Film / Films

De vrouw op een voetstuk plaatsen

recensie: Gloria

Gloria (58) is op zoek naar geluk in het hedendaagse Chili. Ze lijkt dat te vinden in Rodolfo, maar alle levenservaring blijkt niets waard in de liefde.

In een artikel in de New Statesman vorige maand, uitte schrijfster Sophia McDougall haar onvrede over de hoeveelheid vrouwelijke personages in films en de manier waarop deze vrouwelijke personages worden neergezet. Gelukkig voor McDougall en andere mensen die – terecht overigens – vinden dat vrouwen binnen films (met name bij grote producties, moeten we erbij vermelden) een ondergeschikte rol spelen, zijn er ook regisseurs die de vrouw wel op een voetstuk plaatsen. Denk aan Woody Allen die Cate Blanchett liet schitteren en wel zodanig dat ze er zomaar een Oscar voor kan krijgen.

Telefoon symboliseert het verleden

~

De vierde film van regisseur Sebastián Lelio, Gloria, is een intieme vertelling van de alledaagse problematiek van een oudere, gescheiden vrouw die alleen woont, nog werkt en op zoek is naar liefde en geborgenheid. Interessant daarbij is dat Lelio kiest om Gloria geen seconde buiten beeld te laten. In elk shot is ze aanwezig, staat de camera op haar gefocust en moet Paulina García dus ook acteren. De extreme focus op Gloria doet niet alleen de titel recht, maar vergt ook veel van de hoofdrolspeelster. Ze verslapt echter geen enkel moment en houdt het publiek in haar greep vanaf het moment dat ze voor het eerst op de dansvloer is te zien, oogcontact makend met haar mannelijke leeftijdsgenoten.

Gloria is een compleet karakter, gelaagd en met een sprankelende persoonlijkheid, ondernemend, nooit zielig en altijd vermakelijk. Haar ellende is aanwezig in de vorm van haar ex, teleurstellingen in de liefde en haar tergende bovenburen wiens naaktkat liever bij Gloria zit. En geef dat beest eens ongelijk. Maar dan ontmoet ze Rodolfo (Sergio Hernández) en lijkt ze opnieuw haar geluk te hebben gevonden. Rodolfo, een vriendelijke, oudere man die een amusementspretpark heeft (en trouwens zelf ook kinderlijk gedrag vertoont), is sinds een jaar gescheiden, zestig kilo afgevallen en bezig zijn leven te beteren. Rodolfo’s verleden achtervolgt hem echter via de telefoon, die het oude leven symboliseert bij elke keer dat hij overgaat. Zijn nieuwe leven – in de vorm van Gloria – wacht geduldig, maar haar geduld raakt op.

Lekker luchtig

~

Gloria blijft lekker luchtig. De muziek speelt daarbij een grote rol. Gloria blèrt mee met break up songs terwijl ze er wederom een slapeloze nacht op heeft zitten. De film kent behoorlijk wat pijnlijke momenten, maar deze hebben altijd iets komisch. De verveelde blik van Gloria is daarbij goud waard.

Gloria laat zich goed vergelijken met Blue Jasmine. Twee sterke vrouwelijke personages, twee geweldige actrices, tweemaal problemen in de liefde en ook de stijl van Woody Allen en Sebastián Lelo ligt niet ver uit elkaar. Het maken van een onvoorspelbare, fijnzinnig komedie is maar weinigen gegund, maar dit is al de tweede keer binnen een maand dat het lukt. De herfst is officieel begonnen, het jaar loopt ten einde en we hebben nog vele mooie films voor de boeg die een gooi doen naar een Oscar. Goede kans dat Chili deze film ook naar de Oscars stuurt. Je kan veel zeggen van de filmindustrie, maar het beste bewaren ze over het algemeen voor het laatst. 

Boeken / Fictie

‘Hij was minder dan een mens en meer’

recensie: Dezső Kosztolányi (vert. Mari Alföldy) - De gouden vlieger

.

Laat je niet misleiden door de titel die associaties oproept met waargebeurde-verhalen-van-ver-weg. De gouden vlieger is misschien wel de beste roman van de Hongaarse interbellum-schrijver Dezső Kosztolányi. Wat is een mens, anders dan sterfelijk? Nou, ontroerend bijvoorbeeld.
Bij de eerste zin zet je je schrap: ‘Het pistool ging met een knal af.’ Natuurlijk denk je dan aan de wet van Tsjechov: je kunt als schrijver niet een pistool laten rondslingeren zonder dat het later ook wordt afgevuurd. Het blijkt het begin van een hardloopwedstrijd, gewoon een trainingsrace van scholieren, niets bijzonders. Het is 1 mei, een nationale feestdag met drank en vreugde, de zon schijnt. Als de race gelopen is, bergt de winnaar het pistool weg in zijn zak en het is vergeten. Niet door Kosztolányi, die verschillende pistolen steeds terloops laat opduiken, tot het dan toch misgaat. Hoe wordt hier niet verklapt; die scène moet elke lezer met een zo groot mogelijke schok ondergaan.

De gouden vlieger is een meer traditionele roman dan de twee verzamelingen over Kornél Esti, of de historische evocatie van Nero, de bloedige keizer, die hij later schreef (het wraakmotief gebruikte Kosztolányi ook in Anna). Na de knal waarmee het boek begint bieden de eerste bladzijden een wat rusteloze introductie van tal van personages tussen wie de verhoudingen impliciet worden aangestipt. Leerlingen uit de examenklas, en de leraren die hen onderwijzen, zijn na acht jaar onherroepelijk met elkaar verstrengeld. Na twintig bladzijden treed je met hen echter een romanwereld binnen om je volkomen in onder te dompelen. De zomermaanden in de Hongaarse provincie: heet, stoffig, verzonken in een gouden licht en in een diepe melancholie, twee maanden with nothing to do in het vooruitzicht, dat is waar je vertoeft.

Ontspoorde dochter

Interessant genoeg was Kosztolányi’s vader rector en leraar natuurkunde. Zelf werd de auteur van school gestuurd omdat hij niet aan de autoriteit van de docenten wilde gehoorzamen. In De gouden vlieger gaat het ook om autoriteit en opvoeding. Novák gelooft in een Rousseau-achtige ontwikkeling, waarbij kinderen in vrijheid al spelende leren. Het resultaat: een ontspoorde dochter en verregaande agressie.

Het is verleidelijk De gouden vlieger behalve als moderne tragedie ook te lezen als een persoonlijk gemotiveerde verhandeling over leraar en leerling, de druk van sociale conventies en van het systeem waar kinderen doorheen worden geduwd zodat ze als aangepaste volwassenen kunnen deelnemen aan de maatschappij. Gepsychologiseer moet echter achterwege blijven. In zijn dagboek noteerde Kosztolányi:

I have always really been interested in just one thing: death. Nothing else. […] I have nothing but disdain for those writers who also have something else to say: about social problems, the relationship between men and women, the struggle between races, etc., etc. It sickens my stomach to think of their narrowmindedness. What superficial work they do, poor things, and how proud they are of it. (Uit het voorwoord van Péter Esterházy bij de Engelse uitgave van Skylark)

Zo’n maatschappelijke lezing beantwoordt inderdaad niet aan het sentiment – om nog een gevaarlijk woord te gebruiken – dat je bevangt bij het lezen. Het sentiment dat je doet meevoelen met die arme ziel Antal Novák, die goed noch slecht is, tragisch én komisch, komisch wánt tragisch. De lezer moet zelf bijna huilen, naast het lachen.

Grappig figuur’

Antal Novák is een ‘grappig figuur’ vinden zijn leerlingen, en terecht: kijk maar naar die weduwnaar met zijn onaangepaste kleren, zijn vooruitstrevende idealen en ingebakken fatsoen, zijn liefde voor de natuurkunde en zijn onaangepaste dochter. Aan de andere kant, leerlingen lachen hoe dan ook om hun leraren, wat ze ook doen of hoe ze er ook uit zien. Was hij dus lachwekkend? Dat is een vraag die opgehelderd moet worden. Hij was het een beetje, maar hij was het in elk geval wel. In de eerste plaats omdat hij een mens was, en omdat ieder mens lachwekkend is.

Verderop stelt Kosztolányi juist: ‘Hij was geen mens. Hij was minder dan een mens en meer.’ Alles wijst erop dat Novák een tragische figuur zal blijken, eerder dan een komische. Hij houdt van de kinderen, die hem uitlachen. Hij houdt van zijn dochter, die hem bedriegt. Hij houdt van de natuur- en wiskunde, die hem in zekere zin ook bedriegt. Natuurwetten? Experimenteel bewijs? De objectieve schoonheid van getallen? Het helpt Novák geen klap als hij gevangen komt te zitten in de chaotische strijd met mensen die het op hem voorzien hebben, zoals een eindexamenleerling die gezakt is en op wraak zint, of zijn dochter die liever geesten oproept dan naar pappie te luisteren.

Great cosmic irony
Wat is een mens? In de fabelachtige verhalen over Kornél Esti voerde Kosztolányi zijn alter ego op, geïntroduceerd door een ‘vriend’. Zo kon hij een kant van zichzelf, als schelm en archetype dandy, uitvergroten. Ook hier zijn de personages vooral types: de sporter die niet kan leren, de vrijgezelle tante, de cynische journalist die uit is op een relletje. Dat klinkt niet aanbevelenswaardig, maar hoewel het geen ‘hele mensen’ zijn, weet Kosztolanyi ze toch uitermate menselijk te maken. Dat komt omdat hij juist de beperking van het type laat zien, de mislukking die erin schuilgaat. We willen misschien wel heel graag een type zijn, omdat het makkelijk is en richting geeft aan het bestaan. Maar het is onmogelijk vol te houden, het doelloze leven zal als een boemerang op je terugslaan.

Kosztolányi creëert vanuit het besef dat de mens gebukt gaat onder ‘a great cosmic irony’, zoals een recensent schreef. Verlangens en strevingen leiden tot niets, alles is uiteindelijk zinloos. Dat is waar Novák ook achter komt. Voor Kosztolányi volgt hieruit echter compassie voor hen die tóch verlangen en streven. Verwondering over al dat geploeter, zonder de dood uit het oog te verliezen. Dat maakt het werk van Kosztolanyi tegelijk tragisch en komisch, en ja, ontroerend. In de woorden van Kornél Esti: ‘omdat ik mezelf niet kon troosten, legde ik me toe op het troosten van anderen.’

Boeken / Fictie

Licht tikt zwaluwen aan

recensie: Diverse auteurs - Tortuca 32

Tijd/schrift: 8WEEKLY’s rubriek voor Nederlandstalige literaire tijdschriften. Zie ook besprekingen van Das Magazin, Terras, Versal en De Revisor.

Elk literair tijdschrift heeft een eigen kleur of oriëntatie. Bij Tortuca 32 is die noemer grote klaarte.

Die klaarheid staat niet gelijk aan begrijpelijkheid, verre van. Alle in Tortuca opgenomen schrijvers spreken met een eigen stem, en alle beeldend kunstenaars geven blijk van een heldere toets. Om twee van die laatsten te noemen: schaduwrijk en op de grens van sprookjesachtig zijn de houtgravures van Mariës Hendriks met haar kiekjes van de privévertrekken van wat waarschijnlijk een kinderrijke boerderij is. De collages van Martijn Hesseling van kranten en beeld hebben onwillekeurig iets weg van (de sfeer) van de hyperrealist Ralph Goings.

Uiteenlopende poëzie
In de zeven door Jan H. Mysjkin vertaalde prozagedichten van Wassili Kandinsky uit Klänge, lijkt de betekenisstructuur door de herhaling van zinnen uiteen te vallen. Het klank- of kleurrijke element van degedichten springt daardoor in het oog. Ook de gedichten van Kwame Dawes, vertaald door Jabik Veenbaas, zijn repetitief van karakter. Maar anders dan bij Kandinsky is de rode draad evenwichtiger, wat interpretatie vergemakkelijkt.

Miriam van Hee brengt met vaste hand twee in memoria, die door de lichte verwijzingen naar christelijke mythologie een (overigens niet te streng) religieus randje hebben. De extatische Ilya Kaminski, zowel in voordracht als poëzie, die net als Dawes onlangs nog op Poetry International was, brengt in een vertaling van Menno Wigman een van noten of ‘stemmen’ voorziene treurzang voor de joods-Russische dichter en essayist Osip Mandelstam.

Licht tussen berkenbomen
Je kunt klaarheid ook consistentie noemen, maar consistentie is een woord dat weinig openheid in zich heeft. Alles is dichtgetimmerd, om alles maar te doen kloppen. Dat gevoel is vreemd in Tortuca. Ook in het titelloze gedicht van Ineke Holzhaus is er licht en lucht:

Hul je in het gewelf, hef het dak
van het schip van de abdij van Noirlac
licht tikt zwaluwen aan onder je schedel

bovenramen zeven zandstenen zwijgzamer
dan op een ster, door spitsbogen kunnen zielen
eenvoudigweg binnen zweven

zoals licht tussen berkenbomen wit lijkt
op het eerste dat je zag onder de kanten
kraag van je kinderwagen keert terug

een warme hand op je kruin, adem
in je hals, het verlorene roert zich.

De kat van Aboe Hoeraira
Te midden van alle poëzie is maar één verhaal opgenomen. Het geestige en intrigerende ‘De Cycloop’ is geschreven in de geest van Julio Cortázar, aan wie de Chileense schrijver Alejandro Zambra overigens expliciet refereert. Het gaat over twee aspirerende schrijvers, potentiële geliefden die op zoek zijn naar goede verhalen om te schrijven, waarvoor je geleefd moet hebben. Tegelijkertijd lijkt het meisje (een van de schrijvers) ook een personage te zijn van een stuk van de hoofdpersoon.

~

Traditiegetrouw zit bij Tortuca een ‘special’. Ditmaal is het een op zichzelf staand bundeltje getiteld De kat van Aboe Hoeraira met daarin gedichten uit de West-östlicher Divan van Goethe. Hij schreef dat naar aanleiding van de Divan van de veertiende-eeuwse Perzische dichter Hafez, dat hij van zijn uitgever cadeau kreeg. Op elk van de door Ard Posthuma vertaalde gedichten geeft steeds een andere Nederlandse dichter antwoord. Mark Boog, Erik Bindervoet, Neeltje Maria Min, Drs. P., het bonte pluimage aan poëten zorgt voor een fris en speels werkje, dat het koesteren en naslaan waard is.

Adembenemend antwoord van Nolens
Het afsluitend woord bij deze bespreking van het ontzettend mooie Tortuca is aan een van de stilste dichters van ons taalgebied, Leonard Nolens. Hij antwoordt adembenemend met ‘Oogopslag’ op Goethes ‘Ter overdenking’ waarin ook niet alles gezegd wordt:

Toen jij me vroeg waarom ik van je hou
Heb ik het antwoord veertig jaar verzwegen.
Veertig jaar ben ik bij jou gebleven
Om geen antwoord op je vraag te geven.

Het staat in kringen om ons heen geweven.
Neergeschreven. Vrienden en vreemden weten
Wat ik veertig jaar niet heb begrepen,
Wat ik veertig jaar probeer te lezen
In een oogopslag en zijn vragende blauw.

Film / Achtergrond
special: Song for Marion

Voorspelbaar niemendalletje

Song for Marion is een feelgoodmovie die elk cliché langsloopt dat in dit soort films thuishoort. Het is een film die niet opvalt, maar ook niet stoort. Prima formulewerk in een gladgestreken niemendalletje, met hier een lach en daar een traan.

~

Song for Marion gaat over de onvermurwbare chagrijn Arthur (die met enige fantasie wel op de raspessimist Arthur Schopenhauer lijkt) en zijn polaire echtgenote, de immer optimistische Marion. Marion lijdt aan kanker en iedere nieuwe boodschap die ze van de behandelende arts krijgen betekent meer slecht nieuws. Toch slijt Marion haar dagen vol enthousiasme in het ouderenkoor en weigert op te geven. Tot haar laatste snik zal ze haar passie volhouden, ondanks alle protesten van haar man.

Vermakelijk voorspelbaar
Ja! De film is voorspelbaar. Na enige minuten is de hele rest van het verhaal al uit te tekenen. Song for Marion is zeer schatplichtig aan de formulefilm die bekend staat als komedie/drama. Een feelgoodmovie met een tragedie halverwege, om te eindigen in het afronden van alle losse eindjes die overblijven. Ik vertel hier geen spoiler; de film laat je als kijker nu eenmaal weinig verrassen.

~

Wat de film echter van haar onvermijdelijke clichés weet te redden is het verdienstelijke acteerwerk van de hoofdrolspelers, en de gevoelige snaar die men in deze film weet te raken. Daarnaast hebben de overige koorleden voldoende eigen gezicht om sympathie bij de kijker op te wekken. De cover van Motörheads Ace of Spades is er een die je niet gauw zult vergeten! Het zijn deze ingrediënten, waaronder ook een ontroerende uitvoering van True Colours die de kijker bij de film betrekken.

De DVD is verder opgeleukt met extra’s, waaronder interviews met de regisseur en producer en audiocommentaar in het Engels. 

Film / Achtergrond
special: Les chevaux de Dieu

Schuld als munteenheid

Les chevaux de Dieu vertelt het noodlottige verhaal van de broers Yachine en Hamid. Ze groeien op in een sloppenwijk van Casablanca. Door een samenloop van voorvallen en ellende vallen ze in de handen van de radicale imam Abou Zoubeir, die hen opleidt tot martelaren. De film volgt het noodlot en het daaropvolgende proces van manipulatie. We zien de jongens vanuit hun uitzichtloze bestaan tot martelaars uitgroeien. De film is geïnspireerd op de bomaanslagen van 16 mei 2003 in Casablanca.

~

De film opent met een weelderige flair die het chaotische leven van de sloppenwijken levendig in beeld weet te brengen. De beelden sluiten aan bij de levendigheid van jonge jongens. Voetballend, ravottend, achterna gezeten door anderen en zo meer. Op terloopse, doch onvermijdelijke wijze wordt de sociale achtergrond van de jongens aan de kijker opgediend. De regisseur wil tonen dat ongelukkige toevalligheden en timing ertoe kunnen leiden dat relatief ongevaarlijke jongens tot gruweldaden aan te zetten zijn. Hij weet je als kijker bevlogen bij dit proces te betrekken. De scheidingslijn tussen film en ooggetuigeverslag vervaagt, mede dankzij het overtuigende acteerwerk.

Schuld en boete
Het noodlot slaat toe wanneer Yachine werk heeft gevonden in een garage en de garagehouder zich in een dronken bui probeert te vergrijpen aan een vriend van Yachine. De hulp die ze ontvangen na deze hectische en tragische gebeurtenis dienen ze terug te betalen in hun toewijding aan de radicale islam. Dit proces wordt met een andere beeldtaal vormgegeven dan het chaotische leven dat de broers hiervoor leefden. De film vertraagt en neemt een verdiepende en serieuzere houding aan. De mentalisering waarin de jongens tot martelaren worden gedrild wordt nauwgezet gevolgd, waardoor je er als kijker bij betrokken wordt.

~

De making of, die als extra aan de dvd is toegevoegd, geeft de nodige achtergrondinformatie rondom de aanslagen in mei 2003. In een openhartig gesprek met de regisseur reflecteert deze op zijn eigen handelen destijds en vertelt hij over hoe de film tot stand gekomen is. De making of geeft een kijkje in de wereld van de sloppenwijken van Casablanca en leert ons dat de meeste acteurs geen professionals zijn.

Boeken / Fictie

Daar waar de angst regeert

recensie: Tomas Bannerhed (vert. Maydo van Marwijk Kooy) - Waar de vogels vliegen

De twaalfjarige Klas Georgsson wil niets weten van de ouderlijke boerderij op het Zweedse platteland. Hij is liever tussen de vogels in de vrije natuur, waar hij zijn verbeelding kan laten spreken. En de angst voor zijn vader kan bezweren.

Waar de vogels vliegen is het spraakmakende debuut van Tomas Bannerhed en in 2011 meteen goed voor de Zweedse literaire ‘Augustpriset’. Geen opbeurende fictie, deze boerenroman, want van voor tot achter overwoekerd door de beklemmende verhouding tussen een jonge puber en zijn langzaam krankzinnig wordende vader.

Trillend espenblad
Volgens het verloop der generaties wordt Klas geacht ooit het armoedige familiebedrijfje van zijn ouders over te nemen maar alles in hem verzet zich tegen dit treurige toekomstbeeld. Hij kan bovengemiddeld leren en is vooral geïnteresseerd in alles wat leeft in de natuur om hem heen. Met grote tegenzin helpt hij bij de koeien, de bewerking van de akkers, het binnenhalen van de oogst. Klas kijkt liever naar het trillende espenblad, analyseert de zang van het winterkoninkje en droomt weg onder de ruisende sparren.

Dat die smachtende zucht naar de natuur tegelijkertijd een vlucht is, wordt duidelijk door de aanhoudende dreigende sfeer. Buiten de gezamenlijke maaltijden en de angstige nachten om zorgt de zoon dat hij onzichtbaar blijft voor de dwingende en onvoorspelbare grillen van zijn vader. Als deze tot tweemaal toe wordt opgenomen in een psychiatrische kliniek verbetert de stemming in huis zienderogen. Maar eenmaal thuis vervalt vader opnieuw in zijn neurotische en onbeheersbare buien en zorgt Klas dat hij zich zoveel mogelijk uit de voeten maakt.

Er was iets wat mij rillingen bezorgde als ik zijn blik ontmoette. Alsof hij thuis was gekomen om overal een einde aan te maken (…) Een snaar die werd gespannen. Schuin tegenover elkaar aan dezelfde tafel zitten. Niet weten wat je met je ogen of handen moet doen.

Nachtvisioenen
De suggestieve stijl van Bannerhed is een genot om te lezen. Met uitvoerige en tot de verbeelding sprekende zinnen schildert hij een natuurbeleving die treffend contrasteert met de overspannen gezinssituatie. De schrijver zorgt, geheel volgens het show-don’t tell principe, dat de lezer veel ruimte krijgt om zelf invulling te geven aan de impact van dit drama. Hij kruipt in het hoofd van de twaalfjarige en toont diens angsten in visioenen in de nacht, in droombeelden over de altijd aanwezige vader en in fantasieën over de wereld ver weg van het beklemmende thuisfront.

Toch blijft Klas in zijn ellendige situatie een invoelende jongen. Er is niet alleen maar vrees voor zijn vader, er zit zelfs – tussen de regels door – een soort liefdevolle bezorgdheid in zijn gespannen observaties. Ook kleine glimpen van geluk, bijvoorbeeld als vader en zoon gezamenlijk een koe helpen bevallen die dat op eigen kracht niet meer kan. Juist die scènes laten schrijnend zien hoe de jongen, in grote verwarring, weet dat hij niet meer bij de man wil zijn die hij wordt geacht lief te hebben.

Stilstand
In de monumentale landschappelijkheid van Waar de vogels vliegen wordt de wanhoop van Klas haast tastbaar. Gelukkig is er nog de ontmoeting met het stadse meisje Veronica. Een ontluikende puberliefde die een aangename zachtheid lijkt te brengen in de uitzichtloze wereld van de jonge Klas. Maar nee, ook Veronica zit klem in een moeilijke verhouding met haar ouders, dus het enige wat rest is het gedeelde gevoel van verweesdheid.

Het wrange van deze geschiedenis is dat er vanalles mankeert aan de gevoelens en de verhoudingen tussen de personages maar er geen enkele vooruitgang in hun ontwikkeling merkbaar is. Ze kunnen geen kant op, alles staat stil zonder een enkel uitzicht op betere tijden: onbevredigend voor de verwachtingsvolle lezer maar des te veelbelovender voor de liefhebber van de literaire verstilling die Bannerhed als geen ander beheerst. Met als resultaat dat deze roman zich vanaf de eerste pagina’s presenteert als een in woorden gevatte visuele tragedie. Die per direct door Alex van Warmerdam verfilmd kan worden.

Boeken / Fictie

Yves en Denise, Pour Toujours

recensie: Irène Némirovsky (vert. Pauline Sarkar) - Het misverstand

Tijdens een zorgeloze zomer worden twee mensen verliefd. Eenmaal terug in de dagelijkse realiteit blijkt de liefde niet tegen de nuchtere werkelijkheid bestand. Een klassieker, zelfs een cliché, maar in Het misverstand wordt het door Némirovsky tot grote hoogtes getild.

Het is de zomer van 1924, de verarmde aristocraat Yves Harteloup is op vakantie in Hendaye in Frans-Baskenland, en hij ontmoet Denise, een jonge, getrouwde vrouw. In eerste instantie gaan de twee alleen vriendschappelijk met elkaar om, maar als de man van Denise voor zaken wordt weggeroepen slaat de vonk over. Vooral Denise, die ‘behoorde tot degenen die de liefde als niet anders dan eeuwig kunnen zien’, is reddeloos verloren. Maar wat tijdens de zomer nog zo’n perfecte match leek, valt al snel uit elkaar als Yves en Denise teruggaan naar Parijs – zij naar haar luxueuze huis, hij naar zijn kleine, sombere flatje.

Diepe kloven
De manier waarop Némirovsky de kloof tussen de rijke Denise (die nooit bij haar rijkdom stilstaat) en de arme Yves (die enorm onder zijn gebrek aan geld gebukt gaat) is, zoals alles in de roman, scherp en trefzeker. Het zit ‘m in de kapotte geiser van Yves’ huisbazin, waardoor hij geen warm bad kan nemen; in de vanzelfsprekendheid waarmee Denise hem vraagt nog een paar dagen langer in Hendaye te blijven, er niet bij nadenkend dat hij op zijn kantoor verwacht wordt.

Hoewel Yves uit een rijke familie komt, is er na de Eerste Wereldoorlog weinig meer van het familiefortuin over. Zijn ervaringen aan het front hebben zijn sporen achtergelaten (‘sindsdien leek het of het heelal geleidelijk aan zijn frisse kleuren was verloren en of die ouwe zon zelf ook doffer geworden was’), en waar hij vooral op zoek naar is, is rust. Denise daarentegen wil passie, intensiteit, echte liefde. Ook deze kloof tussen de twee wordt door Némirovsky – die nergens een oordeel velt – haarfijn ontleed: ze kunnen er geen van beiden iets aan doen, maar hun verschillende verwachtingen maken hun liefde kapot.    

Herkenbare emoties
Je ziet het einde natuurlijk al vanaf het begin aankomen, maar dat betekent niet dat Het misverstand een deprimerende roman is. Teveel word je in beslag genomen door alle kleine details van de verhouding tussen Yves en Denise, en de voor praktisch iedereen herkenbare emoties die ze ondergaan.  

‘Denise’, mompelde hij wat zachter, ‘ik bel je wel, goed?’ ‘Zoals je wilt,’ antwoordde ze. Ze durfde hem niet aan te kijken: ze was bang in tranen uit te barsten. Hij had haar meer pijn gedaan dan als hij haar geslagen zou hebben. Maar snapte hij dat wel? Hij had haar weggeduwd, verjaagd … Woeste, doffe woede vermengde zich in haar hart met gekwetste liefde. Toen hij zag hoe kalm ze was, dacht hij: ze begrijpt het. Ze reikte hem zwijgend de hand. Die kuste hij, daarna trok hij haar dicht tegen zich aan en omhelsde haar; zij liet hem begaan. (…) Hij zei: ‘Dat is dus afgesproken? Over een paar dagen? Ik bel wel…’ ‘Ja…ja…prima,’ mompelde ze. En ging.

Het misverstand was de eerste roman van Némirovsky, die in 1942 in Auschwitz zou omkomen, en is nu voor het eerst in het Nederlands verschenen (in een fijn lezende vertaling van Pauline Sarkar). Gelukkig voor degenen onder ons die een woordenboek en grammaticawijzer nodig zouden hebben om het origineel te lezen. Een roman die van een bijna banaal gegeven een ontroerende schets van twee verwarde mensen maakt wil je niet missen.

Boeken / Non-fictie

Een onwaarschijnlijke overwinning

recensie: Petra Groen (red.) - De Tachtigjarige Oorlog. Van opstand naar geregelde oorlog 1568-1648

Het conflict tussen Spanje en de Nederlanden tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) had wat weg van de strijd tussen David en Goliath. Ook hier won uiteindelijk de kleinste mede dankzij de invoering van nieuwe militaire tactieken.

De Tachtigjarige Oorlog. Van opstand naar geregelde oorlog 1568-1648, onder redactie van Petra Groen, is het eerste deel in een reeks van zes over de Nederlandse militaire geschiedenis. Het boek is prachtig geïllustreerd en is met veel liefde voor het onderwerp gemaakt. De verklaring van de scheiding van de Nederlanden en het ontstaan van de Republiek wordt vanuit militaire invalshoek benaderd. Nieuw daarbij is het analytische onderzoek naar het verloop van de oorlog zowel ter land als ter zee.

Ongeregeld zooitje
Het religieuze fanatisme van Filips II en de behoefte van Willem van Oranje en zijn aanhangers aan meer invloed vormden de aanleiding voor de opstand. Toch werd de Beeldenstorm, die op 10 augustus 1566 in Vlaanderen begon, ingegeven door armoede en werkloosheid in de lakennijverheid. Filips stuurde in 1567 de hertog van Alva om het ongeregelde zooitje opstandelingen te onderwerpen. Daarin slaagde Alva. De opstandelingen verplaatsten hun activiteiten noodgedwongen naar zee. Daar grepen zij terug op het beproefde concept van kaapvaart door middel van het enteren van vijandige schepen. Behoudens de verbetering van de kanonnen aan boord bleven gedurende de oorlog tactische innovaties op zee uit.

Het begin van de herovering van de Nederlanden op de Spanjaarden was de inname van Den Briel in 1572 door de watergeuzen. Het was slechts een toevalstreffer. Beroofd van hun uitvalsbasis op de Engelse kusten en bij gebrek aan van duidelijke orders van Willem van Oranje, probeerden de geuzen met de inname van Zeeland de controle op de scheepvaart te krijgen. Na Den Briel kozen veel steden in Holland en Zeeland de zijde van de opstandelingen.

Holland en Zeeland waren door de drassige ondergrond en de vele sloten ongeschikt voor grote veldslagen. Bovendien was de hoge graad van verstedelijking een voordeel voor de met vuurwapens bewapende opstandelingen. De Spanjaarden belegerden tal van steden, maar steeds werd het (ook door de plattelandsbevolking) gevreesde wapen van de inundatie met succes toegepast door de opstandelingen.

Militaire innovaties
Toch zat er in de eerste twee decennia van de Opstand geen duidelijke visie achter het militaire optreden van de opstandelingen, zo blijkt uit de voortreffelijke analyse van de auteurs. De betaling van soldij was te onregelmatig om echt een vuist te kunnen maken. Daarnaast klopte de verhouding piekeniers (soldaten met lange spiezen) en soldaten met vuurwapens niet.

Pas in 1588 reorganiseerde prins Maurits (1567-1625) het Staatse leger. Ieder gewest moest voortaan naar draagkracht meebetalen. Daarnaast werden de troepen tijdens de wintermaanden in ‘schijngevechten’ geoefend in de nieuwe tactiek van het salvovuur. Paradoxaal genoeg werd het leger daardoor te kostbaar om zomaar in de strijd te gooien. De getrainde soldaten waren moeilijk vervangbaar.

De militaire patstelling die hiervan het gevolg was, bleek goed onder Maurits opvolger Frederik Hendrik (1584-1647). Vanaf 1600 was de Opstand veranderd in een ‘geregelde oorlog’ tussen staten met als inzet de zeggenschap over de Zuidelijke Nederlanden. In het noorden wist Frederik Hendrik vele steden te heroveren. In het zuiden liep het anders. Daar konden de Spanjaarden zowel een belegerings- als dekkingsleger op de been brengen. De Nederlanden waren financieel niet toegerust om zo’n uitputtingsslag vol te houden.

Ook op zee was de Staatse vloot, ondanks een spectaculaire winst in de slag bij Duins in 1639, niet in staat om de status quo te doorbreken. Beide partijenwaren oorlogsmoe. Daarom namen de opstandelingen aan de onderhandelingstafel genoegen met wat tachtig jaar oorlog had opgeleverd: een soevereine republiek met grenzen die in belangrijke mate door het verloop van de strijd waren bepaald.

Boeken / Fictie

Overdaad schaadt

recensie: Jón Kalman Stefánsson (vert. Marcel Otten) - Hemel en hel

De IJslander Jón Kalman Stefánsson hanteert in Hemel en hel een bijzondere schrijfstijl die enorm sfeerversterkend is. Af en toe helaas net iets té sfeerversterkend.

Wat meteen opvalt aan Hemel en hel is de wij-vorm waarin de roman geschreven is. De ‘wij’ lijken stemmen uit het verleden te zijn die het verhaal vertellen en het gebeurde becommentariëren:

Er is tegenwoordig nog maar weinig wat ons aan het licht herinnert. We staan veel dichter bij de duisternis, we zijn zelf bijna duisternis. […] We willen over degenen vertellen […] die voor jou nauwelijks meer zijn dan namen op scheefstaande kruisen of gebarsten grafstenen.

Het is een wat onorthodoxe manier van schrijven, maar eenmaal gewend aan de opvallende stijl kan de lezer zich storten op het verhaal. De stemmen vertellen het verhaal van de vrienden Bardur en ‘de jongen’, dat zich zo rond 1900 afgespeeld moet hebben. Bardur en de jongen werken als vissers. Ze zijn harde werkers, maar door hun liefde voor literatuur wordt er met een scheef oog naar ze gekeken.

Als de jongens op een nacht uitvaren voor een nieuwe werkdag, komt een hevige sneeuwstorm opzetten. Bardur is echter door zijn obsessie met Paradise Lost van John Milton zijn anorak vergeten en vriest dood. De jongen besluit het favoriete boek van zijn vriend bij de rechtmatige eigenaar terug te brengen. Hij ziet het als het stellen van een laatste daad voordat hij zichzelf van het leven zal beroven.

De onoverwinnelijke kracht van de natuur
De vertelstijl is erg op het gevoelsleven van de personages gericht. De stemmen beschrijven de emotionele effecten van de ontberingen die de personages te verduren krijgen. Dit werkt in de eerste helft van de roman goed. Het is hier vooral de onherbergzame, IJslandse natuur die het te overwinnen obstakel vormt. De stijl weet een enorme sfeer te scheppen en schetst het beeld van de mens als nietig wezen tegenover de onoverwinnelijke kracht van de natuur:

Maar de zee is helemaal niet mooi en we haten haar des te meer als de golven tientallen meters boven de boot opdoemen. […] Een paar kreten, een stel wild gesticulerende armen en dan is het alsof we er nooit zijn geweest, het dode lichaam zinkt, het bloed wordt koud, het geheugen wordt tot niets, en dan komen de vissen die losjes tegen lippen stoten die gisteren nog gekust werden en dingen zeiden die alles betekenden.

Pathetiek
In de tweede helft van het boek is het echter niet meer de natuur die de jongen omringt, maar zijn het de mensen. Het blijkt een setting te zijn waarbij Kalman Stefánssons stijl stukken minder uit de verf komt. De mensen in de omgeving van de jongen zijn nu eenmaal een stuk minder gevaarlijk dan metershoge bergen en onstuimige zeeën.

Er wordt geen grootse strijd meer gestreden en het feit dat het tweede deel nog wel als zodanig wordt beschreven, voelt dan ook misplaatst. Bovendien wordt het nodig gevonden dat de lezer de zielenroerselen van oninteressante randfiguren tot in detail kent.

Zo wordt bijvoorbeeld pagina’s lang over het tragische leven van kapitein Brynjolf verteld. Dit zijspoor heeft echter niks met het eigenlijke verhaal te maken. Het komt geforceerd en zelfs wat pathetisch over om nog wat extra drama toe te voegen aan een verhaal dat al dramatisch genoeg van zichzelf is. Het tweede deel van Hemel en hel is daarmee een typisch geval van overdaad schaadt.

Toch is het eerste deel van de roman bijzonder genoeg om indruk te maken op de lezer. Wat meer subtiliteit en Hemel en hel was een klein meesterwerkje geweest.

Boeken / Non-fictie

Katoenen broek

recensie: Diverse auteurs - De Revisor 6

Tijd/schrift: 8WEEKLY’s rubriek voor Nederlandstalige literaire tijdschriften. Zie ook besprekingen van Das Magazin, Terras en Versal.

Op het voorplat van De Revisor, het halfjaarboek voor nieuwe literatuur, ligt een omgevallen blik bonen. Tekenend?

De eerste De Revisor zag het licht in 1974. Het blad bevat zowel proza, poëzie als essays. Het Revisor-proza maakte naam doordat het een andere weg insloeg dan die van de strikt experimentele, zoals die bij een deel van de Vijftigers en Zestigers in zwang was.

De Revisor?
Evenmin zocht De Revisor soelaas bij strikt realistische anekdotiek: het had een postmodern temperament. Carel Peeters duidde het Revisor-proza ter inleiding van een bloemlezing in 1979 inhoudelijk als ‘een verhaal waarin de werkelijkheid niet als iets vanzelfsprekends wordt opgevat’. Ook de poëzie van De Revisor staat op een overeenkomstige manier aangeschreven. Zij probeert met sterk beeldend denken de werkelijkheid de doorgronden.

Tot zover geschiedenis en reputatie; oude redacties gaan onder en nieuwe komen op, en onvermijdelijk verschiet daarmee enigszins de kleur van het op de Nederlandse letteren gerichte tijdschrift als een katoenen broek in de zomer. De selectie van teksten in het huidige Revisor-nummer geeft in ieder geval weinig blijk van een evenwichtige redactionele koers.

Bitterzoet
Er zit namelijk veel verloop tussen de opgenomen teksten, zowel in stijl als in kwaliteit. Martijn den Ouden met zijn precieze, soms haast (neo-)symbolistische poëzie en coryfee Martin Reints met zijn frisse, gedistantieerde gedichten houden de vlag hoog, net als Mowaffk Al-Sawad (korte vertellingen, soms mooie beelden). Qua stijl kunnen zij niet verder afwijken van het pagina’s lange associatieve gedicht van Jacob Groot en qua kwaliteit niet verder van het nog onbekende gedicht van wijlen Nanne Tepper: een verhalende, haast kinderlijk rijmende bijdrage. Ook lijken niet alle gedichten van Klaske Havik uitgekristalliseerd. Neem het hieronder wat geforceerd rijmende en stroef lezende gedicht:

landschap waar bitterzoet
bloeit tussen bramen
waar ik ontmoet – gestalte
steen gehuld in nevel

ik adem vochtig warme lucht
en even zijn wij samen
een figuur, tot ik mij omkeer
en naakter nog dan eerst
de heuvels afdaal in de mist.

De inversie – vaak toch een beetje de noodstop van de poëzie – doet verjaard aan, overeenkomstig het zwaar romantische bitterzoet dat bloeit tussen bramen… 

Ik lag niet in het gras
Het proza is constanter van kwaliteit. Soms is dat lyrisch, zoals Erik Lindners lofzang op een volks Den Haag of zoals Jan van Mersbergens met het ijzersterke ‘Ik lag niet in het gras’, een opsomming van gebeurtenissen, handelingen en ervaringen die mogelijk een verantwoording is voor zijn schrijverschap of zijn bestaan. Soms is het klassieker van aard.

Neem het winterse ‘Dooi’, het korte verhaal van Rob Waumans, over een fietsenmaker wiens vrouw waarschijnlijk door het ijs gezakt is terwijl ze afval van andere schaatsers aan het opruimen waren. Goed geschreven hoor, maar waarom als je toch tweejaarlijks uitkomt een winterverhaal opnemen? Had de redactie zo weinig vertrouwen in de zomer, of moeten we het lezen als een verwijzing naar de subsidiearme literaire winter waarin de literaire tijdschriften zijn beland?

Ouwe-jongens-krentenbrood
Bij die laatste gedachte sluit in ieder geval het boeiende essay van Bart Koubaa aan, die de houding van de auteur probeert te bepalen in deze voor schrijvers al maar lastiger wordende tijden. Naast een oppervlakkige doorloop van poëzie over kinderen en ouderschap van Janita Monna en het gelukkig interessantere onderzoek van Daan Stoffelsen naar stijlgebruik in wandelaarsromans zoals van Cole en Sebald is er ook nog de mooie poging van Arjen Fortuin om de waarde van Louis Paul Boon over te brengen, in weerwil van het toch wat schrale L.P. Boonjaar.

De door de smalle linkermarge wat onhandig vormgegeven Revisor komt door het wisselende karakter over alsof het in een sfeer van ouwe-jongens-krentenbrood is gemaakt. Een iets kritischer aanpak had meer vruchten afgeworpen.