Boeken / Fictie

Emotie-TV

recensie: Philip Huff - Boek van de doden

.

Antiheld in dit verhaal is Felix Post, een schrijver wiens geld op is, wiens relatie stukgelopen is en die door middel van seks en drugs zijn problemen wil vergeten. Het is een onorigineel en wankel fundament voor een roman, niet alleen omdat het al zo vaak gedaan is, maar ook omdat een dergelijk verhaal vaak na enkele tientallen pagina’s begint te vervelen. Het is immers het soort roman waarbij je na dertig pagina’s al aanvoelt dat het slechts bij feestjes, drugs, seks en zelfmedelijden zal blijven.

Een rommeltje
Toch zijn er elementen die zo’n roman toch nog interessant kunnen maken. Stijl is zo’n element, maar ook kan de schrijver ervoor kiezen om toch nog enige spanning in het verhaal aan te brengen door bijvoorbeeld de impact van de levensstijl van het hoofdpersonage op zijn directe omgeving te beschrijven. Maar bovenal is het taak aan de schrijver om inzichtelijk en voelbaar te maken waarom iemand die gemakkelijk het heft in eigen hand kan nemen en iets kan maken van zijn leven ervoor kiest om in plaats daarvan een rommeltje te maken van zijn leven.

Wat betreft stijl is er weinig aan te merken op Boek van de doden. Philip Huff beschrijft het wel en wee van Felix in een prettig leesbare stijl. Het is eigenlijk het enige lichtpuntje van de roman, want op de andere punten schiet het boek toch echt tekort. Aangezien iedereen in Felix’ omgeving het de normaalste zaak van de wereld lijkt te vinden dat Felix zich volpropt met ketamine en coke of simpelweg niks merkt van het feit dat hij ontzettend veel drugs gebruikt, moet de roman het verhaaltechnisch gezien vooral hebben van het inzichtelijk maken van Felix’ keuze om zijn leven op deze manier te leven.

Gemiste kans
Op dit punt mist Huff echter de kans om Boek van de doden interessant te maken. Weliswaar probeert Huff spanning te creëren door steeds te suggereren dat de breuk tussen Felix en zijn grote liefde Victoria iets met een auto-ongeluk te maken heeft, maar wanneer het de lezer duidelijk wordt wat deze twee zaken met elkaar te maken hebben, overheerst vooral teleurstelling. Niet omdat het een clichématige of oninteressante verklaring is, maar juist omdat aan dit aspect van het verhaal veel te weinig aandacht besteed wordt.

Het resultaat is dat de roman uiteindelijk inderdaad driehonderd pagina’s lang enkel over feestjes, drugs, seks en zelfmedelijden gaat. Wie daarin is geïnteresseerd kan beter wat emotie-tv opzetten. Dan heb je dezelfde verhalen, maar dan in veel kortere tijd verteld.

Boeken / Achtergrond
special: Theo van Willigenburg - Gevallen vogel. Wittgenstein, Nietzsche, Foucault, Agamben, Lyotard, achter tralies

Enkeling tegen zichzelf/het systeem* (*Doorhalen wat niet van toepassing is) – 3

.

Naar aanleiding van de bespreking van Gevallen vogel door Stephan Wetzels heeft auteur Theo van Willigenburg een open brief voor 8Weekly geschreven.

Open brief van de auteur van Gevallen Vogel

Stephan Wetzels heeft een spannende en gedegen recensie geschreven waaruit blijkt hoe goed hij mijn boek Gevallen Vogel heeft begrepen. Mijn autobiografische verhaal roept veel ongemak op en dat is ook precies de bedoeling. Ik heb mijn hele wetenschappelijke carrière als ethicus betoogd dat moraal geen kwestie is van zwart of wit maar van grijstinten. Maar pas nu ik zelf de zwarte kant heb gezien en ik erover schrijf wordt die boodschap echt gehoord. Inderdaad: dit boek botst en schuurt.

Gevallen Vogel is grotendeels gebaseerd op teksten die ik tijdens de lange uren in de cel heb geschreven. Het zijn intense verhalen omdat ik in die 16 tot 20 uur opgesloten achter een stalen deur met niemand kon praten en dus alleen maar kon schrijven over het geweld in de gevangenis of de dreiging daarmee, over de verwarring als je verhoord wordt over een beschuldiging waar je je niets bij kunt voorstellen en over het juridisch systeem dat heel anders blijkt te werken dan je altijd had gedacht. Ik schreef op wat ik meemaakte, hoe het daarbinnen ruikt, hoe het er uitziet en wie de waanzinnige wereld achter tralies bevolken.

Nú zou ik dat niet meer zó kunnen opschrijven en een ander zou dat zeker niet voor mij kunnen doen. Dus ben ik zelf aan het woord. En dat roept argwaan op. Want hoe geloofwaardig ben je nog als je je als hoogleraar ethiek vergrijpt aan een jongen en later nogmaals wordt beschuldigd van seksueel misbruik? Ben ik in dit boek mijn straatje aan het schoonvegen? Mijn enige verweer is volstrekte eerlijkheid. Ik schilder mijzelf niet af als een onschuldig lam, maar beschrijf precies wat ik verkeerd heb gedaan en waarom dat verkeerd was. Ik pluis ook tot in detail uit waar die tweede, absurde, beschuldiging vandaan komt en hoe ik me daar tegen kan verweren.

Ik probeer zo openhartig mogelijk te zijn, ook al komt me dat misschien niet goed uit. Dus verhul ik niet dat ik in de ruige bajesomgeving met zijn gehavende koppen en onverzorgde lijven aangenaam getroffen wordt door een mooie Antilliaan of een aantrekkelijke, blonde bewaarder. Waarom zou ik als homoman van vijftig een knappe vijfentwintigjarige Marokkaan niet aantrekkelijk mogen vinden? ‘Nils’, met wie ik in 2004 mijn misstap beging, viel in de smaak bij veel homo’s, zo vertelde hij zelf, en dat was niet zonder reden. Maar hij was veel te jong, ook had hij twee klassen overgeslagen waardoor ik hem ouder kon ‘denken’. En daar maakte ik een vreselijke fout: ik overtrad Kants morele wet (‘Behandel de ander nooit louter als middel, maar altijd ook als doel op zich’), een leerstuk waar ik zelf zoveel over had gepubliceerd.

In mijn portemonnee zat naast een pasfoto van onze pleegzoon ook een fotootje van de zestienjarige ‘Aris’, omdat zijn moeder een van mijn beste vriendinnen is en ik ook foto’s meedroeg van haar en haar dochter. Maar in die laatste foto’s was de politie natuurlijk niet geïnteresseerd, dus vermeld ik ze niet in mijn boek, ook al zou die context een ‘verkeerde indruk’ kunnen wegnemen.

Misschien is het naïef –daarin heeft Stephan Wetzels waarschijnlijk gelijk– net zoals wanneer ik in de gevangenis bevriend raak met Ron P. van de Puttense moordzaak en daar echt begin te denken dat Ron onschuldig is. Dat schrijf ik dan ook op. Inmiddels heb ik als vrij man trouwens een groot deel van zijn dossier gelezen en weet ik zeker dat de overtuiging van justitie en de media dat hij een moordenaar is niet klopt. Ik heb het laatste hoger beroep in Ron’s zaak meegemaakt en herken de mechanismen waardoor onschuldige mensen achter tralies verdwijnen. Rechters pikken uit het dossier alleen die snippers die een voorgegeven oordeel bevestigen. Het vonnis in mijn tweede zaak (2009) waarnaar Stephan Wetzels verwijst is daar een sprekend voorbeeld van. Er wordt contextloos geciteerd uit brieven van mij aan een van de aangevers (‘Rolf’ die zo verliefd was en die mij in de bajes kwam opzoeken), waardoor de indruk wordt gewekt dat het gaat over een contact met een minderjarige. Over de hoofdaangever in de 2009-zaak hadden twee van zijn drie hulpverleners overtuigend betoogd dat hij fantasie en werkelijkheid niet uit elkaar kan houden en ook zijn moeder bevestigt dat: “Fantasie en werkelijkheid uit elkaar houden, dat kan hij juist niet!” Maar het Hof citeert als bewijsmiddel uitgerekend die ene hulpverlener die meent dat hij dat heus wél kan!

Ik heb geleerd dat bewijsvoering in het recht totaal anders in elkaar zit dan bewijsvoering in de wetenschap. De hoofdaangever in de 2009-zaak doet op bepaald moment een tweede aangifte tegen mij die zo absurd is dat de politie hem niet gelooft. Het OM heeft deze aantijging wijselijk buiten de tenlastelegging gehouden. Elke nuchtere denker zou menen dat zo’n aantoonbaar verzonnen beschuldiging ook de eerste beschuldiging van deze jongeman onderuit haalt. Maar in het juridische denken kun je dat van elkaar scheiden. De enige vraag die telde was of er twee wettige bewijsmiddelen waren die de eerste beschuldiging steunden. Ik heb de ontnuchterende gesprekken van mijn advocaat gereconstrueerd waarin ik stap voor stap tot het inzicht kom dat je als verdachte nauwelijks kans hebt om je onschuld aan te tonen. En ik citeer regelmatig uit de vele proces-verbalen, al heb ik geen voetnoten opgenomen: dat zouden er honderden geworden zijn!

Gevallen Vogel is geen standaard filosofieboek, maar het is wel een boek over filosofie als hulp om te begrijpen waarom bijvoorbeeld het juridische redeneren zo afwijkt van het wetenschappelijke en alledaagse redeneren. Lyotards analyse van het ‘narratieve weten’ hielp me te zien dat juristen altijd een bepaald verhaal ‘rond willen krijgen’ en dat is meestal het ‘schuldig’ verhaal. Daartoe worden ‘passende’ feiten geselecteerd en ‘niet passende’ feiten eenvoudigweg genegeerd of snel weggeredeneerd. De filosofie in dit boek is ‘cognitieve therapie’: het hielp me om te begrijpen wat er gebeurde toen mijn wereld instortte, waarom mensen van je gaan walgen (walging en morele afkeuring versterken elkaar), waarom men alles doet om een verdachte te laten bekennen (Foucault),  hoe je om kunt gaan met agressie van medegedetineerden (ze zijn net zo bang als ik! – Nietzsche), waarom zedendelinquenten in therapieën vooral een bepaald ’taalspel’ moeten spelen (Wittgenstein) en waarom je je in de gevangenis zo vaak en zo nodeloos helemaal moet uitkleden (Agamben – Naaktheden).

Stephan Wetzels heeft gelijk: een meer grondige wijsgerige aanval op ons strafrechtsstelsel moet er nog komen. Ik schrijf zelf inmiddels veel over mogelijke alternatieven, in het licht van de vele recente sociaalpsychologische studies naar factoren die de menselijke oordeelsvorming (dus ook die van rechters) beïnvloeden en hoe je deze mechanismen kunt ‘neutraliseren’ door anders te werk te gaan.

Mijn boek en andere publicaties roepen ook onverwachte reacties op. Zo publiceerde het Nederlands Dagblad een namens ‘Rolf’ geschreven reactie waarin mij wordt verweten dat ik de feiten verdraai en waar de hoop wordt uitgesproken dat het boek uit de handel zal worden genomen.  Deze ‘Rolf’ heeft tot op vandaag contact met mij gezocht, nu niet verliefd, maar met eisen van grote sommen geld (€ 10.000 en meer).  Daar ga ik natuurlijk niet op in en gelukkig heb ik een uitgever die moedig is en die tegen de stroom ingaat.

• Reacties op deze brief kunnen naar info@damon.nl worden verzonden • 

Muziek / Album

Jeugdsentiment

recensie: Primus (with the Fungi Ensemble) - Primus & The Chocolate Factory

De wereld is verdeeld in twee kampen: zij die Charlie & The Chocolate Factory (2005) een goede film vinden en zij die liever kijken naar Willy Wonka & The Chocolate Factory (1971). Primus hoort bij de laatste groep.

Les Claypool, gezicht, bassist en stem van Primus, komt naar eigen zeggen niet door Tim Burtons versie van Roald Dahls Charly & The Chocolate Factory heen, ook niet als hij met zijn zoon meekijkt. Zijn hart ligt, net als dat van gitarist Larry Lalonde en drummer Tim ‘Herb’ Alexander, bij Mel Stuarts versie uit 1971 (met Gene Wilder als Wonka). Om hun liefde te betuigen voor deze film heeft de band de soundtrack opnieuw opgenomen. Aangepast naar hun eigen stijl, dat wel.

Speels
Dat het hier om een Primus-product gaat, is vanaf de eerste aanslag duidelijk. De stijl ligt volkomen in lijn met hun andere albums. Claypool speelt weer virtuoos, maar minder in zijn typerende stijl, op bas en hij zingt even nasaal als altijd. Ook de andere twee bandleden laten horen wat ze kunnen en het is goed te merken dat de heren al jaren samenspelen.

Het album klinkt speels en vrolijk. Zo roept het refrein van ‘Golden Ticket’ het beeld op van een huppelende Claypool, die met een half opgegeten reep chocolade en een gouden kaartje door de straat huppelt. De typische stem van Claypool is uitermate geschikt om deze liedjes te zingen, maar af en toe klinkt hij wel erg nasaal; alsof Kermit langs is gekomen en een paar liedjes heeft meegedaan.

Nostalgisch 
Primus & The Chocolate Factory is bij lange na niet het beste album dat Primus voortgebracht geeft. Het geeft wel een goed beeld van de inspiratiebronnen van de band en vormt een terugblik naar hun jeugd. Hoewel zo’n nostalgische grondslag negatief van invloed kan zijn, klinkt Primus & the Chocolate Factory niet gedateerd. Maar het is ook geen album zoals je dat van Primus verwacht.

De herkenbare speelstijl van Les Claypool – zoals te horen in South Park en Seinfeld – is wat naar de achtergrond geschoven. Dat komt natuurlijk omdat deze nummers niet door Primus/Claypool geschreven zijn en ongeveer veertig jaar geleden het licht hebben gezien. Het zorgt voor een net wat ander geluid dan hun eerdere werk.

Muziek / Achtergrond
special: The Drums - Encyclopedia

Combinatie van stijlen

Vier jaar na hun culthit ‘Let’s go surfing’ doen The Drums het nog eens over met een nieuwe langspeler, getiteld Encyclopedia. Of ze daar in geslaagd zijn, is een tweede.

Ooit waren ze met vieren, maar nu vullen The Drums nog maar de helft van de op de hoes afgebeelde bank. Na het debuut vertrok gitarist Adam Kessler, en drummer Connor Hanwick hield het na de opvolger Portamento voor gezien. In dit tempo is het slechts de vraag wie van de twee overgebleven heren het volgende soloalbum van The Drums voor zijn rekening neemt: gitarist Jacob Graham met zijn voorliefde voor ‘Sound of Music’-achtige composities of zanger Jonathan Pierce, die alles op deze plaat als kletterend grof vuil wil laten klinken. Vooralsnog doet het tweetal het samen en combineert het de twee stijlen.

Encyclopedia is net zo wisselvallig als de smaak van de twee heren zelf. Aan de ene kant staan er klassieke deuntjes op, zoals ‘I Can’t Pretend’ en ‘Kiss Me Again’, die niet zouden misstaan op een eerder album. Op een nummer als ‘Bell Laboratories’ is het dan weer de vraag in hoeverre het muziek of geëxperimenteer is. Volgens Pierce moet het klinken alsof ‘een koe aan het sterven is’. Encyclopedia kent zijn momentjes, maar het volledige uur uitzitten is een lange, en soms pijnlijke zit.

Muziek / Achtergrond
special: Woensdag 12 november 2014

Chet Faker in Paradiso

.

Chet Faker staat a.s. woensdag in Paradiso. Ben jij er bij?

Nicolas Murphy nam in 2011, zonder grote verwachtingen, een cover op van ‘No Diggity’. Een kleine groep mensen deelde het lied online, waarna Murphy geheel onverwachts een nummer-één-positie bereikte op Hype Machine. Zijn identiteit Chet Faker was geboren: een subtiele hint naar de zangstem van Chet Baker, en tegelijkertijd ook naar zijn eigen invloeden en stijl, die zijn voortgekomen uit een liefde voor disco en houseproducties.

In zijn thuisland Australië werd Chet Faker’s succes steeds groter en zijn muziek kreeg meer vorm: trage R&B liedjes met genoeg ruimte voor zowel electronica als analoge instrumenten. Het debuutalbum ‘Built On Glass’ komt dit jaar uit en zal ongetwijfeld voor de definitieve internationale doorbraak gaan zorgen. Chet Faker werkte twee jaar aan de plaat, waarop r&b, rokerige vocalen en house-invloeden worden gecombineerd. Voor fans van James Blake, The Weeknd en Frank Ocean.


Theater / Voorstelling

Onbehaaglijk met een comfortabele glimlach.

recensie: Patrick Nederkoorn - Code Rood

Wanneer Patrick als mantelzorger het leven van de terminale Sanne binnendringt, wordt al snel zijn gebrek aan interpersoonlijke sensitiviteit duidelijk. Nederkoorns personage is aandoenlijk, egoïstisch, eenzaam en narcistisch, wat leidt tot een vermakelijke voorstelling vol schatergelach en pijnlijke stiltes.

Patrick Nederkoorn debuteert vanavond in theater De Lieve Vrouw in Amersfoort met zijn eerste avondvullende programma. Een thuiswedstrijd. De jonge cabaretier schetst zijn verhaal zo nauwkeurig dat je de beelden haast geprojecteerd ziet. Zijn verhaal is onlosmakelijk verbonden met de actualiteit. Zo worden Opstelten en Pechtold door het slijk gehaald en vormt de nieuwe Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 de kapstok van zijn voorstelling. Snoeiharde grappen over de politiek horen we wel vaker, maar naarmate Nederkoorn langzaam transformeert naar zijn personage als mantelzorger, worden de vileine grappen steeds persoonlijker van aard.

Aantrekken en afstoten
Het publiek wordt door Nederkoorn benaderd als zijn tegenspeler. De relatie met deze tegenspeler is nogal turbulent te noemen. Zijn sociale onhandigheid is het ene moment schattig, maar het volgende moment is hij de niet zo schattige querulant met megalomanie. Op een ingenieuze manier wordt de rol die hij zijn publiek aanmeet binnen en net buiten de conventies van het theater heen en weer geslingerd. Hoewel de karaktertrekken her en der nog wat gereguleerd kunnen worden, is het duidelijk dat hij de grenzen opzoekt binnen het vervreemden en verzoenen. De onbehaaglijke momenten worden overigens continu beleefd met een comfortabele glimlach.

Meerwaarde of ontkrachting
Keuzes die gemaakt zijn in de mise-en-scène doen de immersie eerder verzwakken dan versterken. De kunst van het beeldvormen die Nederkoorn in het eerste deel beoefent, wordt tenietgedaan door het zichtbaar maken van wat daarvoor abstract en tot je eigen verbeelding overgelaten was.
De keuze voor het spelen van een karakter, vlakt de intensiteit van de grappen over moderne rouwrituelen en terminale patiënten af. Al is dat misschien maar goed ook, anders was het wel een hele grove bedoening geworden.

Gebalanceerd
Hoe plotsklaps de voorstelling begint, zo eindigt hij ook: je wordt er keihard ingezogen en onverwacht weer uitgeschopt. Hoewel halverwege de voorstelling door een plotwending alles op losse schroeven komt te staan, valt alles – net op het moment dat je denkt ‘waar gaat dit nog heen’ – op zijn plaats. De afwisseling van verhalende elementen, zelfspot, vlijmscherpe interactie met het publiek en een heuse tango zorgen ervoor dat de negentig minuten voorbij vliegen. Code Rood gaat over dood en leven, edelherten en wespen, slecht en goed, maar vooral over een doortrapte mantelzorger verschuild in een antiheld, waar je toch van gaat houden.

Theater / Voorstelling

Een metaforische metamorfose

recensie: Toneelgroep De Appel - Metamorfosen

.

Omnia mutantur, nihil interit. Alles verandert, niets vergaat. Dat is de hoofdgedachte van de Metamorfosen, het beroemde epische gedicht waarin de Romeinse auteur Ovidius vrijwel alle figuren en verhalen uit de klassieke mythologie samenbracht. Het is ook de boodschap waarmee Aus Greidanus sr. zijn periode als artistiek leider bij Toneelgroep De Appel afrondt. In de Metamorfosen vertelt Ovidius de geschiedenis van de mensheid vanaf het ontstaan van de wereld tot de bloeitijd van het Romeinse Rijk. Ook de voorstelling van De Appel begint met licht in de duisternis. Een deur klapt open en vanuit een hel verlichte coulisse stapt een statige vrouw de donkere scene op, stoel en plastic zak in de hand. Ze gaat zitten, trekt een andere jas en schoenen aan, veegt haar lippenstift af en neemt de houding aan van een oude vrouw. Het is het begin van een grootschalig verkleedritueel waarbij de acteurs langzaam uit hun oude kleren en in hun rol kruipen. De metamorfose luidt hier niet alleen het begin van de mensheid, maar ook het begin van theater in. Op dit theatrale scheppingsverhaal volgt een muzikale achtbaan die zich nog het beste laat omschrijven als een variétéshow waarin voor ieder beroemd personage uit de Metamorfosen een act is weggelegd. Alle greatest hits uit de klassieke mythologie komen voorbij: van een dans tussen de star-crossed lovers Pyramus en Thisbe via de smartlap van de cycloop, die zijn onmogelijke liefde voor de mooie nimf Galatea bezingt, tot een slapstickachtige vliegdemonstratie van Icarus, die te dicht bij de zon wilde vliegen en daarmee de eeuwige hoogmoed van de mens belichaamt.

De magie van theater
Het is een feest der herkenning voor toeschouwers die vertrouwd zijn met de verhaalstof, maar tegelijkertijd rijst de vraag of het overkoepelende thema van de metamorfose voor de kijker met een minder ‘klassieke’ achtergrond wel toereikend is om de voorstelling van voldoende samenhang te voorzien. Geen van de verhalen wordt immers dieper uitgewerkt. In plaats daarvan wordt de kijker een reeks beklijvende beelden voorgeschoteld, die door hun abstractie iets algemeen-menselijks krijgen en de kijker uitnodigen tot een eigen interpretatie van de verhalen. De vertellingen uit de Metamorfosen van Ovidius lijken daarmee niet zozeer het einddoel van de voorstelling, maar vooral een vehikel om het onderliggende thema aan te kaarten: de magie van het theater, waarin niets is wat het lijkt. Die magie weet Greidanus in zijn voorstelling perfect te vangen. De acteurs veranderen voortdurend van personage en decor en zetten de toeschouwer meerdere malen op het verkeerde been. Ook effecten zoals mysterieuze rookkringen en een Icarus die blijft zweven nadat zijn helpers de touwen waarin hij is opgehangen hebben losgelaten – een moment dat aan mijn buurvrouw in het publiek een verschrikte gil ontlokte – zorgen voor de nodige verrassingseffecten. De metamorfose wordt op die manier niet alleen een metafoor voor het leven, maar ook voor het theater zelf. Aus Greidanus’ zwanenzang is daarmee een mooie ode en een laatste eerbetoon aan de betoverende werking van theater.

Boeken / Fictie

Voer voor literatuurhistorici

recensie: Keats en Shelley (vert. Jan Kuijper) - Gedichten 1820

John Keats en Percy Shelley zijn nog altijd populair, zeker voor twee dichters (!) die al in de eerste helft van de negentiende eeuw (!) overleden. Wie daarom nieuwsgierig is geraakt naar hun poëzie kan terecht bij Gedichten 1820.

‘A thing of beauty is a joy forever’, schreef John Keats in 1818. Een mooie gedachte, maar de praktijk is zoals zo vaak anders dan de theorie: zo’n beetje alles raakt gedateerd. Dat hoeft niet per se op een negatieve manier te zijn; de schilderijen van Van Gogh zijn bijvoorbeeld duidelijk in hun tijd te plaatsen en we zouden het anno 2014 niet meer pikken als een professionele kunstenaar in de stijl van Van Gogh zou gaan schilderen. Een milde vorm van negatieve gedateerdheid die vooral literatuur treft: bij het lezen steeds bedenken ‘maar dit kon in die tijd, zo werd er geschreven in die tijd’. Ook Gedichten 1820 vraagt de lezer om het een en ander maar voor lief te nemen, want de hierin gebundelde poëzie doet nogal ouderwets aan. Wie durft er immers nu nog een zin te schrijven als ‘en zwelg diep, diep in haar weergaloze ogen’?

Zaligheid en pijn

De gedichten in 1820 zijn sterk geënt op de klassieke mythologie, en daarom doen ze al vrij antiek aan. Shelleys deel van de bundel opent bijvoorbeeld met het toneelstuk Prometheus ontketend, geïnspireerd op de mythe van de antiheld uit de titel. Voor de kenners: onder meer ook Lamia, Psyche en Hyperion duiken op. Dat is opvallend, om niet te zeggen: een beetje bevreemdend. Op school leer je netjes dat de Romantiek zich tegen de Verlichting en het neoclassicisme afzette, maar eigenlijk bouwen Keats en Shelley gewoon keurig voort op klassieke motieven.

Het destijds nieuwe aan de poëzie in Gedichten 1820 is de gedachtewereld daarachter, of nee, dat is eigenlijk een veel te rationeel woord. Keats en Shelley voeren klassieke figuren op om via hen hun eigen gevoelens uit te spreken. Daarnaast ontspinnen zich ook een aantal interessante ideeën over schoonheid en de beleving daarvan. Een fraai idee is bijvoorbeeld ”t [brein] scheidde buren: zaligheid en pijn’. Zie hier een kleine poëtica van intense gevoelens verwerken tot gedichten. Een tweede belangrijke thematische poot van deze dichters is hun preoccupatie met pracht: ‘Schoonheid is waarheid, waarheid schoonheid, dát / volstaat – ’t is alles wat je op aarde weet.’

Historisch besef

Voor wie is Gedichten 1820 eigenlijk geschikt? Voor de hele volksstammen die de Engelse romantici vereren als culthelden in elk geval niet; zij hebben ongetwijfeld de verzamelde gedichten van Keats en Shelley al in het Engels, en zullen dat Engels waarschijnlijk ook prefereren. Iemand die van moderne poëzie houdt kan eigenlijk ook beter verder zoeken. Gedichten 1820 lijkt vooral voor één bepaalde doelgroep erg interessant te zijn: lezers met historisch besef die nieuwsgierig zijn naar de Engelse Romantiek. Zij zullen waarschijnlijk in hun nopjes zijn met deze uitgave: in helder, toegankelijk Nederlands is hun gedachtewereld net wat toegankelijker. Blijft staan dat ook deze uitgave, net zoals de andere publicaties in de verder zeer fraaie Perpetuareeks, helaas niet tweetalig is.

En eerlijk is eerlijk, er zijn prima redenen te bedenken waarom je nieuwsgierig zou zijn naar Gedichten 1820, niet in de laatste plaats redenen van literatuurhistorische aard. In de eerste helft van de negentiende eeuw was bijvoorbeeld de Romantiek nog lang niet in Nederland doorgebroken, maar in het buitenland al wel. De Romantiek kreeg pas aan het einde van de negentiende eeuw in Nederland echt voet aan de grond met de Tachtigers, ook al estheten die zich vaak lieten leiden door hevige emoties. En door wie waren deze literatuurvernieuwers geïnspireerd? Inderdaad, door onder meer Keats en Shelley.

Gedichten 1820 is keurig verzorgd, zoals we van de Perpetuareeks gewend zijn. Dat is dus ook weer inclusief interessant nawoord en verhelderende aantekeningen, die niet zelden op de vertaling ingaan. Die vertaling is dan ook prima: helder, goed leesbaar Nederlands, dat echter niet kan verbloemen dat de gedichten van Keats en Shelley toch niet al te modern meer zijn.

Boeken / Non-fictie

Muziek blijft een raadsel

recensie: Niek Nelissen - Als je het een beroep kunt noemen - Gesprekken met Bernard Haitink over 60 jaar dirigeren

.

In Als je het een beroep kunt noemen probeert Niek Nelissen een beeld te geven van de loopbaan van dirigent Bernhard Haitink. Hij doet dat in een aantal gesprekken, waarin veel feiten belicht worden. De mens Bernhard Haitink komt vooral naar voren als een publiciteitsschuwe hater van conflicten, maar ook als een bescheiden en gedreven musicus.Nelissen gaat terug naar het begin, ruim zestig jaar geleden. Haitink groeide op in Amsterdam. Hij ging naar het conservatorium en nam aansluitend op zijn vioolstudie directielessen. Daarna kreeg hij een kans als invaller bij het Radio Filharmonisch orkest. Zijn aanstelling als dirigent van het Concertgebouworkest na het plotselinge overlijden van Eduard van Beinum kwam voor iedereen als een verrassing. ‘Te jong, te vroeg’  noemt Nelissen dit hoofdstuk. Zelf blijft Haitink voortdurend terugkomen op zijn aan verlamming grenzende verbijstering. “Ik voelde me als een konijn in de koplampen van een auto,” zegt hij nogmaals, als Nelissen probeert in de twee laatste hoofdstukken van het boek diepgang in de gesprekken te brengen.

Een reactie van verbazing overkomt de langzamerhand steeds bekendere dirigent bij iedere nieuwe aanstelling. Hijzelf lijkt bij geen enkele keer de betreffend positie geambieerd te hebben. Is hij oprecht naïef of verschuilt hij zich achter een veilige bescheidenheid? Zijn interviewer probeert hem af en toe met blijken van bewondering uit zijn tent te lokken, maar het blijft bij een gezamenlijk doornemen van de feiten uit Haitinks loopbaan. Op het voorzichtig aanroeren van de vele conflicten die Haitink kreeg met directies, intendanten en orkestcommissies reageert hij of met geheugenverlies of met de vaak herhaalde opmerking dat hij altijd last heeft gehad van driftbuien.

Aangezien de doelgroep van dit boek de geïnteresseerde en goed onderlegde concertbezoeker is, moet dit geen probleem zijn. Die zal weinig belangstelling hebben voor details van ordinaire ruzies. Maar op inhoudelijk gebied is het jammer dat feiten en chronologie het muzikale element verdringen. Wat en wanneer Haitink waar dirigeerde — het is allemaal van belang. Zijn visie op de vele werken die hij bestudeerde en leidde blijft daardoor onderbelicht. Natuurlijk speelt hier ook weer de grote terughoudendheid van Haitink in het doen van uitspraken een rol. Maar in de laatste, wat meer thematische hoofdstukken over Beethoven, over het les geven en over de aard van het beroep komt hij wat meer uit de verf. Goed om te weten dat dirigeren veel meer inhoudt dan het vaststellen van tempo, geluidsniveau en orkestbezetting. Het raadselachtige begrip klank, een woord dat het hele boek door gebruikt wordt en nergens goed is uitgelegd, krijgt hier ook wat meer betekenis. 

Grand old man
Bernhard Haitink komt uit de gesprekken naar voren als een integere musicus, met een Nederlands gevoel voor maathouden in overdrachtelijke zin. Hij is wars van iedere vorm van effectbejag of sentimentaliteit; over dramatiek en emotionele overgave laat hij bijna niets los. Die moet je vinden in zijn uitvoeringen, waarvan er vele op cd en een aantal op dvd zijn vastgelegd. Uiteindelijk is de conclusie na het lezen van dit boek dat het moeilijk is om te praten over muziek – zeker met een gesloten en wellicht ooit gekwetst mens als deze grand old man.

Boeken / Non-fictie

De ‘winkeltjes’ van ProCures

recensie: Hanneke Chin-A-Fo & Toef Jaeger - Het boekenparadijs

.

Eerst de feiten. De grote boekhandels van Boekhandelsgroep Nederland – zoals Scheltema in Amsterdam, Donner in Rotterdam, Broese in Utrecht, Kooyker in Leiden en vele andere legendarische vestigingen ­– worden in 2006 onder de naam Selexyz gegroepeerd. De ingewikkelde naam is bedacht om eenheid uit te stralen en een sterk merk te worden, met name om op internet als één partij de concurrentieslag aan te gaan.

Bedrijvenopkoper
Dat die rijkelijk laat ingezette actie tot mislukken gedoemd is, blijkt als Selexyz in de jaren erna steeds moeilijker het hoofd boven water kan houden. De wereldwijde economische crisis en een topzwaar hoofdkantoor doen de groep uiteindelijk de das om: eind 2011 staat het bedrijf aan de rand van een faillissement. Op dat moment verschijnt investeringsmaatschappij ProCures op het toneel. Deze ‘bedrijvenopkoper’ is inmiddels eigenaar van De Slegte (tweedehands- en ramsjboeken) en heeft grote plannen om de twee noodlijdende winkelketens te laten fuseren tot een nieuw boekhandelsconcept. De schuldeisers van Selexyz doen een flinke aderlating, de aandeelhouders zijn tevreden, de groep is gered en de nieuwe boekengrootheid Polare ziet het levenslicht.

NRC-redacteuren Hanneke Chin-A-Fo en Toef Jaeger hebben met Het Boekenparadijs de opkomst en de ondergang van Polare blootgelegd. Ze reconstrueren het verloop van begin tot eind en weten het machts- en miljoenenspel gelukkig ook af te wisselen met een meer persoonlijke beleving. Verwonderlijk is dat de meeste hoofdrolspelers al zo kort na de dramatische afloop, hun medewerking hebben toegezegd aan dit boek. Er spreekt een wens uit de bizarre geschiedenis in ieder geval vast te leggen voor het nageslacht, vooral omdat een aantal partijen nog steeds blijft uitgaan van het eigen gelijk.

Commercieel plein
Het plan van Paul Dumas, leading man van ProCures en kersverse directeur van Polare, krijgt uiteindelijk goedkeuring van de betrokken boekhandelaren: Selexyz en De Slegte worden samengevoegd. Hierdoor kunnen volgens hem overbodige ‘pandjes’ afgestoten worden en is de weg vrij voor nieuwe ontwikkelingen in de ‘winkeltjes’. Maar dan beginnen de tegenslagen. Natuurlijk speelt de crisis een rol, en ook de tegenvallende internetverkoop van ‘boekjes’ is een obstakel; de grootste drempel is echter het verschil in cultuur tussen de retailer en de wat bedaagde boekhandelaar.

Paul Dumas wil te snel en te veel. Hij heeft grootse plannen om, tegelijk met het op poten zetten van Polare, ook de hele branche te moderniseren. De vaste boekenprijs mag dan wel blijven, maar de levering en distributie moeten op voorwaarden van de boekhandelaar gebeuren. Hij ziet zijn boekhandels als een commercieel plein waar de uitgevers een plaatsje kunnen verwerven om hun waar aan de man te brengen. En daar moeten ze voor betalen. Waar hij echter geen rekening mee houdt, is dat de hele branche wordt voorzien door slechts één distributeur, Centraal Boekhuis (CB), die ook nog eens grotendeels eigendom is van de uitgevers én de verenigde boekhandelaren.

Phoenixen
Hoe dichter het web van belangen zich verstrengelt om de ambitieuze plannen, hoe meer ProCures/Dumas merkt dat het een gevecht tegen windmolens is geworden. Er ontstaat een doorlopende onenigheid over schuldafbetalingen, leveringskredieten en verruimde betalingstermijnen waarbij CB als grootste belanghebbende zijn poot het langst stijf houdt. Door de levering van boeken definitief stop te zetten vanwege de oplopende schulden valt uiteindelijk het doek voor het hemelbestormende Polare.

De grondige analyse van Chin-A-Fo en Jaeger maakt van Het boekenparadijs een echte pageturner. Helder geschreven en ook in alle zakelijke details begrijpelijk voor de niet-economisch onderlegde lezer. Door het hele boek sluimert onafgebroken de belangrijkste tegenstelling in dit geldverslindende drama: de snelle jongens met hun Powerpoint-sheets tegenover de boekverkopers die daar liever niets mee te maken hebben maar donders goed weten dat het hun enige overlevingskans is. Tenminste, zo was de situatie in 2012. Ruim twee jaar later zien we de meeste boekhandels als zelfstandige phoenixen uit het Polare-as herrijzen. Vooral door een overweldigende publieksparticipatie staan de bekende namen weer trots op het winkelraam. Nu de storm is gaan liggen kan men zich weer – en met extra bezieling – storten op alle andere boze geesten die vandaag het boekenvak bedreigen.