Scabreuze fabel geen entertainment
Toen David Mamets toneelstuk Edmond in 2003 in London opgevoerd werd, was de positieve respons vooral gericht op hoofdrolspeler Kenneth Branagh, die voor het eerst in elf jaar weer op de bühne stond. In de wisselende kritieken die Stuart Gordons verfilming uit 2005 ten dele vielen, werd ook vooral William H. Macy’s intense vertolking geprezen; commentaar op de kwaliteiten van het stuk en de film was zeldzaam.
Dit is niet verwonderlijk, want Mamets tekst (uit 1982) is niet bepaald publieksvriendelijk. In één akte van 23 korte scènes laat hij de titelfiguur een tocht door de straten van New York ondernemen. Na een gesprek met een waarzegster verlaat Edmond zijn vrouw en gaat hij de straat op. Zijn frustraties bij een aantal pogingen tot betaalde seks slaan al gauw om in razernij, racisme, homohaat, mysoginie en geweld. Ondertussen uit hij volstrekt nietszeggende filosofische mijmeringen tegenover iedereen die ze horen wil. Edmond eindigt in de gevangenis, met de zwarte celgenoot die hem onteerde, maar met wie hij nu gelukkig en vredig het bed deelt.
Bevrijding
Aangezien karakterisering, causaliteit en geloofwaardigheid volledig ontbreken, ligt het voor de hand deze scabreuze fabel als ironische satire te lezen. Edmonds haat slaat om in liefde, zijn angst in verlangen, zijn emancipatie in domesticatie. De burgerlul volgt voor het eerst voor zijn zelfzuchtige instincten, en is na een reeks uitbarstingen en een scala aan overpeinzingen weer terug bij af, geen steek wijzer. Hij verlaat zijn vrouw, om te eindigen als seksuele slaaf van een zwarte – de ultieme nachtmerrie, die als bevrijding lijkt te werken. Maar hij ligt nog steeds over existentiële vraagstukken te peinzen.
Het aparte aan de verfilming is dat de verschillen met het toneelstuk opzettelijk miniem zijn. Gordon en Mamet (die zelf het scenario schreef) hebben ervoor gekozen niet alleen de korte scènes en de tekst vrijwel tot op de letter intact te laten, maar ook om de dialogen en acteerprestaties zo theatraal mogelijk te houden. De sterkte van Mamets stukken ligt normaal gesproken in de even vloeiende als snedige replieken, maar anders dan in de meeste verfilmingen van zijn scripts (Glengarry Glen Ross, Heist, Spartan) blijven ze hier puur artificieel en afstandelijk. Geen moment doen hier de acteurs in de gesprekken en confrontaties concessies aan een publiek dat een orthodoxe filmwerkelijkheid verwacht. En het New Yorkse straatbeeld van de jaren 80, met zijn stereotiepe pooiers en zwendelaars, is in de film op geen enkele manier gemoderniseerd. De cameravoering en enscenering is ook nog eens grotendeels zo sober als mogelijk.
Letterlijk
Die minachting voor de wetten van de commerciële film maakt van Edmond een ironische constructie, die weigert zich als entertainment te laten bekijken en de kijker op dezelfde manier als het toneelstuk uitnodigt om betekenis te zoeken. Dit maakt van Edmond in al zijn bizarre ontoegankelijkheid gek genoeg de meest voor de hand liggende verfilming: een letterlijke adaptatie die de artificialiteit van het toneelstuk in stand houdt. De film laat zich om dezelfde reden echter geen moment serieus nemen. Edmond is nooit meer dan een gevatte toneelverfilming, met thematiek die niet bedoeld is om te beklijven. Ook Macy, die uitstekend acteert, kan geen diepgang geven aan een film die nooit buiten beperkte conceptuele grenzen wil treden.
Stuart Gordon, vooral bekend in horrorkringen door zijn samenwerkingen met Brian Yuzna (onder andere Re-Animator), werkte in de jaren zeventig al eens samen met Mamet, en heeft zelf ruime ervaring met experimenteel theater. Zijn vorige speelfilm was ook al zo gewaagd en compromisloos: het hier helaas nooit uitgebrachte King of the Ants was een extreem ‘intellectueel’ drama, met een vette knipoog vermomd als goedkope pulp. Om Edmond als meer te zien dan als puur curiosum, zul je de film dus moeten beschouwen in het kader van Stuart Gordons excentrieke oeuvre.
De kale dvd van Paradiso bevat helaas geen enkele van de uitvoerige extra’s die de Amerikaanse editie wel sieren.