Film / Films

Romeo en Julia in de periferie

recensie: La Petite Jérusalem

Met een shot dat doet denken aan Kassovitzs La Haine slingert regisseur Karin Albou ons de film in: de camera vliegt langs filosofiestudente Laura (Fanny Valette) en van daaruit zweven we over de joodse wijk La Petite Jérusalem in Parijs. Een slechte buurt, net als alle Parijse voorsteden, als we de berichtgeving mogen geloven. ’s Avonds op straat ben je je leven niet zeker, en op klaarlichte dag kun je zomaar tegen een pogrom aanlopen.

~

Laura woont wel in die wijk, maar houdt zich niet bezig met de verslechterende situatie. Het is al moeilijk genoeg haar Tunesische working class familie uit haar kamer te houden. Haar orthodox-joodse gezinsleden worden een beetje zenuwachtig van Laura’s gedweep met Immanuel Kant, de bekende filosoof, wiens werk aanmoedigt tot vrij en onafhankelijk denken. Het dweepzieke heeft Laura van geen vreemde: zus Mathilde (Elsa Zilberstein) kent geen ander gespreksonderwerp dan de Thora, en moeder (Sonia Tahar) probeert Laura koste wat kost te koppelen aan die leuke co-assistent.

Dwepen met Kant

“Ik wil geen romanticus zijn”, zegt Laura nog, maar je hebt het niet altijd voor het kiezen. Ze is direct verkocht als ze de mysterieuze Djamel (Hédi Tillette de Clermont-Tonerre) ziet tijdens haar vaste avondwandeling (dat dwepen met wandelfanaat Kant is soms een beetje gekunsteld, maar zo’n type is Laura nu eenmaal). Verder dan een uitgebreide baltsdans kan de verkikkerdheid natuurlijk niet gaan, want Djamel is moslim, en illegaal en wat dies meer zij. Even dreigt het Romeo en Julia in de banlieue te worden.

~

Gelukkig houdt regisseur Albou genoeg ballen in de lucht om eenzijdigheid te voorkomen, niet voor niets won La Petite Jérusalem in 2005 een belangrijke scriptprijs in Cannes. Laura heeft meer problemen dan de liefde alleen, en ook de roestige relatie tussen zus Mathilde en haar man Ariel (Bruno Todeschini) komt uitgebreid aan bod. Vooral Mathilde lijdt onder (haar eigen strikte interpretatie van) de joodse wet – en dus zoekt Ariel ’t bij een andere vrouw. Waarna Albou kan schmieren met een prachtige scène over de regels en vrijheden binnen het joodse geloof: een gesprek met een vertrouwensmevrouw is zo in- en inmenselijk dat je wel wilt zingen.

Wie zinnelijke cinematografie, geheimzinnige beelden en sprongen in de tijd verdraagt, kan zich hier niet aan vertillen. Maar de film kabbelt een aantal zeer emotionele weken of maanden mee met het gezin – dus wellicht is La Petite Jérusalem niet geschikt voor de formuleminnende medekijker.