Theater / Voorstelling

Geen woord te veel gezegd bij Unseen

recensie: Jakop Ahlbom Company - Unseen

Wat is het leuk dat we weer mogen! Theaterliefhebbers konden op 16 februari eindelijk weer naar het theater. Dit keer reisde 8WEEKLY af naar Rotterdam om naar de première van Unseen te gaan. De welbekende spanning hing voor de voorstelling in de lucht, we hadden er zin in!

De acteurs aan het woord

Ter voorbereiding raadde het Theater Rotterdam de bezoekers aan een podcast te luisteren. Hierin worden de regisseur/acteur Jakop Ahlbom en de twee spelers Silke Hundertmark en Reinier Schimmel geïnterviewd over de voorstelling. In de podcast omschrijven de drie de voorstelling als “niet spectaculair maar poëtisch”. Daarnaast benoemen ze het decor die als vierde speler “de timing van de voorstelling dicteerde.” Op de vraag of de acteurs nog nieuwe dingen hadden geleerd voor Unseen antwoordt Schimmel “ik leerde om minder te doen, stilstaan zegt ook iets.”

Fotograaf: Bart Grietens

Bovenstaande omschrijvingen illustreren de sfeer van de voorstelling passend. Maar wat er niet werd genoemd in de podcast is dat er niet wordt gepraat in de voorstelling. Mijn eerste reactie toen ik het merkte? Oei, zo’n stil stuk is alleen voor de diepgewortelde theaterkenner, dit wordt geen makkelijke kijk. Ondanks die eerste indruk, ben ik zeer gecharmeerd geraakt van het stuk dat toegankelijker bleek dan ik eerder dacht.

Vol verrassingen

Het eerste kwartier van de voorstelling konden we als publiek op ons gemak kennismaken met de twee spelers (Silke Hundertmark en Reinier Schimmel) die elkaar met pesterijen bestoken. Zo legde Hundertmark punaises op de stoel van Schimmel, waarop hij diezelfde punaises in haar thee gooide. Irritatie, pijn en verdriet werden telkens opgevolgd door een nieuwe pesterij, tot Schimmel zijn jas aantrok en de scène verliet. Tegelijkertijd mochten we in dat eerste kwartier kennismaken met het decor dat de leefomgeving van de acteurs voorstelde. Via het draaiende decor kregen we afwisselend inkijk in de keuken, slaapkamer en woonkamer van het stel. De acteurs werkten op indrukwekkende wijze samen met het decor vol met visuele en technische effecten.

Fotograaf: Bart Grietens

Naast het decor, had het stuk meer verrassingen: allereerst de zang, het enige moment dat er werd gesproken. Wat verrassend begeleid werd op de piano door de acteurs zelf. Ten tweede verraste de derde persoon (Jacob Ahlbom) die door het raam letterlijk en figuurlijk kwam inbreken in het leven van het stel. Ten derde expressieve dans die verraste met indrukwekkend verhalend vermogen. En tot slot de humor. Rondkijkend in de zaal, zag en hoorde ik veel gelach.

De stilte van de voorstelling deed mij beseffen dat er geen woorden nodig zijn om een verhaal woord voor woord te volgen. Aan het einde kreeg de voorstelling een heel oprechte staande ovatie. Concluderend, is Unseen een prachtig stukje theater voor de geoefende kijker maar ook toegankelijk voor het grote publiek.

Muziek / Album

Prachtig paradoxaal

recensie: White Lies – As I Try Not To Fall Apart

Vrolijk worden van een nummer dat over de dood gaat: het lijkt onmogelijk, maar White Lies krijgen het voor elkaar. Het nieuwste album As I Try Not To Fall Apart zorgt met aanstekelijke melodieën voor een goed gevoel, terwijl het tegelijkertijd verscheidene serieuze thema’s bespreekt.

In september 2021 kondigde de Britse post-punk band White Lies aan dat ze werkten aan een nieuw album As I Try Not To Fall Apart en die mededeling werd vergezeld met het uitbrengen van de gelijknamige titelsong van het album. Het nummer gaat over dat het oké is voor mannen om hun eigen kwetsbaarheid te accepteren en draagt de boodschap uit dat het oké is om je niet oké te voelen. Het nummer viel in goede aarde bij de fans en zodoende belandde dit nummer ook in 8WEEKLY´s playlist met favorieten uit 2021. Deze single kreeg nog drie opvolgers, waaronder ´Am I Really Going To Die´ en op 18 februari werd het volledige album uitgebracht.

Serieuze thema’s met pakkende melodieën

De uitgebrachte singles lieten horen hoe de band weer had geëxperimenteerd met nieuwe melodieën, zonder te veel van hun eigen stijl af te wijken. Dit nieuwere geluid zorgde voor hoge verwachten en het nieuwste album van White Lies heeft die verwachtingen zeker waargemaakt. De nummers zijn meeslepend en de melodieën zijn gelaagd. Of je nu op zoek bent naar muziek om op de achtergrond tijdens werk of studie aan te zetten of naar muziek waar je tijdens het genot van een kop thee juist aandachtig naar luistert, dit album en deze band staan voor je klaar. Hoe vaker je het album luistert, hoe meer details er in de muziek te ontdekken vallen. Deze melodieën en pakkende hooks worden ook op dit album weer gecombineerd met serieuze boodschappen. De drie bandleden Harry McVeigh, Charles Cave en Jack Lawrence-Brown blijken namelijk keer op keer een fascinatie te hebben voor grootse, serieuze thema´s zoals de dood en mentale gezondheid. 

De dood: een terugkerend thema

De band brak in 2009 door met hun debuutalbum To Lose My Life waar de dood onder andere in de titelsong en het nummer ‘Death’ als thema duidelijk terugkwam, maar ook in dit nieuwste album keert het onderwerp weer terug. Het nieuwe nummer ‘Am I Really Going to Die’ is wat betreft de tekst dan ook geen nieuw uitstapje voor de band. De bassist Charles Cave legt uit dat het op muzikaal vlak wel een nieuwer terrein is voor de band. Het nummer begint met een rustig intro voordat het uitbarst in een euforische indiepopmelodie. Hoewel de titel doet vermoeden dat het een zwaarmoedig nummer gaat worden, is niets dus minder waar en dat is typisch White Lies: serieuze onderwerpen combineren met aanstekelijke melodieën. Dit nummer is de start van de verhaallijn over een terminaal zieke zakenman die zijn lot weigert te accepteren en deze verhaallijn gaat verder in het laatste nummer van het album: ‘There Is No Cure For It’. Voor wie nieuwsgierig is geworden is het aan te raden om ook de videoclip van ‘Am I Really Going to Die’ te bekijken. De videoclip die gemaakt is door Balan Evans is vanuit een uniek perspectief gefilmd en vertelt zo al een heel verhaal op zichzelf.

 

Sceptisch over de zogeheten ‘Space Race’

Hoewel de titel van het nummer ‘I Don’t Want To Go To Mars’ al een redelijk duidelijke boodschap lijkt uit te dragen, wil de band meer zeggen dan dat. Het lijkt in eerste instantie kritiek te zijn op de schijnbare competitie tussen verschillende multimiljonairs die als eerste in de ruimte wilden belanden met een zelfgemaakt ruimteschip. De hoofdpersoon van het nummer wordt van de aarde afgedreven om in een steriele omgeving op Mars te gaan wonen en wil dit klaarblijkelijk niet. Met het ietwat beklemmende nummer wil de band de luisteraar na laten denken over de vraag: gaat de snelheid van alle technologische ‘vooruitgang’ niet ten koste van ons welzijn? Combineer deze boodschap met het herkenbare stemgeluid van zanger Harry McVeigh en een flink bombastische melodie en het is duidelijk dat dit nummer gemaakt is om in grote zalen gespeeld te worden.

Hoge verwachtingen en indrukwekkende video’s

De singles ‘As I Try Not To Fall Apart’, ‘I Don’t Want To Go To Mars’ en ‘Am I Really Going To Die’ werden alledrie voorzien van indrukwekkende videoclips om de nummers extra kracht bij te zetten. De White Lies hebben wat dat betreft een heldere formule te pakken: pakkende teksten, het herkenbare stemgeluid van zanger Harry McVeigh, een flinke lading synthesizers in combinatie met lichtelijk absurde, maar prachtige videoclips. Voor de volledige beleving is het dan ook zeker aan te raden om de videoclips erbij te bekijken.

Kijk bijvoorbeeld naar de videoclip van de titelsong van het album, daarin zie je zanger McVeigh bedolven worden onder grote hoeveelheden zand die toenemen naarmate het nummer vordert. Het idee om met zand te werken kwam van James Arden. Hij vertelt dat hij tijdens het luisteren van het nummer meteen een beeld had van iemand die bedolven wordt onder zand. Hij wilde hiermee uitbeelden hoe mensen zichzelf dagelijks ondanks negatieve gevoelens staande proberen te houden. Dat kan soms overweldigend zijn, waardoor je als het ware wordt bedolven door je eigen emoties. Zo ontstond de video waardoor McVeigh ongetwijfeld nog dagen later overal en nergens zand tussen vandaan kon toveren.

Terug in de tijd

Kortom, serieuze thema’s worden in dit album weer gecombineerd met prachtige, euforische melodieën die hier en daar klinken alsof je weer in de jaren ’80 bent beland. Daarmee wordt het echter absoluut niet clichématig of onorigineel, White Lies weten het telkens weer in een andere jas te verpakken. Benieuwd naar hoe groots deze nummers live klinken? White Lies gaan in het voorjaar op tour en spelen ook op meerdere locaties in Nederland!

 

Kunst / Expo binnenland

Het Mauritshuis in bloei

recensie: In volle bloei
Anna RuyschDe Hoogsteder Museum Stichting

Het Mauritshuis heeft reden voor een feestje. Het museum bestaat dit jaar 200 jaar en dat wordt groots gevierd met een tentoonstelling over bloemstillevens uit de zeventiende eeuw. Je maakt in deze tentoonstelling op verschillende manieren kennis met het veelzijdige stilleven genre. 

Een pril begin 

In de eerste zaal sta je voor een ogenschijnlijk eenvoudig stilleven van de Vlaamse schilder Hans Memling (1430-1494). Witte lelies, irissen en akeleien in een aardewerken vaas op een tafelkleed. Op de vaas staan de letters “IHS”, de eerste letters van Jezus’ naam in het Grieks, en de bloemen in de vaas verwijzen naar Maria. De achterkant van dit stilleven toont een portret van een biddende man. Wat doet dit schilderij in een tentoonstelling met exotische bloemen en ‘onmogelijke’ boeketten? 

Dit schilderij is een van de vroegste religieuze stillevens in de westerse kunstgeschiedenis. Eerder waren bloemen natuurlijk wel onderdeel van een schilderij of randillustraties van boeken, maar nog niet eerder als hoofdonderwerp. Memling maakte zijn bloemstilleven in 1485, terwijl het stilleven genre pas tegen het einde van de zestiende eeuw populair werd.  

Anna Ruysch

Hans Memling, Vaas met bloemen in een nis, 1485, Museo Nacional Thyssen-Bornemisza, Madrid

 

Bestudering van de natuur 

Vanaf die periode neemt de tentoonstelling een vlucht. In de volgende zalen zie je hoe het stilleven genre opbloeide in de zeventiende eeuw. Toen ontstond er namelijk een interesse in natuurwetenschap bij opdrachtgevers van kunst. Kunstenaars, wetenschappers en tekenaars werkten vaak samen om bloemen, planten en insecten zo natuurgetrouw mogelijk af te beelden in wetenschappelijke publicaties. 

Het is een feest om de bloemen in hun volle glorie te zien stralen! Maar het zijn niet alleen bloemen die de show stelen. De zaalteksten wijzen je op de soms minuscule insecten die interacteren met de bloemen. De term stilleven wekt de indruk alsof er niks gebeurt op het schilderij, maar zulke speelse insecten voegen juist levendigheid toe. Bij het schilderij Bloemen in een glazen vaas (1612) door Jacques de Gheyn II staat bijvoorbeeld geschreven: “Een rups steekt zijn kopje over de rand van de nis. Alsof hij even wil kijken naar de signatuur van de schilder die daar te zien is”. Insecten zijn niet voor niets aanwezig op stillevens. Dankzij de opgeleefde interesse in natuurwetenschappen raakten steeds meer opdrachtgevers geïnteresseerd in insecten. Hierin hadden vrouwelijke kunstenaars vaak ook een aandeel, onder wie Maria Sibylla Merian (1647-1717). Ze tekende en observeerde insecten in hun natuurlijke leefomgeving. Ze besteedde veel aandacht aan de metamorfoses van insecten, want ze had geconstateerd dat daar nog weinig kennis over was. Daarom vertrok ze in 1699 samen met haar dochters vanuit Nederland naar Suriname om insecten te bestuderen. Dit leidde na hun terugkomst in Nederland tot Metamorphosis insectorum Surinamensium (1705), een boek met zestig gravures en begeleidende teksten over Surinaamse insecten en hun leefwereld.

Maria Sibylla Merian

Maria Sibylla Merian, Twee vlinders op een tak kruisbessenbloesem. Waterverf en dekverf op perkament, 199 x 164 mm. Particuliere collectie

 

Mannelijke en vrouwelijke kunstenaars naast elkaar  

In het tweede deel van de tentoonstelling verschuift het zwaartepunt naar vrouwelijke kunstenaars binnen het stilleven genre. Vergeleken met mannelijke kunstenaars zijn er maar een handjevol vrouwelijke kunstenaars bij naam bekend. Maar van alle genres in de schilderkunst hadden vrouwen het grootste aandeel in het stilleven genre. Het is mooi om te zien hoe enkele van deze vrouwelijke kunstenaars een podium krijgen via deze tentoonstelling en in samenhang worden getoond met hun mannelijke tijdgenoten.

Maria van Oosterwijck

Maria van Oosterwijck, Bloemen in een versierde bokaal, c.1670-1675. Doek, 62 x 47,5 cm. Mauritshuis, Den Haag

 

Zo hangen er twee stillevens naast elkaar van Willem van Aelst (1627-1683) en Maria van Oosterwijck (1630-1693). Van Oosterwijck kreeg veel opdrachten uit hoge kringen in binnen- en buitenland, waaronder de Franse koning Lodwijk XIV. Ook Van Aelst was heel succesvol in de Nederlanden en Italië. Deze schilders hebben elkaar gekend en Van Oosterwijck was mogelijk zelfs zijn leerling. Zo worden succesvolle mannelijke en vrouwelijke kunstenaars in de tentoonstelling naast elkaar en op een gelijke voet getoond. Een leuk detail is dat er ook een schilderij op de tentoonstelling te zien is van Anna Ruysch (1666-1754). Zij is de jongere zus van de bekende stilleven schilderes Rachel Ruysch. De schilderijen van Rachel Ruysch zijn wereldberoemd. Anna Ruysch is veel minder bekend, omdat ze na haar huwelijk op eenentwintigjarige leeftijd ophield met schilderen. Dat maakt het des te leuker dat er in de tentoonstelling ook aandacht uitgaat naar minder bekende vrouwelijke kunstenaars, maar die in kwaliteit niet onder doen van de rest.

Willem van Aelst

Willem van Aelst, Bloemstilleven met horloge, 1663. Doek, 62,5 x 49 cm. Mauritshuis, Den Haag

 

Van adembenemende stillevens, prachtige bruiklenen, lang onderbelichte perspectieven van vrouwelijke kunstenaars tot speelse zaalteksten. De tentoonstelling snijdt heel veel verschillende onderwerpen aan, maar heeft voor elk wat wils. Je leert hoe het stilleven als genre tot bloei kwam in de zeventiende eeuw en tegelijkertijd is er alle ruimte om te genieten van al het moois wat dit genre te bieden heeft. Zeker een bezoek (en feestje) waard!  

 

Film / Kunst / Expo binnenland / Film

Fijnzinnige poëzie, wrange humor en radicale stunts

recensie: Expositie: Guido van der Werve - Tastbare Futiliteit
In courtesy of the artist. Image by Ben Geraerts.

Afgelopen week kon je bijna geen krant openslaan of er stond iets in over Guido van der Werve (1977, Papendrecht). De in Berlijn, Hassi en Amsterdam gevestigde filmmaker en beeldend kunstenaar won niet alleen de Cobra Kunstprijs, maar heeft nu ook midden in zijn carrière al een overzichtstentoonstelling in het Eye Filmmuseum. Daar zagen we naast zijn Gouden Kalffilm Nummer veertien, home ook de eerste glimp van zijn in  september uit te komen autofictieve speelfilm. En het grootste deel van een indrukwekkend oeuvre.

 

Bij binnenkomst in Guido van der Werves tentoonstelling  Tastbare futiliteit (of Palpable Futility) stuit de bezoeker meteen op Nummer twee, Just because I’m standing here doesn’t mean I want to (2003). Er bestaat ook een Nummer een, maar die wordt nagenoeg nooit vertoond. Nummer twee is de film waarmee Van der Werve afstudeerde aan de Gerrit Rietveld Academie. We horen de kunstenaars stem: ‘ ‘s Ochtends kan ik niet opstaan, ’s middags verveel ik me, ’s avonds ben ik moe en ’s nachts kan ik niet slapen.’  Van der Werve loopt, in zwart gekleed, achterwaarts de weg op in de – in eigen woorden – ‘spuuglelijke’ Papendrechtse straat waar hij opgroeide. Hij wordt geschept door een auto. Een ME-busje stopt. Op tonen van het Kerstconcert van Arcangelo Corelli stappen vijf balletdanseressen uit om een choreografie te doen. Terwijl het bewegingsloze lichaam van de kunstenaar nog op de achtergrond op straat ligt.

Stijl

© Studio Hans Wilschut Courtesy de kunstenaar/the artist & GRIMM Amsterdam| New York

Van der Werves films zijn heel herkenbaar. Altijd verschijnt de kunstenaar zelf, volledig in het zwart gehuld. Hij doet zijn eigen stunts. Naast de botsing met de auto steekt hij zichzelf in de fik, of laat hij zich optakelen aan een hijskraan. Ook zijn veelvuldige beproevingen in fysiek en mentaal uithoudingsvermogen zijn langlopende, indrukwekkende stunts. Zo staat hij vierentwintig uur in de bijtende kou van de noordpool om een dagje niet met de wereld mee te draaien (Nummer negen, the day I didn’t turn with the world, 2007) of rent een marathon om een bos kamille op Rachmaninovs graf te leggen (Nummer dertien, emotional poverty in three effugia, 2010-11).
In veel films zien we wijde shots van grootse natuur waar in een klein mensfiguur zijn levenswandel in maakt, al dan niet verwikkeld in een ultra-triathlon.
Muziek speelt een grote rol. We horen veelal Romantische componisten. Voor sommige films componeerde Van der Werve zijn eigen muziek. Daarnaast balanceren we continu tussen humor en bittere ernst, diepzinnigheid en flauwte. Een kunstige vertoning van het leven zelf.

Taal

© Studio
Hans Wilschut
Courtesy de kunstenaar/the artist &
GRIMM Amsterdam| New York

Hoewel taal nooit wordt genoemd in de recensies of interviews, dragen de veelal poëtisch-filosofische titels en andere teksten veel bij aan de vertelkracht van de werken. Zo trekt er in Nummer vier, I don’t want to get involved in this, I don’t want to be a part of this, talk me out of it (2005) een vliegtuig een wuivende banner door het luchtruim waarop ‘It was not enough’ gedrukt staat, een verzuchting uit de film Stalker van Andrej Tarkovski. Net als de tekst in Nummer twee zorgen sobere maar treffende woorden dat er een narratief ontstaat, zonder dat het verhaal dichtgetimmerd wordt.

 

Eye Filmmuseum

© Studio Hans Wilschut Courtesy de kunstenaar/the artist & GRIMM Amsterdam| New York

Het Eye Filmmuseum is ook een bioscoop. En dat zal de bezoeker weten. De ruimtes die voor Guido van der Werves tentoonstelling Palpable Futility werden gebouwd zijn donker. De vroege werken die op celluloid gefilmd zijn, zijn opnieuw gedigitaliseerd en geremasterd met de techniek van nu. Ook het geluid is uitzonderlijk goed. Omdat de werken van Van der Werve ‘ruimte’ nodig hebben is er gekozen voor een redelijk open architectuur. Er zijn geen kleine kamertjes en in de meeste ruimtes worden meerdere films tegelijk afgespeeld. Toch valt het mee met de geluidsoverlast in de ruimte. Dat is dankzij de speakers met een ‘directional sound’, die het geluid boven de bankjes enigszins bundelen en naar beneden sturen. In de bankjes zit nog een grote speaker, die het geluid warmte en meer diepte geeft. De bezoeker zit in een soort net van geluid waardoor de andere filmgeluiden meer op de achtergrond klinken. Dat je Van der Werve dus bij het kijken van Nummer vier op de achtergrond in Nummer twee hoort zeggen dat hij niet kan slapen is niet storend. Integendeel. Het zorgt ervoor dat je nog meer opgenomen wordt in de wereld van Guido van der Werve. De bezoeker die zijn oren de kost geeft hoort opvallend veel detail in de werken. Tijdens het pianospel op een vlot in een natuurmeer in Nummer vier hoor je bijvoorbeeld de natuurgeluiden nog steeds door het spel heen.

Hardcover catalogus

© Studio
Hans Wilschut
Courtesy de kunstenaar/the artist &
GRIMM Amsterdam| New York

Bij de expositie hoort een hardcover catalogus. In samenwerking met nai010 publishers drukte Eye Filmmuseum Palpable Futility, waarin het gehele oeuvre van Guido van der Werve wordt beschreven en afgebeeld. Dus voor degene die had gehoopt op het bewegend naakt uit Nummer zestien of de mislukte raketlancering uit Nummer zeven: gelukkig is er het boek nog. Met verdiepende essays en een interview met de kunstenaar.  Tijdens de duur van Tastbare Futiliteit worden in het Eye Filmmuseum aanvullende randprogrammeringen georganiseerd. Iets om in de gaten te houden!

Boeken / Non-fictie

Collectief of individu?

recensie: Vrijheid - Annelien de Dijn

In Vrijheid laat Annelien de Dijn zien hoe de betekenis van het concept ‘vrijheid’ door de eeuwen heen onderwerp van strijd en onderhevig aan verandering is geweest.

Annelien de Dijn is hoogleraar moderne politieke geschiedenis aan de Universiteit Utrecht en publiceerde eerder een boek over de Franse politieke filosofie van de 17e tot de 19e eeuw. Haar nieuwste boek Vrijheid kan gezien worden als een overtreffende trap: nauwkeurig onderzoekt ze hoe het concept vrijheid sinds de Griekse Oudheid tot nu is veranderd. Daarbij bestrijkt ze de geschiedenis van het gehele westen; zowel Europa als de Verenigde Staten. Waar nodig zoomt De Dijn in op specifieke landen waar vrijheid op een andere manier evolueert.

Politiek-filosofisch overzichtswerk

Vrijheid is een ontzagwekkend werk: nauwgezet passeren alle invullingen van het concept door de tijd heen de revue, tot in detail worden belangrijke denkers aangehaald, tegenstellingen en argumentaties uitgelegd en belangrijke stukken geciteerd. Dat alles leest ook nog eens soepel weg in een prettige, heldere en niet té academische schrijfstijl. Voor de geïnteresseerden in filosofie en geschiedenis is Vrijheid een heerlijk boek om in te duiken. Bovendien komt het hedendaagse debat, waarin vrijheid nog altijd veelvuldig als argument wordt aangehaald (voor tegenovergestelde doeleinden), erdoor in een ander daglicht te staan.

Dat laatste komt in het boek zelf nauwelijks aan bod. De Dijn is historica en dus is de geschiedenis van het vrijheidsconcept haar onderwerp, niet het hedendaagse gebruik. Toch eindigt ze in haar nawoord met een voorzichtige oproep aan ons vandaag de dag: om vrijheid met die historische bril te bekijken, en zo in te zien dat er meerdere invullingen van het vrijheidsideaal mogelijk zijn dan we vandaag de dag veelal horen.

Vrijheid tot zelfbestuur

Het eerste deel van Vrijheid gaat over het oude Griekenland en het Romeinse Rijk. Vóór die tijd werd wel over vrijheid gesproken, maar niet in politieke zin. Dit nam aanvang in de Griekse stadstaten, met als belangrijkste centrum de geboorteplaats van de democratie, Athene, pakweg 2500 jaar geleden.

De Grieken waren lang en vaak in oorlog met het koninkrijk Perzië en zetten zich daar politiek-filosofisch tegen af door zichzelf als ‘vrij’ te bestempelen en de Perzen als ‘slaaf’ (want: onderdaan). Zo vormden de Grieken hun collectieve identiteit door de tegenstelling met Perzië te benadrukken. De Perzen wérden bestuurd, en zij bestuurden zichzélf in een democratie, letterlijk vertaald een volksheerschappij. (Demos = volk, kratein = heersen). De Grieken zagen vrijheid dus als politieke én democratische vrijheid: een vrije staat is een staat waarin mensen hun eigen bestuursvorm bepalen.

De beroemde Griekse geschiedschrijver Herodotus beschrijft in zijn Historiën waarom democratische vrijheid béter is dan een autocratisch regime. In dat laatste heb je als burger geen persoonlijke zekerheid, omdat je bent overgeleverd aan de grillen van je overheerser. Herodotus schrijft over de Perzische koningen, waarvan sommigen goede en rechtvaardige heersers waren, maar anderen, zoals Cyrus de Grote, wrede en gewelddadige leiders. Het volk was dus beter af wanneer het zichzelf bestuurde. Daarbij garandeerde collectieve vrijheid (zelfbestuur) automatisch persoonlijke zekerheid. Dit waren voor de Grieken twee kanten van dezelfde medaille.

Daarbij merkt De Dijn terecht op dat de Griekse democratie niet te vergelijken is met die van ons. Het grootste deel van de inwoners mocht niet meedoen: vrouwen, vreemdelingen en slaven hadden geen politieke rechten. Interessant weetje: de beroemde Griekse filosoof Aristoteles, die prat ging op de Griekse vrijheid, was zelf zo’n vreemdeling. Hij werd buiten Athene geboren en mocht daardoor nooit als burger deelnemen aan de Atheense democratie.

Wie is de baas?

Zo’n tweeduizend jaar lang zou de mate van vrijheid die iemand geniet gelijkstaan aan de mate waarin iemand zichzelf kan besturen. Daarbij waren geregeld discussies tussen democraten en antidemocraten. Die laatsten stelden dat democratie niet leidt tot zelfbestuur, maar tot onderdrukking van de minderheid door de meerderheid. In een democratie ben je alleen vrij als je onderdeel uitmaakt van de meerderheid en dus mee kan beslissen. Voor alle anderen is een democratie niks anders dan een tirannie van de meerderheid en brengt democratie dus geen vrijheid (in de zin van zelfbestuur).

Vrijheid van het individu

De Dijn beschrijft uitvoerig hoe de vrijheid steeds onderwerp van discussie blijft, maar binnen de overeenstemming dat vrijheid gaat over wie de macht heeft. Zo reizen we de geschiedenis van Europa door tot deze overeenstemming begin 19e eeuw sneuvelt. Een van de eersten die dit ‘vooroordeel’ over vrijheid benoemde was de Duitse filosoof Johann August Eberhard. Hij stelde dat het idee dat vrijheid alleen voorkwam in democratisch bestuurde landen een onjuist vooroordeel was. Hij verwees naar de Pruisische onderdanen onder Frederik de Grote en stelde dat zij méér vrijheid genoten dan de Zwitsers, die zichzelf bestuurden.

De Dijn gaat in Vrijheid in tegen het algemeen geldende idee dat met name de Reformatie in Europa gezorgd heeft voor een verandering van het vrijheidsdebat. Haar stelling is dat het de lange politieke strijd na de (Atlantische) revoluties waren die het vrijheidsbegrip (en onze politieke systemen) ten diepste veranderd hebben. Vanuit het contrarevolutionaire denken ontstond een nieuw idee van vrijheid, waarin collectief en individu losgetrokken werden.

Deze nieuwe, moderne visie op vrijheid ging niet over wie er regeert, maar over de mate waarin je werd geregeerd. Zolang je als individu zoveel mogelijk je eigen leven kan leiden zoals jij dat wil en autonome keuzes kunt maken, ben je vrij, werd het geherdefinieerde concept van vrijheid. De contrarevolutionairen wezen erop dat veel revolutionaire pogingen een democratisch bestuur op te richten, uiteindelijk tot geweld en dus tot onvrijheid van het individu leidden. Denk aan de Terreur na de Franse Revolutie. Collectief (democratisch) bestuur is dus niet nodig om als individu vrij te zijn, sterker nog, vaak veroorzaakt zelfbestuur het tegenovergestelde. Veelal had je als burger méér vrijheid onder een monarch, die stabiliteit en veiligheid bood. De twee kanten van dezelfde medaille die sinds het Oude Griekenland onlosmakelijk met elkaar verbonden waren, stonden vanaf toen los van elkaar.

Liberalisme

Het liberalisme is uit deze contrarevolutionaire bewegingen ontstaan. De eerste liberalen waren niet per definitie tegen democratie, maar wezen erop dat de nadruk zou moeten liggen op de mate waarin de overheid je vrij liet in je doen en laten. Ook wel ‘laissez faire’ of ‘mind your own business’ genoemd.

Eind 19e, begin 20e eeuw werd opnieuw de revolutionaire oproep gedaan voor vrijheid als zelfbestuur. De Dijn laat pijnlijk zien dat na de Tweede Wereldoorlog deze oproep verstomde – en tot op de dag van vandaag nog altijd stil is gebleven. Het idee dat vrijheid vooral gaat over het individu en de overheid die zich zo min mogelijk met dit individu mag bemoeien, werd – en is nog altijd – gemeengoed. In tegenstelling tot wat we vaak denken, is ons idee van vrijheid dus niet uitgevonden door de Oude Grieken, noch door de Europese en Atlantische revolutionairen, maar juist door hun tegenstanders.

Vrijheid zonder zelfbestuur

Hier trekt De Dijn een parallel met het huidige vrijheidsdebat. Ze wijst erop dat hedendaagse groepen die zich beroepen op ‘de vrijheid’ wanneer zij pleiten voor zo min mogelijk overheidsbemoeienis hun eigen geschiedenis niet kennen. Hun vrijheidsideaal stamt af van de contrarevolutionairen die vrijheid zagen als iets dat losstond van democratisch zelfbestuur. Met dit moderne vrijheidsideaal is het dus goed mogelijk om het leven onder een despoot ‘vrij’ te noemen, zolang deze zich niet al te veel bemoeit met je persoonlijk leven. Dat kan toch nauwelijks zijn waar deze hedendaagse pleiters voor een individuele vrijheid voor staan.

Vrijheid is dus verworden van iets dat inherent collectief en daardoor óók individueel is, tot iets dat louter individueel is. Vrijheid is niet samen een richting kiezen en die opgaan en daar vervolgens als individu óók van profiteren. Nee, vrijheid is met je eigen leven bezig zijn, en daarbij het liefst zo min mogelijk gehinderd worden door ‘de overheid’ of ‘de ander’, wie dat ook moge zijn.

Vrijheid voelt aan als een oproep opnieuw het vrijheidsideaal te herijken. Juist in een tijd waarin veel burgers aangeven weinig vertrouwen te hebben in de democratie, is dit een belangrijk kantelpunt voor de vrijheid. Zijn we echt zo veel vrijer wanneer we minder belemmerd worden? Of zijn we juist vrij wanneer – en omdat – we zelf bepalen door wélke regels we wel of niet belemmerd worden, als collectief? Wellicht zijn collectief en individu tóch twee kanten van dezelfde medaille en kun je als individu pas echt vrij zijn als je samen met je medemensen meebepaalt. Misschien is onze tijd – waarin de term zo veelvuldig wordt gebruikt – wel dé tijd voor een renaissance van het klassieke vrijheidsideaal. Dit is de spiegel die De Dijn ons voorhoudt.

 

Titelafbeelding: Eugène Delacroix – La liberté guidant le peuple (1830)

Muziek / Album

Ouderwets rondstuiteren

recensie: Frank Turner - FTHC

Het nieuwste album FTHC schroomt geen persoonlijke onderwerpen en gaat onder andere over Franks psychische problematiek, rouw en drugsverslaving: als Frank belooft om meer open en eerlijk te zijn, dan gaat hij er echt voor.

In een exclusieve livestream in mei 2021 kondigde Frank Turner het nieuws aan dat hij bezig was met het opnemen van een nieuw album en op 11 februari zag het nieuwste album FTHC eindelijk het levenslicht. FTHC, wat staat voor ‘Frank Turner Hardcore’, heeft zijn naam te danken aan het logo dat al jarenlang door hem wordt gebruikt en dat een visuele grap en knipoog is naar de Amerikaanse hardcore scene in de jaren 80. De albumtitel lijkt een terugkeer te beloven naar de vertrouwde genres (folk)punk en rock die we kennen van oudere albums als Tape Deck Heart, nadat hij met zijn recentere albums als Be More Kind en No Man’s Land een uitstap had gemaakt naar genres zoals electro-pop. Meteen nadat de eerste klanken van het openingsnummer ´Non Serviam´ door de luidsprekers knallen is het duidelijk: dit wordt weer als vanouds rondstuiteren.

New album, new me?

Jarenlang had Frank Turner het imago dat hij altijd aan het touren was en naar eigen zeggen was het tijd om daar iets aan te veranderen. Naarmate hij zelf ouder is geworden en meer gesetteld is, besefte hij dat hij daar muzikaal ook in mee kan groeien. In een interview vertelt hij dat hij inzag dat rock ’n roll vaak gaat over kortstondige, puberale ervaringen. Hoewel hij vindt dat daar niks mis mee is en het er in zekere zin bij hoort, wilde hij zelf over substantiëlere onderwerpen gaan zingen. Hij vond die manier van leven niet meer bij zichzelf passen en vond het niet meer gezond. Dit is terug te horen op het nieuwe album in nummers als ´The Work´ waarin hij de liefde voor zijn vrouw bezingt, niet als een korte vlambare romance maar als langdurige liefde met de droom om samen met pensioen te gaan.

Onder zijn fans zijn de meningen over het album dan ook verdeeld, niet iedereen identificeert zich met de teksten van het album. Als je zelf in een andere levensfase zit, zal het lastiger zijn om je in te leven in de teksten. Hoewel het als trouwe fan in een compleet andere levensfase ook mooi is om Frank zelf zich te zien ontwikkelen. Voor nieuwere luisteraars is het album een goede kennismaking en een ontdekkingstocht door de veelzijdigheid van de artiest. Dit album bevat een paar van zijn betere composities zoals ‘Non Serviam’ en ‘A Wave Across A Bay’, die gelijk laten zien hoe uiteenlopend de melodieën kunnen zijn, terwijl de teksten stuk voor stuk van diezelfde vertrouwde Frank Turner kwaliteit zijn.

Een verzameling aan verrassende samenwerkingen

De eerste single van het album, ‘The Gathering’, kwam al in mei uit en hierin wordt omschreven hoe we in coronatijd het samenkomen hebben moeten missen. Het is echter absoluut geen verdrietig nummer, sterker nog, het gaat juist over hoe iedereen er weer klaar voor is om samen los te gaan. Voor dit nummer heeft Frank de hulp ingeschakeld van singer-songwriter Jason Isbell en van Dom Howard (van Muse). Maar ook voor andere nummers schakelt Frank hulp van buitenaf in, zo is Simon Neil van Biffy Clyro te horen op het nummer ‘The Ressurectionists’ en wordt de percussie in het nummer ‘Punches’ verzorgd door zijn vrienden van het goede doel WAYout Arts uit Sierra Leone.

Open en eerlijk over persoonlijke problemen

Op het album worden veel persoonlijke onderwerpen besproken, waaronder de rouw om het verlies van een vriend en Franks tumultueuze relatie met zijn vader. De problematische dynamiek tussen hen twee werd al eerder bezongen door Frank en wordt op dit album duidelijk omschreven in het nummer ‘Fatherless’. Vervolgens krijgen we in het nummer ‘Miranda’ meer inzicht in hoe hun relatie tegenwoordig is. De eerste paar zinnen uit het nummer omschrijven de situatie kort maar krachtig, Franks vader gaat tegenwoordig door het leven als Miranda en ze is een trotse transvrouw. Dat het tegenwoordig beter gaat tussen deze twee blijkt duidelijk uit de herhaaldelijk gezongen zin: ‘Miranda, it’s lovely to meet you’.

Het onderwerp rouw komt naar voren in het nummer ‘A Wave Across A Bay’. Dit is een ode aan Scott Hutchison, zanger van de band Frightened Rabbit en een goede vriend van Frank, die zichzelf in 2018 van het leven beroofde. Het hartverscheurende nummer beschrijft de pijn van het missen van een vriend, maar het laat ook een vorm van acceptatie zien. De pijn is duidelijk, maar Frank toont ook begrip en acceptatie voor zijn vriend die hij verloren heeft aan de zee.

Hoewel het onderwerp mentale gezondheid vaker naar voren lijkt te komen, is het nummer ‘Haven’t Been Doing So Well’ daar het duidelijkste voorbeeld van. Op Spotify is dit het meest beluisterde nummer van het nieuwe album en dat is niet zo verbazingwekkend. Het nummer is ontstaan vanuit Franks recente diagnose met een angststoornis, maar het omschrijft een gevoel dat menig persoon zal herkennen. Het nummer gaat over hoe het voelt om te worstelen met jezelf en niet volledig blij te zijn met de persoon die je momenteel bent. Combineer de herkenbare tekst met een aanstekelijke melodie en je krijgt geheid zin om bij een live concert rond te stuiteren terwijl je je longen uit je lijf zingt.

Klaar voor zweterige moshpits

Het mag duidelijk zijn dat dit album erom smeekt om live gespeeld te worden. Nadat Frank meerdere livestreams heeft verzorgd om geld op te halen voor kleinere muziekzalen in Groot-Brittannië is het tijd om hem weer in levenden lijve te zien. Gelukkig gaat hij in april en mei op tour door Europa, dus voor wie wil zal er zeker de mogelijkheid zijn om het album live te horen en om je in een zweterige moshpit te werpen!

Boeken / Non-fictie

Geboorte van een nieuw tijdperk

recensie: Omarm de chaos - Jan Rotmans en Mischa Verheijden

In Omarm de chaos laat hoogleraar transitiekunde en duurzaamheid Jan Rotmans zien dat we in een overgangsfase naar een nieuw tijdperk leven. Deze tijd van chaos kan in eerste instantie beangstigen, maar – als we hem omarmen – juist ook bevrijden.

Jan Rotmans is hoogleraar in Rotterdam en medeoprichter van Urgenda, een actiegroep die Nederland snel(ler) wil verduurzamen. Daartoe klaagde Urgenda de Nederlandse staat aan om deze te dwingen de uitstoot van CO2 terug te dringen in lijn met het Klimaatakkoord van Parijs. De rechter – de rechtszaak kwam tot en met de Hoge Raad – stelde hen in het gelijk.

Duurzame verandering

Rotmans publiceert al sinds de jaren ’80 over de klimaatcrisis en de mogelijkheden die er zijn voor duurzame verandering. Toen hij begon met publiceren kraaide er geen haan naar zijn onderzoeken en was klimaatverandering in de maatschappij nog nauwelijks onderwerp van gesprek. Los van wetenschappers bereikt hij lange tijd weinig mensen met zijn verhaal.

Toen Rotmans een transitie op persoonlijk vlak doormaakte, mede in gang gezet door een ernstig fietsongeluk, besloot hij dat hij zijn kennis wilde delen met de samenleving en activistischer zou worden. Omarm de chaos is zoals hij het in zijn nawoord noemt, zijn magnum opus. Dit boek is, mede dankzij de hulp van schrijver Mischa Verheijden, eenvoudig en toegankelijk geschreven voor een breder publiek. Het omvat nagenoeg alle grote onderwerpen waar Rotmans tijdens zijn loopbaan over schreef.

Omarm de chaos is ook een persoonlijk verhaal, wat de boodschap nog beter invoelbaar maakt. Rotmans legt de nadruk op kwetsbaarheid als belangrijke factor voor verandering. Ook dit is iets dat hij pas is gaan inzien na zijn persoonlijke transitie. Alle crises waarin wij ons bevinden zullen ons op de eerste plaats wellicht beangstigen. Pas als we die angst en de chaos omarmen, zullen we in staat zijn mee te bewegen naar rustiger vaarwater.

Anders kijken

Omarm de chaos kan gezien worden als een inleiding in de transitiekunde. Het boek begint met je te leren anders te kijken, wat nodig is om veranderingen te begrijpen. Vaak zijn we geneigd te kijken naar gebeurtenissen op de korte termijn. Rotmans laat zien dat juist structuren op de lange termijn ons veel meer kunnen vertellen over waar we naartoe gaan. ‘Wie niet goed kijkt wordt telkens verrast, voor wie goed en lang kijkt is het logisch.’ Deze ‘onderstroom’ is belangrijk, maar blijft vaak onzichtbaar.

Daarnaast laat Rotmans zien dat veranderingen vaak via eenzelfde soort patroon verlopen. Ongeveer halverwege zit de kantelfase, daarin bevinden we ons nu. Dit is een ‘tussentijd’ van chaos, weerstand, onzekerheid, verzet, protest en gebrek aan overzicht. Juist in deze fase is het belangrijk om uit te zoomen. Dat is precies wat Omarm de chaos doet.

Tijd van crises

Volgens Rotmans bevinden wij ons vandaag de dag in een ‘palet van transities’. De klimaatcrisis lijkt vooral te gaan over energie, maar dwingt ons om op nagenoeg alle fronten te veranderen. Zo is er sprake van een energie-, grondstoffen-, circulaire-, landbouw en voedsel-, ruimtelijke-, financiële-, onderwijs-, zorg-, sociale- en democratische transitie. Al deze crises en mogelijke oplossingen worden uitgebreid besproken, vaak aan de hand van hoopgevende praktische voorbeelden van zogenaamde ‘koplopers’ (mensen die zien waar we naartoe moeten en beginnen met experimenteren).

Rotmans is steeds hoopvol, maar ook kritisch. Zo schrijft hij over winkelketen IKEA die eigen windmolenparken en zonnepanelen heeft, de helft van het gebruikte hout uit duurzame houtteelt haalt en alle winkels heeft voorzien van LED verlichting. Dit klinkt hoopgevend, maar het werkelijke probleem, namelijk de wegwerpcultuur waar IKEA boegbeeld van is, blijft onaangeroerd. IKEA onttrekt nog steeds onnodig veel eindige grondstoffen aan de aarde en blijft mensen aansporen nieuwe producten te kopen. Door steeds met andere schaallenzen te kijken naar een situatie is Rotmans in staat het heden – maar ook de route voor de toekomst – beter te doorzien. Voor een bedrijf als IKEA ligt die in de overgang van duurzaam (gericht op energie) naar circulair (gericht op grondstoffen).

Transitieversnellers

Omarm de chaos laat zien dát verandering mogelijk is, hóe dat mogelijk is en hoe een eventuele toekomst er voor Nederland uit zou kunnen zien. Een belangrijke factor voor verandering is de manier waarop we belasting heffen. Zodra die verschuift van belasting op arbeid (wat waarde toevoegt aan de samenleving) naar vervuiling (wat waarde onttrekt) zal dat grote gevolgen hebben voor hoe we leven. Ook financiële en juridische impulsen zijn belangrijk; zo kunnen we goede veranderingen ondersteunen, zowel met geld als met regelgeving.

Echter, dit alles kan niet zonder mentale impulsen. Wanneer sociale normen en gedrag veranderen, verandert het systeem mee. Rotmans hamert erop dat de grootste valkuil is om te denken dat je toch geen bijdrage kan leveren aan verandering, omdat eerst het systeem moet veranderen. Dit noemt hij het ingesleten onmogelijkheidsdenken, waarmee we ‘mentaal het mogelijke onmogelijk maken’. Als we inzien dat de chaos en onzekerheid juist dé stap naar verandering en de geboorte van iets nieuws zijn, komt die verandering van de grond.

Toekomstvisie

Hoe ziet die mogelijke toekomst er dan uit? Het beeld dat Rotmans schetst lijkt bijna te mooi om waar te zijn, en precies dat is dus weer dat onmogelijkheidsdenken…

Zou het mogelijk zijn voor de mens om samen met de natuur te leven op een manier waarop we elkaar versterken… dieren goed te behandelen.. energie duurzaam op te wekken en die niet te verspillen maar te delen in wijken.. gezondheidzorg gericht op gezondheid in plaats van genezing.. onderwijs gericht op persoonlijke ontwikkeling en samenwerking op basis van vertrouwen en autonomie.. wonen in een ‘groen-blauwe oase’ waarin we samenleven met het water en waarin de biodiversiteit weer groot is… waarin we lokaal en kwalitatief produceren.. waarin we van het fileprobleem af zijn en waar de democratie weer breed gedragen wordt door burgers van alle lagen van de bevolking?

Rotmans weet met Omarm de chaos een ontzettend leerzaam, helder, toegankelijk en ja, ondanks alle crises en chaos waarin wij ons bevinden, ook hoopvol verhaal over het voetlicht te brengen.

Kunst / Expo binnenland

Horen, zien en ruiken

recensie: Calder Now!

De Amerikaanse beeldend kunstenaar Alexander Calder (1896-1976) werd vooral bekend door zijn mobiles: aan het plafond hangende, op de luchtstroom deinende sculpturen. Kunsthal Rotterdam toont in de tentoonstelling Calder Now! echter ook enkele stabiles, die op de grond staan. En het kan niet op, want er valt ook werk te zien van tien navolgers.

Het is vooral een tentoonstelling die de verbeelding prikkelt. Je ziet Calder bezig in zijn atelier, met afwisselend kleine bolletjes, bouten, grote platen en verf. Je probeert je in te leven in wat de navolgers er allemaal in zagen. Die navolgers zijn mensen als Žilvinas Kempinas (1969), Carsten Nicolai (1965), Ernesto Neto (1964), Olafur Eliasson (1967) en Rirkrit Tiravanija (1961).

Horen en zien

Soms zágen ze niet alleen wat in het werk van Calder, maar hoorden ze er ook wat in. Vroeger zetten namelijk machientjes een mobile in beweging, maar dat kan vanwege de fragiliteit van de objecten niet meer. Een ventilator staat bijvoorbeeld voor Flaming Tape van de Litouws-Amerikaanse kunstenaar Žilvinas Kempinas. Daardoor vormen stroken magneetband een prachtige 3D-tekening. Er is zelfs een heuse windmachine die je al van ver hoort. Eens in de twintig minuten blaast deze een grote, witte parachute op die daarna in telkens verschillende vormen weer neervalt. Een werk van de Duitse kunstenaar Carsten Nicolai.

Black Petals, 1939.  Photograph by Tim Nighswander/IMAGING4ART courtesy of Calder Foundation, New York / Art Resource, New York. © 2021 Calder Foundation, New York / Artists Rights Society (ARS), New York / Pictoright, Amsterdam.

Fragiel zijn overigens lang niet alle twintig werken van Calder die in HAL2 worden getoond. In een schitterende, door Mecanoo (het kantoor van Francine Houben c.s.) ontworpen setting. Neem bijvoorbeeld Untitled (Mobile du Garage) die Calder rond 1954 maakte uit geverfde, metalen platen met grote bouten. Groot zijn ze overigens lang niet allemaal. Zo is er een bruikleen uit het Stedelijk Museum in Amsterdam, ook een naamloos werk dat Calder ongeveer twee jaar later maakte en schonk aan het museum. Het staat vanwege de geringe grootte en kwetsbaarheid, net als enkele andere stukken, in een glazen kubus.

Enkele navolgers

Zoals Calders Sphere pierced by cylinders (1939) weer stevige poten heeft, zo teer zijn de ‘zuilen’ van lycra zakken waaruit het werk It happens when the body is anatomy of time (2000) van de Braziliaan Ernesto Neto bestaat. Een werk dat je meteen bij binnenkomst al ziet. En, als je er wat dichterbij komt, ook ruikt, want er is gewerkt met kruidnagel, komijn en saffraan in en onder de zakken op de grond. De ‘zuilen’ staan wat uit het lood, maar dat is ook Calder niet vreemd.

Tamanoir (maquette), ca. 1963
Photograph by Tom Powel Imaging courtesy of Calder Foundation, New York / Art Resource, New York. © 2021 Calder Foundation, New York / Artists Rights Society (ARS), New York / Pictoright, Amsterdam.

En dan hebben we tot slot nog een juweel. Je moet er even een hoekje voor om, maar dan heb je ook wat: Black and yellow double polyhedron lamp, een lichtbron van de Deens-IJslandse kunstenaar Olafur Eliasson met uitstulpingen als de Venustrechter van Rebecca Horn bij Museum Arnhem. De lichtbron reflecteert op de muur en op de grond. In de verte doet het denken aan Fish (1945) van Calder: een vis in draadwerk die eveneens op de muur reflecteert en een schaduwvis tevoorschijn tovert.

Daarmee is meteen het idee dat Calders werk louter abstract zou zijn de grond ingeboord.
Neem de maquette Tamanoir (ca. 1963), waarin je een spin à la Louise Bourgeois meent te kunnen herkennen. Of Blue Feather (1949) waarin je met enige fantasie duidelijk de vorm van een vogel met een snavel terugvindt. Ook nog eens in de kleuren van Mondriaan, die Calder in 1930 in Parijs ontmoette en die hem duidelijk beïnvloedde.

Die primaire kleuren komen terug in de ballen op het biljart die deel uitmaken van de installatie Unititled 2021 (Le jeu de l’araignée rouge) van de Argentijn Rirkrit Tiravanija. Hier mag je overigens wel mee spelen … Maar misschien heb je al genoeg aan het in werking zetten van je grijze cellen en alle reminiscenties. Aan je verbeelding dus.

Theater / Voorstelling

Wat als je wordt wat je haat?

recensie: Korthals Stuurman - Bonita Avenue

Te midden van de vuurwerkramp in Enschede (2000) probeert rector Siem Sigerius niet alleen de universiteit draaiende te houden, maar ook zijn gezin. Bonita Avenue, een toneelbewerking van de gelijknamige bestseller van Peter Buwalda, vertelt het beklemmende verhaal van een succesvolle pater familias die de grip op zijn gezin steeds meer lijkt te verliezen.

Op 12 februari ging Bonita Avenue in première in het Wilminktheater in Enschede. Een betere premièreplek kon er voor dit reizende toneelstuk niet zijn, want zelfs de Twentse campus blijkt een straat te hebben vernoemd naar het boek. Het verhaal speelt zich af in Enschede tijdens de vernietigende vuurwerkramp, waarbij een hele woonwijk werd weggevaagd. Voor Siem Sigerius (Hajo Bruins), rector van de Universiteit Twente en later minister van Onderwijs, luidt de vuurwerkramp slechts de aftakeling van zijn gezinsleven in. Zo goed als hij noodwoningen voor zijn studenten weet te regelen, zo slecht laat het gezin zich managen.

Hoe zwart-wit is goed of slecht?

Siem, wiskundige en oud-judoka, doet tijdens het kijken van porno een vreselijke ontdekking, die hem niet meer loslaat. Alles waarvan hij dacht dat het goed en voorbeeldig was, lijkt ineens bevlekt, inclusief hijzelf. Tot overmaat van ramp komt ook nog, de in zijn ogen echte slechterik van de familie vrij uit de gevangenis: zijn zoon Wilbert.

“Soms is het niet zo erg om te liegen, als het maar voor de juiste mensen is”, zo probeert Siem alles goed te praten en zijn gezin voorbeeldig over te laten komen. Hij raakt alleen in de knoop met zichzelf en zet zo ook het publiek aan het denken: hoever moet je gaan om je gezin te redden? Mag dat ten kosten gaan van anderen? Wat als je in deze situatie zelf datgene wordt dat je probeert te bestrijden?

De vertolking van een complex gezin

Hajo Bruins speelt Siem Sigirius, de succesvolle man die klem komt te zitten in zijn eigen web van geheimen en moraliteit. Hij zet het personage geslaagd neer: laagje bij laagje takelt hij af. Alleen als judoka lijkt hij wat minder overtuigend, terwijl hij zijn medespelers meermaals vloert. Een ander personage dat blijft boeien en door zijn cynisme regelmatig gelach veroorzaakt, is zoon Wilbert, gespeeld door Marijn Klaver. Eerst wordt hij weggezet als doorgewinterde gekke crimineel, maar langzaamaan begin je zijn cynisme te begrijpen en krijg je zelfs sympathie voor dit ingewikkelde personage. Hij is misschien een veroordeelde crimineel, maar hij is zeker niet de schurk van het verhaal. Een personage dat erg laat uit de verf komt  in het verhaal is echtgenote Tineke, gespeeld door Oda Spelbos. Pas richting het einde neemt zij de leiding over, zoals alleen een moeder het op kan nemen voor haar kind. Zonde, want Tineke wordt goed neergezet door Spelbos en verdient wel wat meer ruimte in het verhaal.

Boek en toneelstuk

Bonita Avenue is de toneelversie van de gelijknamige debuutroman van Peter Buwalda uit 2010. Het boek werd een bestseller, inmiddels zijn er wereldwijd meer dan 500.000 exemplaren verkocht en Buwalda werd in een keer een beroemde schrijver. Een ingewikkeld boek van ruim vijfhonderd pagina’s bewerken tot een toneelstuk is een kunst op zich. Het boek zit vol essentiële perspectiefwisselingen, flashbacks en flashforwards. Het verhaal bestaat uit allerlei losse gebeurtenissen, waaruit je als lezer de complexe verhoudingen binnen het gezin reconstrueert. Dit is juist wat het vuistdikke boek zo goed maakt, maar hoe breng je dat op toneel?

Bewerker Koen Caris en regisseur Hanneke Braam kiezen voor eenheid van plaats en brengen zo alles bij elkaar in de Twentse boerderij van Siem en Tineke, dat huis werkt als een snelkookpan. Aaron en Joni komen daar logeren als hun eigen huis onbewoonbaar is geworden na de vuurwerkramp en langzaamaan wordt duidelijk dat het gezin van leugens en geheimen aan elkaar hangt. De boerderij als plaats is een goede keuze, want die eenheid zorgt voor overzicht. De wisselingen in tijd en perspectief zijn zo makkelijk te volgen en zorgen voor vaart in het toneelstuk.

Het toneelstuk heeft even nodig om op te starten, maar daarna vliegen de 1 uur en 45 minuten zo voorbij. Of je het boek nu ooit gelezen hebt of niet: Bonita Avenue is een aanrader voor ieder die een zinderende avond uit wil en met wat morele dilemma’s wil worstelen.

 

 

Muziek / Concert

Dood en (over)leven

recensie: NTR ZaterdagMatinee 12 februari 2022
Simon van Boxtel

Het begon allemaal op 23 september 1961. Met het ‘Matinee op de Vrije Zaterdag’. Het Matinee bestaat nog steeds, nu onder de naam ‘NTR ZaterdagMatinee’. Concerten met vanaf het begin af aan een avontuurlijke programmering en uitvoeringen op een hoog niveau, live uitgezonden op Radio 4. Een centrale rol spelen het Radio Filharmonisch Orkest en het Groot Omroepkoor, aangevuld met instrumentale of vocale solisten en onder leiding van gerenommeerde dirigenten.

Dit seizoen staat het werk van de Deense componist Hans Abrahamsen (1952) centraal. Afgelopen zaterdag zong sopraan Barbara Hannigan samen met het Radio Fil – zoals het orkest in de wandeling wel wordt genoemd – onder leiding van chef-dirigent Karina Canellakis Abrahamsens Let me tell you. Omlijst door de Ouverture Parsifal van Richard Wagner en de Lemminkäinen-suite van Jean Sibelius. Over avontuurlijk programmeren gesproken!

Diep graven

Zo’n programma heeft alles te maken met wat in het programmaboekje onder de overkoepelende termen ‘Sagen en legenden’ werd geschaard. Abrahamsen plaatste in zijn liederencyclus Ophelia centraal, het personage uit Shakespeares toneelstuk Hamlet, gebaseerd op een sage. Wagner greep terug op een epos van Wolfram von Eschenbach, en Sibelius werd ook geïnspireerd door een aloude sage, lezen we.

Maar er valt dieper te graven. Op z’n minst nog twee lagen diep. In de eerste plaats zijn er overeenkomsten qua sfeer tussen Wagner, Abrahamsen en Sibelius. Twee uitersten raken elkaar in alle drie de werken: een breekbaar klankidioom en een gewijde sfeer met geladen stiltes. Om nog maar te zwijgen over de toonsoort Es gr.t., waarin zowel Wagner zijn ouverture eindigt als Sibelius zijn suite. Dat is één.

Ten tweede (of derde, als je de sagen en legenden meetelt) is daar een overkoepelend thema: dood en (voort)leven. Dat geldt voor de opera van Wagner, waarin de dood van Jezus van Nazareth en diens opstanding passeren, en voor Ophelia bij Abrahamsen, die sterft en wellicht voortleeft. En ten slotte ook voor Sibelius, waar Lemminkäinen in de rivier wordt gegooid maar uiteindelijk door zijn moeder met een druppel honing weer naar het rijk der levenden wordt teruggebracht.

Natuurlijk zijn er ook grote verschillen tussen de laatromantische Wagner, de totaal eigen stijl van Abrahamsen en Sibelius als vertegenwoordiger van de nationaal-Finse muziek. De tekst die Paul Griffiths in 2008 schreef en baseerde op de 481 woorden die Ophelia in Hamlet spreekt, is trouwens ook al eerder op muziek gezet. Of liever: tijdens het Holland Festival 2007 improviseerde celliste Frances-Marie Uitti in het Amsterdamse Bimhuis op dezelfde tekst die toen door de schrijver zelf werd uitgesproken.

En nog eens diep graven

Je moet als uitvoerenden wel een hoog muzikaal aanzien hebben om de overeenkomsten én de verschillen allemaal tot hun recht te laten komen. En dat was afgelopen zaterdag het geval. Om te beginnen was daar natuurlijk de soliste voor wie Abrahamsen zijn compositie in 2013 schreef: de sopraan Barbara Hannigan. Wát voor een sopraan, maar dat wisten we al. Opvallend was haar sterke benadrukking van de letter ‘k’, die hierdoor telkens als een verkapt slagwerk klonk. Slagwerk dat een grote rol speelt in dit stuk, zoals aan het slot, waar een slagwerker een vel papier over een grote trom wrijft. De zaal zat er muisstil en ademloos naar te luisteren, en dirigent Karina Canellakis hield geruime tijd de armen in de lucht om die sfeer niet te verbreken. Daarna nodigde zij, samen met Hannigan, de componist uit op het podium om in het ovationele applaus en voetgetrappel te delen.

Wat Canellakis voor elkaar kreeg en uit het orkest haalde, grensde het gehele concert aan het ongelooflijke. Er was hard aan gewerkt, dat kon je alleen al zien aan de uitgekiende orkestopstelling: de contrabassen zaten niet rechts zoals gebruikelijk, maar links. Rechts zat een deel van de koperblazers en een harp. Zelfs in de grote bezetting van het orkest leverde dit merendeels een afgewogen en doorzichtige klank op, die optimaal versmolt en waarin verschillende sferen ten diepste werden uitgelicht. Zodat ten slotte ook de dreigende ondertoon in alle stukken (nog zo’n overeenkomst!) aldoor voelbaar was.

Een concert dat niet alleen om door een ringetje te halen was, maar nog lang zal nazinderen.