Theater / Voorstelling

“Don’t fuck with Medea”

recensie: MUZtheater - Medea

.

Medea: vrouw, moeder, geliefde, monster, slachtoffer, moordenares. De drijfveren van deze vrouw om haar kinderen te vermoorden zijn door de jaren heen op talloze wijzen geïnterpreteerd. Was het jaloezie, wraak, onmacht? Wat de reden ook moge zijn, één ding is duidelijk: “Don’t fuck with Medea”.

~

Medea is de Griekse tragedie van Euripides uit het jaar 431 voor Christus over de gedoemde liefde tussen Jason en Medea. Met haar toverkunsten helpt Medea Jason het Gulden Vlies te stelen waarna zij terugkeren naar Korinthe. Jason wordt echter verliefd op koningsdochter Glauke en laat Medea vernederd achter. Actrices Jaike Belfor en Urmie Plein brengen het verhaal van Medea nu tot leven door in de huid te kruipen van de min, Medea’s twee kinderen en Medea zelf. Twee verhaallijnen lopen zo door elkaar, namelijk de laatste tragische uren van Medea voor de moord op haar kinderen en de liefdesgeschiedenis van Jason en Medea en hun avonturen verteld door de twee kinderen wanneer zij “argonautje spelen”. Zo worden dramatische scènes afgewisseld met humor waardoor het verhaal een interessante dynamiek meekrijgt.

Luchtig

Wat deze interpretatie van Medea onderscheidt van haar voorgangers, is de manier waarop een zwaar en dramatisch verhaal vol verdriet, haat en moord toch op een luchtige manier wordt vertoond. Dit komt door de afwisseling van dramatische scènes met Medea en humoristische scènes waarin de kinderen de hoofdrol spelen. Het dramatische gedeelte wordt met veel overtuiging, en daardoor ook grotendeels zeer overtuigend, gebracht. Wanneer de kinderen op de voorgrond treden, verandert de toon van het stuk echter onmiddellijk. De jeugdige manier van spelen is doordrongen van de maar al te herkenbare rivaliteit tussen broers die vaak voor komische taferelen zorgt. Soms is deze humor zeer subtiel en zichtbaar in een enkele blik of gebaar en dan weer ligt het er wel heel dik bovenop met slapstickachtige taferelen, maar vrijwel iedere keer werkt het spel ontwapenend en gaat het publiek er compleet in mee.

~

Minimaal decor

Het MUZtheater krijgt weinig hulp van opzichtige decors of ingewikkelde stellages in de kleine studio, maar de ruimte wordt zeer goed gebruikt. Op de achtergrond is een (op het Gulden Vlies geïnspireerd?) doek gespannen waar met licht en schaduw soms scènes worden uitgebeeld. Muziek speelt ook een belangrijke rol. Spannende muziekjes maken de scènes met de kinderen extra grappig en doen ook de stilte in de dramatische scènes beter uitkomen. Enkel het aan achttiende-eeuws Engeland denkende deuntje aan het begin en einde van de voorstelling is een beetje misplaatst en verbreekt de betovering van het indrukwekkende verhaal. De enkele rekwisieten worden leuk gebruikt. Het in de zee strooien van poppenarmpjes en –beentjes naar een rij van gekleurde speelgoedbootjes, bijvoorbeeld, leidt tot een humoristische verbeelding van de gruwelijke gebeurtenis die daar in werkelijkheid achter schuil gaat. Zo dragen decor, muziek en rekwisieten alle hun steentje bij aan de dynamiek van het stuk.

Al met al is Medea een zeer interessante voorstelling die met simpele middelen een dringende indruk weet te maken. De vrouw Medea wordt neergezet zonder haar direct te veroordelen, maar ook zonder af te doen aan de gruwelijkheid van haar handelingen. “De jongens zijn Jasons onsterfelijkheid,” zei de min en wat Medea’s drijfveren ook zijn geweest, met haar daad heeft Medea Jason een ongeneesbare wond toegebracht. En of ze nu handelde uit haat of liefde, uit jaloezie of verdriet… nobody fucks with Medea.

Medea speelt nog t/m 25 april in verschillende theaters in Nederland. Klik hier voor de speellijst.

Boeken / Non-fictie

De gentleman-provocateur

recensie: Sebastian Haffner - Kanttekeningen van een rationele profeet (vertaling: Margreet de Boer, Jacqueline Godfried en Ria van Hengel)

.

Elegantie, tegendraadsheid, humor: de meesten zullen deze begrippen wellicht niet met de Duitse geschiedenis associëren. Ze zijn echter wel van toepassing op Sebastian Haffner, de grootste onder de chroniqueurs van het twintigste-eeuwse Duitsland. Met Kanttekeningen van een rationele profeet verschijnt voor het eerst een bundeling van de korte beschouwingen van deze Duitse journalist en historicus. 

Tot een mislukte Oostenrijkse schilder zijn plannen in januari 1933 voorgoed in de war gooide, leek de als Raimund Pretzel geboren Sebastian Haffner voorbestemd voor een carrière als jurist en politicus. Waar Hitler zijn artistieke ambities voor zijn politieke verruilde, koos Pretzel voor de omgekeerde weg. Zijn baan aan het Berlijnse gerechtshof zegde hij vaarwel, waarop hij zich omschoolde tot één van de meest fijn- en scherpzinnige essayisten van de voorbij eeuw.

Weense mislukkeling

Na de Kristallnacht van 1938 reisde Pretzel zijn Joodse vriendin Erika Landry achterna naar Londen. Om zijn in het Derde Rijk achtergebleven familie niet in gevaar te brengen, nam hij het pseudoniem Sebastian Haffner aan: ‘Sebastian’ naar Johann Sebastian Bach en ‘Haffner’ naar de gelijknamige symfonie van Mozart. Aan de zijde van kanonnen als George Orwell en Arthur Koestler schreef hij voor de Britse krant The Observer. Zijn column ‘Profiles’, waarin hij de kopstukken van de Nazi-partij analyseerde, maakte hem tot een beroemdheid.

Na zijn terugkeer in Duitsland (in 1954) werkte de zelfbenoemde “gematigde conservatief met sympathie voor links” onder meer voor Die Welt en later voor Stern en Konkret. Maar zijn definitieve gooi naar onsterfelijkheid bewaarde de schrijver tot na zijn journalistenpensioen. In 1978 publiceerde de dan al bejaarde Haffner zijn Anmerkungen zu Hitler (Kanttekeningen bij Hitler), een nog altijd ongeëvenaarde ontrafeling van het mysterie Adolf Hitler. Het boek zorgde voor een schok in Duitsland: nog nooit eerder had iemand het aangedurfd om behalve Hitlers misdaden ook zijn prestaties en successen onder de loep te nemen. In nauwelijks 200 pagina’s maakte Haffner aanschouwelijk hoe die aanvankelijke “obscure mislukkeling” uit Wenen op had kunnen klimmen tot de beruchtste tiran uit de geschiedenis.

Lillende vleesbal

Even sierlijk en scherpzinnig als Anmerkungen zu Hitler zijn de beschouwingen in Kanttekeningen van een rationele profeet. Hierin ontvouwt Haffners talent om de Duitse geschiedenis terug te brengen tot voor iedereen te begrijpen brokken zich op grandioze wijze. Met achteloos gemak voert Haffner de lezer langs de Wereldoorlogen, de Spiegel-affaire, de Oost-Duitse arbeidersopstand van 17 juni 1953 en naoorlogse grootheden als Adenauer en Schumacher.

Zijn profielschetsen van de Nazi-leiders zijn meer dan zestig jaar na datum nog altijd meesterstukken. Hitler, Himmler, Goebbels, Speer – Haffner portretteert hen als waren het personages in een roman. Goebbels, het “eeuwig verkeerd begrepen, miskende genie” dat in Hitler zijn redding vond en uitgroeide tot de hogepriester van “de zwarte kunst van leugens en bedrog”. Göring, die “lillende, dikke, verwende vleesbal” met zijn “oud-Romeins-decadente verwijfde liefde voor het eigen overvoerde slobberige lichaam”. Himmler, de “burgerman die demon werd” en Hitler in wreedaardigheid naar de kroon stak.

Aan Adolf Hitler wijdt Haffner begin 1943 zijn meest interessante observaties. Hitler is oninteressant geworden, begint Haffner zijn beschouwing met kenmerkende tegendraadsheid, “een gevangene van het lot” die het als zijn laatste taak ziet ervoor te zorgen “dat Duitsland hem tot het bittere einde volgt over de steile weg omlaag naar het verderf”. Hitlers rol is uitgespeeld, Himmler en Speer zullen de nieuwe leiders van het Derde Rijk zijn. Die voorspelling is niet uitgekomen, maar het maakt Haffners relaas er niet minder boeiend op.

De dood van het huwelijk

Vermakelijk, maar ook niet uitgekomen, is Haffners voorspelling aan het eind van de jaren zestig dat zowel het huwelijk als de prostitutie op hun laatste benen lopen: “Het huwelijk heeft de seksualiteit nooit geheel aan banden kunnen leggen. In de duizenden jaren van zijn bestaan heeft in zijn schaduw altijd de prostitutie bestaan. De toekomstige liefdescultuur zal die schaduw misschien niet meer nodig hebben en niet eens meer verdragen. Samen met het oudste instituut zou ook weleens het oudste beroep van de wereld kunnen uitsterven.”

Nee, Haffner was geen Nostradamus. Het zij hem vergeven. Kanttekeningen van een rationele profeet is een prachtige aanvulling op Haffners rijke oeuvre en nog maar eens een blijk van het genie van een man die de geschiedenis in zijn vingers leek te hebben. Eleganter en uitdagender dan bij Haffner zal je de twintigste eeuw niet opgediend krijgen. Al met al dus een ideaal voorgerecht voor de beginnende Haffner-lezer. En daarna natuurlijk meteen door naar hoofdgangen als Het verhaal van een Duitser 1914-1933 en Kanttekeningen bij Hitler.

Muziek / Album

De veelzijdigheid van Eels

recensie: Eels – Meet the Eels

In twaalf jaar tijd bespeelde Eels vele stijlen, van pop tot hardrock en van bigband tot hiphop. Weinig popbands hebben een karakter dat zo veelzijdig is als dat van Eels. Op de cd Meet the eels worden alle zijden getoond.

Begin 2008 kwamen twee releases van de Amerikaanse band eels uit: Useless Trinkets en de hier besproken Meet the eels. De eerste is een verzameling b-sides en rarities. Meet the eels is een collectie van de 24 hoogtepunten van eels. Bijgevoegd is een dvd met twaalf clips van de band.

E + E + E = Eels

~


De band Eels kent slechts één constante factor: E. Deze prettig gestoorde man, ooit geboren als Marc Oliver Everet, kreeg bijna direct vanaf zijn geboorte een gitaar, een piano en een microfoon in zijn handen gedrukt en heeft deze sindsdien niet meer losgelaten. In 1992 en 1993 komt hij met twee solo-releases alvorens hij met drummer Butch en bassist Tommy Eels opricht. In 1996 komt het debuut met het tot popklassieker uitgegroeide Beautiful Freak. Het eerste album is vrij poppy en borduurt voort op de singer-songwriterachtige soloplaten van E.

Ieder daaropvolgend album heeft een ander, ‘eigen’ geluid. Weinig bands weten zichzelf zo van een andere kant te laten zien als Eels. Het tweede album, Electro-shock blues, is emotioneel zwaarder en er wordt meer gebruik gemaakt van elektronica. Op Daisies of the galaxy uit 2000 worden klassieke instrumenten als trompet en violen aan het intrumentarium toegevoegd. Het volgende album Souljacker (2001) is qua geluid steviger, een echte rockplaat. In 2003 volgt Shootenanny! een up-tempo popalbum welke in een paar dagen werd opgenomen als tussendoortje van het in 2005 verschenen dubbelalbum Blinking Lights. Aan dit laatste album werkte E zeven jaar en laat een band in topvorm horen met perfect afgewerkte nummers.

E does Missy

~


De veelzijdigheid van Eels wordt op Meet the eels benadrukt door de Missy Elliot-cover Get Ur Freak On. Dit normaal gesproken matige nummer wordt in een Eels-jasje zelfs enigszins verteerbaar. De diversiteit van Eels zit ‘m ook in het feit dat de bezetting rondom E haast geen album hetzelfde is. Voor elk album laat de frontman zich omringen door andere en vaak ook een ander soort muzikanten. Op een verzamelalbum als deze komt deze diversiteit duidelijk naar boven.

De lichte gestoordheid van E is goed terug te zien op de dvd. Twaalf clips welke stuk voor stuk als vaag en apart te bestempelen zijn. In Saturday Morning zien we E pannenkoeken bakken en verkopen, in Rags to Rags zien we de band in een reeks home video’s en in Last Stop: This Town zien we een wortel in E veranderen. Geen gebrek aan zelfspot en altijd excentriek.

Topact

Meet the eels geeft een goed overzicht van twaalf jaar Eels. Alle albums zijn vertegenwoordigd met een aantal nummers. Voor mij bewijst deze cd wat een topact Eels toch eigenlijk is. In twaalf jaar tijd weet Eels zich constant te vernieuwen zonder een slecht album de wereld in te sturen. Meet the eels is een prima startpunt om het werk van Eels te ontdekken. Voor de doorgewinterde fan is de dvd hetgeen dat dit album de moeite waard maakt. Aardig detail zijn de ontstaansverhalen van alle nummers in het uitgebreide boekje.

8WEEKLY

Een tijger in de zak

Artikel: Erfgoedinstellingen veilen ook in 2008 'museale' voorwerpen via eBay

.

Deze voorwerpen kosten natuurlijk wel handenvol geld tijdens het stoffig niksen. Een ander probleem van musea, die hun collecties alleen maar zien groeien, is het afnemen van beheerscapaciteit zoals opslagruimte. ‘Afstoten’ is dan ook hot in museumland. Gerenommeerde musea brengen hun verstotelingen naar eBay.

De kunst van het afstoten

Het ICN markeert schilderijen die worden afgestoten met een brandmerk op het spieraam. (Bron: Leidraad voor het Afstoten Museale Objecten, fotografie: ICN)
Het ICN markeert schilderijen die worden afgestoten met een brandmerk op het spieraam. (Bron: Leidraad voor het Afstoten Museale Objecten, fotografie: ICN)

Musea zijn arm en rijk tegelijk. Er is doorgaans een flinke subsidie nodig voor het beheren en toegankelijk maken van de waardevolle collectie. Het museum benoemt, als inhoudelijk specialist, het belang en relevantie van onderdelen uit de collectie, bijvoorbeeld in een collectieplan. Het is dus altijd het museum zelf dat de selectie maakt van objecten die voor afstoting in aanmerking komen. Het verkopen van de eigen collectie door een museum is dus tricky business, omdat de criteria van afstoten door de musea zelf worden opgesteld en hiermee slecht controleerbaar zijn. Het zou niet de eerste keer zijn dat met een openbare verkoop van kunst de nieuwe expositievleugel of de gouden handdruk van de vertrekkend directeur wordt gefinancierd. Deze horrorverhalen komen lang niet altijd uit de VS en dus is het overboord gooien van de verstekelingen in de collectie aan strenge procedures onderworpen. Die procedures zijn gebaseerd op een museale gedragscode die is opgesteld door de International Council of Museums (ICOM), de museumtak van UNESCO. In Nederland geldt dat zeer veel musea deze gedragscode onderschrijven met hun lidmaatschap van de Nederlandse Museumvereniging en/of ICOM.

Het afstoten van voorwerpen uit musea betekent trouwens helemaal niet meteen dat voorwerpen dan dus maar verkocht moeten worden. Volgens ICOM zou een museum eerst moeten proberen een passende plek te vinden bij een collega-erfgoedinstelling zodat voorwerpen beschikbaar blijven voor het publiek. Daarna kan gezocht worden naar andere publieke instellingen die de zichtbaarheid van de voorwerpen kunnen waarborgen. In het uiterste geval kan een museum kiezen voor verkoop of zelfs vernietiging van het af te stoten materiaal.

Onder de hamer

Henriëtte van der Linden, directeur ICN, treedt op als veilingmeester voor
Henriëtte van der Linden, directeur ICN, treedt op als veilingmeester voor
het eerste object bij de veiling van museale voorwerpen in het Venduehuis
te Den Haag op 23 oktober 2007. (foto: ICN)

Een van de erfgoedinstellingen die zich voor de taak gesteld ziet schoon schip te maken in de eigen collectie is het Instituut Collectie Nederland (ICN), een toonaangevend adviesorgaan dat zich bezighoudt met beheer en behoud van ‘roerend cultureel erfgoed’. Naast de functie van kenniscentrum beheert het instituut namens de staat een grote collectie die is ondergebracht bij bijvoorbeeld ambassades in het buitenland of bij Nederlandse musea. Na een zorgvuldige procedure, en conform de door ICN (in nauwe samenwerking met het museale veld) opgestelde Leidraad voor het Afstoten Museale Objecten (pdf), werden in 2007 een aantal voorwerpen verwijderd uit de collectie. Het ICN heeft vervolgens samen met een aantal Nederlandse musea een veiling georganiseerd – en zo gingen vorig jaar meer dan twaalfhonderd objecten op eBay onder de hamer. Het leverde de participerende partijen zo’n 83.000 euro op. Een groot succes. De volgende editie van de veiling zal later dit jaar plaatsvinden.

Dit moet toch wel een aanpak zijn waar iedereen gelukkig van wordt. De voordelen zijn, nogmaals: de door de staat gefinancierde musea stroomlijnen de eigen collecties en gebruiken het gemeenschapsgeld voor materiaal dat belangrijk is. Daar moeten we het eerst maar eens over hebben: dat belang. Blijkbaar was het object dat we nu over de museale kling willen jagen ooit wel belangrijk genoeg, namelijk toen het door het museum opgenomen werd. Wat is er vervolgens gebeurd? Is het voorwerp onherstelbaar aangeknaagd door de tand des tijds? Was die opname (koop, schenking, legaat, ruil) destijds al een grote vergissing? Is het aanvankelijke belang van het object uit het oog verloren of niet meer relevant? Of is het museum zélf veranderd, in plaats van het afgeschreven voorwerp? Ten slotte is het een gegeven dat elk voorwerp in de museumcollectie ook altijd iets zegt over de geschiedenis van het museum (en de collectie) zelf. Een onbeduidend museumstuk is volgens deze zienswijze een contradictio in terminis.

ICOM zegt: ‘zorg voor een perfecte documentatie als je gaat afstoten; een slecht gedocumenteerd object is een mysterie en een mysterie is misschien een schat’. Of, minder leuk: een lelijke bloedzuiger waar je net niet bij kunt: een voorwerp waarvan vaststaat dat het niet afgestoten mag worden, bijvoorbeeld door een overeenkomst met de schenker. Volgende vraag: wat is een goede documentatie? Kun je als museum wel beoordelen wat je wel en niet weet van een object en is het voor een museum vervolgens ethisch verantwoord om veel tijd en energie (en dus geld) te stoppen in het onderzoeken van de spulletjes die al in een zak bij de deur staan? Afstoten van de eigen collectie is voor een museum bepaald niet simpel.

Krokodillen en tijgers

Een ander, in mijn ogen groter probleem is specifiek voor deze museumveiling. De website van het ICN die doorlinkt naar eBay heet www.haaleenstukjemuseuminhuis.nl. ICN en partners suggereren met deze slogan dat de voorwerpen die geveild gaan worden museaal zijn. En dat, van alles dat je erover zou kunnen zeggen, zijn ze juist niet meer. Je haalt helemaal geen stukje museum in huis. Het materiaal is afgeschreven, afgestoten en dus niet langer onderdeel van een museale collectie en technisch gezien vergelijkbaar met de handel van een antiquair of kunsthandelaar. Afgestoten voorwerpen aanprijzen als museumobjecten is verwarrend en ongeveer net zo eerlijk als een ‘Lacostekrokodil’ in een hemd van de Zeeman naaien. Net echt, maar niet waar.

Veilingmeester Mark Grol in actie op veiling �Uit het depot�, van het Centraal Museum (2006). (Bron: Leidraad voor het Afstoten Museale Objecten, fotografie: Dea Rijper)
Gedeelte uit de website www.herplaatsingsdatabase van ICN: Musea kunnen hun af te stoten voorwerpen toevoegen ten behoeve van herplaatsing in een ander museum voordat overgegaan wordt tot verkoop.

Dat het museum een speciale glans, een soort betekenisvernis aan objecten toevoegt weten we al sinds pisbakken in musea kunstvoorwerpen werden. Kenneth Hudson is een theoreticus die vaak aangehaald wordt met zijn uitspraak: ‘a tiger in a museum is a tiger in a museum, not a tiger’. Hij bedoelt dat het museum geen neutrale opbergplaats van erfgoed is, maar dat de museale bestemming een actieve bijdrage levert aan de betekenis van een voorwerp. Het opnemen van een voorwerp in een museum is daarmee een handeling die het voorwerp wezenlijk verandert. Vanuit de museumbezoeker bekeken zou je kunnen zeggen dat een museum een techniek is om de bezoeker in een bepaalde modus van waarnemen, waarderen en reflecteren te brengen.

Geen splinternieuwe gedachten, maar relevant voor de beoordeling van de gang van zaken rond de Museumveiling. De betekenisverandering van voorwerpen door opname in een museum is een magisch, betekenisgenererend proces. Het is onvermijdelijk dat hier een waardeverandering mee gemoeid is. Door die waarde in geld uit te drukken wordt het museum – of de ‘musealiteit’ zelf – een merk waar men graag voor betaalt. Wat gebeurt er precies als een voorwerp vervolgens wordt afgestoten? Was de hele museale episode van het voorwerp een sterfdroom bij een zwavelstokje? Nee. Deze voorwerpen bezitten de museale patina toch wel, het museale verleden is onlosmakelijk met het voorwerp verbonden. En daarnaast, we kunnen toch moeilijk niet zeggen dat dit materiaal uit het museum afkomstig is? Dat zou pas echt behoorlijk onethisch zijn. Het aan lager wal geraakte voorwerp is officieel geen ‘stukje museum’ meer, maar blijkbaar heeft het museale aura toch een bepaalde waarde.

En dus zouden de eisen van transparantie die aan de procedures van afstoting worden gesteld, er ten minste toe moeten leiden dat de opbrengst uit ‘musealiteit’ los wordt gezien van de marktwaarde, hoe moeilijk dat ook is. Het museum heeft namelijk waarde geproduceerd én te gelde gemaakt. Mijn voorstel is dan ook: het museum dat de eigen collectie verkoopt, betaalt over het deel van de opbrengst boven de marktwaarde gewoon omzetbelasting. Zodat iedereen vanaf nu weet:

A tiger that used to be in a museum, is a tiger that used to be in a museum, not a tiger.

Op dit moment bereidt ICN de volgende internetveiling voor met nieuwe participanten. Voorafgaand aan de veiling worden de objecten aangeboden op de ICN-herplaatsingsdatabase. Lees meer over de veiling en het afstoten van museale collecties op www.icn.nl.

Film / Films

K.I.S.S.

recensie: Love in the Time of Cholera

.

Was de primaire doelstelling van de verfilming van Love in the Time of Cholera het creëren van kunst die kunst nabootst, het fabriceren van een visueel equivalent van Márquez’ magisch-realistische wereld? Gezien de investering van vijftig miljoen dollar en het eindresultaat lijkt dit onwaarschijnlijk. Zo’n investering staat meestal garant voor artistiek compromis en middelmaat. Dit Spaanstalige meesterwerk (gesitueerd in de schitterende Colombiaanse stad Cartagena) is niet in die taal verfilmd, wat de vermoedens versterkt dat producent Scott Steindorff eerder een commerciële blockbuster voor ogen had.

Cartagena werd eeuwen geleden rijk als veilige haven voor de Spaanse conquistadores. Alles ademt Spaans, maar investeerders ademen uitsluitend boxoffice gewin en eisen een Engelstalig produkt. Steindorff kwam tot een curieus compromis: de acteurs moesten Engels leren spreken met het ritme en de klank van het noord-Colombiaanse Costeño-dialect.

~

Cartagena, 1880. De achttienjarige Florentino (Unax Ugalde, later gespeeld door Javier Bardem) ontmoet de dertienjarige schoonheid Fermina (Giovanna Mezzogiorno), en wordt getroffen door de bliksem van eeuwige liefde. Fermina’s vader (John Leguizamo) keurt de relatie af en zweert de tortelduiven uit elkaar te houden. Fermina trouwt met de beschaafde arts Juvenal Urbino (Benjamin Bratt). Florentino beleeft daarna vijftig jaar spirituele eenzaamheid – enigszins verzacht door een uitzinnig seksleven – maar spiritueel blijft hij Fermina trouw. Als Fermina 72 is sterft haar man. Op de dag van de begrafenis verschijnt Florentino om zijn eeuwige trouw te beloven. Een woedende Fermina stuurt hem weg.

Zuid-Amerikaanse kermis

Het verfilmen van werk van Nobelprijswinnaar Gabriel Garcia Márquez, met zijn complexe personages en hun uitgesponnen zielenleed, is geen sinecure. El Coronel No Tiene Quien Le Escriba (De Colonel krijgt Nooit Post) uit 1999 wordt algemeen gezien als een geslaagde poging. Maar volgens vele critici was een film van een volmaakt afgeronde roman als Cholera, met zijn spanningsboog van 54 jaar, schier onmogelijk. Geconfronteerd met die onmogelijkheid gaat Hollywood zonder schroom over tot het beproefde Plan B, de K.I.S.S. Methode (Keep It Simple & Stupid). Een bonte en uitbundige Zuid-Amerikaanse kermis, losjes gebaseerd op Cholera, moest het worden. Iets in de geest van de ‘Hollywood op z’n Frans’ prent Chocolat (2000), met Juliette Binoche en Johnny Depp. Ziehier de metamorfose van een Spaanstalig historisch drama tot een Engelstalige Hollywood RomCom met Spaanse accenten. Van kunst die kunst nabootst raken tenslotte de investeerders hun centjes kwijt.

~

De vorm is om door een ringetje te halen: prachtig aangekleed en vol met oogverblindende locaties. De lawaaierige regie van Engelsman Mike Newell (Four Weddings and a Funeral), vol vermoeiende Latijnse clichés, overtuigt echter geen moment (en hoeveel melancholiek tokkelende Spaanse gitaren kan een mens verdragen?). Er is miscasting op grote schaal: John Leguizamo (Fermina’s vader) staat met stip bovenaan. Javier Bardem, die Florentino op latere leeftijd speelt, was in Mar Adentro (2004) briljant, maar hier is hij vaak onbedoeld komisch. Zijn tegenspeelster, de Italiaanse Giovanna Mezzogiorno, zal slechts bij haar moeder gevoelens van eeuwige liefde oproepen.

Het scenario is belabberd. In bed krijgt Fermina van haar gretige eega Juvenal te horen: “I am going to give you a lesson in love.” Ook tenenkrommend: “The only regret I have in dying is that I can’t sing at my own funeral.” De dader, de Zuid-Afrikaanse scenarist Ronald Harwood, won voor Polanksi’s The Pianist (2002) zelfs een Oscar. Hier citeert hij vaak letterlijk uit de roman, maar een verfilming eist soms creatievere oplossingen.

Stopverf

~

Echt gênant zijn de prestaties van de make-upafdeling. Kennelijk leden ze, zij het niet aan cholera, wel aan een tropische ziekte die hun kritische vermogens uitschakelde. Overdaad schaadt: de neusprothesen vliegen je om de oren, de oorprothesen komen je neus uit. De jonge Florentino (Unax Ugalde) moest op de oude (Bardem) lijken, inclusief markant reukorgaan. Maar de varkensachtige neusprothese van Unox, sorry Unax, lijkt meer een van grote afstand in het gezicht gesmeten poffertje.
Het verouderingsproces deed de grimeurs de das om. Bardem is redelijk geslaagd, hoewel zijn kapsel soms vreemde capriolen uithaalt. Fermina’s make-up (die als 72-jarige eerder 30 lijkt) is echter een aanfluiting. Manmoedig grimassend onder dikke lagen make-up en stopverf ruziet ze met haar dochter, die echter twee keer zo oud lijkt als haar moeder.

Márquez zag deze verfilming jarenlang niet zitten. Hollywood dus wel, en dat zag blote borsten, Engelstalige mainstream romantiek en goud in de Colombiaanse heuvels. Het eindresultaat, ondanks de kleurrijke entourage, is een must see om de verkeerde redenen. Regisseur Newell, scenarist Harwood en hun vermaledijde make-up afdeling verdienen een vrachtlading Razzies. Het overtuigend bewijs wordt hier geleverd: Love in the Time of Cholera is niet te filmen.

Film / Films

Monsters in de mist

recensie: The Mist

.

Fear can hold you prisoner. Hope can set you free.” Met deze fraaie woorden werd veertien jaar geleden een van de meest geliefde films uit de geschiedenis, The Shawshank Redemption, omschreven. De regisseur van die film, Frank Darabont, is nu eindelijk weer terug met The Mist, een horrorfilm die in alles de tegenpool van zijn illustere voorganger lijkt te zijn. Toch zijn de verschillen niet zo groot als op het eerste gezicht lijkt. Beide films zijn namelijk verhalen over angst en hoop. Waar Shawshank zich concentreerde op de vrijheid die hoop kan geven, draait het in The Mist juist om de verstikkende werking van angst.

~

Darabont heeft na The Shawshank Redemption en The Green Mile opnieuw een boek van zijn goede vriend Stephen King verfilmd. Waar de eerdere twee films getypeerd kunnen worden als buitenbeentjes in het werk van de horrorschrijver, is het in The Mist ouderwets griezelen. Als David Drayton (Thomas Jane) en zijn gezin op een dag worden opgeschikt door een verwoestende storm, daalt de volgende nacht een wel zeer dichte mist neer op hun dorpje in Maine. Ze besteden er weinig aandacht aan, totdat Drayton en zijn zoontje in de plaatselijke supermarkt worden opgeschrikt door een verbijsterde man die beweert dat er iets is dat zich schuilhoudt in de mist. De deuren worden gesloten en iedereen zit gevangen in de supermarkt, zoekend naar bescherming voor de monsters in de mist.

Strohalm

The Mist lijkt eerst een gebruikelijke horrorfilm te worden, waarbij alle genrecliché’s ruimschoots aan bod komen. De slijmerige monsters, het wanhopige jongetje dat bescherming zoekt in de armen van zijn vader en gillende blonde vrouwen ontbreken helaas niet. Gaandeweg wordt echter duidelijk dat het Darabont om meer gaat dan griezelen alleen. Hij laat namelijk op beklemmende wijze zien hoe een grote groep mensen in de supermarkt, verstikt door angst, zich wanhopig probeert vast te klampen aan elke strohalm die hun wanhopige situatie kan helpen overkomen en verklaren. Die strohalm dient zich aan in de persoon van de religieuze fanaticus mevrouw Carmody (een indringende Marcia Gay Harden) die ervan overtuigd is dat Gods toorn op de mensheid is neergedaald en dat er mensen geofferd moeten worden om de ‘straffe Gods’ te verzachten.

~

De momenten dat mevrouw Carmody met haar aanhang tegen de almaar uitdunnende rationalisten komt te staan, vormen het hart van The Mist. Die momenten zijn veel griezeliger dan de slijmerige insecten die af en toe komen binnenvallen en in feite geen ander doel dienen dan het aanspreken van een groter publiek. The Mist is in eerste instantie namelijk een arthousefilm. Het grotendeels ontbreken van muzikale ondersteuning, de relatief onbekende acteurs en de vele symbolische referenties in de film zijn niet per definitie geschikt voor het grote publiek en het siert Darabont dat hij de concessies aan de grote studio’s binnen de perken heeft weten te houden. Ondanks de horrorcliché’s en weinig visuele vernieuwing heeft Darabont met The Mist opnieuw een zeer interessante film afgeleverd, die vooral met zijn magistrale einde laat zien dat angst, zelfs in de meest uitzichtloze situaties, een wel zeer slechte raadgever is.

Boeken / Fictie

Wat is het leven zwaar

recensie: Elliot Perlman - Drie Dollar (vert. Waldemar Noë)

.

In Drie dollar draait alles om Eddie Harnovey, een scheikundig ingenieur uit Melbourne. Het boek begint op het moment dat hij radeloos en met slechts drie dollar op zak terugkijkt op zijn leven. Hoe heeft het zo ver kunnen komen? Waar is het mis gegaan? Perlman neemt de lezer bij de hand en toont het leven van een man die leek te lijden onder álle economische crisissituaties die de laatste twee decennia gekend hebben.

Elliot Perlman, geboren op 5 mei 1964, woont en werkt in Melbourne. Drie dollar is zijn debuutroman uit 1998, waarmee hij ‘The Age Book of The Year Award’ en de ‘Betty Trask Award’ won. Eerder schreef Perlman al een bundel korte verhalen met de titel The reasons why I won’t be coming en in 2004 verscheen zijn tweede roman, Zeven vormen van dubbelzinnigheid, in het Nederlands. Bovendien schreef hij samen met Robert Connolly het script voor de verfilming van Drie dollar.

Een gewone man

Eddie Harnovey groeit op in het Australië van de jaren zeventig, waar hij zich prima vermaakt met zijn vriendinnetje Amanda. Door een speling van het lot – Amanda’s ouders eigenlijk – verhuist zij echter en worden de twee kinderen uit elkaar gehaald. Op Eddie heeft deze zomer dan ook een behoorlijke impact; hij besluit om scheikundig ingenieur te worden, net als Amanda’s vader, de onaantastbare en onkreukbare mijnheer Claremont. Op de universiteit ontmoet hij vervolgens Tanya, een intelligente idealist, met wie hij na een korte breuk toch in het huwelijksbootje stapt. Hij krijgt een baan bij het ministerie, zij aan de universiteit en samen krijgen ze een dochtertje: Abby. Zijn jeugdliefde Amanda komt hij ondertussen iedere 9,5 jaar tegen.

Tot zover gaat alles goed, maar dan plots slaat het noodlot toe: Tanya blijkt depressief en haar humeur schommelt harder dan de beursberichten – of loopt daar eigenlijk synchroon mee; Eddie wordt op zijn werk bij het ministerie gebruikt voor een smerig spelletje van zijn baas, die ook weer een connectie met zijn verleden blijkt te hebben; de economische crisis slaat toe en binnen een redelijk korte tijd raken ze alles kwijt wat ze hebben; als klap op de vuurpijl wordt dan ook Abby nog eens ernstig ziek.

Toeval

Het bovenstaande leest als een pakketje prima ingrediënten voor een meeslepende roman, maar helaas blijft het bij die ingrediënten. Er zitten wat leuke passages in het boek, een aantal herkenbare personages en twee of drie discussies waarbij het mogelijk is om je daadwerkelijk op te winden, maar het probleem is voornamelijk dat het leven van Eddie niet zo heel bijzonder is. Nu zou dat gegeven op zich ook een geweldige roman kunnen opleveren – zie bijvoorbeeld De avonden –  ware het niet dat Perlman wel probéért om het leven van Eddie interessant te maken. Toevalligheid wordt op toevalligheid gestapeld, met voorspelbaarheid en ongeloof bij de lezer als gevolg. Waar Perlman in zijn roman beter op zoek was gegaan naar een vorm van determinisme, tracht hij nu alle losse eindjes aan elkaar te knopen, hetgeen slechts resulteert in een soort weefsel waarin alle personages op gezette tijden passeren, met de 9,5 jaar van Amanda als toppunt van stiptheid. Bovendien kan de lezer een groot deel van de drama’s van verre aan zien komen; alleen al na het lezen van de achterflap van het boek eigenlijk, want die verraadt de volledige ontknoping. Het feit dat Eddie die wendingen ook ziet aankomen, maar weigert om er naar te handelen, roept vooral frustratie op in plaats van medelijden.

O bespaar me

Het is moeilijk om Eddie echt sympathiek te gaan vinden. Zijn leven overkomt hem, en op de twee of drie momenten in het boek waar hij daadwerkelijk een keuze moet maken, behandelt hij ieder vraagstuk als een variatie op (de film) Sophie’s Choice. De rest van de tijd voelt hij zich eigenlijk alleen maar zielig en accepteert hij alles wat hem overkomt gedwee. Zijn karakter blijft redelijk oppervlakkig en de intelligentie en eruditie die Tanya wel min of meer gegund zijn, worden bij hem enkel getoond in een sterk staaltje ‘name dropping’. Ook de vertaling helpt je als lezer niet echt om lekker in het verhaal te komen. Het oorspronkelijke Engels sijpelt voortdurend in het Nederlands door, zoals bijvoorbeeld in het volgende, onbeholpen stukje:

“Vind je dat anderen verantwoordelijk zijn voor jouw problemen, Eddie?”
“O, bespaar me.”

Al met al gebeurt in dit boek precies datgene wat iedere man met een beetje pech zou kunnen overkomen. Niets menselijks is Eddie vreemd. Dit zorgt er jammer genoeg tegelijkertijd voor dat zijn leven ook niet echt interessanter is dan dat van iedere willekeurige Australische man van zijn leeftijd. Misschien is het boek voor deze categorie mannen een feest van herkenning, maar of het alle andere doelgroepen ook echt weet te raken? De manier waarop Perlman zijn verhaal opbouwt, verbetert daar helaas niets aan. Er zijn dus een aantal hele saaie zondagmiddagen nodig om het te redden tot de laatste pagina die, volledig in de lijn der verwachtingen, geen verrassingen meer te bieden heeft.

Muziek / Album

Clark verrast met veel geweld

recensie: Clark - Turning Dragon

Hou je van techno maar is het je net een beetje te eendimensionaal? Of vind je Intelligent Dance Music (IDM) leuk maar is het je af en toe te abstract? Zie hier, de uitkomst: Turning Dragon. De Britse Chris Clark (wat oorspronkelijk ook zijn artiestennaam was) kenden we voornamelijk van ‘echte’ IDM-platen, zoals zijn laatste plaat Boy Riddle. Met Turning Dragon slaat hij een andere weg in, waar de nadruk minder op de synthesizer ligt en meer op de drumcomputer.

Het grote verschil met een groot deel van zijn eerdere werk is dat Turning Dragon van begin tot einde gefundeerd is op een opgefokt tempo van overstuurde drums. Alles is vetter dan vet, harder dan hard en het lijkt alsof het tempo net iets sneller is dan het ‘hoort’. Hierdoor heeft de muziek, net als veel Drum & Bass, een bijzonder rusteloos en onstuimig karakter. Clark zet alle registers volledig open, alles knettert, alsof alle knoppen tot het maximum zijn opengedraaid. Af en toe moet je de cd-speler even uitzetten omdat je het gevoel hebt dat ie wel eens in de fik kon vliegen. Tja, ik kom superlatieven tekort om dit geweld te beschrijven.

Vierkwartsmaten

~


Clark heeft er voor gekozen om zijn nummers veel structuur mee te geven. Bij ouder werk, en bij vrijwel alle IDM, zijn de ritmes vrij abstract en zijn er weinig reguliere vierkwartsmaten te ontdekken. Op Turning Dragon hebben alle nummers een vierkwartsmaat, nergens zijn abstracte ritmes te ontdekken. IDM wordt zodoende op een bijzonder aanstekelijke manier vermengd met techno. Clark weet het beste uit beide genres naar boven te halen: de interessante gelaagdheid en variatie van IDM en de verslavende dansbaarheid van techno. Dit is vooral in het begin van het album te horen in knallers als New Year Storm, Volcan Veins en Violenl. De plaat biedt ook voldoende afwisseling, hier en daar zijn vleugjes electro en samplism te vinden. In het derde kwart van de plaat wordt een klein beetje gas terug genomen en komt er een beetje ruimte voor iets meer muzikale inbreng en een karakteristieker IDM-geluid, zoals in Hot May Slides. Maar BEG smoort dit snel in de kiem en maakt zonder enige twijfel aan alle melodieuze illusies een eind door zo mogelijk nog harder te scheuren dan alle voorgaande nummers bij elkaar.

Tour de force

Het klinkt wellicht een beetje alsof Clark voor een gemakkelijke weg heeft gekozen. Een compromis om IDM op de reguliere dansvloer te krijgen. Maar dat is zeker niet het geval. Er staat geen enkel commercieel nummer op de plaat en Clark zal vast geen airplay op 3FM of MTV krijgen. Zo ongepolijst als Turning Dragon hoor je ze niet vaak. Turning Dragon is een stoomwals die alles verpulvert wat in zijn baan komt, een tour de force zonder weerga.

Wil je Clark live zien? 6 maart draait hij op de afterparty van het concert van Autechre in de Melkweg in Amsterdam. Een double-bill om van te watertanden.

Theater / Voorstelling

Hans Hof stopt gezamenlijke arbeid

recensie: Hans Hof Ensemble - Wordt aan gewerkt!

.

In Wordt aan gewerkt! gaan Andrea Boll en Andreas Denk elkaar en het decor uitbundig te lijf. De voorstelling zit vol spannende momenten waarin een houten huis op rigoureuze wijze wordt verbouwd. Ook ontbreekt het niet aan de nodige hilarische momenten. Kortom: een prachtige, chaotische voorstelling. Precies zoals je gewend bent van Hans Hof! Het is spijtig dat het de laatste voorstelling is in de huidige samenstelling.

Hans Hof

~

De spanning is te snijden: de balken uit het houten decor die ze dikwijls overgooien en de energieke dans van Andrea Boll en Andreas Denk gaan telkens net goed samen. Een timing waar je u tegen zegt. Als ze aan het einde van de voorstelling dan eindelijk uitgeraasd in hun onderkomen zitten, hoop je dat ze hun onderkomen hebben gevonden. De plant staat in het midden, ze zitten aan tafel, de wanhoop en arbeid lijkt voor een moment verdwenen. Maar dan valt heftiger dan voorheen het decor uit elkaar. Planken komen naar beneden, houten platen vallen naast de dansers op de grond. De nodige symboliek ontbreekt hier niet. Verbeelden de Hans Hoffers hun samenwerking? Na eindeloze pogingen wordt er niet meer gewerkt. Hoe hard ze ook proberen, iedereen is moe, het huis is in elkaar gestort.

Andrea Boll en Andreas Denk bouwen in een paar seconden hun eigen houten huis en eenmaal daar beland gaat het licht uit. Ze hebben hun eigen onderkomen gevonden. Het is dit impliciete afscheid dat je pakt. Een oprecht moment dat wordt gedeeld met een helaas klein publiek in de stadsschouwburg.

Wordt aan gewerkt! Is nog te zien tot en met 1 maart 2008

Klik hier voor meer informatie.

Theater / Voorstelling

Het dwaallicht

recensie: Ignis Fatuus - Galili Dance

Itzik Galili heeft wederom bewezen een vooruitstrevende en zeer bekwame choreograaf te zijn. Met Ignis Fatuus, dat bestaat uit drie delen, laat hij het publiek nadenken over de ongrijpbaarheid van het leven, lichaamstaal en ruimtelijkheid.

Sommige dingen kun je niet voorkomen in het leven. Of misschien erger; sommige dingen kun je niet ontwijken in het leven. Emoties overkomen je en hoe je er ook tegen probeert te vechten, soms hou je ze gewoon niet tegen. Angst, bijvoorbeeld, is niet iets wat je uit of aan kunt zetten. In Exile Within, de eerste choreografie van de avond, laten de dansers deze kwestie in het leven zien. Als publiek raak je niet direct geraakt door dit ontroerende thema. Het begin is verwarrend, maar na een scène met de complete groep weet Galili het thema over te brengen en word je meegesleept in deze verwarrende gedachte. De dansers in bijna goedkoop ogende pakjes, werken met precisie en overtuigen door contact te zoeken met het publiek.

Humor en ruimte

~

The Drunken Garden, het tweede gedeelte van Ignis Fatuus, raakt een andere emotie: humor. De dansers maken de muziek zelf door te klappen en te stampen op de vloer. De bewegingen bepalen de muziek. Eén van de dansers is gekleed als een soort sumoworstelaar. Hij maakt dezelfde bewegingen als de rest van de groep, maar doordat hij te dik is kan hij de bewegingen niet goed maken. Hij komt humoristisch over en als publiek leef je mee met de danser die het allemaal zo graag goed wil doen.

Het laatste deel van de voorstelling is de choreografie Six. De mannelijke dansers dragen vijf grote platen en maken figuren waar vijf danseressen tussendoor dansen. De figuren die hieruit voortvloeien, volgen elkaar in snel tempo op. Het geeft een gevoel van ruimtelijkheid, doordat de ruimtes waarin de danseressen bewegen steeds veranderen. De kleding van de danseressen is gewaagd, maar de lijnen die voorvloeien uit de choreografie leidt de aandacht hier van af.

Bekwaamheid

~

Ignis Fatuus is wederom een bevestiging van de bekwaamheid van Itzik Galili. Hij heeft samen met de dansers van het gezelschap een vernieuwende choreografie neergezet. De voorstelling laat het publiek denken over het leven, lichaamstaal en ruimtelijkheid. De onderwerpen en perfectie van de dansers maken dit tot een geheel waar lang over nagepraat zal worden.

Ignis Fatuus is nog tot 9 februari in Nederland te zien. Klik hier voor meer informatie over Galili Dance