het verhaal draait om een vrouw die op zoek is naar haar geliefde. De diverse verhalen moeten het echter vooral hebben van de suggestie: we komen maar weinig te weten over wat er zich werkelijk heeft afgespeeld – en dat aan hand van uitspraken van sprekende planten! De groffe lijnvoering contrasteert sterk met het titelverhaal. Je ziet nergens aan af dat dit door dezelfde tekenaar is gemaakt. Waar de stripwereld tegenwoordig vooral tekenaars voortbrengt die in de standaardstijlen vervallen, zijn Christensens verhalen een verademing om te lezen.

Bij De Zanger ontbreekt de verhaallijn eigenlijk helemaal, het lijkt eerder een ode aan de idolen van de auteur, in combinatie met een voorspelbare clou. Wederom is het vooral de tekenstijl die interessant is. In dit verhaal tekent Christensen weer compleet anders: het doet nu een beetje denken aan het werk van Argibald. Christensen gebruikt eveneens veel vreemde puntjes en streepjes in zijn tekeningen. Het verschil is echter dat Argibald de stippellijnen vooral naast echte lijnen plaatst, terwijl Christensen ze gebruikt voor de schaduwwerking.

Zo interessant als je zelf wilt

De arm van de tekenaar zet de lezer aan het denken over de verhouding tussen verhaal en tekeningen. Alleen de tekeningen al maken het interessant om te lezen. De verhaallijn staat vervolgens open voor eigen interpretatie. Je kunt hem zo interessant maken als je zelf wilt. Het is telkens weer de vraag wat de oorzaak is van de gebeurtenissen in het verhaal. Dit geeft het album meer diepgang dan je in eerste instantie zou denken.

Met Christensen heeft BeeDee in ieder geval een interessante auteur te pakken, die het aandurft om strips te maken die lang niet iedereen zullen aanspreken. En dat terwijl het voor de auteurs die wel op het grote publiek mikken, de laatste tijd ook niet al te makkelijk is om nog brood op de plank te krijgen.