Boeken / Achtergrond
special: Een interview met Hisham Matar

Een herbezoek aan Libië

.

Caïro, maart 1990. Jaballah Matar verdwijnt spoorloos uit zijn huis. Zoon Hisham Matar springt samen met zijn broer – beiden studeren op dat moment in Engeland – onmiddellijk op een vliegtuig om moeder bij te staan. Ze koesteren hoop. Tegen de klippen op. Later komen gesmokkelde brieven aan; vader Matar blijkt in een gevangenis in Libië te zitten.

Kolonel Kadaffi
Kolonel Kadaffi

Twintig jaar eerder: New York. In de stad waar zijn vader bij de Verenigde Naties werkt, wordt Hisham Matar ter wereld gebracht. Drie jaar na zijn geboorte vestigt het gezin zich opnieuw in Libië: het Noord-Afrikaanse vaderland. “Ik heb prachtige herinneringen. Ik had veel vrienden, veel neven, en er was altijd een meisje op wie ik verliefd was. Ik herinner me veel liefde en vreugde. Vaak gingen we met de hele familie, zo’n twintig, dertig man, naar een eucalyptusbos waar we barbecueden, voetbalden en liedjes zongen. Maar je kon niet in Libië leven zonder de angst op te merken, hoe jong je ook was. Boekhandels werden gesloten, de boeken verbrand. Alles wat niet religieus of revolutionair was. De vuren duurden uren en uren. Op de televisie werden mensen ondervraagd en geëxecuteerd. Mensen verdwenen spoorloos. Iedereen was bang voor iedereen. Zelfs voor je eigen vriend was je bang.”

Het is de begintijd van kolonel Kadaffi’s leiderschap. Koning Idris is in 1969 afgezet en de Libische Arabische Republiek uitgeroepen. Het Arabische socialisme is de geldende ideologie, door Kadaffi uitgespeld in zijn Groene Boekje. Vader Matar, diplomaat van de Libische regering, komt als dissident op ‘de lijst’ te staan. Wanneer het gezin de wijk neemt naar Caïro is Hashim negen jaar. Hij zou niet meer terugkomen.

Gesmokkelde brief

2006. Zestien jaar terug inmiddels werd Jaballah Matar ontvoerd. En elf jaar terug ontving zijn gezin de laatste gesmokkelde brief. “Hij is nergens van beschuldigd, zoals zoveel politieke gevangenen in Libië; ze worden simpelweg in de gevangenis gestopt. Je weet niet voor hoe lang en je kan ze niet spreken, je kan ze niet bezoeken. Het is een moeilijke situatie. Ze willen ons geen antwoord geven, ze willen niet vertellen of hij nog leeft of niet, waar hij is.”

Hisham Matar is net terug uit Italië. Daar verblijft hij tijdelijk om te schrijven. Zijn debuut is juist uit. Niemandsland: een zorgvuldig verteld verhaal over de introverte 9-jarige Libische jongen Suleiman uit Tripoli. De roman is op voorhand al een indrukwekkend succes. De Engelse uitgeverij Viking kocht de rechten voor 250 duizend pond na een strijd te hebben gevoerd met drie andere uitgeverijen. Toen de belangstelling voor het manuscript groot bleek, was een veiling geopend. “Sureëel”, noemt Matar het achteraf. “Zeldzaam voor elk boek, maar helemaal voor een debuut.” De uitgeverijen nodigden hem uit om hem te overtuigen dat zíj, beter dan de anderen, zijn werk begrepen. Dertien vertalingen zijn af of in de maak. Nederland heeft de wereldprimeur.

Geen ochtendmens

Hij is van ver gekomen. Zeven jaar lang werkte Matar als architect tot hij besloot de brui er aan te geven en de nog grotere passie, schrijven, serieus op te nemen. Een combinatie bleek eerder al niet te werken. Matar, die bezweert geen ochtendmens te zijn, ging bijna een jaar lang ’s ochtends om 5 uur het bed uit om zich tot 8 uur aan het schrijven te zetten, vervolgens te onbijten en naar het werk te gaan. Het was geen succes. De knoop moest toen doorgehakt worden. “De meeste moeilijke keuzes in mijn leven maak ik met mijn ogen dicht – ik negeer ze. Onbewust zei ik tegen mezelf: ik geef de architectuur niet écht op, ik ben alleen geen architect meer. Ik misleidde mezelf. Soms moet je de waarheid langzaam bij jezelf introduceren.”

Het is overbodig te zeggen dat de daarop volgende jaren geen vetpot waren. Slechts bijverdienend als parttime steenhouwer of boekbinder was het voor hem lastig de rekeningen – Matar zweert bij mooie kleren en lekker eten – te blijven betalen. The pinching pressure of poverty, zoals Matar het noemt – hij was er geen fan van. De angst op straat terecht te komen, of zelfs in het gevang omdat schulden niet langer afbetaald kunnen worden. Ook voelde hij zich schuldig over wat hij zijn vrouw aandeed. “Wat jou gebeurt, komt ook terecht op het hoofd van de ander. Dat is een gewaagde situatie, om het zwak uit te drukken.”

Vijf jaar deed hij over zijn boek over Suleiman. Alles wat het schrijven aangaat moest hij uitvinden. Ten eerste of hij schrijftalent bezat. Ten tweede hoe dat talent dan aan te wenden. Moest hij schrijven met de hand, of op de computer? Met veel lawaai om zich heen of in opperste stilte? Duizenden woorden achter elkaar of maar een paar honderd per dag? Schrijven alsof je op de hielen gezeten wordt, zo leerde hij, dát lag hem vooral goed. Toen hij en zijn vrouw de mogelijkheid kregen een tijd in Parijs te wonen, was dat een uitgelezen kans. Hij deed opzettelijk geen moeite de taal te leren. “Ik houd ervan om op een plek te wonen waar ik niet versta wat mensen zeggen in de cafés of op straat. Ik houd ervan te schrijven als een vluchteling. Dat inspireert me.” Voor een kosmopoliet als Matar, voor iemand die zijn vaderland niet kan binnenkomen, voor iemand die zijn vader niet kan opzoeken, is dat gevoel van ballingschap bij uitstek wezenlijk. Het verlangen naar iets dat niet langer bereikbaar is. Matar haalt een schrijfmotto van T.S. Eliot aan: één van de redenen om te schrijven is om dingen terug te brengen.

Suleiman

Wat dat betreft smeekt Niemandsland er haast om gezien te worden als een deels autobiografische roman. Een in 1970 geboren Suleiman kijkt, inmiddels wonend in Caïro, terug op het jaar dat hij als negenjarige Libië verliet. De kleine jongen begreep toen weinig van de grote-mensen-wereld van zijn ouders. Baba Suleiman (vader) die met vaste vrienden al theedrinkend en rokend in een achterkamertje gedempt de politiek bespreekt. Um Suleiman (moeder) die zich steevast bedrinkt wanneer haar man voor een week zogenaamd op zakenreis is. De man met de eeuwige zonnebril die dagenlang in de hitte in zijn voor hun huis geparkeerde auto zit. Het levensgrote portret van de Gids dat ineens in de kamer opgehangen wordt.

~

“De roman is een poging terug te gaan. Een herbezoek aan Libië. Dat is makkelijker met andere mensen te doen. Anders komt het te dichtbij. Dan zou ik het boek niet goed kunnen dienen. Nu kon ik objectief, afstandelijk zijn. Maar soms brandt het vuur je. Ik heb het boek zo’n 120 keren gelezen en er was geen keer dat mijn hart niet gebroken werd.”

Feitelijk komt de roman maar op enkele punten overeen met het leven van Matar. De gelijkenis zit meer in de combinatie van angst en onschuld, zowel aanwezig bij de jonge Matar als de jonge Suleiman. Tekenend: Suleiman kijkt met zijn moeder en een huisvriend naar de televisie. Live wordt uitgezonden hoe de buurman, al tijden terug opgepakt, opgeknoopt wordt. De executie vindt plaats in een volgepakt basketbalstadion. De toeschouwers juichen.

De belevingswereld van Suleiman en de politieke realiteit van Libië liggen zover uitelkaar dat de jongen na afloop van de registratie haast vrolijk kwetterend over het gebeuren praat. Over hoe de buurman in zijn broek piste. Deze pijnlijke tweespalt tussen een jong leven en een uit het lood geslagen wereld schetst Matar door heel Niemandsland heen op uiterst knappe wijze. Zelf zag hij een terechtstelling in een voetbalstadion. “250 duizend mensen. Volgepakt tot het dak. Kijkend naar de ophanging.” Op veel manieren was de situatie in Libië nog extremer dan in het boek, vertelt hij. “Ik wilde niet dat het boek gegijzeld werd door de misstanden. Het is geen Amnesty-verslag.”

De context

Matar is geen verbitterde man. Een mechanisme van angst, hysterie en het verlangen je loyaliteit te bewijzen – zo weet hij het publieksgedrag op de tribunes bij de executies te duiden. De context corrumpeert, beseft hij. Die mensen in Abu Ghraib? “Als je ze in een café tegenkomt zijn het fantastische mensen.” De vliegtuigkapers van elf september? “Waarschijnlijk zijn het hele aardige mannen als je ze in een andere context ontmoet.” Zo gaat dat nu eenmaal. “Libië staat niet gelijk aan Kadaffi. Dat is belangrijk om te onthouden. In de roman zit weliswaar onderdrukte woede. Maar waar ik me op concentreer is: hoe bewaar je jezelf, hoe blijf je trouw aan de dingen waarin je bent geïnteresseerd? Als ik mijn hele leven en mijn werk ondergeschikt maak aan dat wat gebeurt is, verlies ik alles. Het grootste verzet is jezelf te blijven, in staat gelukkig te zijn, te kunnen lachen, verbonden met het leven te zijn. Je menswaardigheid niet te verliezen.”

“Ze hebben ons thuis, ons bezit, onze vader – het meest waardevolle dat er is -, mijn oom, drie neven weggenomen. Vrienden van mij zijn vermoord. Mijn menswaardigheid kunnen ze niet wegnemen. Het is belangrijk dat je dit alles bij je draagt, maar je er niet onder laat bezwijken. Het wordt een onderdeel van je wapenuitrusting. Ik draag mijn vader als een kroon op mijn hoofd. Ik ben heel trots op hem. Misschien schrijf ik op een dag een boek over mijn vader. Wanneer ik er klaar voor ben. Boeken zijn kinderen die je in je draagt, en wanneer ze groot genoeg zijn laat je ze in de wereld. Dát boek is nog niet groot genoeg.”

Niemandsland • Hisham Matar • Uitgever: Meulenhoff • Prijs: € 19,90 • 288 bladzijden • ISBN: 9029077352

Muziek / Album

Popmuziek in de breedste zin van het woord

recensie: Islands - Return To The Sea

Hoofdstuk nummer zoveel in het succesverhaal van de muziekstad Montreal, weer een band in de slipstream van Arcade Fire. Dit keer gaat de aandacht uit naar Islands, een groot gezelschap rondom het duo J’aime T’ambour en Nick Diamonds, ooit voormannen van The Unicorns. Met Return to the Sea weet vooral Diamonds de band in allerlei facetten te belichten. Wat je krijgt zijn elf hier en daar dramatische en zwaar georkestreerde songs, die allemaal een humorvolle en lichtzinnige tic hebben. En die bovendien veelal de moeite waard zijn.

~

“I’m a rough gem”, zingt Diamonds in het gelijknamige nummer, dat geheel doordrongen is van de ironische humor die hij al bij The Unicorns ten toon spreidde. Maar de crappy keyboards en de lo-fi van zijn vorige band lijken nu ver achter hem te liggen. Dankzij beter klinkende instrumenten en een verse dosis inspiratie krijgen de intense, poppy songs extra kracht. Inspiratie komt bijvoorbeeld uit de hiphop (Where There’s a Will, There’s a Whalebone), country (Volcanoes) en zelfs uit calypso (Jogging Gorgeous Summer).

Wars van regels

Islands lijkt wars van elke regel in de popmuziek. De opener, Swans (Life after Death), duurt meteen zo’n tien minuten. Een hele trip, zeker gezien de verschillende wendingen in het nummer. Maar doordat de de draad niet uit het oog te verliezen is, kan zelfs het meest ongeoefende oor het geheel moeiteloos volgen. Bij het tweede nummer gaat het meteen over een heel andere boeg: Humans heeft het karakter van een zwaar georkestreerd McCartney-nummer, waarbij Diamonds klinkt als Brother Danielson, oftewel de als boom verklede bard. In Tsuxiit wordt er weer een hele andere kant van Islands belicht, een vreemde en vooral instrumentale kant.

The Unicorns

Toch is het al eerder genoemde Rough Gem het meest interessante onderdeel van de plaat. Deze hypervrolijk klinkende song doet meer dan de andere nummers denken aan het verleden van Diamonds en J’aime T’ambour bij the Unicorns. Die vreemde muzikale benadering klinkt nog altijd goed in de oren. En gelukkig klinkt Return to the Sea in zijn geheel behoorlijk open, zodat deze uitstap niet geforceerd overkomt. Dit maakt van Return to the Sea een mooie popplaat die hier en daar behoorlijk spannend is, van veel walletjes snoept, maar tegelijkertijd heel eigen klinkt. Als de sound van de pop uit Montreal, maar dan net even iets anders.

Film / Films

Onheilspellende maagdelijkheid

recensie: Innocence

Lucile Hadzilhalilovics Innocence (2004), gebaseerd op een verhaal van de negentiende-eeuwse toneelschrijver Frank Wendekind, is een geheimzinnige evocatie van het gebied tussen het kindzijn en opkomende adolescentie. De film laat veel open in zijn voorzichtig opgebouwde en kwetsbare schoonheid. Daarin ligt de kracht en tegelijk ook de zwakte van Hadzilhalilovics visueel zelfverzekerde debuut.

~

Innocence valt tussen een sprookje en een symbolische schets over de aard van kinderlijke en vrouwelijke onschuld. De film speelt zich af op een internaat in de bossen, waar meisjes aankomen in doodskisten, om vervolgens te worden gesorteerd op leeftijd. Ze krijgen dans- en biologieles en worden bezocht door een oude dame die bepaalde meisje selecteert op hun uiterlijk. Er zijn geen jongens of mannen, maar er wordt wel voorzichtig over ze gesproken. De meisje wisselen hun lessen af met spelletjes, waarna ze weer een gedisciplineerde houding aannemen.

Hun positie en achtergrond blijven gedurende de hele film onduidelijk. Het achterliggende systeem bestaande uit verschillende stadia waar de meisje compleet ondergeschikt aan zijn heeft iets duisters, maar het is een associatie die de toeschouwer niet geheel kan plaatsen. De film volgt dit proces vanuit twee perspectieven. Een nieuw meisje (Iris) komt net aan en is de jongste in de groep. Bianca is een ouder meisje en mag uiteindelijk weggaan. Daarnaast zijn er twee meisjes die besluiten om te vluchten, maar hun uiteindelijke lot is onduidelijk.

Gestileerde onschuld

Hadzihalilovics beelden hebben een esthetische spanning die voornamelijk wordt gecreëerd door verschillende associaties die subtiel worden opgeroepen, zonder dat ze duidelijk zijn. De shots lijken in hun gestileerde clair-obscur esthetiek en hun wat ouderwetse situering op de schilderijen van de Franse schilder Balthus. Verder is er een link te leggen met de foto’s van Anthony Goicolea die eenzelfde soort effect nastreven.

~

Filmisch gezien zijn er gelijkenissen met Picnic at Hanging Rock (Peter Weir, 1975) en The Virgin Suicides (Sofia Coppola, 1999). Daarnaast is Hadzihalilovics voorkeur voor krachtige beelden vergelijkbaar met de korte filmpjes die deel uitmaken van Small Deaths (Lynne Ramsay 1996), waarbij kinderlijke onschuld en een volwassen realiteit puur vanuit het visuele werden behandeld.

In alle bovenstaande gevallen voert het geheimzinnige wel de overhand boven de structuur en helderheid van een duidelijke plot. De films bieden de kijker een mate van mysterieuze esthetisering tegenover een verborgen spanning die gesuggereerd wordt door het transformatieproces van meisje naar vrouw. In dat geval is het de vraag in hoeverre een stilistische maniertje tekenen vertoont van fetisjering.

Kokette rituelen

In Innocence lijkt Hadzihalilovic zich bewust te zijn van die problematiek. In een scène waar Bianca moet dansen in een vreemd en schimmig theater wordt duidelijk hoe haar onschuldige dans gezien kan worden als object van voyeurisme. Bianca wordt uiteindelijk beloond door applaus en met een roos die op het podium wordt gegooid. Ondanks het feit dat we niet zien wie zich in het publiek bevinden, lijkt het duidelijk dat het publiek bestaat uit mannen. Bianca verlaat het podium in een emotie die tussen blijdschap en onzekerheid inzit, alsof ze niet helemaal gevleid is van de aandacht die ze krijgt.

~

Hadzihalilovics methode verraadt daarmee de dubbelzinnige relatie die wij met de term ‘onschuld’ hebben, maar de vraag blijft in hoeverre zijzelf flirt met de beladenheid zonder iets te willen zeggen. Enerzijds lijken Hadzihalilovics geconstrueerde rituelen in het domein tussen meisje en vrouw een kritiek te zijn. De meisjes kunnen gezien worden als slachtoffers van een bepaalde rol en een positie die ze van bovenaf wordt opgelegd. De reacties van de meisjes op bepaalde gebeurtenissen geven aan dat ze in staat zijn om na te denken over hun positie.

Maar de regisseur lijkt de situatie van de meisjes ook niet per definitie te zien als slecht. De film geeft de moeilijkheid aan om puur op te groeien in een wereld die gebonden is aan regels die buiten jezelf liggen. Een mate van tucht en discipline bieden nog een structuur, maar het lijken ook lege rituelen die meisjes voorbereiden voor een beperkte positie als vrouw. De relaties en spanningen tussen onschuld en institutie, tussen regels en puurheid blijven daarmee onopgelost. Uiteindelijk is het misschien interessant om te bedenken dat Innocence anders zou zijn als de film zich zou afspelen op een jongensinternaat. Daarmee wordt duidelijk dat de onschuld die Hadzilhalilovic op het oog heeft in sterke mate is gebonden aan de verschillen tussen de geslachten en de manier waarop die gevisualiseerd worden.

Boeken / Strip

Grensverleggend of zedenverval

recensie: Ivan Brunetti – Ahum! // Arnaud Floc'h – Picknick in 8 smaken

Hoever mag je gaan als cartoonist? Een actueel thema gezien de commotie rond de Deense spotprenten. Conclusie van de discussies hierover in de media was, dat niet duidelijk is waar voor cartoonisten nu precies de grens ligt. De grenzen van de Amerikaan Ivan Brunetti zijn in ieder geval nog lang niet in kaart gebracht. Hij maakt vrolijk grappen over incest, kinderporno en zelfverminking. Fransman Arnaud Floc’h zoekt zijn heil meer in subtiliteiten. Alhoewel? In 24 pagina’s vinden acht vrouwen de dood.

Je zou denken dat een man, die doceert aan de universiteit van Chicago en cartoonist is voor onder andere The New York Times en Time, in staat is tot het maken van intelligente grappen. Nu kan het zijn dat de grappen van zo’n hoog niveau zijn dat ondergetekende ze gewoonweg niet behapt.

Verschrikkelijk verschrikkelijke grappen

Een voorbeeld: Getekend zijn drie personen, twee mannen een vrouw. De vrouw loopt over straat. De ene man zegt tegen de ander: “Ik zou haar tieten willen afhakken; ze doet me aan m’n moeder denken.” Lachen? Nog een voorbeeld: Een vrouw staat in de gang en roept: “Waag het niet om papa’s favoriete cockring te gebruiken, jongens!”

Dit is werkelijk waar een gemiddelde greep uit hetgeen Ivan Brunetti brengt in Ahum! Grappen over incest, kinderporno, seksueel misbruik van dieren, homofobie en meer. Brunetti is grof, helaas is die grofheid het enige dat hij te bieden heeft. Niet absurd, niet verheffend, simpele tekeningen en slechte grappen dat is alles. Ver onder het niveau van een Kamagurka, Gumbah of Fokke en Sukke.

Subtiel en verfijnd

Zo grof als Ivan Brunetti is, zo subtiel gaat illustrator Arnaud Floc’h te werk. Hoofdpersoon van Picknick in 8 smaken is de naamloze zoon van een Vietnamveteraan. Zoals iedereen weet gaat er altijd iets fout met een Vietnamveteraan in de buurt. Zo ook in deze strip. De zoon beschrijft verschillende picknicks die hij met verschillende dames heeft ondernomen. Vrij normaal maar de oplettende lezer zal in de bijbehorende tekeningen details aantreffen die prijs geven hoe de picknicks aflopen.

Floc’h tekent alles op een luchtige zomerse manier. De tekeningen worden niet luguber en toch is Picknick in 8 smaken een luguber verhaal. Het oeuvre van een seriemoordenaar wordt uitgebeeld door het scheppen van suggestie en verbeelding. Floc’h biedt zijn lezer ruimte om zelf de ontbrekende stukjes van de puzzel in te vullen waardoor de strip vooral lezers met veel fantasie erg zal bevallen. Erg knap om zoiets voor elkaar te brengen in maar 24 bladzijden.

Ahum! • Ivan Brunetti • Scenario: Willem Ritstier • Uitgever: Xtra • Prijs: € 9,90 (softcover) • 90 bladzijden • ISBN: 90-77766-38-3

Picknick in 8 smaken • Arnaud Floc’h • Uitgever: Xtra • Prijs: € 9,90 (softcover) • 24 bladzijden • ISBN: 90-77766-33-2

Boeken

Scorsese en de magische aantrekkingskracht van film

recensie: Paul A. Woods - Scorsese. A Journey Through The American Psyche

In de serie UltraScreen van uitgeverij Plexus staat per titel een filmregisseur centraal. Eerder verschenen delen waarin de levens van Quentin Tarantino, Joel & Ethan Coen, Tim Burton en Peter Jackson de rode draad vormden, dit keer is het de beurt aan Martin Scorsese. Filmliefhebber en redacteur Paul A. Woods heeft bijna 300 pagina’s aan artikelen verzameld, chronologisch geordend en van een inleiding voorzien, met als eindresultaat een wat versnipperde bundel, die zich echter moeilijk aan de kant laat leggen.

In de eerste paragraaf van Woods’ introductie wordt perfect aangegeven wat de films van Martin Scorsese zo herkenbaar maakt: “On the predominantly Sicilian-American Elizabeth Street, he was first exposed to the influences that would make his best films such a compelling hybrid of the sacred and the profane.” Woods benadrukt dat Scorsese zich al vroeg in zijn leven tussen twee uitersten bevond. Zo was daar aan de ene kant het Rooms-Katholicisme, dat zo sterk verbonden was met de levens van Italiaanse immigranten in de Lower East Side. In zijn vroege tienerjaren was de jonge Martin misdienaar voor de Old St. Patricks Cathedral en woonde hij zelfs een tijdje in een seminarie. Maar, zo geeft Woods aan, altijd was er aan de andere kant de magische aantrekkingskracht van film, die alleen maar versterkt werd door het leven op de set die Manhattan heet. En de wereld van film won, want Scorsese koos ervoor zich in te schrijven aan de New York University om er filmkunde te gaan studeren. Dit neemt niet weg dat de twee schijnbare uitersten voor altijd met elkaar verbonden zouden blijven, en zo Scorsese’s beste werk zouden karakteriseren en definiëren.

Chilling masterpiece

Martin Scorsese
Martin Scorsese

Het is de belangrijkste conclusie die samensteller Woods trekt in zijn korte inleiding. Hierna somt hij Scorsese’s films op en vertelt hij kort wat over ieder werk, waarbij hij duidelijk een fan blijkt. Zo is Goodfellas “a milestone”, The King of Comedy een “chilling masterpiece” en wordt Kundun een “interesting curiosity” genoemd. Nu is dit nog tot daaraantoe, maar om te beweren dat Scorsese’s toch redelijk geflopte en eigenlijk niet al te beste Gangs of New York zo goed is dat het de meeste westerns van Sergio Leone ver achter zich laat, lijkt me een bewering die zelfs op de Martin Scorsese-fanclubdag na het nuttigen van een sixpackje of twee tot wat gefrons zal leiden. Dat Woods een fan is mag de zorgvuldigheid van zijn inleiding zo nu en dan wat vertroebelen, het betekent ook dat zijn tekst als het ware ademt en nergens academische steriliteit vertoont. Jammer dat hij zichzelf slechts vijf bescheiden pagina’s heeft toebedeeld.

Na deze korte inleiding volgt een chronologische weergave van door Woods verzamelde artikelen, waarbij hij Scorcese’s werk heeft ingedeeld in acht perioden. Dat hij voor chronologie kiest is op zich prima, maar zijn eveneens gekozen thematische indeling van Scorsese’s films doet wat gekunsteld aan. Dit heeft twee oorzaken. Scorsese’s werk is ten eerste te veelzijdig: denk hierbij bijvoorbeeld aan Kundun (1997) en Goodfellas (1990). Ten tweede keert zijn overkoepelende thematiek, het eerder aangestipte spanningsveld tussen het profane en het heilige, soms pas na jaren terug: denk hierbij uit het onderschatte Bringing out the Dead (1999) versus Mean Streets (1973) en Taxi Driver (1976). Dit leidt tot een wat zinloze samenhang, met hoofdstuktitels als 1980s Interlude en Opposites & Extremes.

Hoogtepunten

Het lijkt er uiteindelijk op dat cinefiel Woods gewoon een excuus zocht om zijn passie voor Scorsese te delen met een publiek. Dit is met Scorsese. A Journey Through The American Psyche zonder al te veel problemen gelukt. De te korte inleiding, het ontbreken van foto’s in kleur en de willekeurige samenhang daargelaten, is het moeilijk het boek opzij te leggen. De artikelen zijn overzichtelijk kort en lopen uiteen van interviews tot recensies, en van essays tot persoonlijke bekentenissen. De hoogtepunten zijn talrijk, waarbij een tweespraak tussen Spielberg en Scorsese genoemd moet worden die eindigt met een mooi compliment van Spielberg aan het adres van Scorsese: “It’s very seamless. You don’t hear three voices. You hear one voice. You.” Ook de paragraaf met de titel Guilty Pleasures, waarin Scorsese aangeeft wat zijn favoriete B-films zijn, draagt bij aan de veelzijdigheid van het boek.

Prettig genoeg kunnen alle verzamelde artikelen teruggevonden worden in de Acknowledgements achterin het boek. Hier is ook een filmografie te vinden, met wat beknopte info over iedere film die Scorsese heeft geregisseerd. Ondanks dat een papieren versie van een filmografie door sites als www.imdb.com wat overbodig lijkt, en de samensteller beter wat meer tijd had kunnen steken in het verzorgen van een uitgebreide bibliografie, zorgt de aanwezigheid ervan er wel voor dat de lezer altijd even snel wat feiten over een bepaalde Scorsesefilm kan opzoeken. Het draagt allemaal bij aan het urenlang ouderwets bladeren door het leven van een fascinerende man.

Theater

Negen jaar wachten op juweeltjes

recensie: Hans Dorrestijn en Adèle Bloemendaal - Samen Solo

Negen jaar hebben de liefhebbers van Hans Dorrestijn en Adèle Bloemendaal moeten wachten op een registratie van hun gezamenlijke theaterprogramma Samen solo uit 1997, maar het wachten was de moeite waard. Er staan namelijk een paar juweeltjes op deze dubbel-cd.

Het is natuurlijk wat wonderlijk om negen jaar na dato nog een dubbel-cd uit te brengen van het programma dat Dorrestijn en Bloemendaal in juni 1997 twee weken lang speelden in het Nieuwe de la Mar Theater. Maar er was zoveel vraag naar een registratie, dat theaterbureau Hummelinck Stuurman recentelijk toch twee glimmende schijfjes uitbracht, met 56.25 minuten Dorrestijn en 52.55 minuten Bloemendaal. Beiden wisselen ze liedjes met conferences af, die in alle gevallen door Dorrestijn zijn geschreven.

Het handelsmerk van Dorrestijn, een treurwilg die zo klagerig mogelijk probeert te zingen, is dat de man door zoveel rampspoed en ellende wordt getroffen, dat je er subiet vrolijk van wordt. Als hij bijvoorbeeld aankondigt: ‘Dan ga ik nu verder met een traumatische ervaring uit mijn jeugd’, hoor je aan de reacties al hoe het publiek zich in de handen wrijft. Dat wordt lachen, jongens, want Dorrestijn wordt steevast door zijn vrouwtje in elkaar gebeukt en vakanties vallen altijd in het water, of, zoals Dorrestijn het zelf formuleert: “Zelfs Christus aan het kruis, had het beter dan ik thuis.”

Tirades

~


Hoewel veel van de liedjes al vaker op een geluidsdrager zijn vastgelegd, is het altijd vermakelijk om zijn tirades tegen Limburgers, biologen en snelwandelaars te beluisteren, met als één van de hoogtepunten het Jagerslied, omdat het zo grappig en origineel is: een jager laat zich door het wild het bos uitjagen (“vanuit het dichte struikgewas gaf het hertje me een trap”).

Toch is het vooral de cd met Adèle Bloemendaal die de meeste indruk maakt, omdat er enkele juweeltjes op staan. Dat begint al met een bijtende satire op ‘die goeie ouwe tijd’, toen een kleine bovenlaag zich placht te amuseren ten koste van de rest, “die van de armoe kon creperen”. En dan volgt er een ironische terugblik op de jaren zestig, waarin Bloemendaal een salonactiviste speelt, die verontwaardigd is, omdat ze in het topjaar 1966, het jaar van de barricades en de smeulende autowrakken, achter de wandelwagen moest lopen. In dit nummer trekt de cabaretière alle registers open en alleen al de ingehouden woede waarmee ze het woord “geprakt banaantje” uitspreekt is kostelijk. Dat er van al die jaren zestig-idealen niet veel terecht kwam (de één ging aan de dope, de ander maakte liever carrière) neemt niet weg dat dit liedje een mooi, ietwat melancholiek beeld oproept van die jaren van poëzie en protest, van “mescaline, meditatie en demonstratie”.

IJzersterke liedjes

En daarmee zijn de mooie liedjes nog niet op, want Bokken en schapen, over de vraag bij wie je zou kunnen schuilen als ons land een dictatuur krijgt, het geestige Sex Hooligans, waarin een vrouw wraak neemt op haar ex, en het hilarische lied, Amsterdam, waarin Dorrestijn al zijn gestileerde haat jegens de hoofdstad kwijt kan, een stad waar je als man nog goede sier kunt maken “met een heroïnehoer van vier”, moeten dan nog komen. Het zijn liedjes waarin Bloemendaal op haar best is, waarbij ze ijzersterk wordt begeleid door Tom Barlage (sax) en Martin van Dijk (toetsen), die uit zijn synthesizer een compleet orkest tevoorschijn tovert.

Film / Films

Niet afgezaagd

recensie: Saw II

Na het onverwacht grote succes van Saw kon het uiteraard niet uitblijven dat er een opvolger zou komen van deze al bijna klassieke horrorfilm. Waar het eerste deel het met een budget moest doen van een miljoen dollar is dat bij deel 2 (2005) al verviervoudigd. Levert dit dan ook vier keer zoveel slachtingen op? Bijna.

Net als in het eerste deel zit er een aantal mensen opgesloten in een ruimte zonder dat in eerste instantie duidelijk is hoe men daar terecht is gekomen en waarom men daar zit. In Saw troffen we twee personen in een badkamer, nu zijn dat er acht in een bedompte kelder. En ook ditmaal is de seriemoordenaar Jigsaw degene die deze situatie heeft veroorzaakt. Jigsaw zou zichzelf niet zijn als hij niet her en der voor de acht slachtoffers valstrikken heeft opgesteld.

~

De succesformule van het eerste deel is ook in Saw II gehandhaafd. Jigsaw heeft een aantal dodelijke uitdagingen bedacht voor zijn slachtoffers, uitdagingen die onmenselijk maar niet onoverkomelijk zijn. Het zijn o.a. deze valstrikken die deze serie zo geliefd maakt bij het horrorpubliek. Daarnaast hebben de films een kenmerk dat je niet zo heel vaak tegenkomt in dit genre: een sterk plot. Net zoals in het eerste deel is ook nu de ontknoping weer verrassend. Alles valt aan het eind van de film op z’n plaats en krijgt betekenis.

Saw II heeft een beetje dat The Usual Suspects-effect: aan het eind wil je de film nog een keer zien om alle aanwijzingen nu wél op te pikken. Aanwijzingen die er wel degelijk zijn, maar die je tijdens de eerste keer dat je de film bekijkt totaal over het hoofd ziet. En dat maakt Saw II tot zo’n geslaagde film: achteraf blijkt alles gewoon te kloppen, op de harten van een aantal slachtoffers na.

Twee schijfjes

Het is dan ook maar goed dat deze film nu op dvd is uitgebracht, zodat je alles nog eens goed kunt bekijken. Het mooie van dvd is dat je de film kunt stilzetten en beeldje voor beeldje kunt afspelen om zo al de aanwijzingen goed in je op te nemen. De uitgave die Universal nu op de markt brengt bevat twee schijfjes met materiaal. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat disk 1 de moeite meer dan waard is, maar disk 2 een beetje teleurstelt. Op het eerste schijfje bevinden zich de film zelf én het commentaar van regisseur Darren Lynn Bousman en de acteurs Donnie Wahlberg en Beverly Mitchell. Zeker het commentaar van dit drietal is een ware openbaring voor de kijker. Diverse achtergronden, cameo’s en verborgen aanwijzingen passeren hier de revue.

~

Disc 2 valt daarbij eigenlijk een beetje in het niets. Ten eerste door de beperkte lengte van een klein halfuur en ten tweede vanwege de inhoud van de extra’s. Er is een featurette, uitleg over de vallen van Saw II, een stukje over special effects en een vergelijking tussen het storyboard en enkele daadwerkelijke fragmenten. De storyboardvergelijking is niet bepaald onderhoudend en de featurette bevat voornamelijk zaken die in het stuk over de uitleg van de vallen ook voorkomen. Al met al zijn er op disk 2 dus maar twee noemenswaardige extra’s te vinden. Deze zijn dan misschien wel weer de moeite waard, maar beslaan echter slechts 21 minuten speeltijd.

Koopje

Saw II is een waardige opvolger van Saw en bezit duidelijk meer vaart dan het eerste deel. De drie miljoen extra die in de film gestopt zijn hebben hun uitwerking gehad. Hoewel vier miljoen uiteraard nog steeds een gering budget is (The Omen deed het met zo’n zestig miljoen) heeft men met inzet en toewijding dit financiële gemis duidelijk goedgemaakt. Ook nu heeft men, net als bij het eerste deel, in korte tijd op één locatie gefilmd. Het blijkt dus wel weer dat geld en exotische locaties niet verbonden hoeven te zijn met het maken van een succesvolle film. Maar dat wisten we al sinds The Blair Witch Project.

Boeken / Fictie

Van luizen en mensen

recensie: Elif Shafak - Het Luizenpaleis

Zelden getuigde een boek van zoveel sprankelende vertelkunst als Het luizenpaleis van Elif Shafak. In de roman, die bij momenten meer weg heeft van een verhalenbundel, portretteert de Turkse schrijfster de uiteenlopende levens van de bewoners van het Luizenpaleis, een anoniem flatgebouw in Istanbul. Zowat heel de Turkse samenleving lijkt er samen te hokken – van de student Sidar en zijn hond Gaba in de kelder over de tweeling Cemal en Celal in hun kapperszaak, tot de obsessieve poetsvrouw Tijen Spic & Span op de bovenste verdieping. Het resultaat is een sublieme verzameling van tragikomische verhalen over het leven in een moderne grootstad.

Het Luizenpaleis is geen klassiek flatgebouw. Waar de meeste appartementsblokken een opeenstapeling van identieke flats lijken, zijn er in het Luizenpaleis geen twee verdiepingen identiek. Net zo is het met de bewoners gesteld: ze zijn allen wel op dezelfde plaats verzeild geraakt, maar hun levens vertonen amper overeenkomsten. Of het nu echter om gescheiden mannen, bedrogen echtgenotes of gekwetste minnaressen gaat, Elif Shafak zet ze allen even onvergetelijk neer. Steeds weer vallen haar beschrijvingen op door hun perfecte mix van levenswijsheid en humor.

Neem nu Shafaks biologische classificatie van mannen, met onder andere de superfamilie der ‘Gedurige Mopperaars over hun huwelijk’, daaronder de familie der ‘Desondanks Dralenden inzake Echtscheiding’, en ten slotte de onderfamilie van ‘Strevers naar Verandering met Behoud van het Aanwezige’. Shafak weet haar vinger te leggen op de kleine kantjes van haar personages, en schildert op een zowel grappige als confronterende manier de hele Turkse samenleving. Het spreekt voor zich dat ook de vrouwen niet aan haar scherpe pen ontsnappen: Shafaks beschrijving van de verschillende vormen van – al dan niet obsessief – schoonmaken is bijvoorbeeld om duimwn en vingers bij af te likken.

Ongedierte en afval

Ondanks die verscheidenheid aan personages zijn er toch twee elementen die de appratementen in het Luizenpaleis met elkaar verbinden. Om te beginnen is er het ongedierte: terwijl het hele gebouw al geterroriseerd wordt door kakkerlakken, krijgt de obsessieve poetsvrouw Tijen Spic & Span nog eens te horen krijgt dat haar dochter luizen heeft. Het leidt tot haar zoveelste poetsaanval. Ten tweede hangt overal een penetrante geur van afval. Die komt voort, zo denken de bewoners althans, uit de berg vuilnis die de buren elke dag opnieuw naast het gebouw achterlaten. Zowel dat ongedierte als die afvalgeur symboliseren de armoede van de bewoners, of misschien breder, het verval van de stedelijke samenleving waarvan zij deel uitmaken. Ook wanneer ze op het einde achterhalen dat de bron van de stank niet buiten, maar binnen de muren van het Luizenpaleis ligt, kan je dat makkelijk symbolisch interpreteren en naar de hele maatschappij uitvergroten.

Wie op een dergelijke manier een hele cultuur in kaart wil zetten, heeft vanzelfsprekend aan één verhaallijn niet genoeg. Aanvankelijk neigt Het luizenpaleis dan ook meer naar een verhalenbundel waarin elk verhaal een ander aspect van de samenleving beschrijft. Na een tijdje worden de afzonderlijke hoofdstukken echter korter en gaan de verhaallijnen elkaar regelmatiger kruisen. Zowel aan het begin als aan het einde van de roman komt daarenboven ook de verteller nog eens zelf aan het woord. Spijtig genoeg komt het grotere kader waarin die de verhalen plaatst, enigszins geforceerd over. Dat laatste geldt gelukkig niet voor Shafaks stijl: de soms lange zinnen en uitvoerige beschrijvingen schaden de vlotte leesbaarheid van de roman op geen enkel moment.

Het is wel duidelijk dat Elif Shafak de contrasten niet schuwt. Ze bouwt een roman op uit een reeks verhalen, stapelt tegen een achtergrond van stank de meest frisse beschrijvingen op en perst een hele samenleving samen in een flatgebouw. Dat die hele krachttoer bijna vijfhonderd pagina’s in beslag neemt, is enkel goed nieuws te noemen.

Boeken

Filmtheorie goes digital

recensie: Sean Cubitt - The Cinema Effect

Als filmtheoreticus uit Nieuw-Zeeland moet je wel een bijzonder standpunt hebben, wil je een beetje doorbreken. En inderdaad The Cinema Effect van Sean Cubitt wordt omschreven als een uiterst originele en boeiende kijk op film. Maar de belofte van een frisse nieuwe invalshoek vanuit het digitale tijdperk wordt niet ingelost.

De filosofieën van de filmtheorie zijn net zoiets als het denken over onze hersenen; elk tijdperk kent z’n eigen model. Eerst is het brein een raadsel, in de Middeleeuwen lijkt het een trechter voor goddelijke inspiratie, na de mechanisatie een groot raderwerk, vervolgens een telefooncentrale, en tegenwoordig een computer met ontelbare verbindingen die elektrische boodschappen afvuren.

Pixel, cut & vector

Cubitt analyseert films middels een vergelijkbaar modern digitaal jargon. Pixel, cut & vector zijn niet karakters in de aanstaande remake van Tron (hacker wordt first person shooter, 1978), maar theoretisch gereedschap voor analyse van elke film die ooit gemaakt is. Cubitt bouwt hiermee voort op enkele bestaande theorieën, met name op de categorieënleer van wiskundige/filosoof C.S. Peirce: ‘firstness’, ‘secondness’ en ’thirdness’, grofweg overeenkomend met ‘zien, herkennen en begrijpen’. Peirce wordt er ook veelvuldig bijgehaald, maar hoe (en waarom) Cubitt de vertaalslag maakt naar moderne begrippen als pixel, cut & vector blijft onduidelijk.

Maar goed, levert het dan wat op? In de eerste plaats een volstrekt onbegrijpelijke introductie en idem conclusie. Daartussen is het ook één grote filosofische brei van academische terminologie, onnavolgbare metaforen, knappe zinsconstructies en citaten van tientallen theoretici. In deze brei, ontstaan uit ruim 20 colleges, zitten een paar diamantjes zoals redelijk leesbare analyses van Peckinpahs The Wild Bunch en Pat Garrett & Billy the Kid en van Snake Eye, Batman en Blade Runner. Ook dwarsverbanden ontbreken niet: tussen Groundhog Days en Lola Rennt, The Truman Show en The Matrix en tussen Twelve Monkeys en Memento.

La Sortie des Usines (1895)
La Sortie des Usines (1895)

La Sortie des Usines

De eerste film die Cubitt beschrijft is La Sortie des Usines (1895) van de gebroeders Lumière. Zo ongeveer ook de eerste film uit de geschiedenis. De gebroeders lieten tijdens hun pionierswerk liever niks aan het toeval over, dus kozen ze iets dat op een voorspelbaar tijdstip begon en dat minutenlang beweging garandeerde: Het verlaten van de fabriek door de arbeiders, de fabriek waar hun filmmateriaal werd geproduceerd.

Maar Cubitt gelooft niet in praktische overwegingen en filosofeert er vijf pagina’s op los over de legitimiteit van het afbeelden van de arbeidersklasse, de sociaal maatschappelijke relevantie en de opkomst van de stedelijke vrijetijdsindustrie. Dat is slechts een verschil in opvatting, maar het probleem is, dat volgens Cubitt álles voor iets anders staat. Tijd = objectiviteit = het pre-individu = tijdloos. Beweging = subjectiviteit = het individu = (nood)lot. Dat komt de duidelijkheid niet ten goede.

The Abyss (1989)
The Abyss (1989)

The Abyss

Een lang citaat zal de toon van het boek goed weergeven. We nemen The Abyss (1989), 230 pagina’s na Sortie. En wel de keerpuntscène in deze spannende diepzeefilm van James Cameron: het eerste contact met een wezen van een andere beschaving. Het glooiende camerawerk en de enerverende snit maken plotseling plaats voor traditionele camerastandpunten en editing. Hiermee wordt het unieke van de scène benadrukt en krijgt het bijna een journalistiek karakter, alsof het om een historisch interview gaat. Wat zegt Cubitt hierover?

The pseudopod presents itself first as a graphic, a formless firstness, which is the infinity of possible permutations, reversing the historical movement from event to sign. This is why the editing is so hard and so classical. […] The series then returns to the base priciple of the pixel: movement. Despite the temptation to read cinematic movement as fragmentary, the digital deploys the invisibility of the intervals, in the terminology Deleuze (1986) derives from Vertov, to recreate the vector as what Jonathan Crary (1986) identifies as distraction, Leo Carney (1998) as drift. […] This is magical, but it is neither the magic of the illusion of life, nor of the awareness of trickality, nor yet of the endlessness of the graphical vector: rather it is the delight in the illusory perception of illusion.

Uiteindelijk is er maar weinig dat Cubitt duidelijk maakt met zijn boek. Eenmaal uit, voelt het alsof je een semantische circusact voorgeschoteld hebt gekregen, zonder interessante conclusies of werkelijk nieuwe inzichten te zijn tegengekomen. Het is een grote gatenkaas, alleen geschikt voor de enkeling die verslaafd is aan filmtheorie met een hoog filosofisch gehalte. De gemiddelde filmliefhebber heeft er net zoveel aan als aan een remake van Tron.

Muziek / Album

Bloeiende tuin door een goede tuinman

recensie: Zero 7 - The Garden

Wat een meesterzet van Zero 7 om González als zanger te vragen! Dat is de logische reactie als je het nieuwe album The Garden van de Britse loungegrootmeesters hoort. González is het snoepje van de verzamelde muziekpers sinds de Sony Bravia-televisiereclame waarin zijn single prominent figureerde. En niet alleen de pers is weg van hem. Onlangs trad de Argentijns-Zweedse singer/songwriter in Londen op voor duizenden mensen.

~

González vragen is dus een kwestie van goede marketing. Toch blijkt het, in het geval van Zero 7, allemaal wat anders te liggen. Henry Binns en Sam Hardaker, de breinen achter het collectief, legden een paar jaar terug al contact met José González, ver voordat zijn naam op ieders lippen lag. Vaste Zero 7-zanger Mozez die op de twee voorgaande albums When It Falls (2004) en Simple Things (2001) te horen was, heeft het tegenwoordig te druk met zijn solocarrière. Bovendien was Zero 7 altijd al een project met allerlei sessiemuzikanten en wisselende zangers/zangeressen.

Air

Ooit werd Zero 7 neerbuigend omschreven als een cloon van Air, de Franse groep die begin jaren negentig het loungetijdperk inluidde met het album Moon Safari. Het was een onzinnige vergelijking die eigenlijk alleen hout sneed vanwege de liefde die beide duo’s destijds hadden voor de Fender Rhodes-piano en seventiesmuziek.
Maar waar Air na Moon Safari nooit meer een evenwichtig album heeft gemaakt, leverde Zero 7 al twee fantastische albums af. Nu komt daar een derde bij, want The Garden is een schitterende plaat die per draaibeurt aan diepte wint.

Vergeleken met When It Falls heeft de synthesizer een prominente rol gekregen, zonder dat dat ten koste ging van het organische en warme geluid. Integendeel zelfs, want ondanks de aanwezigheid van drumcomputers en keyboards zou je met een beetje goede wil The Garden als het folky album van Henry Binns en Sam Hardaker kunnen omschrijven. Ze geven ook zelf toe dat iemand als Sufjan Stevens van grote invloed was. De aanwezigheid van González en ‘southern belle’ Sia Furler doen de rest.

Prairie

Throw It All Away bijvoorbeeld ademt helemaal de sfeer van het stoffige zuiden. Je ziet de losgeraakte struiken als het ware over de prairie voorbij rollen als Furler met knauwend accent ‘Cash it in and throw it all away’ zingt. En dan hebben we het nog niet eens over die banjo in dat bewuste nummer gehad! Daar tegenover staan elektronische nummers als het uptempo You’re My Flame en het met tacky orgeldrumbeat ondersteunde bossanova nummer Today, waarin González bewijst meer te kunnen dan alleen ingetogen gitaarliedjes zingen.

The Garden is een tuin van overvloed waarmee Zero 7 zich definitief vestigt in de eredivisie van de loungepop. Met González als voorbeeldige tuinman.

Medio augustus speelt Zero7 op Lowlands.