Boeken / Fictie

Gemankeerde hemelbestormers

recensie: Nescio - De uitvreter / Titaantjes / Dichtertje
nescio-titaantjes

Honderd jaar geleden debuteerde Nescio met zijn verhalen De uitvreter, Titaantjes en Dichtertje. Voor uitgeverij Nijgh en Van Ditmar genoeg reden om deze melancholische en tegelijkertijd hoogst ambitieuze teksten opnieuw, en in een prachtig klein boekje, uit te geven.

Nescio’s zwaarmoedige drie-eenheid – soms ook aangevuld met de prozabundel Mene Tekel uit 1935 – is met regelmaat uitgegeven en heeft veel cosmetische opschoning van het taalgebruik beleefd. Deze 44ste druk grijpt terug op de allereerste versie van Nescio. Een moedig besluit van de uitgever dat de lezer geheel in oorspronkelijke sferen brengt. Nu wordt de fameuze beginregel van De uitvreter met nog meer nadruk uitgesproken: ‘Behalve den man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter.’ Of wat te denken van de verfijnde poëzie in deze omschrijving:

Het woei nog al, dien ochtend; er stond een flink koudje wind en het water liep met witte koppen.

Dramatisch en heroïsch

Die uitvreter, Japi genaamd, is een klaplopende filosoof die bij iedereen met wie hij enige bekendheid heeft aanloopt en aanschuift. Hij weet zich te verbinden aan de schilder Bavink en komt zo in diens vriendengroep terecht. Iedereen verbaast zich over het gemak waarmee Japi zich toegang verschaft, een verbazing die door de verteller soms als ergernis wordt ervaren, maar toch ook een vorm van ontzag teweeg brengt. Hij maakt driedubbel gebruik van alles wat hem aangeboden wordt en geeft zijn quasi-revolutionaire en nihilistische levensbeschouwingen in retour. Maar ook Japi wordt in het harnas gedwongen door zijn ‘ouwe heer’ en moet zich nuttig maken in een geestdodende kantoorbaan. Met een even dramatisch als heroïsch einde als gevolg: ‘Op een zomermorgen om half vijf, toen de zon prachtig opkwam, is hij van de Waalbrug gestapt’.

In Titaantjes voert Nescio opnieuw een deel van de hierboven beschreven vriendengroep op, te beginnen met alweer zo’n legendarische opening: ‘Jongens waren we – maar aardige jongens’. Ze komen samen op een zolderkamertje of in de vrije natuur en zijn van plan de hele – kapitalistische – wereldorde naar hun hand te zetten. Alles tegen de ‘gewichtige heeren (…) die denken dat zij ’t aardig ver in de wereld hebben gebracht’. Maar het blijft bij opgewonden samenkomsten vol ambitieuze toekomstbeelden, waartussen ook de nodige verliefdheden de aandacht opeisen. Als de verteller na jaren zijn oude vrienden weer opzoekt, blijkt de ene na de andere Titaan gevallen te zijn voor het werkende burgermanschap. Zijn aanvankelijke verontwaardiging gaat al snel over in berusting: ‘En zoo gaat alles z’n gangetje en wee hem die vraagt: Waarom?’

Op de literatuurlijst

Nog zo’n hemelbestormer wordt gepresenteerd in Dichtertje, maar dan op het poëtische vlak. Het dichtertje wordt door Nescio gevolgd door de ogen van een neerkijkende God die af en toe wordt verwisseld met een onruststokende Duivel. Briljant gedaan door de schrijver, die hiermee de dubbele moraal van deze dichter glashelder weet te treffen. Zijn drijfveer ‘een groot dichter te zijn en dan te vallen’ is meer gebaseerd op het lijden van de kunstenaar dan op de kunst zelf. Ondertussen is iedere moeite hem te veel en wordt hij volledig in beslag genomen door de gebondenheid van zijn huwelijk en de verstikkende omgang met zijn schoonfamilie. ‘De mooiste meisjes loopen altijd aan den overkant van de gracht’ is zijn ontevreden vaststelling, terwijl hij alles aanpakt om onder zijn dichterschap én onder zijn huwelijkse trouw uit te komen. Dat leidt tot een van de allermooiste Nesciaanse regels, het dichtertje als echtbreker en vreemdganger:

Toen vielen ze samen peilloos diep door ’t licht en ze voelden hun lijven als zingende zonnen.

Dat Nescio van grote waarde blijft in het Nederlandse literatuurlandschap staat als een paal boven water. Zijn onopgesmukte taalgebruik en tijdloze thema’s – de ambitie van jonge geesten en de zoektocht naar vrijheid – passen nog goed op de literatuurlijst van iedere middelbare scholier. Met een beetje besef van de toenmalige tijdgeest moet Nescio ook voor hen fijn zijn om te lezen: kort en krachtig, met een flinke scheut tragische romantiek.