Boeken / Non-fictie

Collectief of individu?

recensie: Vrijheid - Annelien de Dijn

In Vrijheid laat Annelien de Dijn zien hoe de betekenis van het concept ‘vrijheid’ door de eeuwen heen onderwerp van strijd en onderhevig aan verandering is geweest.

Annelien de Dijn is hoogleraar moderne politieke geschiedenis aan de Universiteit Utrecht en publiceerde eerder een boek over de Franse politieke filosofie van de 17e tot de 19e eeuw. Haar nieuwste boek Vrijheid kan gezien worden als een overtreffende trap: nauwkeurig onderzoekt ze hoe het concept vrijheid sinds de Griekse Oudheid tot nu is veranderd. Daarbij bestrijkt ze de geschiedenis van het gehele westen; zowel Europa als de Verenigde Staten. Waar nodig zoomt De Dijn in op specifieke landen waar vrijheid op een andere manier evolueert.

Politiek-filosofisch overzichtswerk

Vrijheid is een ontzagwekkend werk: nauwgezet passeren alle invullingen van het concept door de tijd heen de revue, tot in detail worden belangrijke denkers aangehaald, tegenstellingen en argumentaties uitgelegd en belangrijke stukken geciteerd. Dat alles leest ook nog eens soepel weg in een prettige, heldere en niet té academische schrijfstijl. Voor de geïnteresseerden in filosofie en geschiedenis is Vrijheid een heerlijk boek om in te duiken. Bovendien komt het hedendaagse debat, waarin vrijheid nog altijd veelvuldig als argument wordt aangehaald (voor tegenovergestelde doeleinden), erdoor in een ander daglicht te staan.

Dat laatste komt in het boek zelf nauwelijks aan bod. De Dijn is historica en dus is de geschiedenis van het vrijheidsconcept haar onderwerp, niet het hedendaagse gebruik. Toch eindigt ze in haar nawoord met een voorzichtige oproep aan ons vandaag de dag: om vrijheid met die historische bril te bekijken, en zo in te zien dat er meerdere invullingen van het vrijheidsideaal mogelijk zijn dan we vandaag de dag veelal horen.

Vrijheid tot zelfbestuur

Het eerste deel van Vrijheid gaat over het oude Griekenland en het Romeinse Rijk. Vóór die tijd werd wel over vrijheid gesproken, maar niet in politieke zin. Dit nam aanvang in de Griekse stadstaten, met als belangrijkste centrum de geboorteplaats van de democratie, Athene, pakweg 2500 jaar geleden.

De Grieken waren lang en vaak in oorlog met het koninkrijk Perzië en zetten zich daar politiek-filosofisch tegen af door zichzelf als ‘vrij’ te bestempelen en de Perzen als ‘slaaf’ (want: onderdaan). Zo vormden de Grieken hun collectieve identiteit door de tegenstelling met Perzië te benadrukken. De Perzen wérden bestuurd, en zij bestuurden zichzélf in een democratie, letterlijk vertaald een volksheerschappij. (Demos = volk, kratein = heersen). De Grieken zagen vrijheid dus als politieke én democratische vrijheid: een vrije staat is een staat waarin mensen hun eigen bestuursvorm bepalen.

De beroemde Griekse geschiedschrijver Herodotus beschrijft in zijn Historiën waarom democratische vrijheid béter is dan een autocratisch regime. In dat laatste heb je als burger geen persoonlijke zekerheid, omdat je bent overgeleverd aan de grillen van je overheerser. Herodotus schrijft over de Perzische koningen, waarvan sommigen goede en rechtvaardige heersers waren, maar anderen, zoals Cyrus de Grote, wrede en gewelddadige leiders. Het volk was dus beter af wanneer het zichzelf bestuurde. Daarbij garandeerde collectieve vrijheid (zelfbestuur) automatisch persoonlijke zekerheid. Dit waren voor de Grieken twee kanten van dezelfde medaille.

Daarbij merkt De Dijn terecht op dat de Griekse democratie niet te vergelijken is met die van ons. Het grootste deel van de inwoners mocht niet meedoen: vrouwen, vreemdelingen en slaven hadden geen politieke rechten. Interessant weetje: de beroemde Griekse filosoof Aristoteles, die prat ging op de Griekse vrijheid, was zelf zo’n vreemdeling. Hij werd buiten Athene geboren en mocht daardoor nooit als burger deelnemen aan de Atheense democratie.

Wie is de baas?

Zo’n tweeduizend jaar lang zou de mate van vrijheid die iemand geniet gelijkstaan aan de mate waarin iemand zichzelf kan besturen. Daarbij waren geregeld discussies tussen democraten en antidemocraten. Die laatsten stelden dat democratie niet leidt tot zelfbestuur, maar tot onderdrukking van de minderheid door de meerderheid. In een democratie ben je alleen vrij als je onderdeel uitmaakt van de meerderheid en dus mee kan beslissen. Voor alle anderen is een democratie niks anders dan een tirannie van de meerderheid en brengt democratie dus geen vrijheid (in de zin van zelfbestuur).

Vrijheid van het individu

De Dijn beschrijft uitvoerig hoe de vrijheid steeds onderwerp van discussie blijft, maar binnen de overeenstemming dat vrijheid gaat over wie de macht heeft. Zo reizen we de geschiedenis van Europa door tot deze overeenstemming begin 19e eeuw sneuvelt. Een van de eersten die dit ‘vooroordeel’ over vrijheid benoemde was de Duitse filosoof Johann August Eberhard. Hij stelde dat het idee dat vrijheid alleen voorkwam in democratisch bestuurde landen een onjuist vooroordeel was. Hij verwees naar de Pruisische onderdanen onder Frederik de Grote en stelde dat zij méér vrijheid genoten dan de Zwitsers, die zichzelf bestuurden.

De Dijn gaat in Vrijheid in tegen het algemeen geldende idee dat met name de Reformatie in Europa gezorgd heeft voor een verandering van het vrijheidsdebat. Haar stelling is dat het de lange politieke strijd na de (Atlantische) revoluties waren die het vrijheidsbegrip (en onze politieke systemen) ten diepste veranderd hebben. Vanuit het contrarevolutionaire denken ontstond een nieuw idee van vrijheid, waarin collectief en individu losgetrokken werden.

Deze nieuwe, moderne visie op vrijheid ging niet over wie er regeert, maar over de mate waarin je werd geregeerd. Zolang je als individu zoveel mogelijk je eigen leven kan leiden zoals jij dat wil en autonome keuzes kunt maken, ben je vrij, werd het geherdefinieerde concept van vrijheid. De contrarevolutionairen wezen erop dat veel revolutionaire pogingen een democratisch bestuur op te richten, uiteindelijk tot geweld en dus tot onvrijheid van het individu leidden. Denk aan de Terreur na de Franse Revolutie. Collectief (democratisch) bestuur is dus niet nodig om als individu vrij te zijn, sterker nog, vaak veroorzaakt zelfbestuur het tegenovergestelde. Veelal had je als burger méér vrijheid onder een monarch, die stabiliteit en veiligheid bood. De twee kanten van dezelfde medaille die sinds het Oude Griekenland onlosmakelijk met elkaar verbonden waren, stonden vanaf toen los van elkaar.

Liberalisme

Het liberalisme is uit deze contrarevolutionaire bewegingen ontstaan. De eerste liberalen waren niet per definitie tegen democratie, maar wezen erop dat de nadruk zou moeten liggen op de mate waarin de overheid je vrij liet in je doen en laten. Ook wel ‘laissez faire’ of ‘mind your own business’ genoemd.

Eind 19e, begin 20e eeuw werd opnieuw de revolutionaire oproep gedaan voor vrijheid als zelfbestuur. De Dijn laat pijnlijk zien dat na de Tweede Wereldoorlog deze oproep verstomde – en tot op de dag van vandaag nog altijd stil is gebleven. Het idee dat vrijheid vooral gaat over het individu en de overheid die zich zo min mogelijk met dit individu mag bemoeien, werd – en is nog altijd – gemeengoed. In tegenstelling tot wat we vaak denken, is ons idee van vrijheid dus niet uitgevonden door de Oude Grieken, noch door de Europese en Atlantische revolutionairen, maar juist door hun tegenstanders.

Vrijheid zonder zelfbestuur

Hier trekt De Dijn een parallel met het huidige vrijheidsdebat. Ze wijst erop dat hedendaagse groepen die zich beroepen op ‘de vrijheid’ wanneer zij pleiten voor zo min mogelijk overheidsbemoeienis hun eigen geschiedenis niet kennen. Hun vrijheidsideaal stamt af van de contrarevolutionairen die vrijheid zagen als iets dat losstond van democratisch zelfbestuur. Met dit moderne vrijheidsideaal is het dus goed mogelijk om het leven onder een despoot ‘vrij’ te noemen, zolang deze zich niet al te veel bemoeit met je persoonlijk leven. Dat kan toch nauwelijks zijn waar deze hedendaagse pleiters voor een individuele vrijheid voor staan.

Vrijheid is dus verworden van iets dat inherent collectief en daardoor óók individueel is, tot iets dat louter individueel is. Vrijheid is niet samen een richting kiezen en die opgaan en daar vervolgens als individu óók van profiteren. Nee, vrijheid is met je eigen leven bezig zijn, en daarbij het liefst zo min mogelijk gehinderd worden door ‘de overheid’ of ‘de ander’, wie dat ook moge zijn.

Vrijheid voelt aan als een oproep opnieuw het vrijheidsideaal te herijken. Juist in een tijd waarin veel burgers aangeven weinig vertrouwen te hebben in de democratie, is dit een belangrijk kantelpunt voor de vrijheid. Zijn we echt zo veel vrijer wanneer we minder belemmerd worden? Of zijn we juist vrij wanneer – en omdat – we zelf bepalen door wélke regels we wel of niet belemmerd worden, als collectief? Wellicht zijn collectief en individu tóch twee kanten van dezelfde medaille en kun je als individu pas echt vrij zijn als je samen met je medemensen meebepaalt. Misschien is onze tijd – waarin de term zo veelvuldig wordt gebruikt – wel dé tijd voor een renaissance van het klassieke vrijheidsideaal. Dit is de spiegel die De Dijn ons voorhoudt.

 

Titelafbeelding: Eugène Delacroix – La liberté guidant le peuple (1830)

Muziek / Album

Ouderwets rondstuiteren

recensie: Frank Turner - FTHC

Het nieuwste album FTHC schroomt geen persoonlijke onderwerpen en gaat onder andere over Franks psychische problematiek, rouw en drugsverslaving: als Frank belooft om meer open en eerlijk te zijn, dan gaat hij er echt voor.

In een exclusieve livestream in mei 2021 kondigde Frank Turner het nieuws aan dat hij bezig was met het opnemen van een nieuw album en op 11 februari zag het nieuwste album FTHC eindelijk het levenslicht. FTHC, wat staat voor ‘Frank Turner Hardcore’, heeft zijn naam te danken aan het logo dat al jarenlang door hem wordt gebruikt en dat een visuele grap en knipoog is naar de Amerikaanse hardcore scene in de jaren 80. De albumtitel lijkt een terugkeer te beloven naar de vertrouwde genres (folk)punk en rock die we kennen van oudere albums als Tape Deck Heart, nadat hij met zijn recentere albums als Be More Kind en No Man’s Land een uitstap had gemaakt naar genres zoals electro-pop. Meteen nadat de eerste klanken van het openingsnummer ´Non Serviam´ door de luidsprekers knallen is het duidelijk: dit wordt weer als vanouds rondstuiteren.

New album, new me?

Jarenlang had Frank Turner het imago dat hij altijd aan het touren was en naar eigen zeggen was het tijd om daar iets aan te veranderen. Naarmate hij zelf ouder is geworden en meer gesetteld is, besefte hij dat hij daar muzikaal ook in mee kan groeien. In een interview vertelt hij dat hij inzag dat rock ’n roll vaak gaat over kortstondige, puberale ervaringen. Hoewel hij vindt dat daar niks mis mee is en het er in zekere zin bij hoort, wilde hij zelf over substantiëlere onderwerpen gaan zingen. Hij vond die manier van leven niet meer bij zichzelf passen en vond het niet meer gezond. Dit is terug te horen op het nieuwe album in nummers als ´The Work´ waarin hij de liefde voor zijn vrouw bezingt, niet als een korte vlambare romance maar als langdurige liefde met de droom om samen met pensioen te gaan.

Onder zijn fans zijn de meningen over het album dan ook verdeeld, niet iedereen identificeert zich met de teksten van het album. Als je zelf in een andere levensfase zit, zal het lastiger zijn om je in te leven in de teksten. Hoewel het als trouwe fan in een compleet andere levensfase ook mooi is om Frank zelf zich te zien ontwikkelen. Voor nieuwere luisteraars is het album een goede kennismaking en een ontdekkingstocht door de veelzijdigheid van de artiest. Dit album bevat een paar van zijn betere composities zoals ‘Non Serviam’ en ‘A Wave Across A Bay’, die gelijk laten zien hoe uiteenlopend de melodieën kunnen zijn, terwijl de teksten stuk voor stuk van diezelfde vertrouwde Frank Turner kwaliteit zijn.

Een verzameling aan verrassende samenwerkingen

De eerste single van het album, ‘The Gathering’, kwam al in mei uit en hierin wordt omschreven hoe we in coronatijd het samenkomen hebben moeten missen. Het is echter absoluut geen verdrietig nummer, sterker nog, het gaat juist over hoe iedereen er weer klaar voor is om samen los te gaan. Voor dit nummer heeft Frank de hulp ingeschakeld van singer-songwriter Jason Isbell en van Dom Howard (van Muse). Maar ook voor andere nummers schakelt Frank hulp van buitenaf in, zo is Simon Neil van Biffy Clyro te horen op het nummer ‘The Ressurectionists’ en wordt de percussie in het nummer ‘Punches’ verzorgd door zijn vrienden van het goede doel WAYout Arts uit Sierra Leone.

Open en eerlijk over persoonlijke problemen

Op het album worden veel persoonlijke onderwerpen besproken, waaronder de rouw om het verlies van een vriend en Franks tumultueuze relatie met zijn vader. De problematische dynamiek tussen hen twee werd al eerder bezongen door Frank en wordt op dit album duidelijk omschreven in het nummer ‘Fatherless’. Vervolgens krijgen we in het nummer ‘Miranda’ meer inzicht in hoe hun relatie tegenwoordig is. De eerste paar zinnen uit het nummer omschrijven de situatie kort maar krachtig, Franks vader gaat tegenwoordig door het leven als Miranda en ze is een trotse transvrouw. Dat het tegenwoordig beter gaat tussen deze twee blijkt duidelijk uit de herhaaldelijk gezongen zin: ‘Miranda, it’s lovely to meet you’.

Het onderwerp rouw komt naar voren in het nummer ‘A Wave Across A Bay’. Dit is een ode aan Scott Hutchison, zanger van de band Frightened Rabbit en een goede vriend van Frank, die zichzelf in 2018 van het leven beroofde. Het hartverscheurende nummer beschrijft de pijn van het missen van een vriend, maar het laat ook een vorm van acceptatie zien. De pijn is duidelijk, maar Frank toont ook begrip en acceptatie voor zijn vriend die hij verloren heeft aan de zee.

Hoewel het onderwerp mentale gezondheid vaker naar voren lijkt te komen, is het nummer ‘Haven’t Been Doing So Well’ daar het duidelijkste voorbeeld van. Op Spotify is dit het meest beluisterde nummer van het nieuwe album en dat is niet zo verbazingwekkend. Het nummer is ontstaan vanuit Franks recente diagnose met een angststoornis, maar het omschrijft een gevoel dat menig persoon zal herkennen. Het nummer gaat over hoe het voelt om te worstelen met jezelf en niet volledig blij te zijn met de persoon die je momenteel bent. Combineer de herkenbare tekst met een aanstekelijke melodie en je krijgt geheid zin om bij een live concert rond te stuiteren terwijl je je longen uit je lijf zingt.

Klaar voor zweterige moshpits

Het mag duidelijk zijn dat dit album erom smeekt om live gespeeld te worden. Nadat Frank meerdere livestreams heeft verzorgd om geld op te halen voor kleinere muziekzalen in Groot-Brittannië is het tijd om hem weer in levenden lijve te zien. Gelukkig gaat hij in april en mei op tour door Europa, dus voor wie wil zal er zeker de mogelijkheid zijn om het album live te horen en om je in een zweterige moshpit te werpen!

Boeken / Non-fictie

Geboorte van een nieuw tijdperk

recensie: Omarm de chaos - Jan Rotmans en Mischa Verheijden

In Omarm de chaos laat hoogleraar transitiekunde en duurzaamheid Jan Rotmans zien dat we in een overgangsfase naar een nieuw tijdperk leven. Deze tijd van chaos kan in eerste instantie beangstigen, maar – als we hem omarmen – juist ook bevrijden.

Jan Rotmans is hoogleraar in Rotterdam en medeoprichter van Urgenda, een actiegroep die Nederland snel(ler) wil verduurzamen. Daartoe klaagde Urgenda de Nederlandse staat aan om deze te dwingen de uitstoot van CO2 terug te dringen in lijn met het Klimaatakkoord van Parijs. De rechter – de rechtszaak kwam tot en met de Hoge Raad – stelde hen in het gelijk.

Duurzame verandering

Rotmans publiceert al sinds de jaren ’80 over de klimaatcrisis en de mogelijkheden die er zijn voor duurzame verandering. Toen hij begon met publiceren kraaide er geen haan naar zijn onderzoeken en was klimaatverandering in de maatschappij nog nauwelijks onderwerp van gesprek. Los van wetenschappers bereikt hij lange tijd weinig mensen met zijn verhaal.

Toen Rotmans een transitie op persoonlijk vlak doormaakte, mede in gang gezet door een ernstig fietsongeluk, besloot hij dat hij zijn kennis wilde delen met de samenleving en activistischer zou worden. Omarm de chaos is zoals hij het in zijn nawoord noemt, zijn magnum opus. Dit boek is, mede dankzij de hulp van schrijver Mischa Verheijden, eenvoudig en toegankelijk geschreven voor een breder publiek. Het omvat nagenoeg alle grote onderwerpen waar Rotmans tijdens zijn loopbaan over schreef.

Omarm de chaos is ook een persoonlijk verhaal, wat de boodschap nog beter invoelbaar maakt. Rotmans legt de nadruk op kwetsbaarheid als belangrijke factor voor verandering. Ook dit is iets dat hij pas is gaan inzien na zijn persoonlijke transitie. Alle crises waarin wij ons bevinden zullen ons op de eerste plaats wellicht beangstigen. Pas als we die angst en de chaos omarmen, zullen we in staat zijn mee te bewegen naar rustiger vaarwater.

Anders kijken

Omarm de chaos kan gezien worden als een inleiding in de transitiekunde. Het boek begint met je te leren anders te kijken, wat nodig is om veranderingen te begrijpen. Vaak zijn we geneigd te kijken naar gebeurtenissen op de korte termijn. Rotmans laat zien dat juist structuren op de lange termijn ons veel meer kunnen vertellen over waar we naartoe gaan. ‘Wie niet goed kijkt wordt telkens verrast, voor wie goed en lang kijkt is het logisch.’ Deze ‘onderstroom’ is belangrijk, maar blijft vaak onzichtbaar.

Daarnaast laat Rotmans zien dat veranderingen vaak via eenzelfde soort patroon verlopen. Ongeveer halverwege zit de kantelfase, daarin bevinden we ons nu. Dit is een ‘tussentijd’ van chaos, weerstand, onzekerheid, verzet, protest en gebrek aan overzicht. Juist in deze fase is het belangrijk om uit te zoomen. Dat is precies wat Omarm de chaos doet.

Tijd van crises

Volgens Rotmans bevinden wij ons vandaag de dag in een ‘palet van transities’. De klimaatcrisis lijkt vooral te gaan over energie, maar dwingt ons om op nagenoeg alle fronten te veranderen. Zo is er sprake van een energie-, grondstoffen-, circulaire-, landbouw en voedsel-, ruimtelijke-, financiële-, onderwijs-, zorg-, sociale- en democratische transitie. Al deze crises en mogelijke oplossingen worden uitgebreid besproken, vaak aan de hand van hoopgevende praktische voorbeelden van zogenaamde ‘koplopers’ (mensen die zien waar we naartoe moeten en beginnen met experimenteren).

Rotmans is steeds hoopvol, maar ook kritisch. Zo schrijft hij over winkelketen IKEA die eigen windmolenparken en zonnepanelen heeft, de helft van het gebruikte hout uit duurzame houtteelt haalt en alle winkels heeft voorzien van LED verlichting. Dit klinkt hoopgevend, maar het werkelijke probleem, namelijk de wegwerpcultuur waar IKEA boegbeeld van is, blijft onaangeroerd. IKEA onttrekt nog steeds onnodig veel eindige grondstoffen aan de aarde en blijft mensen aansporen nieuwe producten te kopen. Door steeds met andere schaallenzen te kijken naar een situatie is Rotmans in staat het heden – maar ook de route voor de toekomst – beter te doorzien. Voor een bedrijf als IKEA ligt die in de overgang van duurzaam (gericht op energie) naar circulair (gericht op grondstoffen).

Transitieversnellers

Omarm de chaos laat zien dát verandering mogelijk is, hóe dat mogelijk is en hoe een eventuele toekomst er voor Nederland uit zou kunnen zien. Een belangrijke factor voor verandering is de manier waarop we belasting heffen. Zodra die verschuift van belasting op arbeid (wat waarde toevoegt aan de samenleving) naar vervuiling (wat waarde onttrekt) zal dat grote gevolgen hebben voor hoe we leven. Ook financiële en juridische impulsen zijn belangrijk; zo kunnen we goede veranderingen ondersteunen, zowel met geld als met regelgeving.

Echter, dit alles kan niet zonder mentale impulsen. Wanneer sociale normen en gedrag veranderen, verandert het systeem mee. Rotmans hamert erop dat de grootste valkuil is om te denken dat je toch geen bijdrage kan leveren aan verandering, omdat eerst het systeem moet veranderen. Dit noemt hij het ingesleten onmogelijkheidsdenken, waarmee we ‘mentaal het mogelijke onmogelijk maken’. Als we inzien dat de chaos en onzekerheid juist dé stap naar verandering en de geboorte van iets nieuws zijn, komt die verandering van de grond.

Toekomstvisie

Hoe ziet die mogelijke toekomst er dan uit? Het beeld dat Rotmans schetst lijkt bijna te mooi om waar te zijn, en precies dat is dus weer dat onmogelijkheidsdenken…

Zou het mogelijk zijn voor de mens om samen met de natuur te leven op een manier waarop we elkaar versterken… dieren goed te behandelen.. energie duurzaam op te wekken en die niet te verspillen maar te delen in wijken.. gezondheidzorg gericht op gezondheid in plaats van genezing.. onderwijs gericht op persoonlijke ontwikkeling en samenwerking op basis van vertrouwen en autonomie.. wonen in een ‘groen-blauwe oase’ waarin we samenleven met het water en waarin de biodiversiteit weer groot is… waarin we lokaal en kwalitatief produceren.. waarin we van het fileprobleem af zijn en waar de democratie weer breed gedragen wordt door burgers van alle lagen van de bevolking?

Rotmans weet met Omarm de chaos een ontzettend leerzaam, helder, toegankelijk en ja, ondanks alle crises en chaos waarin wij ons bevinden, ook hoopvol verhaal over het voetlicht te brengen.

Kunst / Expo binnenland

Horen, zien en ruiken

recensie: Calder Now!

De Amerikaanse beeldend kunstenaar Alexander Calder (1896-1976) werd vooral bekend door zijn mobiles: aan het plafond hangende, op de luchtstroom deinende sculpturen. Kunsthal Rotterdam toont in de tentoonstelling Calder Now! echter ook enkele stabiles, die op de grond staan. En het kan niet op, want er valt ook werk te zien van tien navolgers.

Het is vooral een tentoonstelling die de verbeelding prikkelt. Je ziet Calder bezig in zijn atelier, met afwisselend kleine bolletjes, bouten, grote platen en verf. Je probeert je in te leven in wat de navolgers er allemaal in zagen. Die navolgers zijn mensen als Žilvinas Kempinas (1969), Carsten Nicolai (1965), Ernesto Neto (1964), Olafur Eliasson (1967) en Rirkrit Tiravanija (1961).

Horen en zien

Soms zágen ze niet alleen wat in het werk van Calder, maar hoorden ze er ook wat in. Vroeger zetten namelijk machientjes een mobile in beweging, maar dat kan vanwege de fragiliteit van de objecten niet meer. Een ventilator staat bijvoorbeeld voor Flaming Tape van de Litouws-Amerikaanse kunstenaar Žilvinas Kempinas. Daardoor vormen stroken magneetband een prachtige 3D-tekening. Er is zelfs een heuse windmachine die je al van ver hoort. Eens in de twintig minuten blaast deze een grote, witte parachute op die daarna in telkens verschillende vormen weer neervalt. Een werk van de Duitse kunstenaar Carsten Nicolai.

Black Petals, 1939.  Photograph by Tim Nighswander/IMAGING4ART courtesy of Calder Foundation, New York / Art Resource, New York. © 2021 Calder Foundation, New York / Artists Rights Society (ARS), New York / Pictoright, Amsterdam.

Fragiel zijn overigens lang niet alle twintig werken van Calder die in HAL2 worden getoond. In een schitterende, door Mecanoo (het kantoor van Francine Houben c.s.) ontworpen setting. Neem bijvoorbeeld Untitled (Mobile du Garage) die Calder rond 1954 maakte uit geverfde, metalen platen met grote bouten. Groot zijn ze overigens lang niet allemaal. Zo is er een bruikleen uit het Stedelijk Museum in Amsterdam, ook een naamloos werk dat Calder ongeveer twee jaar later maakte en schonk aan het museum. Het staat vanwege de geringe grootte en kwetsbaarheid, net als enkele andere stukken, in een glazen kubus.

Enkele navolgers

Zoals Calders Sphere pierced by cylinders (1939) weer stevige poten heeft, zo teer zijn de ‘zuilen’ van lycra zakken waaruit het werk It happens when the body is anatomy of time (2000) van de Braziliaan Ernesto Neto bestaat. Een werk dat je meteen bij binnenkomst al ziet. En, als je er wat dichterbij komt, ook ruikt, want er is gewerkt met kruidnagel, komijn en saffraan in en onder de zakken op de grond. De ‘zuilen’ staan wat uit het lood, maar dat is ook Calder niet vreemd.

Tamanoir (maquette), ca. 1963
Photograph by Tom Powel Imaging courtesy of Calder Foundation, New York / Art Resource, New York. © 2021 Calder Foundation, New York / Artists Rights Society (ARS), New York / Pictoright, Amsterdam.

En dan hebben we tot slot nog een juweel. Je moet er even een hoekje voor om, maar dan heb je ook wat: Black and yellow double polyhedron lamp, een lichtbron van de Deens-IJslandse kunstenaar Olafur Eliasson met uitstulpingen als de Venustrechter van Rebecca Horn bij Museum Arnhem. De lichtbron reflecteert op de muur en op de grond. In de verte doet het denken aan Fish (1945) van Calder: een vis in draadwerk die eveneens op de muur reflecteert en een schaduwvis tevoorschijn tovert.

Daarmee is meteen het idee dat Calders werk louter abstract zou zijn de grond ingeboord.
Neem de maquette Tamanoir (ca. 1963), waarin je een spin à la Louise Bourgeois meent te kunnen herkennen. Of Blue Feather (1949) waarin je met enige fantasie duidelijk de vorm van een vogel met een snavel terugvindt. Ook nog eens in de kleuren van Mondriaan, die Calder in 1930 in Parijs ontmoette en die hem duidelijk beïnvloedde.

Die primaire kleuren komen terug in de ballen op het biljart die deel uitmaken van de installatie Unititled 2021 (Le jeu de l’araignée rouge) van de Argentijn Rirkrit Tiravanija. Hier mag je overigens wel mee spelen … Maar misschien heb je al genoeg aan het in werking zetten van je grijze cellen en alle reminiscenties. Aan je verbeelding dus.

Theater / Voorstelling

Wat als je wordt wat je haat?

recensie: Korthals Stuurman - Bonita Avenue

Te midden van de vuurwerkramp in Enschede (2000) probeert rector Siem Sigerius niet alleen de universiteit draaiende te houden, maar ook zijn gezin. Bonita Avenue, een toneelbewerking van de gelijknamige bestseller van Peter Buwalda, vertelt het beklemmende verhaal van een succesvolle pater familias die de grip op zijn gezin steeds meer lijkt te verliezen.

Op 12 februari ging Bonita Avenue in première in het Wilminktheater in Enschede. Een betere premièreplek kon er voor dit reizende toneelstuk niet zijn, want zelfs de Twentse campus blijkt een straat te hebben vernoemd naar het boek. Het verhaal speelt zich af in Enschede tijdens de vernietigende vuurwerkramp, waarbij een hele woonwijk werd weggevaagd. Voor Siem Sigerius (Hajo Bruins), rector van de Universiteit Twente en later minister van Onderwijs, luidt de vuurwerkramp slechts de aftakeling van zijn gezinsleven in. Zo goed als hij noodwoningen voor zijn studenten weet te regelen, zo slecht laat het gezin zich managen.

Hoe zwart-wit is goed of slecht?

Siem, wiskundige en oud-judoka, doet tijdens het kijken van porno een vreselijke ontdekking, die hem niet meer loslaat. Alles waarvan hij dacht dat het goed en voorbeeldig was, lijkt ineens bevlekt, inclusief hijzelf. Tot overmaat van ramp komt ook nog, de in zijn ogen echte slechterik van de familie vrij uit de gevangenis: zijn zoon Wilbert.

“Soms is het niet zo erg om te liegen, als het maar voor de juiste mensen is”, zo probeert Siem alles goed te praten en zijn gezin voorbeeldig over te laten komen. Hij raakt alleen in de knoop met zichzelf en zet zo ook het publiek aan het denken: hoever moet je gaan om je gezin te redden? Mag dat ten kosten gaan van anderen? Wat als je in deze situatie zelf datgene wordt dat je probeert te bestrijden?

De vertolking van een complex gezin

Hajo Bruins speelt Siem Sigirius, de succesvolle man die klem komt te zitten in zijn eigen web van geheimen en moraliteit. Hij zet het personage geslaagd neer: laagje bij laagje takelt hij af. Alleen als judoka lijkt hij wat minder overtuigend, terwijl hij zijn medespelers meermaals vloert. Een ander personage dat blijft boeien en door zijn cynisme regelmatig gelach veroorzaakt, is zoon Wilbert, gespeeld door Marijn Klaver. Eerst wordt hij weggezet als doorgewinterde gekke crimineel, maar langzaamaan begin je zijn cynisme te begrijpen en krijg je zelfs sympathie voor dit ingewikkelde personage. Hij is misschien een veroordeelde crimineel, maar hij is zeker niet de schurk van het verhaal. Een personage dat erg laat uit de verf komt  in het verhaal is echtgenote Tineke, gespeeld door Oda Spelbos. Pas richting het einde neemt zij de leiding over, zoals alleen een moeder het op kan nemen voor haar kind. Zonde, want Tineke wordt goed neergezet door Spelbos en verdient wel wat meer ruimte in het verhaal.

Boek en toneelstuk

Bonita Avenue is de toneelversie van de gelijknamige debuutroman van Peter Buwalda uit 2010. Het boek werd een bestseller, inmiddels zijn er wereldwijd meer dan 500.000 exemplaren verkocht en Buwalda werd in een keer een beroemde schrijver. Een ingewikkeld boek van ruim vijfhonderd pagina’s bewerken tot een toneelstuk is een kunst op zich. Het boek zit vol essentiële perspectiefwisselingen, flashbacks en flashforwards. Het verhaal bestaat uit allerlei losse gebeurtenissen, waaruit je als lezer de complexe verhoudingen binnen het gezin reconstrueert. Dit is juist wat het vuistdikke boek zo goed maakt, maar hoe breng je dat op toneel?

Bewerker Koen Caris en regisseur Hanneke Braam kiezen voor eenheid van plaats en brengen zo alles bij elkaar in de Twentse boerderij van Siem en Tineke, dat huis werkt als een snelkookpan. Aaron en Joni komen daar logeren als hun eigen huis onbewoonbaar is geworden na de vuurwerkramp en langzaamaan wordt duidelijk dat het gezin van leugens en geheimen aan elkaar hangt. De boerderij als plaats is een goede keuze, want die eenheid zorgt voor overzicht. De wisselingen in tijd en perspectief zijn zo makkelijk te volgen en zorgen voor vaart in het toneelstuk.

Het toneelstuk heeft even nodig om op te starten, maar daarna vliegen de 1 uur en 45 minuten zo voorbij. Of je het boek nu ooit gelezen hebt of niet: Bonita Avenue is een aanrader voor ieder die een zinderende avond uit wil en met wat morele dilemma’s wil worstelen.

 

 

Muziek / Concert

Dood en (over)leven

recensie: NTR ZaterdagMatinee 12 februari 2022
Simon van Boxtel

Het begon allemaal op 23 september 1961. Met het ‘Matinee op de Vrije Zaterdag’. Het Matinee bestaat nog steeds, nu onder de naam ‘NTR ZaterdagMatinee’. Concerten met vanaf het begin af aan een avontuurlijke programmering en uitvoeringen op een hoog niveau, live uitgezonden op Radio 4. Een centrale rol spelen het Radio Filharmonisch Orkest en het Groot Omroepkoor, aangevuld met instrumentale of vocale solisten en onder leiding van gerenommeerde dirigenten.

Dit seizoen staat het werk van de Deense componist Hans Abrahamsen (1952) centraal. Afgelopen zaterdag zong sopraan Barbara Hannigan samen met het Radio Fil – zoals het orkest in de wandeling wel wordt genoemd – onder leiding van chef-dirigent Karina Canellakis Abrahamsens Let me tell you. Omlijst door de Ouverture Parsifal van Richard Wagner en de Lemminkäinen-suite van Jean Sibelius. Over avontuurlijk programmeren gesproken!

Diep graven

Zo’n programma heeft alles te maken met wat in het programmaboekje onder de overkoepelende termen ‘Sagen en legenden’ werd geschaard. Abrahamsen plaatste in zijn liederencyclus Ophelia centraal, het personage uit Shakespeares toneelstuk Hamlet, gebaseerd op een sage. Wagner greep terug op een epos van Wolfram von Eschenbach, en Sibelius werd ook geïnspireerd door een aloude sage, lezen we.

Maar er valt dieper te graven. Op z’n minst nog twee lagen diep. In de eerste plaats zijn er overeenkomsten qua sfeer tussen Wagner, Abrahamsen en Sibelius. Twee uitersten raken elkaar in alle drie de werken: een breekbaar klankidioom en een gewijde sfeer met geladen stiltes. Om nog maar te zwijgen over de toonsoort Es gr.t., waarin zowel Wagner zijn ouverture eindigt als Sibelius zijn suite. Dat is één.

Ten tweede (of derde, als je de sagen en legenden meetelt) is daar een overkoepelend thema: dood en (voort)leven. Dat geldt voor de opera van Wagner, waarin de dood van Jezus van Nazareth en diens opstanding passeren, en voor Ophelia bij Abrahamsen, die sterft en wellicht voortleeft. En ten slotte ook voor Sibelius, waar Lemminkäinen in de rivier wordt gegooid maar uiteindelijk door zijn moeder met een druppel honing weer naar het rijk der levenden wordt teruggebracht.

Natuurlijk zijn er ook grote verschillen tussen de laatromantische Wagner, de totaal eigen stijl van Abrahamsen en Sibelius als vertegenwoordiger van de nationaal-Finse muziek. De tekst die Paul Griffiths in 2008 schreef en baseerde op de 481 woorden die Ophelia in Hamlet spreekt, is trouwens ook al eerder op muziek gezet. Of liever: tijdens het Holland Festival 2007 improviseerde celliste Frances-Marie Uitti in het Amsterdamse Bimhuis op dezelfde tekst die toen door de schrijver zelf werd uitgesproken.

En nog eens diep graven

Je moet als uitvoerenden wel een hoog muzikaal aanzien hebben om de overeenkomsten én de verschillen allemaal tot hun recht te laten komen. En dat was afgelopen zaterdag het geval. Om te beginnen was daar natuurlijk de soliste voor wie Abrahamsen zijn compositie in 2013 schreef: de sopraan Barbara Hannigan. Wát voor een sopraan, maar dat wisten we al. Opvallend was haar sterke benadrukking van de letter ‘k’, die hierdoor telkens als een verkapt slagwerk klonk. Slagwerk dat een grote rol speelt in dit stuk, zoals aan het slot, waar een slagwerker een vel papier over een grote trom wrijft. De zaal zat er muisstil en ademloos naar te luisteren, en dirigent Karina Canellakis hield geruime tijd de armen in de lucht om die sfeer niet te verbreken. Daarna nodigde zij, samen met Hannigan, de componist uit op het podium om in het ovationele applaus en voetgetrappel te delen.

Wat Canellakis voor elkaar kreeg en uit het orkest haalde, grensde het gehele concert aan het ongelooflijke. Er was hard aan gewerkt, dat kon je alleen al zien aan de uitgekiende orkestopstelling: de contrabassen zaten niet rechts zoals gebruikelijk, maar links. Rechts zat een deel van de koperblazers en een harp. Zelfs in de grote bezetting van het orkest leverde dit merendeels een afgewogen en doorzichtige klank op, die optimaal versmolt en waarin verschillende sferen ten diepste werden uitgelicht. Zodat ten slotte ook de dreigende ondertoon in alle stukken (nog zo’n overeenkomst!) aldoor voelbaar was.

Een concert dat niet alleen om door een ringetje te halen was, maar nog lang zal nazinderen.

 

Muziek / Album

Imperfectie maakt perfect

recensie: The Gods We Can Touch - AURORA

Drie jaar na het laatste album kunnen liefhebbers van de Noorse singer-songwriter AURORA, genieten van haar nieuwste conceptalbum The Gods We Can Touch. Met krachtige synth- en electropopdeuntjes, schetst AURORA een beeld van perfectie in imperfectie en reflecteert op de complexiteit van het leven en religie.

The Gods We Can Touch heeft zijn titel te danken aan de Griekse mythologie. De Griekse goden waren namelijk niet perfect of onaantastbaar. Door hun menselijke gebreken, is het makkelijk om jezelf te herkennen in deze machtige figuren. Ze zijn perfect op hun eigen imperfecte manier. In vijftien nummers gaat AURORA in op tal van imperfecties binnen de samenleving.

Wie is AURORA?

De 25-jarige Aurora Aksnes, beter bekend als AURORA, is een Noorse singer-songwriter en producer. Ze is o.a. bekend van haar nummer ‘Runaway’ en ‘Into th Unknown’ van de Frozen 2 soundtrack. Haar muziek bestaat vooral uit Nordic-folk, synth-pop en electropop. AURORA haalt veel inspiratie uit de Noorse natuur en folklore. Dit is goed te merken aan haar derde studioalbum The Gods We Can Touch, dat uitkwam op 21 januari 2022. Tijdens het schrijven verbleef ze een maand in kasteel Baroniet Rosendal in Noorwegen. Dit kleine kasteel wordt omgeven door enorme bergen en veel natuur. Volgens de zangeres zelf, voelde het als een magisch toevluchtsoord. Niet zo gek dus, dat het album zo etherisch voelt in de productie.  

Op het eerste gehoor

The Gods We Can Touch is een album boordevol commentaar op de samenleving en complexiteit van religie. AURORA opent het album met ‘The Forbidden Fruits Of Eden’. Dit introductienummer doet denken aan harmonieus engelengezang.
Het volgende nummer, ‘Everything Matters’, is een langzamer nummer met een akoestische gitaar die later aangevuld wordt met piano. Teksten als ‘I’m watching a storm turn into form’ en ‘we are an atom and a star’ zijn een knipoog naar de Griekse god Atlas. Hij moet als straf voor eeuwig het hemelgewelf op zijn schouders tillen. ‘Everything Matters’ draait om het waarderen van de kleine dingen in het leven, voordat ze voorbij zijn. De twist komt bij de outro, die in het Frans gezongen wordt door Pomme. Ze maakt zich hard voor een veiligere (muziek)industrie voor vrouwen en behandeld vaak gevoelige onderwerpen in haar muziek. In 2021 won ze de prijs voor beste vrouwelijke artiest tijdens de ‘Victoires de la musique’ awards in Parijs.

Liefhebbers van rustige nummers zullen blij worden van ‘Exist For Love’, ‘Exhale Inhale’, ‘Artemis’ en ‘This Could Be A Dream’. Wie graag naar snellere nummers luistert en wil kunnen dansen, hoeft niet lang te wachten. De rust uit ‘Everything Matters’ wordt gelijk verbroken in ‘Giving In To The Love’. Het nummer voelt als een adrenalinekick. Dit komt door de krachtige drums en catchy beat. Het is een last minute demo die nooit volledig is afgemixt. Dit “ongepolijste” geluid maakt het nummer af. Het leven is nou eenmaal imperfect. ‘I want to live my life, be all of its pages and underline that I am not an angel’. Voor wie ‘Giving In To The Love’ een favoriet was, zullen ‘Cure For Me’, ‘The Innocent’ en ‘A Temporary High’ ook niet tegenvallen.

Statements met verrassende toon

‘Cure For Me’ is een sterk voorbeeld van AURORA’s commentaar op religie. Door middel van de funky synthbeats, zou je bijna denken dat je in een club staat te dansen. AURORA weet daarmee goed te verbloemen, dat de tekst helemaal niet zo vrolijk is. Het nummer is geïnspireerd op de Griekse godin van de geneesmiddelen, Panacea. Haar naam is afgeleid van ‘panacee’ – een denkbeeldig geneesmiddel voor alle kwalen. Toch wijkt de zangeres een hele andere kant uit met de tekst. Ze zingt over het losbreken van diverse verwachtingen. Het nummer is voor iedereen die ooit gehoord heeft dat ze verkeerd geboren zijn en “genezen” moeten worden. De tekst ‘No, I don’t need a cure for me’ is een statement tegen homohaat en conversietherapie.

Een ander voorbeeld is ‘Heathens’. Gebaseerd op Persephone, de godin van de onderwereld en de lente. Het is een mooie illustratie van iedereens donkere kant.  AURORA beaamt dit met de tekst: ‘That is why we live like heathens. Stealing from the trees of Eden’Eva nam een hap uit de appel, waardoor ze het paradijs moesten verlaten. Het is een onverschrokken ode aan vrouwen die gestraft en verbrand zijn.

De cirkel is rond

Het album sluit af met ‘A Little Place Called The Moon’. Als je de eerste track ‘The Forbidden Fruits Of Eden’ naast dit laatste nummer legt, sluiten ze perfect op elkaar aan. Opnieuw creëert dit nummer de illusie van harmonie en engelengezang. Het is een goede afsluiter om de cirkel van track 1 tot en met 15 rond te krijgen.

 

Boeken / Non-fictie

Naar de diepten van het hart

recensie: Michael Ignatieff - Troost: Als licht in donkere tijden

Essayist, romanschrijver en oud-politicus Michael Ignatieff behandelt op een persoonlijke manier de vraag waarom mensen troost zoeken en vinden in kunst, filosofie, religie en politiek. Het werd een zowel uniek als universeel verhaal.

Ignatieff geeft een eenvoudige definitie voor wat hij onder ‘troost’ verstaat: ‘Vasthouden aan de liefde voor het leven zoals het is, in het hier en nu.’ Hij richt zijn blik op overlevers uit de Europese traditie die ons kunnen inspireren. Bijvoorbeeld de Bijbelse Job en Paulus, maar ook de filosofen Boëthius en Montaigne, de schrijvers Dante en Camus en de componist Gustav Mahler. Allemaal mannen (enkele vrouwen zijn ondergebracht in één hoofdstuk) die zich openhartig en herkenbaar uitten. Paulus’ ontwikkelde een taal van vertroosting die de eerste en krachtigste taal van gelijkheid was, de taal die – meestal niet erkend – de basis is van alle seculiere, revolutionaire, socialistische, humanistische en liberale talen van gelijkheid’. Dat deze wel degelijk wordt (h)erkend, blijkt uit enkele boeken van filosofen als Badiou, Agamben en Žižek.

Marcus Aurelius is ‘ongeëvenaard openhartig (…) over eenzaamheid, ontmoediging, angst en verlies, precies de zaken die maken dat we behoefte hebben aan troost. Want het biedt troost om te weten dat zelfs een keizer, alleen met zijn gedachten, de avond niet door kon komen. Dat is iets wat we met hem kunnen delen’.

Troost als wederkerigheid

Montaigne ondernam in het derde deel van zijn Essais ‘expedities naar de diepten van zijn hart’. Sterker nog: hij vestigde zijn aandacht geheel op het leven van alledag en de mensen om hem heen, schrijft Ignatieff. Ook de filosoof Hume zocht troost en afleiding in menselijk gezelschap, zelfs toen hij wist dat de dood nabij was.

Soms is het thema ‘troost’ wat minder duidelijk en lijkt de keuze meer ingegeven door Ignatieffs bekendheid met politieke figuren als markies De Condorcet, Karl Marx en Lincoln en richt Ignatieff zich daarbij slechts op een element van troost: hoop. Of misschien eerder: het op aarde gerechtigheid bewerkstelligen. Iets waar de socioloog Max Weber het weer helemaal niet mee eens was. Hij waarschuwde ervoor dat mensen ‘een verlangen naar verlossing maar moesten laten varen’. Weber kon zichzelf in zijn latere leven niet laten getroosten door hetzij het geloof of andere (seculiere) vormen van zingeving. Wellicht kun je zeggen dat iemand zoals hij daardoor een ander ook niet echt kon troosten.

Troost in de kleine dingen des levens

Een voorbeeld van iemand die beide kon is Gustav Mahler. Hij kon zich zowel laten troosten door muziek én door anderen. Bovendien kon hij zowel uitvoerende musici als luisteraars troosten met zijn composities. Hij had in zijn jeugd acht broertjes en zusjes verloren en later een dochtertje, Marie. De dood van Marie zette hem aan tot het voltooien van zijn Kindertotenlieder.

Dat troost niet per se woorden of klanken behoeft, beschrijft Ignatieff treffend in het hoofdstuk over Camus’ La peste, dat in coronatijd veelvuldig werd gelezen:

‘Van zijn eigen moeder in Algiers, een arme, analfabete weduwe, al vanaf haar geboorte half doof, die de kost verdiende als naaister en werkster, had Camus geleerd dat de meest helende troost woordeloos kon zijn. Sterker nog, er waren ogenblikken waarin woorden te veel waren. Je moest gewoon naast het bed zitten en iemands hand vasthouden, water geven, schone kleren aantrekken, verschonen en proberen het lijden te verlichten. Dat was de enige troost die ertoe deed’.

Het zijn dergelijke citaten die de lezer raken en het begrip ‘troost’ inzichtelijk maken. Over de hele linie worden verschillende manieren van troost beschreven: de Stoïcijnse, joodse, christelijke troost en die van de vooruitgang. Het idee voor Ignatieffs boek ontstond tijdens het tweedaagse 150 Psalms gedurende het Festival Oude Muziek 2017 in Utrecht, waar de auteur een lezing hield. Hij ervaarde hier dat muziek mensen kan troosten. Maar het lijken toch vooral medemensen en de kleine dingen des levens te zijn die troost kunnen bieden. Voor veel lezers ‘in donkere tijden’ waarschijnlijk o zo herkenbaar.

© Foppe Schut

Uitvoering van een psalm door het Nederlands Kamerkoor © Foppe Schut

Theater / Voorstelling

Een spoedcursus existentialisme

recensie: Het Zuidelijk Toneel - Sartre & de Beauvoir
Sartre & de BeauvoirKoen Broos

Een sober decor bestaande uit een rond tafeltje en twee rieten stoelen: meer heeft Stefaan van Brabandt niet nodig om de levensloop van het beroemdste filosofenkoppel uit de twintigste eeuw te verbeelden. Frank Focketyn en Sien Eggers kruipen in de huid van Jean-Paul Sartre, de grondlegger van het existentialisme, en zijn levensgezel, filosofe en schrijfster Simone de Beauvoir. In een setting die doet denken aan een typisch Parijs terras blikken de twee terug op hun leven – en wat voor één.

Het had weinig gescheeld of Sartre en de Beauvoir hadden elkaar nooit ontmoet. Het oorspronkelijke plan van de Beauvoir’s ouders – haar uithuwelijken door middel van een riante bruidsschat – viel in het water door het plotse faillissement van haar vader, waardoor ze noodgedwongen moest gaan studeren aan dezelfde school als Sartre. Die laatste was (klein, dik en met een pokdalig gezicht) niet bepaald een adonis te noemen. Van liefde op het eerste gezicht was dan ook geen sprake – de Beauvoir stuurde haar kat (in de vorm van haar zus Poupette) naar hun eerste afspraakje. Maar Sartre was volhardend en wist de Beauvoir toch te veroveren – en de twee bleven hun leven lang bij elkaar. Samen zetten ze zich af tegen de normen van de bourgeoisie en sloten een filosofische liefdespact: geen monogamie, geen jaloezie en complete openheid.

Pingpongen met sneren

Van Brabandt zou bijna twee jaar aan dit stuk gewerkt hebben, en dat is te merken. De toeschouwer wordt ruim anderhalf uur ondergedompeld in een van de populairste filosofische stromingen uit de twintigste eeuw: een spoedcursus existentialisme, zo u wil. Toch voelt de tekst nooit stoffig of wollig aan en worden zelfs complexe begrippen uit Sartres theorieën behapbaar. Dat is vooral te danken aan de vlotte dialoogvorm, die Eggers en Focketyn zich schijnbaar moeiteloos eigen hebben gemaakt. Soms kabbelt het gesprek rustig voort, soms wordt er gepingpongd met sneren, maar altijd spat de liefde ervan af. Je zou als toeschouwer bijna vergeten dat je niet écht met Sartre en de Beauvoir op café zit.

Verantwoorde ontspanning

De Beauvoir maakte ooit een lijst van soorten mensen die ze het leukst vond, en de mens die zichzelf serieus neemt stond helemaal onderaan. Jezelf niet te serieus nemen loopt dan ook als een rode draad door het stuk, waarin humor en het occasioneel verbreken van de vierde muur niet geschuwd wordt. Wie had er dan ook beter gecast kunnen worden dan Sien Eggers en Frank Focketyn – twee topacteurs die, ondanks dat ze zichzelf ook niet altijd serieus lijken te nemen, toch een meeslepend en soms zelfs ontroerend spel hebben neergezet? ‘We hebben van ons leven een goed verhaal gemaakt,’ zei Sartre op zijn sterfbed tegen de Beauvoir. En dat is precies wat Van Brabandt ook gedaan heeft, een goed verhaal gemaakt waarin biografie en dramatisering door elkaar heen lopen. Een aanrader voor een portie verantwoorde ontspanning op de zondagmiddag.

Boeken / Fictie

Een reis naar binnen

recensie: Astrid Roemer – Over de gekte van een vrouw

Wat is er in deze tijden van Black Lives Matter en de schandalen die BOOS aan het licht bracht relevanter dan een roman over een Surinaamse vrouw die in een door mannen gedomineerde wereld haar moeizame weg vindt? Gelukkig is dat boek allang geschreven. Onze recensent snorde Over de gekte van een vrouw (1982) op uit haar boekenkast en herlas hem. Is het boek nog steeds relevant in 2022?

Met Over de gekte van een vrouw zorgde Astrid Roemer (Paramaribo, 1947) voor een compleet eigen geluid in de Nederlands-Caribische literatuur en veroverde daarmee een Europees lezerspubliek. Deze indrukwekkende roman over het vrouw-zijn in de jaren tachtig zorgt ervoor dat de koloniale geschiedenis van Suriname voelbaar wordt. De achttienjarige Noenka wordt, wanneer zij als lerares het nest verlaat, in een samenleving gezogen die vibreert van identiteiten, botsende levensovertuigingen, agressie en persoonlijke belangen. Zij worstelt met het vinden van een eigen identiteit en seksualiteit. Die zoektocht naar de betekenis van het vrouw zijn en het zwart zijn, is het belangrijkste onderwerp van Over de gekte van een vrouw, de tweede roman van Roemer. De Surinaamse auteur debuteerde in 1970 onder het pseudoniem Zamani met de dichtbundel Sasa en ontving in 2016 de P.C. Hooftprijs voor haar gehele oeuvre. Als kers op de taart won Roemer vorig jaar de prestigieuze Prijs der Nederlandse Letteren.

Ik ben Noenka, wat betekent: Niet Weer. Geboren uit twee tegenstellingen, een vrouw en een man die zelfs mijn dromen opentrekken. Ik ben vrouw, ook al weet ik niet waar het begint en waar het vrouw-zijn ophoudt, en in de ogen van anderen ben ik zwart en iedere keer wacht ik af wat dat betekent.

 

Transformatie

Hoewel het verhaal eerst even op gang moet komen trekt het je daarna al snel mee naar het postkoloniale tijdperk. Dit is een periode waarin er geen ruimte is voor avontuurlijke rebelse vrouwen die de wereld willen ontdekken en zeker niet willen blijven hangen in een gewelddadig huwelijk. Toch weet Noenka zich al na negen dagen te bevrijden uit de wurggreep van haar man en slaat ze op de vlucht. Een drastische keuze die haar leven compleet verandert. Noenka rolt van de ene in de andere relatie, maar allemaal kunnen ze haar niet bieden wat ze zoekt. Tot ze later iemand tegenkomt die haar leert om haar vrouwelijkheid te omarmen. ‘Zacht als een open orchidee’.

 

Toen kwam Gabrielle. Ze bevrijdde mij uit de greep van mijn vaders geslacht zoals mijn moeder dat gedaan zou hebben, reddeloos en beslist. Ze droeg mijn koffer de hele weg die wij te voet aflegden naar het treinstation. Het scherpe zand vulde onze schoenen en bemoeilijkte het lopen. Ze sprak niet. Soms bleef ze staan om het zweet van haar gezicht te vegen, haar schoenen leeg te schudden, de koffer in de andere hand te vatten of om te zuchten: mijn Gabrielle, strijdbaar maar zonder wraak op haar lippen.

 

Bijbelse symbolen

De roman staat bol van de symboliek en is daarmee uitermate geschikt voor de meer ervaren lezer. Het is beeldenrijk en complex geschreven, vol Bijbelse verwijzingen en Creoolse allegorieën. Met name in het begin en aan het einde laat de auteur veel open. De lezer moet zelf het verhaal reconstrueren aan de hand van flarden informatie van een verwarde Noenka.

 

In mijn hoofd schreeuwde mijn stem:
Hoe kun je mij slaan, zwarte man? Hoe kun je mij zo diep kwetsen? Weet je niet dat daar mijn pijnlijke wond is, zwarte man, deel van het gezwel dat generaties oud is. Hoe kun je een erectie krijgen terwijl je mij slaat, zwarte man. Hoe kun je pijn met pijn vergelden. Ik wil dat je zacht voor me bent, zwarte man, een heelmeester voor dat oude gezwel. Ik heb niets te maken met die afgrijselijke poel, zwarte man, waarin deze wittemannenwereld jou wil doen verdrinken. Ik ben een mee-lijdende zuster, zwarte man.

De thrillerachtige sfeer, gecombineerd met de poëtische beschrijving van een vrouwelijke binnenwereld maakt van Over de gekte van een vrouw een heel bijzonder boek. Maar belangrijker nog: het laat de lezer kennismaken met Suriname op een manier die in Nederland onbekend is. Juist nu in deze tijd is het belangrijk om stil te staan bij onze eigen privileges. Al met al een boek dat zeer de moeite waard is en je aan het denken zet.