Muziek / Album

Bush lijkt te hunkeren naar het verleden

recensie: Bush - The Sea Of Memories

Midden jaren negentig was daar ineens Bush. De Britse band brak door met de albums Sixteen Stone en Razorblade Suitcase. Nu, bijna een decennium na hun afscheid, is er The Sea Of Memories. Terug op de radar, maar een nieuwe heldenstatus lijkt uit te blijven.

~

ˈEverything Zen’, ˈGlycerineˈ, ˈComedownˈ en later ˈSwallowedˈ en ˈGreedy Flyˈ. Luister ze terug en je waant jezelf weer in de tijd van housebroeken en de gulden. Na het tweede album in 1996 ging Bush wat meer de elektronische kant op en verdwenen ze in Nederland langzaam van de muzikale kaart. Na het vijfde album in 2002 was het over en uit, maar in 2004 probeerde zanger Gavin Rossdale het met een nieuwe band, Institute. Deze poging strandde echter, evenals een solocarrière.

Hoopvol eerste deel

Samen met oudgedienden Chris Traynor en Robin Goodridge, en bassist Corey Britz pakt Rossdale nu de draad op. ˈThe Sound Of Winterˈ, tot single uitgeroepen, is gelijk een goede testcase. De track wordt gedragen door het herkenbare stemgeluid van de gitarist en zanger. Rauw, licht vermoeid, maar met de wat minder dan verwachte drive erin. ˈAll My Lifeˈ is beter. Het nummer, dat zwaar wordt ingezet, heeft veel refrein dat, alhoewel weinig zeggend, makkelijk meezingt. De agressie in Rossdale’s stem is er weer en is vergelijkbaar met het oudere ˈMachineheadˈ. Scheurende gitaren worden niet geschuwd en Bush lijkt klaar voor de stadions met dit grootse en brede geluid.

Ook ˈThe Afterlifeˈ klinkt goed. Dit tweestemmig gezongen uptemponummer heeft eenzelfde zangpatroon, waarbij eerste en tweede stem samengaan, net als de voorgaande track. Favoriet is ˈAll Night Doctors’, dat opent met rustig pianospel. Het druipt wel van de melancholie, mede veroorzaakt door enkele strijkers, en wordt later aangevuld met vervormde gitaar. Het wachten blijft dan op de fenomenale uithalen, maar die geven hoop voor de rest van de cd.

Teleurstellend tweede deel

~

ˈRed Lightˈ komt echter niet echt los en de verwachte uitbarsting klinkt wat rommelig.ˈShe’s A Stallion’ heeft te veel refrein en zorgt voor verveling. Ook ˈI Believe In Youˈ en ˈStand Upˈ zijn niet onderscheidend. Zeker niet slecht, dat niet: keurige rocksongs. Een volle sound, goed geproduceerd en klaarblijkelijk het soort muziek waar Amerikanen meer dan Europeanen van houden. De fanschare van de Britten is daarom ook vooral te vinden in de Verenigde Staten. ˈThe Heart Of The Matterˈ heeft gelukkig wel iets extra’s: een heerlijk basloopje, een aangename traagheid en het is gevoelig gezongen. Dezelfde emotie vinden we terug in het slot; het mooie ˈBe Still My Loveˈ, waarbij we ook eindelijk verlost zijn van de echo over de stem van de zanger.

Mooie herinneringen, enthousiasme blijft uit

Het is misschien niet eerlijk om telkens een blik naar het verleden te werpen, maar als je een dergelijke staat van dienst hebt opgebouwd en het album zo noemt, wordt er ook iets van je verwacht. The Sea Of Memories bevat geen slechte songs, maar een of meerdere hits ontbreken. Bijna alle refreintjes zijn (te) snel mee te zingen en zang met weinig omlijsting komt te sporadisch voor. Zodoende blijf je hinken op twee gedachten. Klonk Bush vroeger zo geweldig omdat zij er toen echt uit sprongen? Nu , vijftien muziekjaren later, moeten we concluderen dat Bush min of meer stil heeft gestaan. Of zijn de jaren gaan tellen en is de echte passie van de band verdwenen?

Muziek / Achtergrond
special: Crosby, Stills, Nash & Young – Déjà Vu

Vier botsende ego’s, toch een meesterwerk

Neil Young is slechts op de helft van het legendarische Déjà Vu te horen. Toch was zijn talent precies wat Crosby, Stills & Nash (CSN) nodig hadden om deze klassieker vorm te geven. Ook voor Young bleek de samenwerking een meesterlijke zet. Hij brak dankzij dit album door bij het grote publiek.

Voordat Young het drietal komt versterken, zijn David Crosby, Stephen Stills en Graham Nash al succesvol met hun invloedrijke debuutalbum Crosby, Stills & Nash (1969). De drie stemmen passen perfect bij elkaar. De songs vallen in de smaak bij de hippies, dankzij de openhartige relatiebeschrijvingen van Stills (zoals in ‘Suite: Judy Blue Eyes’), optimistische popmelodieën van Nash en politiek getinte rockers van Crosby. Bovendien is CSN een van de eerste ‘supergroups’. Nash had het jaar ervoor The Hollies verlaten, Crosby werd eerder uit The Byrds gezet en Stills zat met Young in het snel opgeheven Buffalo Springfield.

De definitieve doorbraak volgt met een optreden op Woodstock in augustus 1969. Voor hun liveoptredens vindt CSN het noodzakelijk om een vierde bandlid toe te voegen. Ze vragen onder anderen Steve Winwood, maar uiteindelijk valt de keuze op Young, op aanraden van Atlantic-platenbaas Ahmet Ertegun. Stills is aanvankelijk tegen dit voorstel, omdat zijn geruzie met Young in Buffalo Springfield uiteindelijk tot de breuk van die groep leidde.

Toch blijkt de keuze een zeer gelukkige voor beide partijen, vooral voor Young, want die is tot dan toe in commercieel opzicht weinig succesvol met zijn twee eerste soloalbums Neil Young en Everybody Knows This Is Nowhere. In de film van Woodstock is Young overigens nergens te bekennen. Hij heeft weinig op met het festival en de hippies, en weigert in de film te verschijnen.

Relatieproblemen

~

Verliepen de opnames van het eerste CSN-album nog heel soepel, de groep loopt tegen problemen op bij het maken van de opvolger met Young. Het begint al met de privékwesties. De relatie tussen Nash en folkheldin Joni Mitchell loopt op de klippen, de verhouding met zangeres Judy Collins ligt nog vers in het geheugen van Stills en Crosby’s grote liefde Christine komt om bij een auto-ongeluk.

Ook ontstaat er onenigheid tussen de vier ego’s, vooral tussen Stills en Young botst het opnieuw. Elk bandlid wil volledige controle over de eigen composities, met als gevolg dat ze zelden alle vier samen in de studio zijn. Met alle opgehoopte emoties geeft Crosby zijn alles in ‘Almost Cut My Hair’. Stills vindt Crosby’s zang niet goed genoeg, terwijl Young juist razend enthousiast is. Uiteindelijk krijgt die zijn zin en komt deze versie op het album.

Over de opname van ‘Woodstock’, een compositie van Mitchell, botsen de meningen van de twee opnieuw. Nadat Young tevreden is over een bepaalde versie, bewerkt Stills de opname tot een volgens Young inferieure mix. Stills is degene die het meeste werk in de opnames steekt. Op verschillende nummers speelt hij behalve gitaar ook onder meer bas, orgel en percussie. Niet voor niets krijgt hij van zijn collega’s de bijnaam ‘Captain Manyhands’.

Van het onmiskenbare schrijftalent van Young is op Déjà Vu vooral ‘Helpless’ het bewijs. Deze emotioneel beladen ballad leent zich perfect voor de hemelse close harmony van CSN. Het is nog altijd een van de populairste composities van Young. Minder beroemd is het uit drie delen bestaande, knap opgebouwde ‘Country Girl’.

Tijdloos

~

De composities van Young behoren tot de meest tijdloze op het album, samen met de hit ‘Teach Your Children’, geschreven door Nash. Uiteraard klinkt deze overbekende meezinger als een lied dat alleen uit die tijd kan stammen, maar de tekst is ook vandaag de dag relevant. Nashs tweede compositie op Déjà Vu, het schaamteloos zoetsappige maar prettige ‘Our House’, bezorgt het viertal opnieuw een dikke hit.

De titelsong van de hand van Crosby onderscheidt zich als de ongewoonste track, terwijl Stills met ‘Carry On’ in muzikaal opzicht een soort opvolger van ‘Suite: Judy Blue Eyes’ maakt. Aan beide nummers, en aan die van Nash, draagt Young helemaal niets bij. Het korte, akoestische ‘4 + 20′ wordt zelfs door Stills alleen opgenomen. Zijn collega’s besluiten dat het lied goed genoeg is met alleen diens zang en gitaar. Het aardige ‘Everbody I Love You’, de track waarmee het album afsluit, klinkt achter al die klassiekers als een opvullertje.

Meer pit

Hoewel Young slechts aan de helft van de nummers op Déjà Vu meewerkt, zorgen zijn bijdragen wel voor een krachtiger en rauwer album dan het debuut van CSN. Met name dankzij zijn gitaarduels met Stills rocken ‘Almost Cut My Hair’ en ‘Woodstock’ meer dan elk nummer op de voorgaande elpee. De single ‘Ohio’, geschreven door Young naar aanleiding van het Kent State-bloedbad in mei 1970, staat niet op het album. Zonde, want deze protestsong blijft het beste werk dat hij met CSN opnam. ‘Ohio’ had van Déjà Vu een nog beter album gemaakt.

Déjà Vu verschijnt op 11 maart 1970 en bereikt de nummer 1-positie in de Amerikaanse en Nederlandse albumlijsten. Op de inmiddels klassieke hoes staan onder de groepsnaam ook drummer Dallas Taylor en bassist Greg Reeves vermeld. Het duurt niet lang voordat ze vervangen worden, omdat ook zij meer op de voorgrond willen treden.

Amerikaanse Beatles

~

Critici noemen Crosby, Stills, Nash & Young de Amerikaanse Beatles, omdat ieder bandlid op dat moment sterstatus heeft. Maar na een Amerikaanse tour – vastgelegd op het livealbum 4 Way Street, dat in 1971 eveneens bovenaan de albumlijst staat – hebben de vier singer-songwriters genoeg van elkaar. Ieder groepslid brengt in 1970 en 1971 een succesvol soloalbum uit, waarna Crosby & Nash als duo doorgaan en Stills de groep Manassas opricht. Maar het is Young die met zijn legendarische nummer 1-album Harvest de hoogste ogen gooit.

CSN blijkt in de tweede helft van de jaren zeventig tot begin jaren tachtig vooral succesvol als trio. Fans blijven hopen op meer studiowerk met Young, maar die heeft CSN niet meer nodig en zij hem niet. Hoewel de vier in de jaren zeventig nog enkele keren een reünie proberen, duurt het achttien jaar voordat er een tweede studioalbum verschijnt. Ondanks prima bijdragen van Crosby en Young valt American Dream vies tegen. Met een derde album eind jaren negentig revancheren ze zich enigszins, maar het grote publiek en de critici prefereren het solowerk van Young. Hij mag zijn drie collega’s wel dankbaar zijn dat zij hem in 1969 vroegen. Déjà Vu werd in een tumultueuze periode opgenomen, maar de voortdurende populariteit van de oude rocker is begonnen met dat album.

Theater

Openhartig reisverslag van een migrantenzoon

recensie: Sadettin Kirmiziyüz – De Vader, de Zoon en het Heilige Feest

In de voorstelling De Vader, de Zoon en het Heilige Feest vertelt Sadetting Kirmiziyüz met eerlijkheid en lef over de reis naar Mekka die hij samen met zijn vader maakte. De vader-zoonrelatie en het geloof staan centraal in deze voorstelling, waarin de sympathieke Sadettin deze thema’s op een humoristische manier aan de kaak stelt.

~

Bij binnenkomst staat Sadettin het publiek al op te wachten. Rustig drinkend uit een wit papieren bekertje bekijkt hij de mensen voor wie hij die avond zal spelen. Op die manier breekt hij het ijs en stelt hij zich op als een vriendelijke en charismatische man. In deze voorstelling probeert Sadettin de mens achter de islam te laten zien. Door openhartig te vertellen over zijn ervaringen tijdens de pelgrimstocht naar Mekka (de hadj), relativeert hij de mystiek die rond deze reis hangt. Gedetailleerd doet hij verslag van de avonturen die hij beleefde tijdens zijn reis.

Ventilator als filmprojector
Op de grond is met tape een vierkant gemaakt en in het midden van dat vierkant staat een houten kubus. Binnen dit vierkant liggen talloze witte papieren bekertjes. De kubus symboliseert de zwarte Ka’aba in Mekka; het centrale heiligdom van de islam. De witte bekertjes stellen de ‘mensenorkaan’ voor: de dringende mensen die om de Ka’aba heenlopen en deze proberen aan te raken. Ventilators vormen een ander deel van het decor. Door een ventilator naar het publiek toe te draaien en daarop een film te projecteren, kan het publiek die bekijken. Een mooie vondst in een simpel decor.

~

Wat Sadettin luchtig en grappig vertelt, is eigenlijk ontroerend. Dat is de kracht van zijn voorstelling. Hij maakt een grapje en het publiek lacht, maar de achterliggende gedachte van dat grapje gaat verder dan een leuke anekdote. Zo vertelt Sadettin dat zowel zijn moeder als schoonmoeder bij thuiskomt van alles aan hem vragen. Maar die ene vraag die hij zo graag wil horen, namelijk: “Hoe heb je het gehad?”, stellen ze niet. Dit soort verhalen ontroert en laat zien dat Sadettin niet alleen een “knuffelallochtoon” is, maar ook soms een eenzaam bestaan leidt. Dit blijkt uit de anekdotes die hij vertelt over zijn leven als migrantenzoon in Nederland. Hij voelt zich Nederlander, maar wil tegelijkertijd zijn achtergrond niet verloochenen. Met deze tweestrijd worstelt hij, waarbij hij het gevoel heeft dat hij niet altijd begrepen wordt. Zelf omschrijft Sadettin zich als een “geassimileerde agnostische migrantenzoon”, maar uiteindelijk is hij gewoon een man die zijn vader trots wil maken.

Twee verschillende ervaringen

~

Sadettin vertelt de reiservaring vanuit zijn eigen perspectief, maar ook vanuit dat van zijn vader. Hij is technisch vaardig en schakelt eenvoudig van het ene naar het andere personage. Het horen van die twee verschillende ervaringen zorgen voor ontroerende momenten, die nog versterkt worden door Sadettin’s ontwapenende manier van spelen.

De Vader, de Zoon en het Heilige Feest raakt door zijn eerlijkheid. De voorstelling is onderdeel van de serie Blinddate, waarin jonge nieuwe theatermakers de kans krijgen met hun voorstelling langs de Nederlandse podia te reizen. Elk jaar worden zeven voorstellingen gekozen, waarvan deze er een is. Terecht is Sadettin Kirmiziyüz benoemd als veelbelovend theatermaker waarin veel potentie schuilt. Van hem zullen we zeker meer gaan horen.

De Vader, de Zoon en het Heilige Feest is de komende maanden nog in diverse Vlaamse theaters te zien. Kijk op www.huisvanbourgondie.nl voor de precieze speeldata.

Boeken / Non-fictie

Klaar voor de strijd

recensie: Joumana Haddad (vert. Marion Drolsbach) - Hoe ik Sheherazade heb vermoord

Hoe ik Sheherezade heb vermoord is een heleboel niet. Het is geen verhandeling over de verschillen tussen de Westerse en Arabische culturen, of tussen de Westerse en de Arabische vrouw. Het biedt geen pasklare oplossingen voor de problemen waar Arabische vrouwen mee te maken hebben. Geen antwoorden, wel veel stof tot nadenken.

Eerst en vooral is Hoe ik Sheherazade heb vermoord een persoonlijk boek. Haddad beschrijft haar eigen ervaringen als meisje en vrouw in haar geboortestad Beiroet. Ze is in Libanon een belangrijk cultureel figuur: redactrice van de culturele bijlage van een van de grootste kranten van het land, een veelgelezen dichteres, en oprichtster van het blad Jasad (‘lichaam’). Het uitgesproken karakter van dit blad is haar op veel negatieve kritiek en zelfs doodsbedreigingen komen te staan. Een omstreden vrouw dus, die niet snel een blad voor de mond zal nemen.

Niet over één kam
Zelfstandig, welbespraakt, vrijzinnig: Haddad is zelf zo, en kent veel Arabische vrouwen die net zo zijn. Van de ’typische’ Arabische vrouw, onderdanig en onderdrukt, kent ze ook genoeg voorbeelden. Maar: ‘wij Arabische vrouwen zijn met te velen om over één kam te worden geschoren – of ons te laten scheren.’ Met veel precisie ontleedt Haddad naast haar persoonlijke ervaringen ook de discussie over de positie van de Arabische vrouw, die in minder zorgvuldige handen vaak zwart-wit wordt.

In een interview met The Guardian van vorig jaar verklaarde Haddad dat ze kwaad is, en dat veel van wat ze schrijft, geschreven wordt omdat ze kwaad is. Dat is goed te merken. Veel van wat zij zag en beleefde heeft woede opgewekt – niet voor niets zijn dit bekentenissen van een boze Arabische vrouw. Maar haar woede is niet van het gefrustreerde soort dat bij de pakken neerzit. Haddads werk is een pittige oppepper, geen bittere downer. De energie en de wil om de huidige situatie te veranderen spatten van de pagina’s. Ook haar gevoel voor humor is Haddad, die als peuter al strijdvaardig was, niet kwijtgeraakt: ‘Het schijnt dat ik krabde, beet en desnoods zelfs spuugde om me te verzetten. (Het trucje van krabben en bijten gebruik ik nog steeds, maar het spugen heb ik afgeleerd).’

De aanhouder wint
Haddad heeft niet alleen een scherp oog voor de situatie van de Arabische vrouw, maar ook voor die van de Arabier in het algemeen. En ook hierin is ze realistisch, maar vol strijdlust:

Als Arabier in de Arabische wereld van vandaag loop je telkens met je kop tegen een dikke muur van onwrikbare politieke, sociale, en existentiële kwesties. Je beukt erop, maar het enige wat er gebeurt, is dat je er blauwe plekken van krijgt. Toch moet je van binnenuit op die muur blijven beuken. Dat is je enige hoop, want van buiten kan hij niet worden geslecht.

Een bijna profetische uitspraak, gezien de gebeurtenissen van de Arabische lente, die zo’n halfjaar na de publicatie van Haddad’s manifesto begon. Beuk lang genoeg tegen een muur, en het resultaat kan groot zijn. In Hoe ik Sheherazade heb vermoord beukt Haddad tegen haar eigen muur, met volle overtuiging en zonder de confrontatie uit de weg te gaan. Niet alleen voor Arabische vrouwen inspirerend.   

Muziek / Concert

Jaren zeventig inspireren oude en jonge garde

recensie: George Duke / The Robert Glasper Experiment

Het waren maar een paar jaren in zijn reeds 65-jarige bestaan, toch zal George Duke altijd herinnerd worden als de toetsenist en zanger die deel uitmaakte van de band rond Frank Zappa. Dat vindt Duke helemaal niet erg, want het was een leerzame en vruchtbare periode, die hij koestert.

~

Voor Robert Glasper is jazzveteraan Herbie Hancock een leermeester. Glasper staat met zijn The Robert Glasper Experiment vanavond op hetzelfde podium als Duke in het Amsterdamse MC Theater. Hij opent de avond, maar zijn optreden is meer dan een voorprogramma. De 33-jarige Texaan komt bijna een uur te laat opdagen. Dat ligt vooral aan het tv-programma De Wereld Draait Door, dat in een naastgelegen studio wordt uitgezonden en geen herrie van de buren kan velen. De band opent met het Hancock-nummer ‘Butterfly’, dat volkomen onnodig breed wordt uitgesponnnen en de spanning niet kan dragen. In het algemeen geldt dat het geluidsbeeld leunt op zware bassen van de ritmesectie die sterk contrasteren met de schelle klanken van de saxofonist, wat een tweedeling in het spectrum oplevert.

Zogenaamde moderne middelen
Saxspeler Casey Benjamin staat evengoed prima te blazen en weet solo’s goed op te bouwen en de aandacht op zich te vestigen. Minder fraai zijn zijn uitspattingen met de vocoder, die hij gedurende het hele optreden zal gebruiken. Ook bij een mislukte uitvoering van Nirvana’s ‘Smells Like Teen Spirit’, die de dreiging en explosiviteit van het origineel mist. De stemvervormer kan even verrassen, maar begint verderop enorm te irriteren. Alle elektronica die The Robert Glasper Experiment hanteert, is helemaal niet experimenteel, maar werd in de jaren zeventig al volop gebruikt. Bands als Kraftwerk vierden er triomfen mee. Het werk van Hancock dat Glasper zo beïnvloed heeft dateert overigens ook uit de jaren zeventig. Dat jazzrock aan een tweede leven lijkt te zijn begonnen, blijkt wel uit de grote aandacht voor Glasper en zijn band bij de huidige generatie, voor wie het kennelijk allemaal nieuw is.

~

Vanavond is er toch grotendeels ouder publiek, dat vooral gekomen lijkt te zijn voor oudgediende Duke. Diens band zet meteen een zware funky groove in, en dat is precies waar het publiek voor is gekomen. Funk, jazz en fusion, dat zijn de sterke punten van Duke. Ook hij heeft een jarenzeventiggeluid, maar hij swingt ten minste. Een band vol virtuozen kan nog wel eens tot keet leiden, maar deze magnifieke muzikanten gunnen elkaar het licht in de ogen. Bassist Mike Manson speelt een weergaloze solo met klassieke pluktechniek, hij kan zich meten met iedereen op de elektrische bas. Gorden Campbell slaat een gedroomde drumsolo, niet vreemd voor de slagwerker van Britney Spears en Beyoncé. Gitarist Jef Lee Johnson zorgt met zijn vurige spel voor wat rockelementen en Duke zelf? De man geniet van zijn band, van het publiek en van zijn glas rode wijn, en sprankelt achter de vleugel.

Duke is zeer communicatief met het publiek en natuurlijk moet hij het hebben over wijlen de geniale Zappa. Die wilde hem gaan inzetten als zanger, wat de toetsenist met angst en scepsis aanhoorde. Hij deed het toch en het resultaat is hoorbaar op enkele van de beste Zappa-albums. Vanavond zingt hij ook, onder meer in een gloedvolle soulballad. Hilariteit creëert hij in de zaal met een oude, beproefde anekdote. Hij wordt op een avond opgebeld: ‘Hi, this is Miles’, klinkt het met een hese, raspende stem. Duke denkt dat zijn vriend bassist Stanley Clarke hem in de maling neemt door Miles Davis te imiteren, maar het is de real guy. Davis vraagt hem om een nummer voor zijn nieuwe elpee. Duke stuurt een demo op en hoort lange tijd niets. Als hij eens belt hoe het er voor staat, zegt Davis dat het al op de plaat staat. Maar het was een demo, roept Duke vertwijfeld uit. Zo droeg de toetsenist én zanger ook bij aan het werk van deze muziekgigant. Een rijk leven toch.

 

Boeken / Achtergrond
special: Frank Koenegracht - Lekker dood in eigen land

Alles doet het nog

Frank Koenegracht is een schelm: één blik op de titel Lekker dood in eigen land is genoeg om dat te bevestigen. Maar wel een schelm die in staat is rake gedichten te schrijven.

Als je de Letteren indeelt naar de beroepen die auteurs uitvoeren (of uitvoerden) naast hun schrijversleven dan zie je dat een goed deel van de literatoren uit medici en psychiaters bestaat. Denk aan Enquist, Kopland, Slauerhoff, Tranströmer, Tsjechov en Vasalis. Ook Koenegracht hoort in dit rijtje thuis, en dat merk je.

De schepen worden geladen
Mogelijk houdt zijn beroepsuitoefening verband met de gemene deler die in de veelvormige gedichten aanwezig is. Die lijkt uit de idee te bestaan dat dat een mens onderhevig is aan het leven. Niet dat zoiets betekent dat hij een speelbal van dat leven is, maar wel dat hij het heeft te doen met datgene wat hem in de schoot geworpen wordt: zijn mogelijkheden en onvolkomenheden. F.K.’s hondervijftiende droom, dat dreigend eindigt, illustreert dit prachtig:

Op zekere ochtend ging ik de deur uit
om schoenen te kopen
totdat ik een hoek omsloeg en ontdekte
dat ik in een groot gekkenhuis liep.
Ik had blijkbaar ‘vrij wandelen’.

Het was winter, niemand sliep
want in een gekkenhuis slaapt men niet.
Drie zusters snelden toe
en vroegen me of ik verdwaald was – jazeker –
en zeiden: dan moet u langs de haven

naar het industrieterrein.
Maar het is hier toch een gekkenhuis, zei ik.
Zegt u dat liever niet. Kijk daar is de haven,
ziet u wel, u twijfelt te veel.
De schepen worden geladen.

Uiteenlopende gedichten
Dat je met jezelf zit opgescheept, blijkt bij Koenegracht zowel gevoelige als komische kanten te hebben. Humor bevolkt zijn gedichten al sinds zijn vroegste bundel en uit zich niet alleen in het bijna kafkaëske absurdisme van hierboven, maar ook in woordspel, zoals in het een-regelige gedicht ‘Uiterst kort gedicht met politieke strekking’: ‘De turkse tortels koerden’. Het is knap hoe hij zo’n precair onderwerp zacht weet te maken en er tevens mee uit te drukken waaraan behoefte is: vredelievendheid.

Foto: Keke Keulemans

Foto: Keke Keulemans

Zulk woordspel maakt Koenegracht echter wel een schelm. Dat blijkt in Lekker dood in eigen land uit de speelse bundeling van light verse en poëzie, daar waar taalvondsten gepaard worden aan de sterke samenhang van beeldgebruik en inhoud. Het komt ook naar voren in zijn schalksheid, waarbij hij enige mate van rücksichtlosigkeit niet schroomt. Zoals in het gedicht Brief aan mijn moeder, een titel die je onheroepelijk associeert met André Hazes. Het gedicht is echter geen schlager, het is een goedbedoelde oproep van de dichter aan zijn moeder een dienst van de thuiszorg aan te nemen. Freudiaanse en klassieke referenties gaat Koenegracht hierbij niet uit de weg. Een geestig gedicht, dat je enigszins ontzet en tegelijkertijd enorm kan ontroeren.

BRIEF AAN MIJN MOEDER

Moet je horen, mamma, luister je?
Ik lees hier over een aanbod
waarbij zeer oude moeders met
meestal zeer oude zonen die
om niet tastbare redenen niet meer
bij ze willen slapen
een zwaan ter beschikking wordt gesteld
door de thuiszorg.
Het gaat om Hollandse zwanen.
Ze zwemmen overdag rond,
maar ’s avonds worden ze opgeborgen
in prachtige vitrines.
Ze worden thuisbezorgd en in je bed gelegd.
Ze slaan hun linker vleugel om je heen: dat
is tegen de duizeligheid en ze leggen
hun snavel op het andere kussen:
dat is tegen eenzaamheid.

’s Ochtends worden ze weer opgehaald.
Nou, doe het maar, mamma.
Je bent er immers voor verzekerd.

Epigram
Lekker dood in eigen land gaat vergezeld van zestien kleurige portrettekeningen. Naast het portret van een gruwelmonsterachtige recensent, waarvoor ik mijn recensentenpet bibberend afneem, komt ook hier Freud terug: een waterhoofd vol borsten en sirenen. Komrij is een enge groene bol op een dun stokje en Pessoa een tafeltje met daarop een aantal portretten van hem en een fles wijn (hij zoop zich te pletter). De reeks portretten sluit af met een vlinderachtige afbeelding van Lucebert, de dichter die Koenegracht bij De Bezige Bij introduceerde.

Hoe vaker je de bundel ter hand neemt, hoe vaker je er lukraak uit wilt citeren. Aan je lief, je vader, vrienden, bekenden en onbekenden. Zonder gêne. Ter afsluiting daarom nog een gedicht, dat Koenegracht bij het overlijden van een vriend schreef, de essayist Rudy Kousbroek wiens intelligente, geestige essays altijd een warme betrokkenheid toonden. Interessant om te weten is de grote voorliefde van Kousbroek voor sleutelen en repareren, al is het gedicht ook zonder die wetenschap evengoed prachtig.

EPIGRAM

Als je dood bent op een dag
blijven de lampen rustig in hun fittingen
en ook de wc kan je gewoon doortrekken.
Wel voorzichtig want
het vlottertje werkte al niet goed.
Alles doet het nog: bijvoorbeeld
de overdrijvende wolkenvelden
en de matige tot krachtige tijdelijk harde
tot zeer harde wind uit uiteenlopende richtingen.

Boeken / Non-fictie

The sublime is now

recensie: Hans den Hartog Jager - Het sublieme. Het einde van de schoonheid en een nieuw begin

Urinoirs, kitschvarkens en concepten hebben de ‘MOMA’s’ ingenomen. Deze kunstwerken moeten worden gezien in een bijna eeuwlange kunsttraditie waarin schoonheid niet meer van belang werd geacht. Maar verandering is onderweg, zo betoogt Hans den Hartog Jager. Hij ziet in het afgelopen decennium een voorzichtige wederopstanding van de schoonheid.

Het sublieme staat bol van de over elkaar heen buitelende avant-gardes en manifesten vol ultieme antwoorden op eeuwige vragen. Wat de meesten gemeen hebben is een volstrekt onverschillige houding tegenover schoonheid. Eén anekdote zegt al veel: in 1963 vervaardigt conceptueel beeldhouwer Robert Morris een beeld, Litanies. Een houten kast, bekleed met lood en een sleutelbos eraan met woorden erop verwijzend naar Duchamp. Kunstverzamelaar Philip Johnson koopt het werk, maar betaalt het naar Morris’ smaak niet snel genoeg. Dus wat doet deze? Hij gaat naar de notaris en laat een ‘Statement of Aesthetic Withdrawal’ noteren.

Drie schoonheden
De schrandere Johnson kocht overigens ook het statement. Maar de crux is natuurlijk dat hier de kunstgeschiedenis is gevorderd tot op het punt waarop schoonheid puur een denkproduct is, door de conceptuele kunstenaar naar gelieve weg te nemen of toe te voegen. Den Hartog Jager besteedt een goed deel van zijn vloeiend geschreven essay aan een kunsthistorische beschrijving van de neergang van de schoonheid. Eerst hoe het klassieke schoonheidsideaal overging in het romantische ideaal en vervolgens hoe dit romantische ideaal plaats moest maken voor het onverschillige non-ideaal, maar desalniettemin nooit helemaal is verdwenen.

Het klassieke ideaal behelst het artistieke streven naar ‘hemelse’, absolute perfectie. Maar als gevolg van de voor iedereen beschikbare reproductietechnieken is dit als artistiek ideaal definitief gedateerd (hoewel niet per se ongeliefd): inmiddels heeft iedere photoshopper de hemel binnen bereik. Daarentegen zal het subjectieve ideaal van de romantici nooit verdwijnen, getuige haar bekende, naar de menselijke conditie verwijzende hoofddoel:

Het zoeken naar een vorm, een oplossing, voor het existentiële dilemma van de mens die door alles en iedereen was verlaten, zowel door God als zijn eigen geest.

Grenzen van de geest
Maar dat deze romantische kunstopvatting het moeilijk had blijkt bijvoorbeeld uit Barnett Newmans manifest The sublime is now: ‘De moderne kunst werd gedreven door het verlangen de schoonheid te vernietigen.’ Want schoonheid, zo zeiden vele kunstenaars (deels) terecht, dit ‘bourgeoisidee’, heeft de neiging af te leiden van diepere lagen en inzichten.

De meerwaarde van dit boek ligt in het feit dat Den Hartog Jager beschrijft én toont – het is rijkelijk bezaaid met mooie (!) en verrassende kunstafbeeldingen – dat sinds 9/11 de (romantische) schoonheid terug is. Hij zelf werd zich dit gewaar bij het zien van Olafur Eliassons ‘The Weather Project’, een gigantische zon hangend in de Turbine Hall van het Tate Modern. Dit werk is in staat de toeschouwer een overweldigende schoonheidservaring te bezorgen.

~

‘The Weather Project’ is sublieme kunst. En inderdaad maakt Eliassons zon zelfs in het klein afgebeeld grote indruk, enigszins vergelijkbaar met de eindscène in Von Triers Melancholia. Het combineert een overweldigende schoonheid met de opgeroepen angst bij de toeschouwer dat hij of zij het eigen bevattingsvermogen niet meer onder controle heeft. En precies dit ongemak herbergt de kracht van het sublieme. In deze specifieke schoonheidservaring, in dit aanschuren tegen de grenzen van de geest, wordt het denkvermogen niet afgesloten, maar worden integendeel onvermoede mogelijkheden ontsloten.

Het verhevene
Den Hartog Jager hoopt dat kunst, na de vele twintigste-eeuwse terzijdes, weer terug is op het enige domein waarop zij de alleenheerschappij heeft, namelijk de (romantische) subjectieve verbeelding van het verhevene. Hij ziet bijvoorbeeld Anish Kapoor – zie het verontrustende Descent into limbo (1992) – en Francis Alÿs als voorbeelden van andere actuele kunstenaars bezig met dit sublieme.

Aldus blijft zowel het romantische ideaal als de mogelijkheid van een zinnen- en geestprikkelende esthetische ervaring bestaan. Bovendien zijn moderne middelen zoals video’s, films en installaties uitstekend geschikt de toeschouwer te overweldigen en/of stap voor stap mee te nemen in grootse, suggestieve kunstwerken richting een ‘prachtig, sublieme eindsequentie’.

Theater / Voorstelling

Onze Paus laat toeschouwer onbevredigd achter

recensie: Wunderbaum speelt Grunberg - Onze Paus

Dat een stuk genaamd Onze Paus, geschreven door Arnon Grunberg, voor controverse zou zorgen, daar bestaat geen twijfel over. Of toch? Op de planken staat het getalenteerde team van Wunderbaum, dat tevergeefs van een slappe hap een kunstwerk tracht te maken.

Veel valt af te leiden uit het applaudisseren van het publiek wanneer het gordijn gevallen is. Bij Onze Paus resulteerde dat in een halve zaal overenthousiaste staande ovaties. De andere helft van de toeschouwers hing verveeld onderuit, flauw klappend voor wat voorafging. Ook de media waren verdeeld in een voor- en een tegenkamp. In die zin roept Onze Paus controverse op. En jammer genoeg alléén in die zin.

~

De tekst werd in 2007 geschreven voor het Wspólczesny Teatr in Polen, maar heeft de bühne daar nooit gehaald. Afgekeurd wegens ’teleurstelling in de weergave van de sociale en morele observaties van de Poolse bevolking’, aldus opdrachtgeefster Krystyna Meissner. Wunderbaum dacht met dit stuk een parel in handen te hebben, die geweigerd werd omwille van een conservatieve Poolse blik. Daarmee schetsen ze al een even ridicuul bekrompen beeld van het Poolse volk als de tekst van Grunberg zelf.

Grunbergiaanse figuren
Een paar gags werken in deze voorstelling op de lachspieren. Echter, ze verliezen hun kracht door de eindeloze herhaling. Jammer, want de droge en absurde taal weet af en toe met kracht te raken. Wunderbaum heeft met protagonisten Wine Dierickx en Oscar van Rompay twee ware Grunbergiaanse figuren op het toneel staan. Ze beheersen de tekst en tillen de woordspelingen naar een hoger niveau van absurdisme en ironie. Zonder afbreuk te doen aan het talent van de andere acteurs, kan wel gezegd worden dat Dierickx en Van Rompay de voorstelling dragen.

~

Het decor is al even beloftevol en tegelijk teleurstellend als het verhaal. Op die manier past het plaatje wel. De voorste helft van het podium wordt bezet door de spelers, de achterste helft staat wat verborgen en rommelig achter een soort van troebel gordijn, te wachten om het daglicht te zien. Dat wekt verwachtingen, maar het gedeelte achter het gordijn blijft uiteindelijk gewoon als rekwisietenkamer fungeren.

Mislukte controversiële climax
Zo’n gordijn is de juiste metafoor voor Onze Paus. Je wacht en wacht en… wacht op een pointe, maar die blijft uiteindelijk ergens vaag hangen achter een troebel gordijn. Het stuk begint veelbelovend, maar de laatste scènes laten het ineenstorten. Overbodig en nutteloos naakt, overdreven seksuele uitspattingen en een statement van de paus dat hij van kleine jongetjes houdt – als dit een controversiële climax moet voorstellen, dan is die in wezen mislukt. Het stuk probeert de toeschouwer tevergeefs mee te slepen in een Kafkaësk verhaal dat gaat over beloftes en hoe die niet worden ingelost.

~

Als Wunderbaum iets van Grunberg speelt, mag je wel wat verwachten als toeschouwer. Maar die blijft hier, net als de personages in het stuk zelf, onbevredigd achter. Onze Paus garandeert enkele oprechte bulderlachen, maar in ruil daarvoor moet je uiteindelijk wel met leeg gevoel naar huis terugkeren.

Onze Paus is nog tot en met 10 december te zien in Breda, Delft, Antwerpen en Den Bosch.

 

Boeken / Fictie

Zeuren op Ibiza

recensie: Saskia Noort - Koorts

Genot heeft voor velen de plaats ingenomen van geluk. Maar streven naar genot jaagt je uiteindelijk over het klif.

Dat is de centrale boodschap van Koorts, de nieuwe literaire thriller van Saskia Noort. Een schrijfster die zowel lovende als kritische reacties krijgt, ook al werden haar eerste boeken (Terug naar de Kust, De Eetclub en Nieuwe buren) voornamelijk positief ontvangen. Grootste ophemeling: Noort weet de personages tot leven te brengen. Grootste kritiek: ze is ongeloofwaardig en leeghoofdig. Hoe dan ook: Noort mag zich rekenen tot de meest succesvolle Nederlandse schrijvers van dit moment. Met onder andere meer dan een miljoen op haar bankrekening, nominaties voor de Gouden Strop en meerdere boekverfilmingen. Ook de rechten van Koorts zijn al verkocht. Maar succesvol of niet: is Koorts een emotionele barenswee als vorm van therapie, zoals Komrij Noorts genre omschrijft?

Here comes the bogeyman

In Koorts wordt de lezer aan de hand genomen van Dorien, 35 jaar en redactrice bij een vrouwentijdschrift. Aan het begin van het verhaal verbreekt Dorien haar relatie met haar vriend Joost abrupt vanwege een onbestemd beklemmend gevoel. Samen met een nieuw opgedane vriendin, de vrije Ellen, gaat ze naar Ibiza. Deze vakantie had ze oorspronkelijk met Joost gepland. Doel is ontspanning, geluk en het vieren van vrijheid.

Maar al snel blijkt dat ze dit moeten laten varen. Na een avond te hebben geproefd van het leven op Ibiza, dat bestaat uit drank, drugs, seks en extase, wordt Dorien de volgende dag wakker in haar appartement, niet wetend hoe ze er is gekomen of wat er daarvoor is gebeurd. Erger is dat haar vriendin Ellen onvindbaar is. Zorgelijk type als Dorien is, verwacht ze direct het ergst mogelijke. Ze begint een zoektocht, bijgestaan door Nick, die ze net heeft ontmoet. Tegelijkertijd blijkt een seriemoordenaar actief te zijn op Ibiza, met een speciale voorkeur voor vrijzinnige vrouwen …

Vlotte emotionele barenswee


Het boek is vlot geschreven. De frasen zijn kort, iedere zin vloeit voort uit de vorige en de spanning wordt architectonisch opgevoerd. Twee verhaallijnen gaan gelijk op. Die van de seriemoordenaar en van Dorien, beide vanuit de ik-persoon geschreven, wisselen elkaar af, waardoor de lezer vanuit twee perspectieven de situatie steeds verder verkent. De personages komen inderdaad tot leven en Noort weet een kleurenfilm te ontrollen.

Toch heeft Komrij gelijk. Het is een kleurenfilm, maar uit de jaren zestig van de vorige eeuw. De personages komen tot leven, maar in comatueuze toestand. Het is een ware compositie, maar dezelfde als in Noorts andere boeken. Dorien, het hoofdpersonage, is een zeurend en naïef karakter, die keer op keer verbaasd staat van het Sodom en Gomorra dat Ibiza heet, terwijl ze zelf met zorg dit genotsoord had gekozen. Ze is een type dat Noort zelf had kunnen zijn: vanaf de kantlijn de extremiteiten van het leven waarnemend, ze vluchtig aanraken, om vervolgens snel afstand te nemen. Look but don’t touch. Touch but don’t taste. Taste but don’t swallow. Noort heeft inmiddels een sabbatical.

Dieet Noort

Het genre van de literaire thriller is het voorgerecht onder de schrijfkunst. Het leest gemakkelijk, de schrijvers zijn inwisselbaar en van de lezersgeest wordt weinig gevraagd. Het heeft zo zijn voordelen voor een ongecompliceerde avond. Het mag gezegd worden: Noort heeft weer een goede lecturele thriller geschreven.

Film / Films

Onmogelijk verlangen naar overleden schoonheid

recensie: The Strange Case of Angelica

Er zijn commerciële films die een groot publiek bedienen en je hebt arthouse. The Strange Case of Angelica is een bewust traag, spiritueel verhaal over de obsessie voor een overleden schoonheid.

Met zijn 102 jaar is de Portugees Manoel de Oliveira de oudste nog actieve cineast. Zijn zeer omvangrijke oeuvre kenmerkt zich door de eenvoudige, strakke manier van werken, het gebruik van literaire teksten en het behandelen van thema’s als ouder worden en gefrustreerde liefdes. Hij heeft een voorkeur voor filosofische vraagstukken, een theatrale manier van acteren en vooral een typische beeldvoering. De camera beweegt nooit, elk element in het kader bezit een schilderachtigheid en staat in dienst van de vertelling.

Herinneringsfoto

~

In het statische openingsshot van The Strange Case of Angelica (O Estranho Caso de Angélica) zie je een regenachtige straat bij nacht. Er komt een auto aanrijden, een man stapt uit, steekt zijn paraplu op, belt ergens tot drie keer toe aan en voert uiteindelijk een gesprek met de vrouw des huizes op het balkon. De fotograaf, die hij zo snel mogelijk een herinneringsfoto van de zojuist overleden Angelica wil laten maken, is niet thuis. Een voorbijganger verwijst hem hiervoor naar ene Isaac.

Met zijn fotokistje en formele voorkomen, zwart pak met hoed en witte blouse, valt Isaac als jood wat uit de toon tussen de katholieken in het Portugal van de jaren vijftig. Bij aankomst ligt Angelica prachtig aangekleed tussen de bloemen met een glimlach op het gezicht alsof ze elk moment haar ogen zal openen. Dit gebeurt ook als Isaac door de lens kijkt, maar hij is de enige die het ziet. Naarmate het verhaal vordert, raakt hij steeds meer geobsedeerd door haar goddelijke verschijning.

De wereld is een illusie

~

In Lisbon Story (1994) van Wim Wenders stelt regisseur Manoel de Oliveira: ‘De wereld is een veronderstelling, een illusie. Het enige werkelijke is het geheugen. Maar ook het geheugen is een verzinsel.’ Ook in The Strange Case of Angelica lijkt dit het geval. Isaac (gespeeld door Ricardo Trêpa, kleinzoon van de filmmaker) is een jongeman die hunkert naar waarden van vroeger. Hij stoort zich aan moderniteiten zoals voorbijrazende vrachtwagens. Liever legt hij ambachtelijkheden met zijn camera vast. Als hij foto’s ontwikkelt, voelt hij Angelica’s gedaante achter zich en in zijn dromen zweeft hij met haar door de lucht.

De stijl van Manoela de Oliveira wordt soms vergeleken met de droomwereld en symboliek van Luis Buñuel en het minimalistisch expressionisme van Carl Theodor Dreyer. Zijn extreem sobere vormgeving zien we ook terug in het werk van Robert Bresson, meester in de kunst van het weglaten. Dat je ook bij De Oliveira als kijker zelf conclusies moet trekken, is soms lastig. Je weet niet altijd wat de filmmaker bedoelt. In een interview zegt hij bijvoorbeeld dat de dromen en visioenen van Angelica Isaacs trauma van Jodenvervolging verlichten.

Naar hartenlust interpreteren

~

De grond van het onmogelijke verlangen van Isaac blijft onduidelijk en de mix van werkelijkheid, droom, magie en spiritualiteit vormt geen evenwichtig geheel. Maar de kracht van kunst is juist dat je naar hartenlust kunt interpreteren. Of het nu gaat om het ongestileerd en realistisch uitbeelden van zingende arbeiders die met houwelen een wijnveld bewerken, of het shot van een kat die minutenlang naar een vogeltje in een kooi staart met op de achtergrond een sonate van Chopin.