Boeken / Non-fictie

Rome zien en lezen

recensie: Anton Van Hooff – De Gouden Eeuw van Rome. Van de Volmaakte Trajanus tot Commodus de Gladiator.

Rome blijft fascineren: de laatste jaren verschenen S.P.Q.R. van Mary Beard en Twee Steden van Fik Meijer, en op televisie zijn de documentaires over de Eeuwige Stad haast niet bij te houden. Classicus Anton Van Hooff focust in De Gouden Eeuw van Rome op een specifieke periode, waarbij vooral de persoonlijke details over het leven van de keizers fascineren. De rest helaas minder.

Het grote voordeel voor elke auteur die zich aan een (stuk) geschiedenis van Rome waagt, is dat het onderwerp op zich al zo boeiend is dat de schrijfstrijd al haf gewonnen is. Romes verleden wordt immers bevolkt door fascinerende figuren, epische veldslagen, decadente feesten en grote mysteries (zoals verdwenen legioenen). Bovendien is de wereldstad ook vandaag nog bijzonder actueel, omdat Rome ook kampte met uitdagingen als volksvertegenwoordiging en massa-immigratie. In die zin is De Gouden Eeuw van Rome hoe dan ook lezenswaardig.

Trillende stad

Classicus Anton Van Hooff focust op ruwweg de tweede eeuw (van Nerva tot Commodus), die door de beroemde Britse classicus ietwat triomfantelijk als de gelukkigste periode van de mensheid werd bestempeld. Wat Rome zelf betreft, is er iets van: de oude stad die we in onze gedachten zien opdoemen als we aan Rome denken, werd toen grotendeels vormgegeven – het Rome van Caesar zag er fundamenteel anders uit en was in wezen een bakstenen stad. Vanaf de tweede eeuw woedden koortsachtige bouwactiviteiten (“de Stad trilde”, aldus Van Hooff), marmer werd massaal aangevoerd, circusspelen waren populairder dan ooit en het rijk was nooit groter. Helaas: voor iemand die iet of wat in Romeinse geschiedenis is geïnteresseerd, valt uit dit boek weinig te leren. Dat Hadrianus reislustig was en over een fenomenaal landgoed beschikte, dat Domitianus een tiran was, dat Commodus als gladiator de arena betrad: het is allemaal al eens gezegd (en getoond). Ook de passages over het christendom zijn weinig vernieuwend en zelfs mak, zeker in vergelijking met het eveneens recente en werkelijk geweldige boek Eeuwen van Duisternis. Dat vertrekt immers vanuit een origineel standpunt, wat we van Van Hooff helaas niet kunnen zeggen.

Schaamstreek

Heel af en toe, maar dus helaas te weinig, duikt wel een anekdote op die bijblijft, zoals de moord op Domitianus:

“Vlak voordat hij Domitianus’ slaapkamer binnen ging onder het voorwendsel een samenzwering te komen melden, verborg hij in de windsels een stiletto. Toen de keizer met groeiende ontsteltenis de brief las waarin de ‘onthulling’ stond, stak Stephanus hem in zijn schaamstreek – een schandelijke plaats passend voor de smadelijke dood van een tiran.”

Vreemd wel dat Van Hooff daar meteen ook een waardeoordeel aan vast hangt, wat je van een classicus toch niet zou verwachten. Het enige wat nog ontbreekt, is een ‘net goed!’

Taalfouten

Wat niet stoort, maar het boek vreemd genoeg een zekere charme geeft, is de wat archaïsche schrijfstijl van de academicus, met woorden als ‘noopte’ en zinnen als ‘de precieze datum is een van de onzekerheden die de machtswisseling omringen’, of ‘hij bood hun zijn nek ter afsnijding aan’. Wat wél stoort, is dat dit heel vaak gepaard gaat met taalfouten en kromme formuleringen. Zo moet de ‘overigens’ in “in zijn versje voor Traianus prijst Ausonius Traianus als superieur in oorlogsroem, maar overigens was hij een vader voor het volk” natuurlijk ‘voor het overige’ zijn. Het valt zo vaak voor in het boek dat het wel lijkt alsof er geen (eind)redacteur aan te pas is gekomen. En dat maakt het boek helaas geen onmisbare aanvulling op de literatuur over het Romeinse Rijk. Een boeiende samenvatting van die waanzinnige tweede eeuw, maar ook niet meer dan dat.

Theater / Voorstelling

Bukvić vermijdt in Onze straat zoetsappigheid door humor en tragiek met elkaar te verenigen

recensie: Onze straat – Het Nationale Theater i.s.m. Adelheid & Zina

Onze straat is geen mierzoete kerstkaart; eerder een ansicht van een schilderij van Hopper: ogenschijnlijk alledaags, met een onderhuidse tragiek.

De Amerikaanse toneelschrijver Edward Albee was lovend over Thorton Wilders Our Town uit 1938. Nadat Albee dit eerbetoon aan de Amerikaanse ‘Jan met de pet’, dat zich afspeelt in een tijdspanne van twaalf jaar aan het begin van de twintigste eeuw, voor het eerst had gezien, was hij zowel ‘geraakt als verscheurd’. Albee vond het alleen verschrikkelijk dat veel gezelschappen het toneelstuk opvoerden alsof het ‘een kerstkaart’ was: mierzoet en overdreven frivool.

Zou Albee de Nederlandse bewerking Onze straat van Het Nationale Theater ook een kerstkaart hebben gevonden? Waarschijnlijk niet. Zou Albee even lovend zijn geweest over deze bewerking? Waarschijnlijk ook niet. Regisseur Daria Bukvić en schrijver Nathan Vecht hebben de voorstelling in een hedendaags jasje gestoken, waarmee ze niet alleen grotendeels korte metten hebben gemaakt met de zoetsappigheid maar ook met de warmte en gelaagdheid van de personages.

Our town in the middle of our street…

Verwacht in deze bewerking geen knus boerendorpje maar een straat in een anonieme stad met ongeveer een miljoen dito inwoners en een rivier die de stad in tweeën splijt. De vertelster, mooi en natuurlijk gespeeld door Romana Vrede, biedt het publiek een kijkje in het leven van enkele van die anonieme stadsgenoten. Achter huisnummer 21 – het nummer staat subtiel symbool voor de eeuw en tijdgeest waarin het verhaal zich afspeelt – maken we kennis met de verschillende bewoners: de familie Fischer met twee ongeleide pubers Tom en Nina, de familie Polat, met moeder Leyla die twee banen heeft om dochter Naomi een goede toekomst te kunnen geven, de eenzame weduwe mevrouw Jacobi en de eigenaardige, depressieve student Christian.

Als alwetende verteller-annex God regisseert Vrede ons door het leven van deze ‘allemannen en -vrouwen’. Ze springt door de tijd en laat personages op- en afkomen. Zo begint ze het verhaal op 10 september 2001. Het publiek denkt meteen aan het naderende onheil van 9/11, maar de personages houden zich bezig met hun alledaagse problemen, gesprekken en gemopper. En met het feit dat de straat is opgebroken omdat er een eeuwenoud potje is gevonden. Zo kan het gaan. Een potje dat in zijn eigen tijd banaal was, even banaal als de gesprekken waarmee het toneelstuk begint, blijkt eeuwen later van onschatbare waarde. Dat geldt uiteindelijk ook voor die alledaagse gesprekken.

Kleine momenten

Je verwacht, zeker met 9/11 in het achterhoofd, het grote drama. Dat blijft echter uit. Aan de ene kant is dat jammer. De personages beklijven niet echt. Het achterliggende, filosofische idee over de impact van kleine handelingen op ons leven is zo dominant dat het acteerwerk ondergeschikt raakt. En dat terwijl er genoeg talent tussen zit en Bukvić met deze cast heel wat moois in handen heeft.

Dat neemt niet weg dat er een boel aandoenlijke momenten in het stuk zitten. Door de sobere maar subtiele enscenering worden die momenten extra kwetsbaar. Het gebouw is namelijk als een grote vlakke ruimte neergezet, waardoor verschillende scènes simultaan lopen. Dit levert soms erg schrijnende contrasten op. Een hoogtepunt hiervan is de rouwscène van de familie Fischer. Terwijl de familie (of wat ervan over is) troost bij elkaar zoekt onder de vallende sneeuw, zitten andere personages met elkaar te ginnegappen over het hiernamaals. Dit komische gesprek steekt pijnlijk maar treffend af tegen het verdriet van de familie. Bukvić vermijdt de zoetsappigheid door humor en tragiek met elkaar te verenigen. Edward Albee had het vast gewaardeerd.

De enscenering zorgt niet alleen voor contrasten, maar ook voor eenheid, die soms even tragisch wordt uitgebeeld. Veel personages kampen met leegte en eenzaamheid. Christian worstelt met zijn depressieve gedachtes, Tom met zijn opstandige puberbrein en mevrouw Jacobi heeft zich als het ware bij haar eenzaamheid neergelegd. Erg mooi is de scène waarin Christian en Tom ’s nachts in hetzelfde bed liggen. In werkelijkheid liggen ze in hun eigen bed, maar ook al wonen ze op een verschillende verdieping, ze delen hetzelfde dak, eenzelfde soort eenzaamheid.

Ook treffend is het idee om het publiek op het toneel te laten zitten. Iedereen ziet hetzelfde verhaal, maar krijgt, afhankelijk van de positie, een ander beeld van Onze straat. Daarmee wordt nogmaals subtiel benadrukt dat juist de kleine gebeurtenissen en handelingen het verschil maken.

Boeken / Non-fictie

Revolutie heet nu migratie

recensie: Ivan Krastev - Na Europa

Ivan Krastev is in Na Europa zeer somber over het voortbestaan van de Europese Unie. De Bulgaarse politicoloog ziet migratie als de grootste bedreiging voor Europa. Hij noemt het zelfs Europa’s 9/11.

Populistische en anti-Europese partijen zijn al jaren aan een opkomst bezig. Analisten steggelen al even lang over een verklaring: ligt het aan de economie of aan immigratie? Volgens Ivan Krastev is het dat laatste. Maar hij beschouwt migratie als een veelzijdiger probleem dan de meeste van zijn collega’s.

Revolutie of migratie?

Migratie heeft niet alleen ingrijpende gevolgen voor de landen van aankomst, maar ook voor de landen van vertrek. Krastev kijkt daarbij zowel naar migratie naar Europa als naar migratie binnen Europa.

Krastev noemt migratie de nieuwe vorm van revolutie. Deze revolutie, aldus Krastev,  ‘wordt ideologisch niet geïnspireerd door voorstellingen van een stralende toekomst, maar door foto’s op Google Maps waarop te zien is hoe het leven aan de andere kant van de grens eruitziet. (…) Voor steeds meer mensen betekent ‘verandering’ een verandering van land, niet van regering.’

Stemmen met voeten

Krastev neemt zijn eigen Bulgarije als voorbeeld. Migratie zorgt ervoor dat hervormingsgezinde mensen het land verlaten. Het is, zo stelt Krastev, nu eenmaal eenvoudiger om naar Duitsland te vertrekken dan om Bulgarije te laten functioneren als Duitsland. ‘Een burger die besluit zijn land te verlaten, doet dat natuurlijk niet om het land dat hij achterlaat te hervormen. Hij wil zijn eigen leven veranderen, niet dat van anderen.’

Vooral mensen tussen 25 tot 50 jaar verlaten het land. De meerderheid van de veelbelovende studenten kiest niet voor de Bulgaarse universiteiten, maar studeert in het buitenland. Wie na zo’n studie naar zijn land terugkeert, wordt door landgenoten veelal als ‘loser’ gezien.

Mede als gevolg van de migratie, krimpt de Bulgaarse bevolking – iets wat voor meerdere Centraal- en Oost-Europese landen geldt. Krastev spreekt daarom van ‘demografische paniek’. Dat gevoel van paniek wordt nog eens versterkt door mogelijke komst van niet-Europese immigranten, waardoor sommigen Centraal- en Oost-Europeanen vrezen dat hun land en cultuur mogelijk verdwijnen.

Het Europese 9/11

Dat West-Europeanen zich zoiets lastig voor kunnen stellen, komt volgens Krastev door de verschillende historische ervaringen van beide Europa’s. De voormalige Oostbloklanden hebben na de Val van de Muur een staat (de Sovjet-Unie) en een systeem (communisme) in een mum van tijd zien verdwijnen. Dat maakt dat zij de Europese crisis met een groter gevoel van verontrusting bekijken, ‘terwijl West-Europeanen maar blijven volhouden dat het allemaal wel goed zal komen.’

De migratiecrisis en de mede daardoor veroorzaakte Brexit en regeringsdeelname van populisten in verschillende landen, heeft ook de West-Europeanen laten zien hoe kwetsbaar de EU is. Krastev noemt de vluchtelingencrisis daarom het Europese 9/11.

Krastev is niet optimistisch over de toekomst van Europa. Desalniettemin doet hij wel pogingen een oplossing aan te dragen. Die ligt niet in het ‘verslaan’ van de populisten. Hij stelt juist voor compromissen te sluiten en enkele beleidspunten van ze over te nemen (zoals goed bewaakte buitengrenzen). ‘Flexibiliteit – niet rigiditeit – zou Europa nog wel eens kunnen gaan redden.’

Te dun

Na Europa is een vrij dun en vlot geschreven boekje. Maar het is zeker geen broddelwerkje. Uit alles blijkt dat we hier maar het topje van Krastevs intellectuele ijsberg zien. Het had zeker niet misstaan als hij wat meer ruimte had genomen om zijn denkbeelden verder uit te werken.

Krastev constateert met zijn ruime en scherpe blik de problemen die de EU teisteren – op een diepzinnigere manier dan de meeste analisten. Maar zijn oplossingen vallen tegen. Zijn roep om sterke buitengrenzen gaat voorbij het feit dat de immigratie van buiten de EU al sterk is teruggedrongen – zonder dat daarmee de onvrede is verdwenen. Bovendien draagt hij geen enkele oplossing aan voor een ander groot probleem dat hij constateert: de migratie bínnen de EU.

Verwacht van Krastev dus geen hoogdravende oplossingen. Dat kun je hem ook lastig kwalijk nemen, aangezien hij zelf ook niet veel verwacht van de door hem aangedragen oplossingen: ‘Het uiteenvallen van de Unie is dus een van de meest waarschijnlijke uitkomsten.’

Dat fatalisme heeft iets onbevredigends, maar ook dat is misschien iets typisch West-Europees.

Boeken / Non-fictie

Literatuur met de L Van Loo

recensie: Bart van Loo - De Bourgondiërs. Aartsvaders van de Lage Landen.

Men zegt wel eens dat de geschiedenis door winnaars wordt geschreven. In het geval van De Bourgondiërs is het door een geboren verteller. Eeuwen komen voor je ogen tot leven, historische personages krijgen kleur en temperament ingeblazen, en je ziet de Lage Landen nu eens onzeker, dan weer zelfverzekerd vorm krijgen. De Bourgondiërs is een must voor iedereen die van geschiedenis houdt, en bij uitbreiding voor iedereen die graag leest.

Francofiel Bart van Loo heeft, mede door zijn jarenlange ervaring op podia in de Lage Landen, een unieke manier van vertellen ontwikkeld. Was die stem in boeken als Parijs Retour en Chanson nog wat zoekend, dan is ze in De Bourgondiërs krachtiger en meeslepender dan ooit. Maar: ze is géén gimmick. Want in dit Bourgondische kluwen van huwelijken, annexaties en tijdsprongen is een vastberaden gids met kennis van zaken niets minder dan een must.

Uitgestoken middelvinger

En vastberaden is Van Loo. Meer nog, hij toont zich bij momenten zelfs een literaire lefgozer. Want in welk ander zichzelf serieus nemend historisch werk zou je de vergelijking vinden tussen het graafschap Vlaanderen en Silicon Valley? Waar elders zou een groot Bourgondisch feest een “uitgestoken middelvinger richting Engeland” worden genoemd? En wie zou durven uitpakken met parallellen als:

 

“Eeuwen later zou men iemands status afleiden uit het aantal volgers op Twitter of Facebook, maar in de veertiende eeuw was het de lengte van de lijkstoet die duidelijk maakte of je veel ‘vrienden’ had (…)”

 

Het is gewaagd, maar het werkt – hoewel het wellicht bij enkele academici de wenkbrauwen zal doen fronsen. Maar Bart Van Loo doet het, omdat hij wil vertellen en tot leven brengen. Zonder de historische feiten geweld aan te doen. Want het minste dat we kunnen zeggen, is dat de man zijn huiswerk heeft gedaan: maar liefst vier jaar heeft de auteur geresearched, gelezen, gekauwd en geschreven. Met doorwrochte, narratieve geschiedschrijving als resultaat.

Maar waar gaat De Bourgondiërs nu eigenlijk over? Dat maakt de ondertitel Aartsvaders van de Lage Landen meteen duidelijk: de politieke, militaire, monetaire en artistieke eenmaking van onze contreien. Die totstandkoming van de Lage Landen wordt heel fraai en geduldig geschetst, waarbij Van Loo zijn historische vizier steeds scherper stelt: hij begint met de eerste 1000 jaar (406-1369) en het ontstaan van het hertogdom Bourgondië. Vervolgens – en het is hier dat de rasverteller echt onder stoom komt – brengt hij de Bourgondische eeuw tot bij ons, met zijn banketten, schilders, achterkamerpolitiek en vrouwelijke iconen. Daarna volgt het dramatische decennium waarin de roemruchte Bourgondische dynastie ten onder ging, en ten slotte het jaar en de dag die de weg zouden plaveien voor de Habsburgers en uiteindelijk Karel de Vijfde, de machtigste Europese vorst van het tweede millennium die er zonder dat merkwaardige volkje met roots in het kleine noordelijke eilandje Bornholm nooit zou zijn geweest.

Copain

Het wordt in het vuistdikke boek meeslepend geschreven. Maar de grootste troef van De Bourgondiërs zijn de petites histoires: de wetenswaardigheden die in wetenschappelijke geschiedschrijving doorgaans geen plaats vinden. De protserige banketten van de hertogen. De zwerftocht van de verdwaalde Filips De Goede in het bos. Het feit dat ‘copain’ etymologisch terug te brengen is tot ‘co-pain’, omdat eten destijds op hard brood in plaats van borden werd geserveerd en werd gedeeld met de persoon naast jou. Dat maakt van het boek een heuse historische grabbelton en ontdekkingstocht. De Bourgondiërs maakt je als lezer, kortom, (opnieuw) verliefd op geschiedenis. En dat is wellicht het best denkbare compliment.

In De Bourgondiërs passeert op een bepaald moment Thomas a Kempis, bekend om de prachtige verzuchting dat hij overal naar rust zocht maar nergens vond, “behalve in een hoekje met een boekje”. In het Latijn klinkt dat laatste zo: in angulo cum libro. Sta ons toe dit te parafraseren tot de ultieme boekentip: in angulo cum Van Loo. Je zal het je allerminst beklagen.

Boeken / Non-fictie

Betekenis en hoop

recensie: Marc de Kesel en Anne Marijke Spijkerbroek - Pijnlijk mooi

Pijnlijk mooi is het vijfde deel in de serie Figura Divina, genoemd naar een collectief van docenten en onderzoekers aan Nederlandse universiteiten. Zij vragen aandacht voor de verbinding tussen kunst en religie. Daarmee zijn zij niet de enigen, want de interesse voor dergelijke dwarsverbanden neemt toe.

Vier leden van het collectief dragen een essay bij aan deze uitgave: Frank Bosman, Marcel De Kesel, Anne Marijke Spijkerboer en Wessel Stoker. Niet de minsten op het terrein van kennis van de (christelijke) kunst. Blijkbaar vond de uitgever van deze bundel hun namen zó bekend, dat met uitzondering van de twee redacteuren (De Kesel en Spijkerboer), er verder in de uitgave niet wordt vermeld wie ze zijn en wat ze in het dagelijks leven doen.

Pijnlijk mooi of subliem?

In totaal tien essays vullen de vier leden van het collectief en nog zes anderen (Kick Bras, Oane Reitsma, Anne-Marie Bos, Marcel Poorthuis, Sander Vloebergs en Ingo Bocken) het thema ‘pijnlijk mooi, lijden en schoonheid in christelijke kunst’ verschillend in. Wessel Stoker, emeritus hoogleraar Esthetica aan de Vrije Universiteit Amsterdam, legt de omschrijving zelfs naast zich neer als zijnde een tegenspraak, en gebruikt daarvoor in de plaats de term ‘subliem’.

Hij onderscheidt binnen de mensen die bijvoorbeeld kijken naar Marc Mulders’ Siena (Vleeswand), formalisten, die primair vormen en kleuren waarnemen,  en cognitief-contextuelen, die de voorstelling of inhoud zien en persoonlijke overtuigingen en kennis van de maatschappelijke context laten meespelen. Opvallend is dat Stoker hierbij niet uitgaat van een meer gebruikelijke drieslag, waarbij hij, zoals hij het omschrijft, de ‘persoonlijke overtuigingen en een bepaalde kennis van de maatschappelijke context van het werk’ als derde manier van kijken ziet.

Je kunt het ook, zoals Oane Reitsma in zijn essay over muziek doet, als een derde categorie zien. Reitsma, een predikant die promoveerde op de componist Olivier Messiaen, onderscheidt programmatische muziek (muziek met een verhalende ‘inhoud’), de muzikale vorm (muzikale taal en klank) en de uitvoeringscontext van een compositie. Dat laatste gaat over schoonheid en pijn. In die opbouw is zijn essay vergelijkbaar met het boek Thuis in muziek van de Pools-Belgische Alicja Gecsinska, dat echter aanzienlijk beter is te volgen en soms zelfs dezelfde voorbeelden gebruikt. Zij onderscheidt het zogenaamde formalisme (autonome muziek), programmamuziek en muziek die ze omschrijft als ‘een expressievorm, en zoals bij alle vormen van expressie ontstaat betekenis in de interactie tussen de zender en de ontvanger van de boodschap. De betekenis van een muziekstuk ontstaat in de relatie tussen componist, uitvoerder en toehoorder.’

Op een hoger plan

Dichter bij de omschrijving ‘pijnlijk mooi’ blijven Anne-Marie Bos, wetenschappelijk medewerker aan het Titus Brandsma Instituut, en Kick Bras, die onder meer publiceert over christelijke mystiek. Bos doet aan close reading wanneer zij helder en duidelijk een kruiswegmeditatie van de Nederlandse karmeliet Titus Brandsma uit 1942 bespreekt. Hierin legt zij uit wat ze er ‘pijnlijk mooi’ aan vindt. Zij zoekt dit in de verbinding tussen Brandsma’s eigen lijden in een gevangeniscel in Scheveningen met onder meer de kruisweg van Jezus. Brandsma laat ‘zien hoe dit werkt, hoe het pijnlijke kruis dat op zijn schouders lag, in de verbinding met Jezus een werkelijkheid van “gelukkig zijn” kan worden.’

Bras gaat nog een stapje verder, wanneer hij aan de hand van het werk van Anselm Kiefer betoogt dat ‘pijnlijk mooi’ een teken van hoop is. Hij beschouwt beide woorden niet als een tegenstelling, zoals Stoker dat wel doet, maar als een vorm van transformatie.
Een soortgelijke visie wordt beschreven in het essay van de theologe en bijzonder hoogleraar religie en kunst aan de Rijksuniversiteit Groningen Anne Marijke Spijkerboer over Charlotte Salomon: ‘gebruikmakend van woorden en verhalen uit de joods-christelijke traditie, herschrijft de kunstenares haar eigen geschiedenis en brengt die zo op een hoger inmiddels leefbaar plan’.

Dergelijke spaarzame dwarsverbanden die op zich al indruk maken, geven deze fraai geïllustreerde essaybundel een zekere eenheid, waarbij enkele niet genoemde essays waarin het centrale thema ‘pijnlijk mooi’ soms wat meer verborgen lijkt, een beetje buiten de boot vallen. Soms is een betere tekstcorrectie op zijn plaats; in het essay van Marc De Kesel staat bijvoorbeeld enkele keren Lucio Fantana in plaats van Fontana, op de achterflap staat dat Joseph Beuys een bijdrage schreef, terwijl hij centraal staat in het essay van Ingo Bocken. De redactie moet tenslotte oppassen niet in eenzelfde kringetje van christelijke kunstenaars te blijven hangen; Marc Mulders’ werk kwam ook al voor in het derde deel van de serie (Spiritualiteit van de tuin), Messiaen in het eerste (Apocalyps in kunst). Omdat het onderwerp religie en kunst echter een interessant onderwerp is en blijft, kan ondanks alle kritische noten worden uitgezien naar een zesde deel.

Theater / Voorstelling

Sarcasme is zeg maar echt háár ding

recensie: Paulien Cornelisse – Om mij moverende redenen

Cabaretier en schrijfster Paulien Cornelisse is al jaren geïntrigeerd door de manier waarop mensen met elkaar communiceren. In haar boeken (‘Taal is zeg maar echt mijn ding’ en ‘En dan nog iets’) lees je over alle vreemde uitdrukkingen die haar oren ooit hebben opgepikt. In de voorstelling gaat het – naast over opmerkelijke uitspraken, – ook over eigenaardige gebeurtenissen die Cornelisse meemaakte en om dubieuze leuzen die ze op winkelruiten in haar woonplaats Amsterdam spotte. Vooral de heerlijk sarcastische ondertoon van Cornelisse en haar overdreven manier van uitbeelden, zorgen ervoor dat je je helemaal verliest in de voorstelling.

Kabouterbroeken

Met grote stappen schrijdt Cornelisse over het podium en maakt ze een diepe buiging. Meteen is ze een en al aanwezigheid op het podium, je moet gewoon naar haar kijken. Ze begint op een haast typische ‘Cornelisse-wijze’, die menig persoon kent van haar optreden in het spelprogramma ‘Wie is de mol?’, namelijk op die eerlijke recht-voor-zijn-raap-manier. Deze ongetwijfeld zeer intelligente vrouw doet zich altijd een beetje clownesk voor. Met een grote dosis zelfspot lacht ze de meest droge opmerkingen weg. Zo begint ze de voorstelling door het publiek te complimenteren met het feit dat ze allemaal het theater hebben weten te bereiken.

Daarna volgt een hikkend lachje uit haar mond en schraapt ze haar keel. Al heel vlug belandt ze op iets wat ze totaal niet begrijpt: winkels die yoga-merchandise verkopen. Zo beweert Cornelisse dat kabouters verantwoordelijk zijn voor yogabroeken (‘Kabouterbroeken!’) en dat masserende olie een positief uitgepakte reclamestunt is. Over dit soort tot de verbeelding sprekende onderwerpen praat ze niet alleen, ze weet ook bepaalde geluiden uit het dagelijks leven hilarisch na te doen. Zo maakt ze een vergelijking met een koffieapparaat om een bepaald gevoel over te brengen, wat erin resulteert dat Cornelisse bijna twee minuten lang in gekrompen houding ‘Rrrrrrrr’ staat uit te kreunen. Of heeft ze het over de periode die zit tussen het aanschaffen van een traphekje en een trapstoel (volgens Paulien een ‘slome achtbaan’).

Anticlimax

Yoga is overigens niet de enige sport waarover Cornelisse kritisch is. Dat ze ‘a-sportief’ is, laat ze meerdere malen weten. Wat ze zou doen als ze nog maar twee maanden te leven had? Lekker op de bank hangen natuurlijk. Klaar! Ook vertelt ze op humoristische wijze dat ze besloot om hardloopschoenen te kopen – zodat diezelfde schoenen haar om 10 uur ’s avonds boos aan kunnen staren – en dat een kegelvormige man naar haar ervaring vroeg. ‘Nou, ik sport niet en dat ziet er ongeveer zo uit’, luidde daarop haar antwoord, waarbij ze overdreven gebaarde naar haar lichaamsbouw. Vervolgens ging ze diep in gesprek met de verkoper, terwijl ze niets over rennen wist en er helemaal niets van wilde weten. Maar, zo beweert Cornelisse, soms is het gewoon handiger om met anderen mee te lullen.

Het is niet de enige anekdote die krachtig overkomt, maar een van vele. Zo vertelt Cornelisse tot twee keer toe een verhaal dat eindigt met een anticlimax. Eén over haar romantische reis met vriend Chris Bajema, waar ze op een afgelegen plek in IJsland bezoek krijgen van een grote, enge man en één over een opmerkelijke tatoeage. ‘Jammer, hè’, mompelt ze als ze beide verhalen tot een einde heeft gebracht. Als beide verhalen een spannender einde hadden gekend, had Cornelisse het wellicht niet meer kunnen ‘navertellen’. Fictie en werkelijkheid lopen telkens door elkaar heen, maar één ding lijkt echt te kloppen. Dat is haar liefde voor verschillende soorten mos.

Naast de liefde voor vriend en kleuter, heeft Cornelisse ook een grote voorliefde voor het plakkerige mos – in al zijn gedaanten en vormen. Het liefst slijt ze dan ook haar dagen met ‘moswandelingen’ (één van de vele, vele woordspelingen). Het mos maakt dan ook deel uit van het decor. Op het podium staat zowel een karretje met moestuinplantjes en stukjes mos als een grote plantenkas die doet denken aan de glazen kist van Sneeuwwitje. Iedere keer als Cornelisse een stukje mos heeft verzorgd, zet ze het meteen in de kas. Zodra die opengaat, klinkt er telkens een ander muziekje op de achtergrond. Een kas die rust biedt tegen de hectische wereld die Cornelisse op vriendelijke wijze bespot in haar voorstelling.

Gekke vrouw

In deze vlotte voorstelling word je continu vermaakt door de verrassende dingen die Cornelisse vertelt. Enerzijds kun je je herkennen in de voorbeelden die Cornelisse noemt en anderzijds roept het ook vervreemding op, omdat Cornelisse overal een gekke, absurde draai aan geeft. Het is in zekere zin een strategische zet van Cornelisse om haar sarcastische stemgeluid en mimiek zo in te zetten dat ze overkomt als een ‘gekke vrouw’. Een gekke vrouw die je waardeert vanwege haar gevatte en hilarische opmerkingen, maar die niet moet blijven hangen in iets te lang gebrabbel. Soms draalt ze iets te lang rond eenzelfde onderwerp, terwijl de grap ondertussen wel is geland en uitgewerkt.

Kortom, het is bewonderenswaardig hoe Cornelisse in vlot tempo zoveel gevatte grapjes over taal weet over te brengen. Deze ietwat gekke, scherpe cabaretier bewijst het maar weer eens: taal is echt haar ding!

Boeken / Non-fictie

De man die zijn overleden moeder in huis verstopte

recensie: Joris van Casteren - Moeders lichaam

Wanneer je zo opmerkzaam bent als Joris van Casteren dan hoef je geen verhalen te verzinnen. Zijn oprechte nieuwsgierigheid en grondige onderzoek maken dat Van Casteren zeer interessante non-fictie schrijft. Zijn nieuwste heet Moeders lichaam en vertelt over een man die twee jaar lang zijn overleden moeder in huis bewaarde. Hij bewaakt zijn geheim voor de instanties en zelfs tegen zijn eigen familie liegt hij. Een intrigerend portret over een zonderlinge man.

Het boek Moeders lichaam van Joris van Casteren sluit op een lugubere manier aan bij het thema van de Boekenweek 2019, ‘De moeder de vrouw’. In zijn nieuwste werk volgt Van Casteren de Limburger Piet van der Molen, die in 2015 landelijk in het nieuws kwam omdat hij twee jaar lang zijn overleden moeder in huis had bewaard. Al die tijd ontving hij de AOW en het pensioen van zijn moeder, waardoor hij wordt gearresteerd op verdenking van fraude – bovenop de aanklacht van het verstoppen van zijn moeders dode lichaam. Een opmerkelijk verhaal, vooral ook omdat het echt is gebeurd.

Een neus voor goede verhalen

Joris van Casteren weet als geen ander bijzondere verhalen te vinden in de samenleving. Eerder schreef hij onder andere Mensen op Mars, over de organisatie Mars One die mensen op een enkele reis naar Mars wil sturen, Een botsing op het spoor over een spoorwegongeval vlakbij Nijmegen waarbij een moeder en dochter om het leven komen en Lelystad, over het opgroeien in deze nieuwbouwstad. Met Moeders lichaam heeft hij wederom een opmerkelijk verhaal gevonden, dat hij met zijn kenmerkende stijl beschrijft. Zijn kracht is een grote nieuwsgierigheid gecombineerd met een heel beschrijvende verslaglegging. In zijn werk klinkt geen oordeel – hij presenteert het volledige verhaal waarna je als lezer je eigen mening erover kunt vormen.

Door een oud-docent wordt Van Casteren gewezen op  het verhaal van Piet van der Molen. Hij besluit bij Piet op bezoek te gaan. Piet had zelf een boek willen schrijven, dus Joris is welkom. Van Casteren krijgt inzage in Piets dagboeknotities en ontvangt een lijst namen van mensen die hij kan benaderen voor verder onderzoek. Van Casteren gaat zelfs met Piet naar de sauna:

“Hij vond dat ik het naturisme, dat hij als een wezenlijk onderdeel van zijn karakter beschouwt, aan den lijve moest ondervinden, zodat ik hem nog beter zou begrijpen.”

In het boek blijft Van Casteren op gepaste afstand. Hij laat het verhaal voor zich spreken. Piet vertelt zijn verhaal vanuit zijn perspectief, wat Van Casteren afwisselt met interviews met dorpsgenoten, kennissen en familie van Piet. Door deze vertelwijze is het een respectvol verhaal geworden, zonder sensatie en zonder dat het een freakshow wordt.

Portret van een gemeenschap

Moeders lichaam is meer dan een portret van Piet van der Molen. Het geeft een beeld van het leven in een Limburgs mijnstadje in de jaren 60 tot heden. Er zit bijvoorbeeld een verhaal in van iemand die halverwege vorige eeuw vanuit het protestantse Groningen naar het Rooms-Katholieke Limburg is verhuisd en te maken kreeg met discriminatie. En een verhaal van iemand die gehandicapt is geraakt in de mijnen. Dit boek maakt ook duidelijk hoe je je leven ‘hoort’ te leiden. De man zorgt voor een inkomen, trouwt met een leuke vrouw en krijgt een gezin.

Deze normen en waarden komen naar voren in de afwijzing van Piets leefstijl door zijn familie en dorpsgenoten. Piet is nogal eigenzinnig, doet niet mee aan ‘de maatschappij’. Hij wordt beschreven als iemand die in de jaren 60 is blijven steken. Ook vinden velen hem hypocriet; hij predikt over het milieu maar rijdt wel in een oude BMW. Hij is het niet eens met de politiek en wil niets met de maatschappij te maken hebben en weigert daarom te werken, maar ondertussen leeft hij van een uitkering. Piet is altijd vrijgezel gebleven en heeft zijn ouderlijk huis nooit verlaten. Zijn dominante moeder speelde hier een rol in:

“’Moeder heeft mij nooit aangemoedigd om aan een relatie te beginnen, integendeel.’ Liever hield ze hem bij zich, een vriendin vormde een bedreiging voor hun samenzijn.”

Wanneer zijn moeder hem vraagt om haar overlijden te verzwijgen twijfelt Piet dan ook geen moment. Zodra ze overlijdt houdt hij dit voor iedereen geheim, met alle gevolgen van dien.

De gevolgen zijn bij het verschijnen van het boek nog niet geheel duidelijk. Piet is veroordeeld tot een gevangenisstraf maar gaat in hoger beroep. Het oordeel maakt voor dit boek niet uit. Joris van Casteren heeft met Moeders lichaam een prachtig portret afgeleverd van een man die als een verstokte hippie tegen alles is waar de Nederlandse maatschappij voor staat, maar ondertussen altijd braaf naar zijn moeder heeft geluisterd.

 

Andere recensies van Joris van Casteren op 8WEEKY:

 

 

 

Boeken / Fictie

Dorre zekerheid

recensie: Simon Strauss - Zeven nachten

Journalist en schrijver Simon Strauss breekt met het veelgeprezen Zeven nachten door als fictieauteur. Hij verwoordt de angst van zijn generatie om volwassen te worden.

In Duitsland kreeg Zeven nachten lovende kritieken. Der Zeit beschrijft het als een manifest, ‘snel te lezen, moeilijk te vergeten’. Simon Strauss, de zoon van toneelschrijver Botho Strauss, zou ‘de stem van zijn generatie verwoorden’. Zeven nachten laat zien wat de quarterlife crisis inhoudt, waar veel mensen die de dertig naderen mee kampen.

Vlak en rechtlijnig

De hoofdpersoon is bang, bang voor ‘de vloeiende overgang’. Bang omdat hij niet eens heeft gemerkt dat hij volwassen is geworden. Maar bovenal is hij bang voor het volwassen bestaan zelf, dat hij voor zich ziet als kleurloos en dor, met louter zekerheden en zonder avonturen. Hij heeft haast, want ‘snel, al heel snel, zal ik me moeten vastleggen. Op een leven, op een beroep, op een vrouw.’ De volwassenheid kan elk moment zijn leven binnensluipen en daar is – zo lijkt het – geen ontkomen aan. Vlak en rechtlijnig zal het leven hoe dan ook worden, dat je daar zelf invloed op zou kunnen hebben behoort niet tot de mogelijkheden.

Zeven zonden

De hoofdpersoon sluit een soort faustiaans pact met een onbekende, T., die hem uitdaagt. Zeven nachten zal hij door T. de stad ingejaagd worden om één van de hoofdzonden te gaan beleven en daar zeven bladzijden over te schrijven, die de volgende ochtend om – u raadt het al – zeven uur af moeten zijn. Zeven nachten beslaat zeven hoofdstukken die elk aan één zonde zijn geweid, plus een inleidend en afsluitend hoofdstuk. De hoofdstukken hebben de Latijnse naam van de betreffende zonde. Achterin het boek kun je de vertaling daarvan in het Nederlands opzoeken.

Zwak manifest

Zeven nachten leest inderdaad snel, de 112 pagina’s kun je binnen een avond lezen. Maar dat de inhoud zo moeilijk te vergeten is valt te betwijfelen. Het onderwerp spreekt tijdgenoten van Strauss erg aan. De volwassenheid, knopen doorhakken en richting kiezen kan beangstigen. Maar de vorm waarin Strauss zijn proza giet is een stuk minder spannend dan verwacht. Toegegeven, er zitten mooie en hier en daar ontroerende stukken in, maar de rest van de tekst is gewoon best wel saai. Hier en daar krijg je zelfs het gevoel dat Strauss te erg zijn best doet om mooie woorden en zinnen te schrijven en vooral zo vaag mogelijk wil blijven, en dat gaat irriteren. Er is ruimte voor de verbeelding, maar niet veel motivatie om die in te vullen.

Overgave

Ook de manier waarop de hoofdpersoon zich, haast uitgeput en levensmoe, lijkt over te geven aan de rechtlijnige zekerheid die onontkoombaar is, gaat irriteren. Wanneer je het zo bekijkt is de volwassenheid inderdaad het verliezen van jezelf en het vastroesten in de conventie. Hij maakt in zekere zin dus wel iets los, want als lezer wil je dat hij terug vecht, wat peper in zijn reet stopt. Kom op jongen, je angst is wat je er zelf van maakt. Maar toch wordt deze angst bevestigd door T., die reeds verzonken is in een bestaan van ‘dorre zekerheid’ en ergens nog hoopte op een uitweg. Beide mannen lijken toeschouwers van hun eigen leven. Of de zeven nachten en zeven zonden daarin verandering zullen aanbrengen valt te betwijfelen. Overgave en acceptatie lijken eerder de thema’s van dit boek dan autonomie, iets wat toch juist zo bevrijdend kan zijn aan de volwassenheid.

Zeven nachten blijft interessant om te lezen, zeker voor mensen die de dertig en ‘volwassenheid’ naderen, wat dat dan ook moge zijn. De poëtische en soms ronduit overdreven manier van schrijven moet je echter wel liggen.

Theater / Voorstelling

Micha Wertheim wil u niet aan het denken zetten

recensie: Micha Wertheim - Voor alle duidelijkheid

Na de veelbesproken en experimentele cabaretprogramma’s Ergens anders en Iemand anders, brengt Micha Wertheim met Voor alle duidelijkheid een – in eerste instantie – meer conventionele cabaretvoorstelling op de planken: een man, een stoel en rake grappen over de actualiteit en maatschappij: duidelijk cabaret. Toch weet Wertheim ook in dit programma weer een originele invalshoek te vinden die voorbij gaat aan de klassieke cabarettraditie.

Wertheim vangt aan met zijn zorgen over klimaatverandering en de niet geheel nieuwe constatering dat veel van wat ooit leuk was in het dreigende licht van die klimaatverandering aanzienlijk minder plezierig wordt. Vlees eten: niet leuk meer; rondjes schaatsen op de ijsbaan: niet leuk meer, want met de energie die nodig is om de ijsbaan koel te houden kun je een halve stad verwarmen. Dat de politiek dergelijke wereldproblemen niet 1, 2, 3 op kan lossen verbaast Wertheim niet. De ouderraad van de basisschool van zijn zoontjes, waarin hij heeft plaatsgenomen, heeft het al moeilijk een gedragscode op te stellen voor de klasseapp.

Een dergelijke benadering waarbij de actualiteit wordt gekoppeld aan de strubbelingen van het alledaagse leven leidt in het begin tot een redelijk recht-toe-recht-aan cabaretprogramma. Dat is niet gebruikelijk voor Wertheim. En ergens voelen deze grapjes ook niet op hun plaats. Want hoewel de grappen sterk zijn, ga je je als kijker afvragen: waar wil Wertheim heen?

‘Deze voorstelling gaat helemaal nergens over’

Een keerpunt komt ergens op de helft van de voorstelling. Wertheim neemt plaats op het stoeltje dat al de hele avond midden op het podium staat, kijkt onderuitgezakt de zaal in en deelt dan mee: ‘Deze voorstelling gaat helemaal nergens over.’ Nu laat Wertheim de actualiteit goeddeels voor wat het is en gaat in op wat hij met zijn programma beoogd: in ieder geval niet mensen aan het denken zetten of met een geëngageerde positie komen.

Sterk is Wertheim wanneer hij uitlegt hoe hij altijd vijf sterren van de recensenten krijgt. Die vijfde ster, zo stelt Wertheim, krijg je voor het engagement. Ditmaal echter zegt de cabaretier expliciet niemand aan het denken te willen zetten, maar daarmee – zo tekent Wertheim de redenatie van de critici uit – pleit hij natuurlijk voor het theater als laatste vrijplaats waar ook het betekenisloze bestaansrecht heeft: huppa, vijf sterren! In dit soort meta-observaties is Wertheim op zijn sterkst.

Onszelf als het middelpunt van het universum

Dit alles vertelt Wertheim met achter hem een grote grijze muur. Deze muur zou symbool kunnen staan voor de muur waar we volgens Wertheim als maatschappij tegenaan lopen. Niet omdat we  verdwaald zijn, maar juist omdat we nooit meer verdwalen want onze telefoon, met onszelf immer als het middelpunt van het universum in de vorm van een blauw bolletje, wijst ons altijd de weg. De titel Voor alle duidelijkheid heeft  een dubbelzinnige betekenis; Wertheim doelt ook op een tijd vooraf aan alle duidelijkheid, waarin het onbekende nog ontdekt moest worden. De silhouetten die van palmbomen lijken, wuiven lichtjes boven de muur, als het paradijs dat enkel vindbaar is door te verdwalen.

Zie daar, heb ik toch betekenis gezocht in een voorstelling die niet betekenisvol wil zijn. Een voorstelling die desondanks erg sterk is en voor de duur van zo’n tweeënhalf uur (!) de spanningsboog op knappe wijze strak houdt.

Theater / Voorstelling

Superheld zkt. Schurk

recensie: BOS Theaterproducties - Marvellous

Je kunt er niet omheen: superhelden zijn hot! Tenminste, zo redeneert ook supernerd en comicbookverkoper Giel in Marvellous, de nieuwe komische muziekvoorstelling van de makers van Watskeburt?!. Het belooft een episch verhaal te worden. Ondanks alle spannende effecten, is het bij lange na niet half zo vermakelijk als Watskeburt?!.

Wat als alle superschurken zijn verslagen? Ondanks alle peis en vree, betekent dit op de lange termijn een verlies voor de superhelden. Door gebrek aan werk, moeten ook zij eraan geloven en meedraaien in de maatschappij. De Liga, bestaande uit het 11-jarige meisje Daisy in een mannenlichaam (Testostero gespeeld door Tarikh Janssen), Gods dochter Ilana (Anna Keuning), de rechtvaardige Justitia (Kweja Kwestro), de met de tijd spelende Tijdsgeest Detlev (Rogier in ’t Hout) en De Denker/Joost (Maurice Vonk), slijten hun dagen met menselijke, alledaagse bezigheden.

De ooit zó grote, belangrijke vijf figuren houden zich nu bezig met barbecueën en botsen op dezelfde huwelijkse perikelen als gewone mensen. Als Justitia te horen krijgt dat ze is ontslagen bij Pink Ribbon, besluit ze dat het tijd is om haar menselijkheid van zich af te schudden. Ze gaat naar het museum, steelt de uitrusting van de verslagen schurk De Astronaut en schakelt haar buurman Giel (Daniel Cornelissen) in om deze tot leven te brengen als De Kosmonaut. Een schijnschurk, aangezien De Kosmonaut zo geprogrammeerd is dat Justitia de controle over hem heeft en hem keer op keer kan uitschakelen. Het ligt natuurlijk in de lijn der verwachting dat de hedendaagse technologie roet in het eten gooit. Giels technologie crasht, waardoor De Kosmonaut een vrije wil krijgt en de mensen begint aan te vallen… Dé kans voor De Liga om zich één laatste keer te bewijzen: De Liga to the rescue!

Oppervlakkige flauwiteiten

De grote vraag is: wie redt de acteurs van het eindeloze gekibbel over ditjes en datjes? Er zijn maar weinig écht spannende en actieve dialogen. Wat het publiek voorgeschoteld krijgt, heeft meer weg van oppervlakkig geneuzel over de voorbeeldfunctie die de superhelden hebben. Zo blijft Ilana net iets te lang drammen tegen het besluit om de superheldenpakjes weer uit de kast te trekken. De welles-nietes-discussie tussen De Liga-helden gaat maar door, waardoor je als toeschouwer soms wordt gedwongen om een lome houding aan te nemen. Op den duur werken de flauwe grapjes  niet meer om het publiek uit die houding te verlossen. Dit in groot contrast met Watskeburt?!, de vorige voorstelling van schrijvers Lucas de Waard en Daan Windhorst, waarin ze voor melige taferelen zorgden. Het spel en de dialogen die destijds voor knetterend vuurwerk zorgden, bleven nu uit. Het tempo van de voorstelling ligt laag – niet echt wat je verwacht bij superhelden – het is een afspiegeling van de loomheid waarin de helden zijn beland. Deze superhelden vechten hun ruzies uit mét woorden, niet met hun vuisten.

Op stelten staan

Toch blijft de voorstelling in zijn geheel een genot om naar te kijken. Zo past het decor, bestaande uit donkere skyscrapers en huizen, goed bij het superheldenthema. De acteurs dragen grappige superheldenpakjes en het ene na het andere opzienbarende attribuut wordt uit de coulissen getrokken. Het pak van slechterik De Kosmonaut is opzienbarend: op hoge stelten en in zwart pak met talloze kleine lampjes erop stampvoet acteur Denzel Goudmijn over de toneelvloer. Daarnaast horen we de gedachten van de personages, die Joost De Denker kan horen, als voice-overs terug. Dit zorgt voor grappige scènes, waarin Giel zijn fantasieën loslaat op Justitia of Ilana een erotisch boek leest.

De magie van deze grappige voice-overs wordt enigszins doorbroken door de niet altijd even zuivere zang. Giel heeft na Justitia de meeste zangpartijen en kantelt op de grens tussen zuiver en vals. Het is maar goed dat de liedjes zo aanstekelijk zijn dat je die ene valse noot hier en daar voor lief neemt. Justitia heeft wel een bekorende stem die ze in enkele solo’s laat horen.

Superslecht of superpotentieel?

Na de eerdere voorstelling van BOS Theaterproducties (Watskeburt?!) zijn de verwachtingen hoog opgelopen. Daar wordt voor het grootste gedeelte aan voldaan. Zowel de kleding van de personages als het decor zijn indrukwekkend en de vrolijke liedjes blijven nog lang in je hoofd hangen. Toch rest een knagend gevoel. Dat heeft vooral te maken met de energie van de acteurs en hun spel: wanneer spat nu écht de actie van het podium? Er is sprake van een hoop gelul en weinig actie. Dit zijn superhelden met een meer vredelievende aanpak: ze kibbelen maar voort, terwijl de wereld te grazen wordt genomen door De Kosmonaut. Show, don’t tell!