Muziek / Album

De platenkast herbekleed

recensie: José González - Veneer

De Zweed José González. Neen, da’s geen oud Jiskefet-typetje; deze naam hoort bij een nieuwe ster aan het internationale popfirmament. Alhoewel nieuw, de 26-jarige singer-songwriter (met Argentijnse ouders) is in z’n eigen land toch al weer een tijdje als muzikant bekend. Vooralsnog is hij in Nederland echter nog zo iemand ‘waarvan ’t liedje bekender is dan de artiestennaam’. Het nummer Heartbeats, want daar gaat het in dit geval over, hoort bij die kleurrijke stuiterballenreclame van Sony. Dit wonderschone pareltje staat op het sfeervolle debuutalbum Veneer (fineer). In Zweden al in 2003 uitgebracht, in Nederland pas eind vorig jaar verschenen – en wat 8WEEKLY betreft het bespreken alsnog meer dat waard. Al was het alleen maar omdat Heartbeats momenteel hoog in de hitlijsten staat, al was het alleen maar omdat González rond april/mei een tourtje langs onze nationale zalen gaat doen. Beter laat dan nooit dus. Noem het een recentelijk aangebracht, mooi laagje fineer op de cd-kast die Muziekjaar 2005 heet.

~

Even ter nadere informatie en voor de goede orde, Heartbeats is niet een nummer van González zelf. Jammer, daar scoort ’ie niet echt mee, wat mij betreft. Hij heeft het van de Zweedse band The Knife geleend. Edoch, het moet me, na wat researchen op het internet, even van het hart; een oerlelijk disconummer is door deze versie wél verworden tot zeer sfeervolle song. Alle andere nummers op Veneer (gelukkig wel van González) herbergen een zelfde sfeer en karakter.

En dat zo’n debuutalbum helemaal niet lang hoeft te duren, bewijst González’ (ervoor schreef hij twee EP’s) ook. De cd klokt welgeteld 30 minuten en 50 seconden. Toch kun je in die korte tijd veel moois horen. Nick Drake lijkt een inspirator te zijn. Maar het is té gemakkelijk om hen zomaar op één muzikale hoop te gooien. Zo dubbelt González z’n eigen stem in bijna ieder nummer. Iets dat Drake vrijwel nooit deed. Verder laat Veneer een iets vrolijkere, iets opgewektere, iets frivolere toon horen door een optimistischer aandoend stemgeluid. Toegegeven, het maakt dat het daardoor wellicht allemaal minder gevoelig en intiem klinkt dan bijvoorbeeld Pink moon (1972) van Drake. Maar daarmee wordt het niet per definitie slechter, begrijp me goed. We hebben het enkel over een ander totaalgeluid.

Groots in zijn eenvoud

González’ debuut bevat dertien nummers, stuk voor stuk zeer tot de verbeelding sprekende composities. Lovestain verenigt een weliswaar akoestische maar toch Tool-iaans aandoende (!) riff met zeer prettige handklapjes. Het mooi gezongen Crosses is groots in zijn eenvoud. Remain grijpt qua gitaargetokkel direct terug naar González’ Zuid-Amerikaanse roots en in het prachtige sluitstuk Broken arrows komt onverwacht een prettige trompetpartij tevoorschijn. Luister je naar Veneer, dan luister je niet naar een kopie van een andere artiest. Neen, je vliegt van rustieke folk, via verstilde flamenco-riedels naar de sixties-simpliciteit van bijvoorbeeld akoestische Simon & Garfunkel-liedjes. Dan luister je naar het breekbare, delicate geluid van José González. Dan luister je naar een bijzonder laagje fineer uit je cd-kast die staat voor Goede Muziek.

Film / Achtergrond
special: Hong Kong in Holland anno 2006

De gloriedagen voorbij

De gloriedagen van de goede grote-publieksfilm uit Hong Kong zijn al lang voorbij. Tien jaar geleden trakteerde het land cultfans nog op een niet aflatende stroom formulefilms vol kung fu, corrupte politiemannen, halsbrekende stunts en actiewerk. Nu wordt er in ons land slechts af en toe een film (her)uitgegeven. Een overzicht van de recente dvd’s.

New Police Story
New Police Story

New Police Story, een veelbelovende film die superster Jackie Chan (inmiddels 51) in zijn thuisland draaide, is een grote teleurstelling. Geldt de originele Police Story (1985) als een onbetwiste klassieker en waren het tweede en officieuze derde deel inferieure maar niettemin vermakelijke actiefilms, de nieuwste versie is een amalgaam van Chans typische capriolen en een standaard hedendaagse politiefilm. Zijn vroeger werkelijk adembenemende stunt- en vechtwerk heeft aan overtuigingskracht ingeboet, en de genrefilm van tegenwoordig is een uitgemolken pulpformule. De briljante oude Chan, met zijn tomeloze energie, zijn feilloze timing en halsbrekende toeren heeft plaatsgemaakt voor een sobere actieheld die slechts sporadisch uit de band springt. Bovendien is de goedmoedige slapstick van het origineel vervangen door wrede, cynische actie en ongepast melodrama, waardoor er van New Police Story nog minder te genieten valt. Chans fans moeten een vol uur wachten op de eerste stunt (een aftreksel van de fameuze bus-scène uit het origineel), en zich door bijna twee uur aan hopeloos clichéwerk heenworstelen. Dit is geen Jackie Chan-film, dit is een derderangs politiethriller waar toevallig een uitgebluste ster in meespeelt.

Slapstick

Dragons Forever is een van de vele actiekomedies die Chan met zijn makkers Sammo Hung en Biao Yuen maakte, maar niet de beste. In 1988 (voor zijn revival en doorbraak in het westen met Rumble in the Bronx en First Strike) was Chan dan ook eigenlijk al over zijn hoogtepunt heen. De film heeft om te beginnen een typisch zwak verhaal en bevat slechts middelmatige slapstick en vechtwerk, weinig spectaculaire actie en seksistische humor. Tegenwoordig treedt Chan af en toe op als producent of geldschieter voor films, zo ook bij Enter the Phoenix (2004), waarin hij tevens een cameo heeft. Deze komedie parodieert niet alleen genreklassiekers als Infernal Affairs (2002) en A Better Tomorrow (1986), maar haalt daarnaast westerse toppers als The Godfather door de mangel. Helaas is de meligheid weinig verheffend en koos regisseur Stephen Fung (zelf een populaire komiek) voor een grote dosis politiek incorrecte homo-humor. Een avondje ongegeneerd lachen is alleen gegarandeerd met enige kennis van de voorgangers en een erg melige bui.

Infernal Affairs
Infernal Affairs

Spetterend

Infernal Affairs is zo’n belangrijke film in de recente geschiedenis van de Hong Kongse film, dat de film nu al als een klassieker geldt. Het was een groot kassucces in een tijd waarin de nationale cinema ten dode leek opgeschreven. De oorzaak van de populariteit is duidelijk: het is een intelligente variant op het genrewerk waarmee het land wereldberoemd is geworden. De mafia-versus-politie-film was anno 2002 een uitgemolken formule, die de regisseurs (Andrew Lau en Alan Mak) een nieuwe impuls gaven door verschillende elementen toe te voegen. Ten eerste is Infernal Affairs visueel spetterend: de film heeft met zijn strak geklede mannen en metalen wolkenkrabbers het uiterlijk van een Michael Mann-film. Het duo voorzag de film bovendien van een ijzersterke melancholie door de twee hoofdpersonen aan elkaar te spiegelen, wat een subtiele dramatische ondertoon geeft. Ten derde is de film het resultaat van gedegen vakwerk, en geen haastklus, zoals het gros van de misdaadfilms die nog altijd in Hong Kong aan de lopende band worden geproduceerd. De plot is weliswaar niet erg origineel, maar de scènes sluiten naadloos op elkaar aan, er zijn geen noemenswaardige plotgaten, en geen gehaaste opnames. De spanning die zo gecreëerd wordt is geloofwaardig, iets wat doorgaans niet het geval is.

Zoals dat in Hong Kong altijd gebeurt, werd het succes van de film direct geëxploiteerd: er werden in rap tempo twee opvolgers achter elkaar geproduceerd. Gelukkig was dat geen gemakkelijke herhalingsoefening, maar de films hebben ook weer niet dezelfde klasse als de Godfather-vervolgen. Weet het tweede deel nog te boeien door de uitdieping van de karakters uit het origineel, het derde deel is een postmoderne pastiche die zich nauwelijks serieus laat nemen. Achter elkaar bekeken is het een fascinerend drieluik, maar de indruk dat de laatste delen overbodig zijn is onontkoombaar: het origineel is, zoals dat vrijwel altijd het geval is, superieur.

Wisselende kwaliteit

A Chinese Ghost Story
A Chinese Ghost Story

Ondanks een succesvolle topfilm als Infernal Affairs lijkt Hong Kong zijn malaise op filmgebied nog lang niet teboven- afgezien van unieke regisseurs als Kar-wai Wong en Fruit Chan. Het enige wat we zo nu en dan in het westen mogen vernemen is al dan niet pretentieus pulpwerk van routinefilmers als Hark Tsui en Johnnie To, dat meestal geen beste indruk maakt. Een fraai voorbeeld van genrecinema uit de betere dagen is A Chinese Ghost Story (1987), een spectaculair historisch spookverhaal, dat imponeert met zijn gedateerde maar nog altijd enerverende combinatie van komedie, horror, vechtwerk en ongegeneerd spektakel. De twee vervolgen zijn uiteraard zwakker (in het derde deel is de koek op en was hoofdrolspeler wijlen Leslie Cheung zelfs al vertrokken), maar beide zijn niet minder fantastisch en spectaculair.

De dvd-uitgaves zijn van wisselende kwaliteit: New Police Story verdient geen special edition, een benaming die bovendien veel teveel eer is gezien de zeer magere extra’s op deze uitgave. Chan draait nog altijd bloopers en outtakes onder de aftiteling van zijn films, dus wie zit er te wachten op een making of? A Chinese Ghost Story is in een foeilelijke plastic doos verzameld en moet het, net als de kale Enter the Phoenix, zonder extra’s doen. Daar staat een zachter prijskaartje tegenover dan die van de Infernal Affairs-reeks, die nu verzameld is in een fraai metalen doosje en voorzien van hetzelfde, uitstekende extra materiaal dat ook op de losse schijven stond. Het best verzorgd van allemaal is Dragons Forever, die de befaamde Hong Kong Legends-behandeling heeft ondergaan. Dit houdt zoals altijd een facelift in en veel extra secundair materiaal (met minutieus audiocommentaar). De film verdient het misschien niet, maar voor de verzamelaar is het een feest.

~

New Police Story (San ging chaat goo si)
Benny Chan, 2004 • Dutch Filmworks

Infernal Affairs Trilogy (Moh gaan dou)
Wai Keung Lau en Siu Fai Mak, 2002-2003 • A-Film

A Chinese Ghost Story Trilogy (Sinnui yauwan)
Siu-Tung Ching et.al, 1987 / 1990 / 1991 • House of Knowledge

Enter of the Phoenix (Daai lo oi mei lai)
Stephen Fung, 2004 • House of Knowledge

Dragons Forever (Fei lung maang jeung)
Sammo Hung et.al, 1988 • House of Knowledge / Hong Kong Legends

Kunst / Expo binnenland

Nederlands ontwerp = Big in Japan

recensie: Richard Hutten - No Sign of Design

Richard Hutten is één van Nederlands internationaal meer succesvolle ontwerpers. In zijn eigen designstudio maakt hij meubel-, product-, interieur- en tentoonstellingsontwerpen. Zijn werk is onderdeel van de permanente collectie van onder meer het Centraal Museum in Utrecht, het Stedelijk Museum of Modern Art in Amsterdam, het Vitra Museum in Wel-am-Rhein en het San Francisco Museum of Modern Art (SFMOMA). Het Sieboldhuis toont in No Sign of Design een selectie van het werk van Richard Hutten en probeert uit te leggen waarom zijn werk in de Japanse schoonheidsbeleving past.

'Sexy Relaxy'
‘Berlage Stoel’

In Japan brak Richard Hutten eind jaren negentig door. Hutten is de bekendste ontwerper/ vernieuwer/ikoon van de Non Design-beweging in Japan uit de jaren negentig. Hij was de eerste moderne Nederlandse ontwerper die op de juiste tijd Japan bezocht. Zijn stoel Sexy Relaxy en andere producten worden er sindsdien geproduceerd. In 2005 gaf Richard Hutten een tentoonstelling in de Axis Gallery in Tokio en ook de nu door Japan reizende Dick Bruna-tentoonstelling is ingericht door Hutten. Hutten’s logische en heldere ontwerpen zijn erg begrijpbaar voor Japanners, die aan perfectionistische producten met vele overbodige toevoegingen en functies gwewend zijn. De producten hebben een nieuw genre gecreëerd tussen industriële vormgeving en kunst in. Moderne kunst heeft allang de taal verloren om met mensen te kunnen communiceren in de dagelijkse context. Richard Hutten vult dit gat. Voor de Japanners, zeer geavanceerde consumenten en gewend aan alle vormen van consumeren, biedt zijn werk een fris perspectief in hun consumptiedrang. De eenvoud van zijn ontwerpen heeft toch de verbinding met het Japanse ontwerp. Daardoor voelen Japanners zich bij hem thuis. Ook de humor en intellect van zijn werk fascineert hen. Zelfs zijn gele jas en lichtblauwe shirt zijn stijliconen geworden.

Stevige vormentaal

Richard Hutten is een conceptueel ontwerper en construeert aan de hand van eisen waaraan een product volgens hem moet voldoen. De fundamentele vragen naar het wat, waarvoor en hoe vormen de rode draad in zijn werk. De basale uitwerking van de antwoorden levert een eigenzinnige, stevige vormentaal op die door Hutten zelf wordt gekwalificeerd als No Sign of Design. De ambachtelijke ervaring van het productieproces is onderdeel van zijn ontwerpmethode. Zo gebruikt hij bijvoorbeeld voor zijn stoelen de techniek van het rotatiegieten. Niet de stoel, maar de mal wordt hierbij ontworpen. Zijn fundamentele aanpak en basale vormgeving geven zijn ontwerpen een universeel en multifunctioneel karakter. De producten zijn archetypes; helder van constructie en vanzelfsprekend van vorm. Hij is in staat de juiste keuzes te maken in een oneindig scala aan mogelijkheden. Hutten heeft zijn succes met name te danken aan een combinatie van inzet, kwaliteit en ook een goede marketing of zeg maar gerust branding.

Sieboldhuis

'Poef-Pouff'
‘Poef-Pouff’

In het Sieboldhuis is een kleine verzameling van zijn objecten te zien. In de ruimte hangen vele oranje Domoren aan touwtjes aan het plafond. Aan een muur hangt de KZN Verjaardagskalender. De bezoeker mag er zijn of haar eigen naam in zetten. Aan een andere muur hangen overwegingen van vooraanstaande Nederlandse en Japanse architecten, kunstkenners en ontwerpers, over het werk van Richard Hutten en zijn relatie met Japan. Dit is geïllustreerd met foto’s van Hutten’s bezoek aan Japan. Objecten die in de ruimte te zien zijn, zijn onder meer de ZZZIDT skippybal, de stoel met losse leuning (Table Chair), de Centraal Museum Stoel, de Berlage Stoel van hout met canvas singels, de Bronto kinderstoel, de Rhino stoel, de Sexy Relaxy, de Switch (een gloeilamp in een roestvrijstalen doos met daarop een grote aan- en uit switch), de Poef-Pouff, een vierkante poef van hout en zacht foam en de Centraal Museum Chandelier van polyester, elektrisch draad en gloeilampen met een doorsnede van 1,40 meter. Het is meteen duidelijk waarom Japan zo dol is op deze Nederlander; zijn humoristische en slimme ontwerpen toveren een glimlach tevoorschijn door hun eenvoud en logica. De objecten zijn mooi en schattig, voor de Japanner enorm belangrijk. Ook blijft Hutten verrassen. De tentoonstelling is te klein om speciaal voor naar Leiden af te reizen – of je moet al een echte Hutten fan zijn -, maar mocht je in de buurt zijn, dan is een bezoek zeker de moeite waard.

Boeken / Non-fictie

Meta-statements en een pretentieuze vie romancée

recensie: 33 ⅓: Music from Big Pink // Ramones // Led Zeppelin IV

Schrijven over popmuziek is balanceren op een dun koord met aan de ene kant de afgrond van het cliché ‘Sex, drugs & rock ’n roll’ en aan de andere kant die van de overanalyse. Uitgeverij Continuum brengt popliteratuur van hoog niveau uit in haar 33 ⅓-serie en weet dit koord vaak succesvol te bewandelen. De serie behandelde al een brede doorsnee van klassieke popalbums, van Joy Divisions Unknown Pleasures tot Electric Ladyland van Jimi Hendrix. Drie nieuwe deeltjes over The Band, The Ramones en Led Zeppelin geven een mooi inzicht in de verschillende benaderingswijzen van de afzonderlijke delen uit de serie.

Deze drie bands delen alledrie het gegeven dat ze aan de basis stonden van een nieuwe stroming in de popmuziek: The Band kan worden gezien als één van de oervaders van country-rock eind jaren zestig en daarmee als voorloper van de Americana, Led Zeppelin was begin jaren zeventig de wegbereider voor de heavy metal en The Ramones kwamen halverwege de jaren zeventig met de eerste echte Amerikaanse punkmuziek. De drie boeken zijn echter compleet verschillend in hun bespreking van deze pioniers.

Mislukte vie romancée

The Band
The Band

Het boekje over de totstandkoming van The Band’s eerste album Music from Big Pink is wat mij betreft een mislukt product. Trots vermeldt de achterflap dat er bij dit boek sprake is van faction: een op feiten gebaseerd geromantiseerd verhaal, een vie romancée dus. Het is het eerste boek van de voormalige indie-muzikant John Nivens. En eerlijkheidshalve vraag ik mij af wat het boek in de 33 ⅓-serie doet, want de muziek van The Band is hier slechts een vehikel voor Nivens literaire pretenties.

Vanuit het perspectief van de tweederangs muzikant en drugsdealer Greg Keltner zien we The Band en zijn entourage aan ons voorbij trekken. Verweven met (soms potsierlijke) gebeurtenissen uit Keltners fictieve leven zoals een onduidelijke liefdesescapade, mondt het boek haast onvermijdelijk uit in een triviaal niemendalletje: het is karikaturaal bezaaid met clichématige feiten uit de carrière van The Band en doorspekt met tenenkrommend sixties slang en recalcitrant puberproza, waarin gitarist Robertson uiteraard de ijskoude zakenman is en pianist Manuel de gevoelige goedzak. Tja, dat weten we nu wel. Maar waar is de analyse van prachtnummers zoals het klassieke epos The Weight, een nummer vol bijbelse referenties, bevolkt met duistere karakters als Miss Mozes, Crazy Chester en de Duivel? Met een onevenredige aandacht voor drank- en drugsgebruik blijft Niven helaas slechts aan de oppervlakte.

Punk als meta-statement

Gelukkig zijn de andere twee boeken een verademing. Erik Davis’ boek over de occulte kant van Led Zeppelin blijkt een fascinerend relaas te zijn over de onuitsprekelijke symboliek die popmuziek kan bezitten. De titelloze hoes van het vierde album, voor het gemak door de fans IV genoemd (de eerst vier albums van Led Zeppelin waren alle titelloos), neigt alleen al naar symboliek met de vier duistere runetekens. Deze kunnen zowel voor de vier elementen (aarde, vuur, lucht en water) staan, als verwijzen naar de verschillende karakters van de vier bandleden.

Het mooiste boekje is echter dat van de literatuurwetenschapper Nicholas Rombes over The Ramones. Punk zette in de jaren zeventig velen aan om over popmuziek te gaan schrijven. De grote popauteur Greil Marcus, die met zijn befaamde boek Mystery train de Amerikaanse muziekgeschiedenis aaneen orakelde, komt oorspronkelijk ook uit deze hoek.

The Ramones
The Ramones

De nummers van The Ramones waren niet veel meer dan twee minuten durende energie-explosies, maar Rombes weet er een heel achterland aan dwarsverbanden aan vast te knopen in zijn boek over hun debuutalbum. De muziek van The Ramones, zo laat hij zien, is vol van referenties aan B- en cult-films, stripboeken, news-items en alledaagse trivialiteiten. Nummers als Chainsaw, Beat on the brat en Loudmouth verwezen naar gewelddadige horrorfilms en zijn daarmee het ultieme verzet tegen het ‘Love and Peace’ gevoel van de jaren zestig. De nummers hebben een zelfde absurde cartooneske humor als deze films; harde gitaarmuziek met een doo-wopachtig gevoel. En met hun simplistische geluid lijken The Ramones alle voorgaande muzikale pretenties ter discussie te stellen: “punk is as much a theory of music as it is music“, zo zegt Rombes.

Voor Rombes is punk het evaluatiemoment van de popmuziek: een meta-statement. De punk kon in haar muziek de muziek zelf ter discussie stellen. Zo hebben The Ramones in hun jarenlange bestaan uitdrukkelijk geen progressie doorgemaakt en spotten ze daarmee met alle popwetten. Volgens Rombes is juist deze volhardende onveranderlijkheid de oorzaak van het feit dat de band nooit bij de mainstream van de Amerikaanse muziek is gaan horen; rock (en kunst in het algemeen, zou ik zo zeggen) is gebaseerd op een mythe van verandering. En met deze analyse lijken we te zijn aanbeland bij de essentie van het schrijven over popmuziek: deze moet zich op een reflectief niveau afspelen, en mag zeker niet verdrinken in drank en drugs.

Nicholas Rombes • Ramones • Uitgever: Continuum • Prijs: $ 9,95 • 120 bladzijden • ISBN 0-8264-1671-3

John Niven • Music from Big Pink • Uitgever: Continuum • Prijs: $ 9,95 • 164 bladzijden • ISBN 0-8264-1771-X

Erik Davis • Led Zeppelin IV • Uitgever: Continuum • Prijs: $ 9,95 • 178 bladzijden • ISBN 0-8264-1658-6

Boeken / Strip

Amerikaans striptalent gebundeld

recensie: Diverse auteurs - Mome #1 en #2

De Amerikaanse uitgeverij Fantagraphics windt er op haar website geen doekjes om: de vierjaarlijkse bloemlezing Mome zou de beste nieuwe striptalenten bij elkaar brengen. Dit komt nogal pretentieus over en schept verwachtingen. Zeker als daar nog bij komt dat Mome aantrekkelijk zou moeten zijn voor zowel de liefhebber van comics als die van hedendaagse literatuur. Mome moet dus niet alleen de liefhebber van de betere strip, maar ook de lezer van het betere verhaal weten aan te spreken.

Elke uitgave van Mome bevat werk van dezelfde elf auteurs. Sommige daarvan hebben een vervolgverhaal gemaakt voor Mome, andere verhalen staan op zichzelf. Het nadeel van de vervolgverhalen is dat je alle uitgaven moet lezen wil je een beetje kunnen begrijpen waar het over gaat. Bovendien moet er als lezer heel wat geduld worden opgebracht als je wilt weten hoe het zal aflopen. De meeste anthologieën, zoals dit soort verzamelingen van strips meestal genoemd worden, bevatten verhalen met een duidelijk einde – waarbij het dus eigenlijk niet uitmaakt welk deel van de anthologie je leest.

De dochter van…

Scene uit: 'Life with Mr. Dangerous' van Paul Hornschemeier
Scene uit: ‘Life with Mr. Dangerous’ van Paul Hornschemeier

Bij een snelle blik op de diverse auteurs in Mome valt één naam onmiddellijk op: Sophie Crumb. Jawel, de dochter van de legendarische striptekenaar Robert Crumb. Je herkent ook gelijk de tekenstijl; dezelfde ronde vormen, gedetailleerde, bijna karikaturale gezichten en verhalen over mensen aan de zelfkant van de samenleving. De mensen waar Sophie Crumb over schrijft zijn echter punkers en kunstenaars in de Lower East Side van New York, niet de hippies, oude mannetjes en rondborstige dames waar vader Crumb om bekendstaat.

Een andere opvallende auteur is Anders Nilsen, een parttime kok en striptekenaar uit Chicago. Nilsens werk valt op omdat het zo anders is dan de standaard strips. Nilsen maakt geen gebruik van kaders en zijn figuren zweven tegen een gefotografeerde achtergrond. De hoofdpersoon of een ander figuur in de strip begeeft zich dus niet in een decor, maar lijkt te zweven op de pagina. In Mome #2 is Nilsen nog minimalistischer te werk gegaan en heeft hij alleen een stel vierkantjes getekend, die per pagina variëren in grootte en hoeveelheid. De strips van Nilsen zijn erg abstract en meer te vergelijken met het werk van moderne kunstenaars. Je moet er langer naar kijken om het verhaal te ontdekken en te begrijpen. Nilsens tekenstijl springt er het meest uit in de bundels.

Paranoia en absurditeiten

Scene uit: 'Overpeck' van David Heatley
Scene uit: ‘Overpeck’ van David Heatley

Qua verhaal zijn de meest opvallende strips Overpeck van David Heatley, Life with Mr. Dangerous van Paul Hornschemeier en 221 Sycamore Ave van John Pham. Alledrie zijn het vervolgverhalen. Het kleurrijk en vloeiend getekende Overpeck springt er uit vanwege de absurde inhoud. De strip gaat over een klein dorpje met de raarste kinderen ooit. Een meisje loopt constant naakt rond omdat ze denkt dat ze een eend is, een ander meisje vindt alleen maar een luisterend oor bij een geestelijk gehandicapt leeftijdsgenootje en een groep jongens is wel erg veel bezig met seksualiteit.

Life with Mr. Dangerous van Paul Hornschemeier is een van de verhalen in Mome die erg doen denken aan Ghost World en andere strips van Daniel Clowes, toevallig ook een van de bekendste stripmakers van Fantagraphics. Zowel de tekenstijl als de ’traagheid’ van het verhaal hebben veel weg van Clowes’ werk. In Life with Mr. Dangerous wordt de gedachtengang van een jonge vrouw gevolgd. Ze is bang voor onbekende mannen en heeft een overbezorgde moeder. Feitelijk gebeurt er niks in de strip, maar toch is er sprake van een onderhuidse spanning. Waar komt die bijna paranoïde angst voor mannen vandaan, waarom is de moeder zo bezorgd? Als lezer ben je razend benieuwd waar de bedenker van de strip naartoe aan het werken is.

De laatste echt opvallende strip is 221 Sycamore Ave, net als Overpeck een absurde strip. De titel 221 Sycamore Ave verwijst naar een adres waar een aantal eigenaardige personages woont. Zo is er een geestjongen waar iedereen tegen praat maar die zelf niks zegt, de hardwerkende en alles vergetende Mildred Lee en de bijna gepensioneerde leraar Hubbie Winters. Qua tekenstijl heeft 221 Sycamore Ave veel weg van het werk van Chris Ware (bekend van o.a. Acme Novelty): gedetailleerde omgevingen, grappig getekende hoofdfiguren en minimalistisch kleurgebruik.

Geen stripidols

Mome moet niet gezien worden als een talentenjacht voor aanstormende striptekenaars. Fantagraphics heeft een aantal tekenaars, die het al goed deden in de underground, de kans geboden om door een breder publiek gelezen te worden. Dit levert inventieve nieuwe verhalen op zoals de hierboven beschreven strips, maar ook het soort verhaallijnen dat iedere striplezer ondertussen kan dromen. Desondanks bevat Mome eigenlijk geen echte missers. De tekenaars die aan het blad meewerken zijn allemaal lang genoeg bezig om te weten hoe ze een goede strip moeten maken.

Scene uit: '221 Sycamore Ave' van John Pham
Scene uit: ‘221 Sycamore Ave’ van John Pham

Het is opvallend hoeveel van de strips uit Mome autobiografisch zijn. Jeffrey Brown beschrijft hoe een tekenaar omgaat met een writer’s block en een deadline, Jonathan Bennet ziet op straat een stapel oude platen staan en heeft een strip gemaakt over hoe hij na veel omwegen eindelijk aan de platen kwam, en Gabrielle Bell blijkt geen zin te hebben in verjaardagen. Alle drie de auteurs staan in de underground stripwereld bekend om hun autobiografische verhalen van hoog niveau.

Verstoorde familieverhoudingen

Aangezien er pas twee delen zijn verschenen van Mome, is het nog even afwachten of alle auteurs het hoge niveau vast kunnen houden. Overigens bevat elke Mome een interview met een van de elf tekenaars waarin dieper ingegaan wordt op werk en leven. Dit levert net dat extra beetje diepgang. Als lezer kom je meer te weten over de tekenaar en zie je zijn werk vaak ook in een ander perspectief. Zo vertelt Gabrielle Bell in Mome #2 dat ze eigenlijk altijd meer geïnteresseerd is geweest in films en boeken dan in comics. Bell vindt dat de meeste comics de nadruk teveel leggen op de tekening en te weinig op het verhaal. In het interview in Mome #1 legt Paul Hornschemeier een link tussen zijn eerdere werk en zijn verhaal in Mome. Hieruit blijkt dat verstoorde familieverhoudingen eigenlijk in al zijn stripverhalen centraal staan.

Fantagraphics heeft hoog ingezet met Mome en tot dusver wordt er aan de hooggespannen verwachtingen voldaan. Het is inderdaad een bloemlezing van relatief onbekend striptalent. Toch kunnen er vraagtekens geplaatst worden bij het idee dat liefhebbers van literatuur Mome ook zullen waarderen. Voor de meeste mensen zijn strips en literatuur twee aparte gebieden die niet met elkaar te vergelijken zijn. De recente ‘verstrippingen’ van literaire werken als bijvoorbeeld De Avonden en Broze Stad hebben al geprobeerd deze grens te laten vervagen. Voorlopig zal het echter zo blijven dat mensen bij strips allereerst denken aan superhelden en Donald Duck, en pas in de tweede plaats aan een creatieve combinatie van tekeningen en tekst. Dat strips op dezelfde manier gewaardeerd kunnen worden als literatuur en een plaatsje verdienen in het culturele spectrum, dat bewijzen deze twee delen van Mome in ieder geval wel.

Muziek / Album

Dollen met Klasse

recensie: Tortoise and Bonnie ‘Prince’ Billy - the Brave and the Bold

De laatste klanken van Bonnie ‘Prince’ Billy’s samenwerking met Matt Sweeney zijn nog niet uitgestorven of Will Oldham gaat een nieuwe samenwerking aan. Dit keer met de geluidskunstenaars van Tortoise. De samenkomst van postrock en traditie lijkt op papier minder onwaarschijnlijk dan de meeste mensen doen vermoeden. De link tussen beide uiteinden is al in een ver verleden gelegd. Het idee om een grappige tussendoortje in de vorm van een coverplaat te maken is verser. Maar het vooropgezette idee liep uit op een mislukking. De grap komt namelijk niet over. Daarvoor is de plaat veel te goed.

Tortoise
Tortoise

In het verleden deden Bonnie ‘Prince’ Billy en Tortoise al meerdere dingen samen, deelden wel eens een split en het meest bekende resultaat van die samenwerking was tot nu toe de tussenliggende link; David Pajo (ex-Tortoise). Want deze, net als Will Oldham uit Louisville afkomstige, muzikant, nam tijdens de verschillende projecten van Palace en op de plaat Ease Down the Road de begeleiding van Oldham voor zijn rekening. Op the Brave and the Bold nemen Pajo’s voormalige wapenbroeders de begeleiding over. Het mondt uit in een tien covers tellende prachtplaat.

Vervreemdende vrienden

De gekozen covers liggen echter niet voor de hand, maar dat ligt, gezien de combinatie, paradoxaal genoeg dan wel weer in de lijn der verwachting. De verzameling heeft een bont karakter, maar alles valt binnen de denkbeeldige grenzen. De plaat begint aanstekelijk met een opzwepende versie van Milton Nascimento’s Cravo e Canela, maar gaat over een heel andere boeg als bij het tweede nummer op een formidabele wijze Springsteens’ Thunderroad wordt vertolkt. Het enigszins vervreemdende geluid van Tortoise past wonderwel perfect bij de halfsnikkende stem van Oldham. Een andere uithoek van het geluid wordt opgezocht tijdens het industrial-achtige Love is Love van Lungfish en op het up-tempo nummer That’s Pep, wat je zou kunnen kennen van Devo.

Meer van dat

Maar er is ook rust en ruimte voor het typerende geluid van Oldham. Dan blijft Tortoise als het ware op de achtergrond. Bijvoorbeeld bij Richard Thompsons’ the Calvary Cross, bij Some Say (I got Devil) van hippiegodin Melanie en bij het mooie Pancho van Don Williams. Het mooiste nummer van de plaat, de vertolking van Elton John’s Daniël, is het beste bewijs van een geslaagde samenwerking. Daarin klinkt de vervormde stem van Bonnie ‘Prince’ Billy rauw, bepaalt de slome bas de richting en wordt het nummer voor de rest ingevuld door enkele repetitieve geluiden van Tortoise. Heel fijn. Net als de rest van de plaat.

Boeken / Achtergrond
special: Een interview met Jeroen Steehouwer

‘Het hart is mijn graadmeter’

Stripauteur Jeroen Steehouwer kwam op de Stripdagen in Houten met zijn eerste literaire stripboek, Waarvan leeft de mens. In dit boek worden drie, nogal moralistisch aandoende, verhalen van Lev Tolstoj verstript. In onze recensie toonden wij enige verbazing over de keuze voor juist deze verhalen. Hierop reageerde Steehouwer op zijn weblog met een lange repliek. Een goede reden om de auteur een aantal vragen te stellen over zijn achtergrond en natuurlijk zijn nieuwe boek.

~

Eind jaren ’80 was het stripwerk van de destijds nog piepjonge Jeroen Steehouwer voor het eerst te zien in Sjors en Sjimmie Weekblad: de strips Fanteasy met een scenario van Fred Julsing en Roy Bellevue met een scenario van Hanco Kolk. In 1992 was hij een van de oprichters van stripblad Razzafrazz. Daarin publiceerde hij enkele verhalen met een door hem zelf geschreven scenario, en het verhaal Ereschuld, met tekst van Martijn Daalder en Peter van Dongen. Vanaf 1997 publiceerde Steehouwer regelmatig in het blad Zone 5300. Hij begon met een aantal autobiografische verhalen, waarna de vervolgstrip WOK en vanaf 2001 korte verhalen naar Tolstoj volgden. Vanaf 1994 publiceerde hij de weekstrip Katja en de vervolgserie Pelle in het Belgische Suske & Wiske Weekblad. In dat jaar richtte hij ook Hildebrand Comix op, een samenwerkingsverband met illustrator Wilma de Bock. Tussen dit alles door leefde Steehouwer van illustratie- en reclameopdrachten en maakte hij scenario’s en tekenwerk voor Walt Disney.

Volwassen

~

Veel strips die Steehouwer eerder maakte, waren bedoeld voor een jong lezerspubliek. Hoe kwam hij op het idee om strips voor volwassenen te maken? Steehouwer: “Ik ben zelf volwassen geworden. Ik was éénentwintig toen ik voor het eerst in de Sjors en Sjimmie stond. Vijf jaar daarvoor las ik nog wekelijks voor het slapengaan de Eppo. Daarnaast maakte mijn jeugdheld Fred Julsing jeugdstrips, of eigenlijk: strips voor alle leeftijden – een omschrijving waar ik nog erg van houd. Mijn Tolstoj-verhalen willen dat ook zijn. En ik was nog te jong en te ongeschoold om te maken wat me voor ogen stond. Daarom ben ik voor Walt Disney scenario’s en strips gaan tekenen, Hiawatha en Winnie de Poeh, waarbij ik vooral veel naar een andere liefde keek, de oorspronkelijke Poeh-tekenaar Sheppard.”

“Daarnaast hield ik niet van de nieuwe lichting cynische en afzeikerige strips die destijds het Nederlandse stripland bevolkten. Nadat Sjors & Sjimmie failliet ging was het logisch om uit te wijken naar België, waar ik tien jaar voor Suske & Wiske Weekblad heb gewerkt. Toen die ook over de kop ging kwam er heel veel ruimte vrij. Een godgeschenk. Ik ging leven van illustratiewerk voor schoolboekuitgeverijen en werd zo goed betaald, dat ik in de tijd die vrij kwam aandacht kon geven aan interesses die daarvoor geen rol speelden in mijn werk. Zoals mijn liefde voor Tolstoj.”

Tolstoj

~

Steehouwer koos ervoor om een drietal nogal moralistische verhalen van Tolstoj te verstrippen. Deze keuze wekt bevreemding, omdat dit werk niet als het beste van deze schrijver te boek staat. Steehouwer: “Het is maar net wat je zoekt in het leven. Juist zijn volksverhalen sloten prefect aan bij mijn behoefte: communiceren over het leven op een eenvoudig niveau. Daarnaast vind ik de verhalen niet moralistisch, tenminste niet in oubollige zin. Laatst hoorde ik een redacteur van een toonaangevende krant op tv zeggen: “Ik geloof niet in God en Allah, dus geloof ik in de Nederlandse wet.” Een heel gewone uitspraak voor deze tijd zou je zeggen, maar ik word er somber van. Ik geloof ook niet in God en Allah, maar ook niet in de Nederlandse wet. De mens is in zijn diepste wezen gelovig. Je kan de oude godsdiensten wegdoen, maar achterblijven met ‘de Nederlandse wet’ vind ik wel erg karig. Het is ook niet de weg naar de vrijheid waar we allemaal zo naar verlangen. Ik geloof in een innerlijk weten. Het hart is mijn graadmeter en de volksverhalen over het leven en naastenliefde zijn voor mij eenvoudige wijsheden waar velen in onze maatschappij het contact mee verloren hebben. De menselijke moraliteit is niet cultureel bepaald en dient er niet toe om ons ‘eronder’ te houden. Het zijn de eenvoudige spelregels waarbinnen we onze vrijheid beleven. Deze boodschap is het kind dat met het badwater, de dood van God, werd weggegooid. En het valt me op dat veel mensen kribbig worden als je ze daar op wijst. Een bevestiging van mijn idee dat Waarvan leeft de mens uiterst actueel is.”

Herriman

De stijl die Steehouwer heeft gehanteerd in Waarvan leeft de mens, is voor Nederland vrij uniek. Een van zijn leermeesters is de Amerikaanse tekenaar George Herriman, de tekenaar van oerstrip Krazy Kat: “Herriman is in mijn ogen de beste en meest authentieke striptekenaar ooit. Alle striptaal zoals we die kennen, en verder is ontwikkeld en esthetisch gemaakt door bijvoorbeeld Hergé en Franquin, heeft hij uitgevonden – hij was de eerste. Zoals met alle authentieke kunstenaars is hij niet erg bekend bij het grote publiek, maar elke striptekenaar is schatplichtig aan hem. Daarnaast vind ik dat de geschiedenis van de strip eigenlijk ophield toen de invloed van de populaire film en de reclame het beeld ging bepalen. Dus nog ver voor de Tweede Wereldoorlog. Ik probeer die draad weer op te pakken. Ik hunker naar ‘klassiek'”.

~

De voorkant van Waarvan leeft de mens is geschilderd, terwijl de tekeningen aan de binnenkant met de computer zijn ingekleurd. Steehouwer dacht er echter niet aan om deze schilderachtige inkleuring in heel het werk toe te passen, zoals bijvoorbeeld Guido van Driel doet. Steehouwer vertelt hierover: “Een striptekening is vooral dienstbaar aan wat het wil doen: vertellen. Een geschilderde plaat verplaatst de aandacht naar iets anders, dat vind ik onwenselijk. De cover heeft wel als doel aandacht te trekken, dus dan is het weer logisch om het te schilderen.” Steehouwer wil mensen bereiken die niet gewend zijn om een stripboek te lezen: “Ik voel het als mijn plicht ze in aanraking te brengen met de eigenheid van het medium. Dat is mijn echte doel, want mijn liefde voor het medium overtreft al mijn andere bedoelingen.”

Toekomst

Steehouwer heeft dit boek naast zijn dagelijkse illustratiewerkzaamheden weten in te plannen. Toch stelt hij dat het lastig is om dit soort werk ernaast te doen. Vooral omdat de stijl – ‘het handschrift’ – van deze strip anders is dan van zijn illustratiewerk. Daarom heeft hij al drie keer subsidie aangevraagd, maar dat nog nooit gekregen. Hij gaat het nog een keer proberen. “Maar als het deze keer ook niet lukt, nooit meer. Ik geloof erg in wat ik doe, maar zo vaak afgewezen worden is niet goed voor je eigenwaarde.”

Het is niet verbazingwekkend dat de toekomst voor Steehouwer nog vol met ideeën zit. Zoals de verstrippeing van twee werken uit Tolstojs moeilijker literatuur, namelijk de boeken Vader Sergei en De dood van Iwan Iljits. “En Geluk is geen vrouw, een héél erg dikke roman over de romantische liefde, en ik heb een heel leuk scenario klaarliggen voor alle leeftijden.”

Theater / Voorstelling

Kiezen tussen passie en vastigheid

recensie: Een tweede kans (Impresariaat Wallis)

“Ja … duh!” Ze staat erbij met licht gebogen knieën, de punten van haar rubberlaarzen wijzen naar elkaar toe. Ultrakort rokje en een bos paars-geel geverfd haar. Will van Kralingen, begin vijftig, speelt de jeugdige dochter van Peter Tuinman. Dochter heeft vader betrapt op vreemdgaan, al ontkent hij het in alle toonaarden. Het is een van de vier verschillende rollen die Van Kralingen speelt in Een tweede kans, een Engels stuk van komedieschrijver Derek Benfield. Ze speelt die dochter niet alleen bijzonder grappig, ze is ook nog opmerkelijk geloofwaardig als hangjongere. Feitelijk is Een tweede kans een traditionele deurenkomedie, maar Van Kralingen en Tuinman tillen haar naar een hoger plan.

~

Verliefd worden op de verkeerde is een merkwaardige sensatie. Je draait om elkaar heen, je besnuffelt elkaar, je hormonen zeggen ‘ja!’. Maar elke hersencel verzet zich, je weet het eigenlijk heel goed: dit is niet de ware, dit leidt tot niets, hou er nou maar mee op. Over die strijd tussen hart en verstand gaat Een tweede kans. Twee mensen van middelbare leeftijd ontmoeten elkaar opnieuw, 22 jaar nadat hun jeugdige romance op niets is uitgelopen. Deze Herman en Marja zijn inmiddels allebei getrouwd met een ander en hebben kinderen gekregen. Maar de vonk springt opnieuw over. De vraag is of ze deze tweede keer wel samen verder zullen gaan. De passie is groot, maar ze moet de strijd aan met de comfortabele vastigheid die het thuisfront biedt.

Magneten

Burgerlijke Herman is de leukste thuis, een reclameman die met slappe oneliners strooit. “Geef me je jas – of heb je er niks onder aan?” “Ik loop twee keer per week: naar de slijter.” Marja is eigenlijk de vrijbuiter van
de twee. Maar omdat het met Herman niks werd, is ze uiteindelijk maar getrouwd met een degelijke man die Gertjan heet en die haar heeft begraven
in een dorp in de provincie. De burger en de vrijbuiter: twee totaal verschillende mensen die elkaar desondanks als magneten aantrekken.

Golfstroom

~

Wat er 22 jaar geleden fout ging tussen hen, waarom ze toen niet bij elkaar zijn gebleven, dat krijgen wij bij stukjes en beetjes te horen. Niet akelig, niet noodlottig, maar gewoon zoals het kan lopen in het leven. En voor je het weet, ben je veroordeeld tot vastigheid, in plaats van voort te razen op de golfstroom van de passie. Die passie krijgt nu een tweede kans.

Puzzel

Deze voorstelling is een goed geconstrueerde puzzel van scènes die heen en weer springen in tijd en locatie. De geliefden anno nu. Hetzelfde koppel 22 jaar geleden, in andere kleren, met andere haren. De man met zijn wettelijke echtgenote. De vrouw met haar volwassen zoon. Alle rollen worden gespeeld door Will van Kralingen en Peter Tuinman (die we vorig theaterseizoen ook al samen zagen in de komedie Slippers), geregisseerd door Wannie de Wijn. Door alle scènes en locaties heen verandert aan het toneelbeeld feitelijk alleen de belichting. In handen van slechtere acteurs dan deze twee, zou dit een flauwe deurenkomedie zijn geworden, met op en af rennende personages. Maar Van Kralingen en Tuinman gooien hun ziel en zaligheid in de strijd om het verhaal geloofwaardig te maken. Dat lukt hen wonderwel. Dit is een voorstelling die de toeschouwer met een glimlach om de lippen naar huis stuurt.

Een tweede kans is dit seizoen te zien tot en met 28 april 2006. Klik hier voor de speellijst.

Muziek / Album

Polyfonische taaie kost

recensie: Mew - And The Glass Handed Kites

Het in Denemarken gelauwerde Mew probeert met And The Glass Handed Kites ook in de rest van Europa voet aan de grond te krijgen. De band is in het thuisland immens populair en sleepte het afgelopen jaar bij vooraanstaand Deens muziektijdschrift Gaffa heel wat prijzen in de wacht (waaronder die voor beste Deense band, album en zanger). Toch heeft Mews vierde langspeelplaat meerdere draaibeurten nodig voordat zich de ware identiteit van dit album laat horen.

~

Tja, hoe omschrijf je And The Glass Handed Kites van Mew? Progrock en een vleugje postrock, gecombineerd met retro-neo-progrock? Zeker is dat dit album vol zit met bombast. In golfbewegingen wordt elke hoek volgestopt met geluid. Vaak gaat het bijna over the top maar Mew komt er nét mee weg. Neem The zookeeper’s boy bijvoorbeeld. Het intro start met een rechttoe-rechtaan gitaarriff en -drum, maar al gauw vallen een dromerige zang en electronische soundscape in, die elkaars melodielijn volgen. Het nummer had zo in de soundtrack van een science fiction-film uit de seventies kunnen zitten. The zookeeper’s boy zou precies passen onder de scène waarin de held bebloed over een kale bergtop zijn futuristische jonkvrouwe tegemoet rent. Er mag gehuild worden!

Spanningsboog

Het album weet in de eerste helft de aandacht goed vast te houden, maar verliest wat aan kracht tegen het einde. Ik heb het gevoel dat And The Glass Handed Kites niet de spanningsboog bevat die een goed conceptalbum zou moeten bevatten. De hoogtepunten liggen vooral rond Apocalypso en Special, naar mijn mening de beste nummers van het album. Daarbij moet ik wel vermelden dat dit ook meteen de meest toegankelijke nummers zijn. Ze blijven hangen, nodigen uit tot meestampen en ik moet mijn geschrijf af en toe onderbreken voor een luchtgitaar of drum (wat nogal dom oogt voor een blond meisje van 57 kilo, maar dat geheel terzijde). Me dunkt, het zijn niet voor niets twee van de drie singles op dit album.

J Mascis

Dinosaur Jr’s J Mascis laat zijn goedkeuring voor de band blijken door in Why Are You Looking Crave? en An Envoy To The Open Field mee te zingen. Ik had al eerder vernomen dat hij deel zou nemen aan dit album, maar toch was het een prettige verrassing. Hoe fijn om ineens zijn getergde stem in de stortvloed van symfonisch geluid te horen. Mascis vormt een mooie balans met het hoge, bijna engelachtige stemgeluid van Jonas Bjerre. Helaas is het maar bij twee nummers gebleven.

Kwaliteit en pretentie

Geen gemakkelijke plaat dus, en hij zal zeker niet binnen ieders smaak passen. De nummers lopen naadloos in elkaar over en het kost dus tijd dit album te ontrafelen. Best een klus, maar gelukkig niet een vervelende. Vele bandnamen kwamen tijdens het beluisteren naar boven. De vergelijking gingen zeker niet in alle opzichten op, maar ik denk dat liefhebbers van the Mars Volta, Dredg, Yes en My Bloody Valentine (om maar eens een greep uit de grabbelton te doen) zich hier zeker eens aan kunnen wagen.

Een dikke ‘Foei!’ voor het hoesontwerp, trouwens. Bah, zoiets zou mijn moeder ook in elkaar kunnen knutselen tijdens haar eerste ervaring met Photoshop. Maar goed, op de keper beschouwd is And The Glass Handed Kites een album dat zowel in kwaliteit als in pretentie de middelmaat ontstijgt.

Film / Films

Veelzijdige verzetsfilm

recensie: Sophie Scholl

De Duitsers zijn de schaamte voorbij. Sinds enkele jaren wordt het (zelf opgelegde) taboe op de Tweede Wereldoorlog steeds meer afgezworen en durft Duitsland het verleden in de ogen te kijken. Films als Der Untergang maar ook Sophie Scholl, nu uit op dvd, zijn daar exponenten van. Waar de eerste film in één van de donkerste kanten uit de Duitse oorlogsgeschiedenis graaft, belicht de tweede juist een verhaal over moed, hoop en mentaal verzet tegen de allesoverheersende nazi-ideologie.

~

Regisseur Marc Rothemund zegt zelf geen schuld te voelen, maar wil de herinnering aan de oorlog levend houden. Dat doet hij in dit geval op een sympathieke wijze. Het feit dat er tijdens de oorlog ook Duitsers (meestal uit kerkelijke kringen) waren die zich fel tegen de nazi’s verzetten, komt in veel films niet aan de orde. Rothemund geeft hen echter een centrale plaats. Hij verfilmt de arrestatie van het meisje Sophie Scholl (Julia Jentsch), die lid is van Die Weisse Rose. Deze verzetsgroep, door haar broer Hans (Fabian Hinrichs) opgericht, verspreidt pamfletten met felle kritiek op het naziregime. Als Sophie en Hans de documenten onder hun medestudenten in München willen verspreiden, gaat het mis. Ze worden opgepakt en moeten een verhoor van Gestapo-chef Robert Mohr ondergaan. Dit waargebeurde verhaal wordt door Rothemund op een integere manier verbeeld.

Laatste dagen

De film kreeg in Duitsland de ondertitel ‘Die letzten Tage’ mee. Dit maakt al duidelijk dat het met Sophie en Hans niet goed afloopt: uiteindelijk krijgen ze de doodstraf. De laatste dagen van Sophie worden gevuld met de ondervragingen van Gestapo-officier Mohr. Tussen hen ontstaat een levendige en interessante, maar vooral confronterende woordenwisseling. Mohr, een boeiende rol van Gerald Held, probeert Sophie op alle mogelijke manieren haar betrokkenheid bij het verzet te laten bekennen. Het is uiterst pijnlijk om haar uiteindelijk te zien toegeven met het besef haar eigen doodvonnis te tekenen.

Geladen

~

Sophie Scholl is een film die verschillende emoties weet op te roepen. In de eerste plaats is er woede, vanwege de grofheid en stompzinnigheid van de optredende nazi’s. Daarnaast is er ontroering. De band tussen Sophie en haar broer Hans is zeer hecht en het is aangrijpend om te zien hoeveel zij voor elkaar over hebben. Ook het definitieve afscheid tussen Sophie en haar ouders is, juist door het sobere karakter van de ontmoeting, een sterk geladen moment. Maar het vreemde is dat er ondanks deze geladenheid ook humoristische elementen in de film zitten. Of de regisseur het zo bedoeld heeft of niet, de overdreven correctheid en de stramme blikken van de nazi’s zijn zo stereotiep dat ze lachwekkend worden. En de gevatheid waarmee Sophie haar ondervrager tijdens het verhoor weet te overbluffen, zorgt geregeld voor een glimlach bij de kijker.

Voor wie er op let zijn er natuurlijk bescheiden kritiekpunten. Sophie’s teksten doen soms wat plichtmatig aan. Haar uitspraken lijken dan puur te zijn geschreven om de kijker te informeren, en boeten daarmee aan geloofwaardigheid in. Toch blijft de film overeind. Iedereen die geïnteresseerd is in het Duitse verzet zou Sophie Scholl moeten zien. Alle niet-geïnteresseerden trouwens ook.