Film / Films

Nieuwe dvd’s

recensie: Bullet Boy // I'll Sleep When I'm Dead // The Machinist

.

Bullet Boy
(Saul Dibb, 2004 • Indies)

Het voelt enigszins als een verademing: een film over een Londense achterstandswijk, maar dan zonder hippe Cockney-sprekende dieven of blanke arbeidersgezinnen. In Bullet Boy wordt de suburb Hackney bevolkt door immigrantenfamilies zonder geld, werk of toekomst.

~

De achttienjarige Ricky is net vrijgelaten uit de jeugdgevangenis en moet zijn uiterste best doen om niet meteen weer terug te keren. Het straatleven dwingt Ricky in een maalstroom van familieproblemen, vriendendiensten en wraakacties. De problematiek van de ghetto’s is dan misschien een uitgekauwd onderwerp, in Bullet Boy wordt deze op een eerlijke en vooral realistische manier in beeld gebracht. Debuterend filmregisseur Saul Dibb heeft een naam opgebouwd met het maken van documentaires. Resultaat, mede dankzij co-scenarist en ex-Hackneybewoonster Catherine Johnson: een natuurgetrouwe weergave van the hood, echte Hackneys als figuranten en echte huizen als filmset. En natuurlijk helpt het dat hoofdrolspeler Ashley Walters in het echte leven zelf ook een tijdje achter de tralies heeft gezeten. Hij lijkt zich gemakkelijk te kunnen identificeren met zijn rol en speelt met overtuiging, maar redt de film daarmee niet. Misschien komt het door de bekendheid van cast en crew met de ellende van wijken als Hackney, want vanaf het begin is het al vrij snel duidelijk hoe het met Ricky af zal lopen. Goed gemaakt, maar Bullet Boy verrast nauwelijks. (Rutger van der Meij)

I’ll Sleep When I’m Dead
(Mike Hodges, 2002 • Dutch Filmworks)

Mike Hodges was in 1971 verantwoordelijk voor de kille Britse misdaadfilm Get Carter, die de nieuwste filmgeneratie waarschijnlijk alleen kent van de idiote Stallone-remake uit 2002.

~

Hodges oogstte een kwart eeuw later pas weer succes met Croupier, een intrigerende misdaadfilm die in Nederland gek genoeg nooit uitgebracht werd. Daarna koos hij ervoor voort te borduren op zijn oude klassieker: ook I’ll Sleep When I’m Dead is een sobere en volstrekt humorloze film over een wraakactie. Deze keer gaat het rudimentaire verhaal over een in afzondering levende ex-gangster (Clive Owen), die het wereldje weer opzoekt als zijn broer verkracht wordt door een boef (een hele enge Malcolm McDowell) en zelfmoord pleegt. Zwijgzaam en vastberaden gaat hij op zijn doelwit af. I’ll Sleep When I’m Dead is een wrede, nare vertelling die een aantal zwakheden kent: de elliptische vertelstijl aan het begin is nodeloos verwarrend, en de dialogen zijn in sommige scènes bar slecht geschreven. Maar Clive Owen (Croupier, King Arthur, Inside Man) zet een onvergetelijke rol neer als de einzelgänger; hij draagt met gemak een akelige film waar niemand plezier aan zal beleven, maar die wel een doeltreffend portret van een ijskoude wreker geeft. (Paul Caspers)

The Machinist (Special Edition)
(Brad Anderson, 2005 • Paradiso)

Deze luxe uitgave van The Machinist biedt zo’n beetje het basale materiaal dat je er van mag verwachten, behalve een bijdrage van de grootste attractie van de film: de huiveringwekkend uitgemergelde Christian Bale die – zoals altijd – zijn snor drukt voor commentaar.

~

Dus we moeten het doen met enerzijds een intelligent, helder, informatief en vermakelijk audiocommentaar van de regisseur, anderzijds met nauwelijks interessante weggesneden scènes, een matig kijkje achter de schermen en de meest stupide extra optie die voor het medium uitgevonden is: de B-roll. Bale schittert in afwezigheid, maar zijn rol spreekt zozeer voor zich dat de film zich prima herhaaldelijk laat bekijken. Al het extra materiaal werd overigens in buitenlandse edities gewoon aan de ‘normale’ schijf toegevoegd, maar Paradiso koos voor de centjes en brengt voor iets minder geld dan deze prijzige dubbelaar ook een kale editie uit. De film zelf tref je gelukkig in kraakheldere beeld- en geluidskwaliteit aan. (Paul Caspers)

Lees ook de bioscooprecensie van The Machinist.

Film / Achtergrond
special: Waar zijn de sterke vrouwen op het witte doek?

Serviele huissloven

.

In de toekomst kijken is lastig, dus voorspellen of eenieder over tachtig jaar de naam Angelina Jolie nog op de lippen heeft of weet wie Penelope Cruz was, is bijkans onmogelijk. Waarschijnlijk zijn we hen tegen die tijd glad vergeten. Hoe dat komt? Niet alleen door hun acteerprestaties, maar vooral ook door de rollen die ze spelen. Om als actrice onsterfelijk te worden, heb je een speciaal soort rol nodig. De rol van de sterke vrouw. En dan bedoel ik niet een vrouwelijke Rambo of gevatte yup, maar een Sterke Vrouw.

Onoverwinnelijk

Sterke vrouwen zijn er in soorten en maten, maar ze delen een paar eigenschappen. Ten eerste draait de hele film om haar; alle andere personages, van echtgenoot tot geliefde, zijn bijrollen. Ten tweede maakt de sterke vrouw een grondige psychologische ontwikkeling door binnen het tijdsbestek van de film en ten slotte is ze gedurende de hele film het toonbeeld van emancipatie. Dat betekent niet dat de sterke vrouw fysiek of mentaal onoverwinnelijk is, maar ze is in elk geval wel onafhankelijk van mannen.

Om sterke vrouwen op het witte doek of je tv-scherm te bekijken, zul je terug in de tijd moeten reizen, want films met sterke vrouwen zijn alle lange tijd op de vingers van één, hooguit twee handen te tellen: Erin Brockovich misschien, Alien. In veel andere films spelen mannen mee en moet de sterke vrouw haar centrale postie delen. Tijd om terug te gaan dus naar de jaren twintig en dertig van de voorbije eeuw.

Garbo

~


Greta Garbo is een naam die iedereen kent, en zij is bij uitstek een actrice die sterke vrouwen speelde. Niet al deze vrouwen waren sympathiek of van onbesproken gedrag, maar elk van hen is het middelpunt van de film. In de onlangs verschenen Greta Garbo Signature Collection-box zitten acht dvd’s van deze diva en ze allemaal bekijken doet je realiseren dat de vrouwen in de jaren twintig en dertig niet allemaal serviele huissloven waren.

De dvd-box bevat The Flesh and the Devil (1926), The Mysterious Lady (1928), Anna Christie (1930), Mata Hari (1931), Queen Christina (1933), Anna Karenina (1935), Camille (1936) en Ninotchka (1939). Het bekende Grand Hotel (1932) zit er niet bij, net zomin als haar allereerste succes The Torrent uit 1925.

Garbo is eigenlijk helemaal niet bijzonder knap en haar vaste kostuumontwerper Adrian kiest er dan ook vaak voor om zijn leading lady in hooggesloten en seksloze jurken of pakjes te hijsen, waardoor er nog minder aantrekkingskracht van haar uitgaat. En hoewel het Zweedse accent naar believen een Duitse, Russische of Franse komaf moet voorstellen, is ze ook verbaal niet zo sterk. Haar lachjes zijn gemaakt en ze kreunt meer dan ze praat. Waarom ze dan toch zo’n bekende en gewilde actrice is geworden? Vanwege haar ogen. Een Amerikaanse recensent zei over haar dat er in haar grote, heldere ogen misschien niet alle emoties te lezen waren, maar dat er wel een enorme intensiteit in zat. En daarin heeft hij gelijk. Een blik van Garbo is niet te peilen zo diep.

Onmogelijke liefde

Garbo speelt sterke vrouwen zonder daar al te veel nadruk op te leggen. Vaak zijn ze hopeloos verliefd op de verkeerde man en is de liefde praktisch onmogelijk, wat leidt tot veel wanhopige gebaren, wenkbrauwgefrons en triest staren uit het raam. Garbo speelt haar personages op een haast cynische wijze, alsof ze op het ene moment best zonder mannen in het algemeen en haar geliefde in het bijzonder kan, om het volgende ogenblik met verontschuldigend schokschouderen te bekennen dat ze hopeloos aan hem verslingerd is. Voortdurend wordt ze heen en weer getrokken door de ware liefde aan de ene kant en de zekerheid van vastigheid aan de andere.

Toch slaat ze zich door alle liefdesperikelen heen, de ene keer dapper stervend als een engel met een gereinigd geweten, de andere keer weloverwogen de hand aan zichzelf slaand. Garbo’s rollen lijken helemaal geen sterke vrouwen, maar wie beter kijkt, ziet dat haar hoofdpersonen alle touwtjes in handen hebben. Ze beslissen zelf over hun lot en hebben geen man nodig om hen te redden. Dat haar heldinnen in bijna elke film doodgaan, lijkt misschien een ontkenning van het hele idee van de sterke vrouw, maar het gezicht van Garbo spreekt boekdelen. Zij speelt haar rollen met een cynisme dat haar personages onaantastbaar maakt. Als ze voor de trein springt, dan is dat háár keuze – niet het gevolg van een noodlottige liefde.

Bette Davis

~

Hoe anders zijn de sterke vrouwen van een andere onsterfelijk geworden actrice: Bette Davis. Ook van haar films is onlangs een bescheiden verzamelbox samengesteld, met daarin Dark Victory (1939), The Letter (1940), Now, Voyager! (1942) en Mr. Skeffington (1944).

De sterke vrouwen die Bette Davis speelt, passen helemaal bij de tijdgeest van de jaren veertig. Met oorlog in Europa en vele vechtende mannen overzee, moeten de heldinnen van Davis optimisme en geloof in de toekomst uitstralen.

Haar personage is aan het begin van de film een wat naïef jong meisje met een probleem. Gaandeweg de film wordt het probleem steeds groter en het meisje steeds minder jong en naïef. Aan het einde heeft ze een wijze les geleerd en loopt alles toch nog goed af.

Dat lijkt misschien behoorlijk standaard, maar het is de psychologische ontwikkeling van de heldinnen die verbaast, verbijstert bijna. Toegegeven, er zit wel wat damesbladenromantiek in de films, maar buiten dat zijn de personages meer dan realistisch. Wanneer de film is afgelopen, heb je het idee dat je de heldinnen van Bette Davis door en door kent. Een documentaire bij de box vertelt dat de films van Bette Davis meer dan succesvol waren omdat de Amerikaanse vrouwen, met hun mannen op oorlogspad, niet zozeer behoefte hadden aan filmsterren als wel aan vriendinnen: vrouwen op het witte doek die lieten zien dat het leven niet alleen maar glamour was. Dat karakteriseert de films van Davis dan ook.

Spelden in een hooiberg

Terug naar het heden. De onaantastbare, geëmancipeerde vrouw die zich door allerlei problemen heen slaat is ver te zoeken in de Hollywoodproducties van vandaag, en een film die gedragen wordt door één actrice kun je helemaal moeilijk vinden. Waarom toch? Misschien zijn de sterren van nu niet groot genoeg om zulke rollen te spelen. Maar om zo’n grote ster te worden (en te blijven), moet je eerst zulke rollen spelen, dus het lijkt een moeilijk te doorbreken cirkel. Laten we het er maar op houden dat de tijden van toen onbereikbaar ver weg lijken en dat het mooi zou zijn als er weer sterke vrouwen in de bioscoop te vinden waren. Maar vooralsnog zul je het met twee uitstekende verzamelboxen moeten doen.

The Bette Davis Collection en Greta Garbo: The Signature Collection verschenen bij distributeur Warner.

Boeken / Fictie

Philip Roth over vergankelijkheid en dood

recensie: Philip Roth - Alleman

In het oeuvre van de Amerikaanse schrijver Philip Roth komen we regelmatig elementen tegen uit zijn eigen biografie, zonder dat we van autobiografische romans mogen spreken. In zijn nieuwe roman Alleman keren we weer eens terug naar New Jersey en omstreken, bekende grond voor de Roth-lezers, maar het peil van bijvoorbeeld Patrimonium haalt hij nergens en slordigheden doen enige gemakzucht vermoeden.

Uitgangspunt is het karakterloze karakter Elckerlyc, de alleman uit de titel, bij Roth een naamloze reclameman die terugkijkt op een leven zoals meer van Roths personages dat leven: veel frustratie, enkele huwelijken, hier en daar wat losbandigheid die altijd verkeerd afloopt, gemengde herinneringen aan een joodse jeugd, ziektes en operaties, een broer die in alles tegengesteld is aan de held en aan het einde wenkt altijd weer de dood. Het begint zelfs op een begraafplaats, vervallen en wel en bijna opgeslokt door de moderne tijd, waarna een lange tocht volgt door de krochten van het geheugen, aan de hand van de hiervoor vermelde elementen. Alles draait om het onvermijdelijke en met veel verve beschreven verval, dat naarmate het boek vordert aan beklemming wint.

~

Het zit allemaal reuzeknap in elkaar, en toch wint onbehagen het van extase. Dat heeft allereerst te maken met de oneerlijke reflex van iedere lezer die tegen wil en dank alles wat Roth voortbrengt afzet tegen zijn meedogenloze meesterwerk Portnoy’s complaint. Nadien heeft hij nog een pak boeken geschreven en daar zitten heel aardige tussen, want schrijven kan hij wel, en ook hoe je een lezer bij de les houdt weet hij als weinig anderen, maar die romans haalden in het beste geval net niet het niveau van zijn internationale doorbraak.
Alleman is opnieuw een aardig boek dat soepel wegleest, maar de aandacht toch niet lang genoeg gevangen houdt. Dat kan grotendeels toegeschreven worden aan het feit dat de boodschap al in een zeer vroeg stadium opvallend helder is: we moeten allemaal dood, en alles wat we daarvoor doen in de paar ogenblikken die ons gegund zijn, doet er in wezen niet werkelijk toe, vooral omdat we in voorkomende gevallen toch de verkeerde keuze maken en we al vanaf onze geboorte ‘uit elkaar vallen’. Roth laat dat zien, wat heel goed is, maar plaatst ook terzijdes die zijn punt nog eens benadrukken en dat is dan weer net even teveel; dat willen we liever zelf ontdekken, dank u.

Anus

Teveel passages lijken ook geschreven op de automatische piloot, ze voegen in ieder geval opvallend weinig toe aan eerdere boeken. Voeg daar dan nog een aantal slordigheden bij, en de indruk van gemakzucht bij auteur dan wel redactie wordt erg sterk. Wat te denken van de volgende volzin:

De eerste twee dagen speelde hij voortdurend met zijn vingers om haar anus heen terwijl ze hem pijpte, tot ze uiteindelijk opkeek en zei: “Als je dat gaatje zo leuk vindt, waarom gebruik je het dan niet?”

In Portnoy’s complaint komt een soortgelijk voorval voor, waar natuurlijk niets op tegen is, maar wat hier gebeurt roept de nodige vragen op, want je moet wel een superman zijn om dit vol te houden: twee dagen continu op de beschreven wijze spelen met iemands intieme delen en dan ook nog simultaan achtenveertig uur achter elkaar worden gepijpt. In de romankunst heerst totale vrijheid, maar deze bovenmenselijke prestatie van onze held staat in scherp contrast met de fragiele fysiek die Roth hem in het boek toebedeelt – bovendien vraag je je dan ook nog eens af hoe de dame in kwestie het volhoudt zonder een aanval van fatale kaakkramp.

Op een ander niveau speelt Roth een vrolijk spelletje met de verschillende manieren waarop dood en verval in de moderne beschaving invloed hebben gehad, met als opvallendste motief het water, van baarmoeder tot Styx – hij betaalt in de schaduw van zijn naderende dood zelfs met heel erg veel nadruk de veerman, in de gedaante van een zwarte grafdelver op dezelfde begraafplaats waar het boek begint, zodat de cirkel weer rond is. Leuk allemaal voor leesclubjes en recensenten van NRC Handelsblad en Oranjebode, maar nadat alle stukjes van deze puzzel voor literaire beginners op hun plaats zijn gevallen, kan dit boek ook op weg naar zijn eindbestemming: de vergetelheid.

Muziek / Album

BOOOOOOOOOS!!!!!

recensie: Ministry – Rio Grande Blood

.

~

Met een “CD van de maand”-notering in de Aardschok lijkt metalminnend Nederland er deze maand een must-have bij te hebben. Ik kan niets anders doen dan dit beamen en heel hard mee te beuken op toppers als Senor Peligro en de titelsong Rio Grande Blood. Meteen ook, in omgekeerde volgorde, de twee openingsnummers van het album.

Waar Jourgensen op voorgaande albums nogal eens afgaf op Bush, pakt hij het op dit album iets anders aan. Hij gunt de president namelijk de kans om zelf uit te leggen dat ie een Weapon of Mass Destruction is en ook ontzettend Evil. Daarnaast komen we naarmate het album vordert ook oude bekende Sgt. Major (juist ja, Full Metal Jacket) tegen die weer de nodige tirades over ons uitstort.

Me(l)t(al)ingpot

Maar goed, het gaat uiteindelijk om de muziek en samen met Paul Raven (Killing Joke) en Tommy Victor (o.a. Prong) heeft onze Ministry main man weer een partij vuigheid weten te produceren die eigenlijk alle verwachtingen te boven gaat. Nu is het niet zo dat het album uitblinkt in originaliteit, want de citaten vliegen je soms wel om de oren. Het eerder genoemde Senor Peligro steunt bijvoorbeeld op een zeer Slayeresque riffje en het refrein klinkt juist weer lekker slepend en neigt (niet alleen vanwege de Spaanse uitroep) ook een beetje naar Brujeria. Nu kun je je natuurlijk afvragen wie waar de mosterd heeft gehaald. Zeker wanneer je naar opener Rio Grande Blood luistert. Dit nummer is net Rammstein on speed, met dien verstande dat Ministry toch al ietsje langer meeloopt in het vak.

Zonder Bush geen Rio Grande?

Wat maakt dit album dan toch zo fantastisch? In ieder geval de vrijwel allesverzwoestende agressie die het album uitstraalt. Jourgensen slaat woest om zich heen en gunt de luisteraar eigenlijk alleen met Khyber Pass aan het einde aan het album wat rust. Zou de Arabische zang een extra sneer naar Bush zijn…? Verder klinkt het album qua productie ook nog eens moddervet. Het industrialgeluid is vuig, machinaal en retestrak vormgegeven wat er mede voor zorgt dat dit album ook nog eens een extra mep in je gezicht geeft. Eigenlijk is het enige minpuntje aan deze plaat dat hij dus lijkt te bestaan bij de gratie van een figuur als Bush…

Muziek / Album

Veel sfeer, weinig goede nummers

recensie: Paatos – Silence of Another Kind

Geen vrolijk gezelschap, dit Paatos. Maar hoe kan het ook anders met zo’n bandnaam. Ook de verklaring van de titel van dit album spreekt boekdelen in dit opzicht. Silence of Another Kind verwijst naar de stilte die het overlijden van een dierbare oproept. Het is maar dat je het weet.

Naar aanleiding van deze plaat moet mij toch eens iets van het hart. Dat is namelijk hoe schunnig slecht de bijgevoegde informatie van platenmaatschappijen of distributeurs vaak kan zijn. De bijgevoegde persinformatie spreekt in het geval van Paatos over vergelijkingen met Portishead en Björk. Wie dit verzonnen heeft zou zich eigenlijk diep moeten schamen. Afgezien van het feit dat Paatos een zangeres heeft zijn er namelijk absoluut geen raakvlakken met ofwel Portishead, ofwel Björk te vinden op Silence of Another Kind. Toegegeven, ik ben onbekend met de band en het voorgaande werk van Paatos. Maar op de derde cd van dit Zweedse gezelschap staat vooral donkere, gothische rock. Een enkel uitstapje daargelaten.

~

The Gathering

De informatie geeft verder aan dat Paatos behoorlijk is beïnvloedt door een tour die de band in 2004 met The Gathering heeft gedaan. Hier zit dan weer meer in. Sterker nog: een kwade tong zou zelfs van een Gathering-kloon kunnen spreken. Vrouwelijke zang en veel sfeer, allemaal op een klanktapijt van voorzichtig rockende gitaren en synths. Hier en daar het gebruik van wat ondersteunende elektronica en het plaatje lijkt wel heel veel op dat van de Anneke Giersbergen en haar mannen. En deze vergelijking valt zeker in het nadeel van Paatos uit. En daar hoeft geen misplaatst chauvinisme voor uit de kast te worden getrokken.

De nummers waar de band haar eigen koers volgt, zijn dan ook een stuk aangenamer. Vooral wanneer door zangeres Petronella Nettermalm een cello ter handen genomen wordt, wat de droefgeestige sfeer mooi onderstreept. Of als een, overigens spaarzaam, kijkje buiten de grenzen van het platgetreden genre plaatsvindt.

Zonder spanning

Dat Paatos de strijd van The Gathering verliest, heeft twee belangrijke redenen. Allereerst klinkt dit album zeer matig. IJl, koud, rommelig en afstandelijk. Maar daar zou ik nog overheen kunnen stappen. Een groter probleem zijn de simpelweg ondermaatse nummers die Silence of Another Kind bevolken. Te weinig spanning en nauwelijks pakkende melodieën maken het album tot een lange zit. Daarmee slaagt de band er dan ook maar gedeeltelijk in, de sfeer op te roepen waar ze op uit is. En dat is vooral op de meer ingetogen momenten. Hier doet de band op een prettige manier denken aan een band als cranes. Wanneer de rockgitaren om de hoek komen, verwordt Paatos al snel tot, daar is de vergelijking weer, een Gathering-kloon.

Dit gezelschap treurwilgen beschikt over een uitstekende instrumentbeheersing en weet op momenten zeer zeker de juiste snaar te raken. Als Silence of Another Kind een aantal rondjes in mijn speler heeft gemaakt kom ik echter maar tot één conclusie: ik heb het vrijwel allemaal al eens gehoord en helaas voor deze Zweden ook vaak beter.

Muziek / Album

Knap troevenspel

recensie: Ron Sexsmith - Time Being

.

Binnen de singer/songwriter-wereld is Ron Sexsmith overigens wel een bekende naam. Al sinds 1995 verblijdt hij de wereld met cursussen “Hoe schrijf ik het perfecte popliedje?”; elke plaat van Sexsmith is een puntgave registratie van zijn wijde horizon aan inspiratie. Hij put constant uit bronnen gevuld met klaterende jazz, blues- of soulritmes. Time Being is alweer zijn achtste CD in elf jaar tijd. Algemeen erkend hoogtepunt uit zijn oeuvre tot nu toe is overigens het in 2001 verschenen album Blue Boy (geproduceerd door niemand minder dan Steve Earle), een zeer diverse verzameling songs vol persoonlijke, herkenbare ontboezemingen in de trant van “I’m not too big at parties, never know what to say, and everywhere I stand, I seem to be in somebody’s way”.

Klaverjaskoning

Ron Sexsmith wint als artiest elk potje klaverjassen want hij heeft altijd drie ijzersterke troeven in handen. Op Time Being speelt hij ze allemaal vol overgave uit. Zijn eerste troef: de bijzondere gave om teksten te kunnen schrijven over het alledaagse. Hij overdondert je met zijn ogenschijnlijk simpele observaties. Al in de openingssong Hands of Time hoor je over de menselijke strijd tegen de klok: “From the moment we are born we’re in the hands of time”, waarbij het al snel duidelijk wordt dat je niets te vertellen hebt over de grootste vijand van de mens. Of in het nummer Ship of Fools waar het cynische en vrolijke refrein meldt dat “We’re all on the same boat darling, a ship of fools it seems”.

De tweede troef van Ron Sexsmith is zijn componeertalent. De manier waarop hij liedjes vertrouwd kan laten klinken, terwijl diezelfde liedjes helemaal niet simpel zijn opgebouwd, is razend knap (o.a. The Grim Tucker of Jazz at the Bookstore). Maar de sterkste troef van de man uit Toronto is zijn stem, gevormd door klanken die van diep uit zijn keel lijken te ontspruiten en zich samensmelten tot een dwingend geluid. Heel bijzonder.

Ron Sexsmith is gewoon een betrouwbare kracht in de muziekwereld gebleken en zijn nieuweling voldoet dan ook ruimschoots aan de verwachtingen. Let op, Time Being is geen verrassende plaat, maar wel een verrijkende ervaring.

Op 10 juni speelt Ron Sexsmith op het festival The Music in My Head (Paard van Troje – Den Haag)

Boeken / Non-fictie

Alles voor de schoonheid

recensie: John Armstrong - De filosofie van de schoonheid

In de prachtige documentaireserie van Wim Kayzer Van de schoonheid en de troost zat een aflevering met de natuurkundige Steven Weinberg. Vol overgave probeerde de Amerikaan uit te leggen waarom een formule van Einstein ‘mooier’ was dan die van Newton en dat de uiteindelijke grondslag van ons heelal, ‘The final theory’, herkend zou kunnen worden aan zijn oogverblinde schoonheid. Hoewel ik op geen enkele wijze iets van wiskunde snap, laat staan van de troost die daar volgens Weinberg uit te putten is, maakte zijn passie wel één ding duidelijk: de fascinatie van de mens voor schoonheid.

In De filosofie van de schoonheid van de Britse filosoof John Armstrong lijkt al het gegoochel met theorieën over schoonheid vooral één zeer belangrijke boodschap te bevatten: het feit dat we ons al een paar millennia blind staren op ‘mooie dingen’ onderstreept hoe belangrijk het schone voor ons is.

~

In vloeiend proza schetst Armstrong een aardige geschiedenis van de ontwikkeling van ons denken over schoonheid; hij behandelt zowel de exotische denkbeelden van onder anderen Pythagoras en Hogarth als de fundamentele en grondleggende ideeën van Kant en Schiller.
Lange tijd zochten we de schoonheid in de wereld zelf vanuit de veronderstelling dat schoonheid iets objectiefs was. Bekend voorbeeld hiervan is het beroemde boek The analysis of beauty van de schilder William Hogarth. Het is leuk materiaal waarover we ons kunnen blijven verbazen. Hogarth stelde dat schoonheid in de vorm van het object zat, in de juiste balans tussen symmetrie en onregelmatigheid. Als voorbeeld gebruikte hij onder andere een serie van zeven korsetten, waarvan we volgens hem de vierde het mooist zouden vinden. Deze was aangenaam in evenwicht, maar had desondanks een ondeugende onregelmatigheid waar we allemaal voor vielen. Zijn theorie leek overigens mede ingegeven te zijn door het verlangen om eens wat meer schilderijtjes en gravures te kunnen slijten: Hogarths eigen werk beantwoordde optimaal aan zijn principes.

Morele missie

Gelukkig redde de Duitse filosoof Kant ons van het gewauwel over schoonheid (en overigens ook tal van andere zaken) door deze uit het object te halen en bij het subject te plaatsen. Vanuit deze subjectieve opvatting van schoonheid zijn we in twee eeuwen langzaamaan afgedaald naar een relativistisch anything goes en is ieder individu de graadmeter geworden van een particuliere esthetica. Armstrong neemt hier echter geen genoegen mee.

De zich opdringende vergelijking met Alain de Botton, in wiens voetsporen Armstrong lijkt te willen treden, gaat niet alleen op wat betreft de heldere schrijfstijl. In het spoor van De Botton lijkt ook Armstrong op een morele missie. Na het meanderen langs esthetische opvattingen komen we uiteindelijk uit bij de bron van zijn boek: de intrinsieke waarde van schoonheid. Zoals De Botton onder meer afrekende met het idee dat het verwerven van status een motief is voor ons handelen, zo wil Armstrong dat de omgang met schoonheid centraal komt te staan in ons leven. Hij pleit voor een meer esthetische levenshouding in het laatste hoofdstuk met de gedragen titel De kunst van het bestaan. Hierin lijkt Armstrong schoonheid uiteindelijk te positioneren als onderdeel van een klassiek Bildungsideaal, als hij zegt dat schoonheid de “weerspiegeling” is “van wat het inhoudt om mens te zijn”. De moralistische slotnoot is een klein smetje op een verder zeer onderhoudend boekje.

Muziek / Album

Gierend en parmantig

recensie: The Twilight Singers - Powder Burns

Wie dacht dat Greg Dulli’s project The Twilight Singers een relatief stille dood zou gaan sterven, heeft het mis. Na twee redelijk geslaagde albums laten Dulli en de nieuw om hem heen verzamelde band horen wat relevantie in de wereld die rockmuziek heet, betekent. Powder Burns kan zich met gemak meten met Dulli’s beste werk.

~

Want dacht de liefhebber van The Afghan Whigs ten tijde van de laatste albums Black Love en 1965 nog dat het allemaal nét iets te donker (Black Love) of nét iets te lichtvoetig (1965) was om meesterwerk Gentlemen ooit te overtreffen? Die liefhebber heeft sinds kort weer reden tot hoop. Powder Burns komt als album zeer dicht in de buurt bij dat meesterwerk. Het eerste nummer I’m Ready (intro Towards The Waves even daargelaten) heeft dezelfde gitaargeoriënteerde drive als de nummers What Jail Is Like en Gentlemen. Zo’n gegarandeerde knaller als opener, kortom. Ook de combinatie ‘gierende distortion-gitaar en parmantig pianospel’ wordt weer zeer succesvol gezocht en gevonden. Neem There’s Been An Accident en Forty Dollars (inclusief gedurfde Beatles-verwijzing) als perfecte voorbeelden. Leuk ook: alt-woman pur sang Ani diFranco zat tijdens de opnames in een nabijgelegen studio te werken aan haar nieuwe album en zingt op een aantal liedjes (waaronder het epische titelnummer) zeer verdienstelijk mee.

Net iets te eendimensionaal?

Dacht de Greg Dulli-liefhebber bij de band The Twilight Singers dat hun albums (Twilight en Blackberry Belle) nét iets te eendimensionaal waren om de klasse van The Afghan Whigs überhaupt te kunnen benaderen? Die liefhebber heeft óók weer reden tot hoop. Bevlogenheid voert de boventoon op Powder Burns. En dat terwijl de situatie tijdens de opnames weinig hoopvol (een verlaten New Orleans ten tijde van de Katrina-orkaan) was. Dulli zingt letterlijk of z’n leven er vanaf hangt. “Like the singer, alive, but just barely holding on“, zo meldt hij in There’s Been An Accident. Dat lijkt me een veelzeggende frase over de situatie waar hij in verkeerde. Het album markeert de afkickperiode van z’n drugsverslaving, zo vertelt hij op de internetsite van de band.

Na uitkomen van dit derde album (het coveralbum She Loves You even buiten beschouwing gelaten) van The Twilight Singers, blijkt dat de muzikale klasse van Greg Dulli in ieder geval zeker niet verdwenen is. Dit album mag na Gentlemen zijn beste werk genoemd worden. Het bombast is er nog, de schreeuwerige, rauwe soulstem komt gelukkig vaker dan ooit bovendrijven en laten we eerlijk zijn, over goede composities en teksten hoef je Dulli al jaren helemaal niets wijs te maken. Mooi document.

Muziek / Album

Waar blijft die Best Of?

recensie: Phoenix – It's never Been like That

Vroeger had je singles. Albums, als die er überhaupt al kwamen waren vooral een verzameling van singles. Dit veranderde ergens in de jaren zestig toen bands als Pink Floyd besloten om (concept)albums te maken vol met nummers die de ideale single lengte van drie minuten en een beetje ruimschoots overschreden. Singles werden langzamerhand meer voorafjes, die de interesse voor het aankomende album moesten wekken.

Wat heeft dit alles nu met de nieuwe cd van Phoenix te maken, zul je je misschien afvragen. Het antwoord is eigenlijk heel eenvoudig. Phoenix is een singlesband. Op de vorige twee cd’s van de vier Parijzenaren stond een aantal prachtsingles die zich bewogen op het snijvlak van laid-back dancetracks en vrolijke popmelodiën. Het bleek beide keren moeilijk om dit niveau een album lang vast te houden.

~

Waarschijnlijk voel je hem al aankomen, maar ik kop mijn eigen voorzet toch even in. Op It’s never Been like That is het weer niet gelukt. Ook hier zijn een aantal prima singles te vinden, maar een goede plaat hebben de Fransen weer niet afgeleverd. Daarvoor zijn de nummers op deze cd te éénvormig en veel te inwisselbaar. Slechts een enkeling overstijgt de middelmaat.

Refrein


Met dit derde album lijk de groep daarnaast een kleine koersverandering te hebben ingezet. Weg is de zonnige cluppop. Hier horen we alleen nog onvervalste gitaarpop. Als die goed wordt uitgevoerd is daar uiteraard niets mis mee. Het is echter lastig om niet uit te glijden op de glad gepolijste paden van het genre – dat bewijst Phoenix. De ijzeren wetten van het genre vragen bovendien om sterke refreinen. Van die refreinen die zich naar één keer luisteren al behaaglijk thuisvoelen in je hoofd, om er na de tweede keer niet meer weg te gaan. Op It’s never Been like That voldoen alleen Consolation Prizes en Long Distance Call aan dit gebod.

Best Of?

Ooit zal Phoenix een prachtig album afleveren. Een klassieke popplaat vol tijdloze, gemeen catchy poptunes die zich voor eeuwig in het collectieve geheugen van de popmuziekliefhebbers hebben genesteld. Een titel voor die plaat is snel gevonden: The Best of Phoenix. Voor het zover is, moeten de Fransen nog even wachten. Op dit album staan maar één of twee nummers die het verdienen op een Best Of van Phoenix terecht te komen. En als de totale lengte van dit album de 35 minuten dan ook nog eens nauwelijks overstijgt, wordt het pas echt problematisch. Als dit het beste materiaal is dat de heren opgenomen hebben, stemt dat op zijn minst niet hoopvol over het vervolg van hun carrière. Sterker nog, de trieste conclusie naar aanleiding van dit album moet zijn dat als Phoenix de dalende lijn voortzet, die Best Of er niet eens gaat komen.

Boeken / Non-fictie

Worden die oudjes niet een beetje te duur?

recensie: Carl-Henning Wijkmark - De moderne dood

Wordt het niet eens tijd dat ouderen rond hun zeventigste de eer aan zichzelf houden en gewoon van de aardbodem verdwijnen? Wat een geld zou dat niet schelen. Over deze heikele kwestie gaat de satire De moderne dood van de Zweedse schrijver Carl-Henning Wijkmark. De auteur mag er dan teveel ideeën in hebben gepropt, het is wel een boekje dat je aan het denken zet.

Een Zweedse regeringscommissie lanceert op een besloten symposium het plan om ouderen ervan te overtuigen dat het met zeventig of vijfenzeventig jaar wel welletjes is, ofwel: dat hun ‘levenstaak’ er opzit. Wat een ouderenzorg zou dat niet uitsparen, geld dat ook gebruikt zou kunnen worden om eenvoudige infectieziekten te bestrijden, die de samenleving enorme sommen geld kosten in de vorm van het verlies van mankracht.

Karl Briullov, 'Last day of Pompeii'
Karl Briullov, ‘Last day of Pompeii’

Ouderen moeten ervan doordrongen worden dat ze er beter uit kunnen stappen als ze de maatschappij tot last worden. Op die manier kunnen ze de samenleving bedanken voor wat die allemaal voor hen heeft gedaan. Vergelijk het maar met het in slaap vallen na een lange werkdag. En het is voor de ouderen zelf ook veel beter, want zo ontsnappen ze immers op tijd aan de vereenzaming en de bitterheid van de oude dag. En bedenk eens wat je allemaal kunt doen met zo’n mensenlichaam! Niks begraven of cremeren, maar recyclen! Al die stoffen, die nu uit slachtdieren worden gewonnen, zoals insuline en adrenaline, daar kun je toch beter een mensenlichaam voor gebruiken..?

Hilarisch


Tot zover deze satire op een samenleving in de toekomst, waarin ouderen de maatschappij bedanken door op tijd uit het leven te stappen. Zoals het een satire betaamt, is het hier en daar wat overtrokken en hilarisch, maar het laat wel zien wat er kan gebeuren als we door geldgebrek genoodzaakt worden om te bepalen welke mens van waarde is en welke mens niet. Want geselecteerd wordt er nu al, betoogt de auteur. Er zijn al ziekenhuizen waar hartpatiënten boven de vijfenzestig niet de volledige behandeling krijgen. En dat er in Zweden maar dialyseapparatuur is voor tien procent van de nierpatiënten, is niet alleen omdat die apparatuur zo duur is, maar omdat nierpatiënten zelden weer arbeidsgeschikt worden, zo laat hij een deelnemer aan het bovengenoemd symposium zonder een spoortje van cynisme zeggen.

De moderne dood biedt dus genoeg stof tot nadenken. Wijkmark slaagt er aardig in om de argumenten voor en tegen verplichte euthanasie naar voren te brengen, door achtereenvolgens in de huid te kruipen van een topambtenaar en een medewerker van een instituut voor medische ethiek, die allebei voor zijn, en een kritische schrijver, die fel tegen is. Dat levert enkele filosofische beschouwingen op, die een hoge graad van concentratie vergen. In die zin is het dus geen boek dat makkelijk wegleest. Nu is het op zich niet erg dat je je kersenpit er goed bij moet houden – voor de verstrooiing lezen wij wel andere boekjes – maar lastiger is dat de auteur er zoveel bijsleept, dat je op het laatst naar adem begint te snakken. Dit is geen ideeën’roman’ meer, dit is een ideeënbombardement.

Draad kwijt

De oude Grieken en Rousseau, Luther en de nazi’s, het Russell-tribunaal en de Uppsala-traditie, het is duidelijk dat de auteur niet van de straat is, maar hij maakt er zo’n filosofisch hutspotje van dat ik de draad al snel kwijtraakte. Ik denk dat zijn boodschap méér impact zou hebben gehad als hij hem wat beter had verpakt. Niet dat je er altijd een spannende thriller van moet maken, zoals Dan Brown of Michael Crighton dat doen, maar je hoeft je lezer ook niet meteen suf te beuken.

Het boekje, dat slechts negentig pagina’s telt, laat zich vooral lezen als een kritiek op de Zweedse maatschappij, die toch al te boek staat als een sombere, calvinistische natie, waar de staat alles lijkt te willen verbieden dat genot verschaft, zoals drank, tabak en drugs. Maar meer nog dan een waarschuwing voor al te driest overheidsingrijpen, lijkt de auteur ons aan te sporen om zoveel mogelijk uit het leven te halen, zoals de bewoners van Pompei dat tweeduizend jaar geleden deden. Niet voor niets beeldden zij de dood af als een geraamte met een wijnkroes in zijn hand. “Zo’n goedmoedige dood, die ons aanspoort om van het leven te genieten en met het glas in de hand te sterven,” zo laat hij een van de deelnemers aan het symposium zeggen. Tweeduizend jaar geleden werden de mensen weliswaar niet ouder dan veertig jaar, maar ze hadden wel meer lol dan de moderne Zweden met hun “warenhuizen en daaromheen, verspreid in de modder, blokken om in te slapen en tv te kijken.”