Boeken / Fictie

Pogingen tot sick jokes

recensie: Levi Weemoedt - Met enige vertraging

Hoe vergaat het Lévi Weemoedt toch sinds hij in 2007 zijn gedichten verzamelde in Vanaf de dag dat ik mensen zag? Hij bevindt zich nog onder de levenden, want Met enige vertraging is nu weer een bundeltje verschenen.

Weemoedt (1948) lijdt aan het leven, zich het hoofd boven water houdend door in proza en poëzie zijn neerslachtigheden te verluchtigen met grapjes. Dat resulteert in min of meer literair bedoelde sick jokes waarvan de ironie eigenlijk een echt traantje laat. De grap als lapmiddel en tegelijk om de lolbroek uit te hangen.

Geen mijmerij   
Ook in zijn recente bundel is Weemoedt (slechts een pseudoniem) van het korte werk. In het beste geval debiteert hij iets aforistisch in wat er uitziet als een versje, maar dat nauwelijks is. Hij ziet geen heil in existentiële rimram. Zijn motto luidt: ‘De dag is kort,/ de dood nabij/ dus aan de slag/ geen mijmerij.’ Hij wil het hebben van invalletjes die op zichzelf meestal niet erg opzienbarend zijn en alleen effect sorteren als het rijm behendig wordt toegepast. Zeker in geval van lichte kost is technisch vernuft een voorwaarde. Helaas zie je Weemoedt vaak ietwat te vroeg op het rijm aansturen dat zijn slag wil slaan.

Door zijn cabareteske inslag komt ook het tragikomische in het gedrang. Hij doet denken aan Hans Dorrestijn, maar die is een begenadigd performer die verbaal en muzikaal zijn vak goed onder de knie heeft. Weemoedt ontbeert diens extraverte temperament, en daardoor mis je in zijn grappigheid een grond van levensechte somberheid.

Ongelukkigen als Weemoedt en Dorrestijn hebben het voorzien op vrouwen, behalve die enkele keer dat ze door een gewillig exemplaar geplezierd worden. ‘O, ik wou dat ik een racefiets had/ die sneller ging dan het licht:/ elke nacht joeg ik achter de meiden aan/ in laat-middeleeuws Maastricht.’ De liefde kan geen goed doen want ze doet hun geen goed. ‘Mijn vrouw heeft een ander/ Zij wil uit elkaar/ Dus: Prettige Pestdagen/ & een Pleuris Nieuwjaar!’ Wat lang niet zo gevat is als: ‘Mijn tweede vrouw/ is zó snel weggelopen/ dat zij de eerste/ nog heeft/ ingehaald.’

Cijfer 4   
De vraag is of een tekort aan liefde leidt tot algehele somberheid of dat een sombere aanleg slecht voor de liefde is. Hoe dan ook, Weemoedt geeft af op het leven in het algemeen (gewaardeerd met het cijfer 4) en gaat in één moeite door op meer specifieke benulligheden: ‘Elke morgen/ gaan we rennen/ onze hardloop-/ broekjes aan/ We moeten werken/ aan ons lichaam/ om fit in de/ file te staan.’ Hij koketteert met de dood, waarnaar hij beweert te verlangen. Zonder alcohol zou het bestaan écht ondraaglijk zijn. Hij voelt zich verwant aan minimumlijders: ‘De pakketten van/ de Voedselbank/ bevatten te weinig/ sterke drank.’ Het gezin is ‘een familiegraf met nog niemand erin’.

Ook reageert Weemoedt zijn algemene ongenoegen graag af op zoiets als de kerkliedjes van Huub Oosterhuis en de ‘zure meervoudig onverzadigde vrouw’ die de natuurwinkel frequenteert. Conservatief en gemakzuchtig, die afzeikerdjes met baard. Met het verstrijken der jaren is de scherpte over de hele linie wat zoekgeraakt. Dan liever Piet Paaltjens weer eens uit de kast pakken.

Boeken / Fictie

Gaan met die banaan

recensie: Diverse auteurs - Strak #5

‘Het viel me op dat er waanzinnig veel liedjes over bananen zijn, maar nagenoeg geen gedichten. Daar moest verandering in worden gebracht’, aldus Strak-hoofdredacteur Jerry Hormone. De vijfde editie van het geïllustreerde, literaire tijdschrift is een dichtbundel over de banaan.

In het Rotterdamse literaire circuit is het bijna onmogelijk om schrijverskoppel Elfie Tromp en Jerry Hormone niet tegen het lijf te lopen. Voordrachten, presentaties, festivals, poetryslams: het levendige uitgaansleven wordt regelmatig opgefleurd door stadsvlinders Tromp en Hormone. Dat er tussendoor ook geschreven wordt, bewijst de lijst aan activiteiten op literair vlak. Elfie Tromp schreef de roman Goeroe (2013) en is bekend als columnist en theatermaker. Jerry Hormone is dichter en muzikant in de randstedelijke punkrockscene en – onder zijn eigen naam Jeroen Aalbers – schrijver van de succesvolle kinderboekenserie Borre.

Stadsionalisme
In 2011 wordt het plan opgevat samen een literair tijdschrift te lanceren dat, volgens de oprichters in tegenstelling tot de bestaande magazines, een ruim podium biedt aan literatuur en poëzie. Er is plaats voor illustratie en fotografie en het geheel dient er goed vormgegeven uit te zien. Daarnaast zorgt de ‘moet kunnen’-mentaliteit voor veel lol bij de totstandkoming, want alles wordt uit eigen zak gefinancierd.

Het vijfde nummer van Strak is van de pers. Over de banaan dus. Een keur aan dichters heeft zich bereid getoond een vers te leveren over de gele koning van de fruitschaal, zowel serieus als absurdistisch als frivool en abstract. De samenstelling is niet exclusief Rotterdams want ‘we doen niet aan kleinburgerlijk stadsionalisme’. Erik Jan Harmens steekt van wal, op zijn altijd dreigende toon, met het gedicht Pulp:

(…) prop het binnenste van de banaan in mijn mond tot ie bolt
tape mijn gaten dicht neem wat te drinken ik hou dit belachelijk lang vol

als een inwisselbaar meisje op een inwisselbare beat

met een instantlach op voorraad die verraadt dat ze geniet
als ik straks slik
en in de bananenpulp stik
en de tijd tak-tikt

mijn grimas in het licht
ik ga je wat vertellen
en ik wil niet dat je schrikt

Schimmel
Het is de ontregelende sfeer die Strak tot een verrassende uitgave maakt. Over de banaan is van alles te bedenken – grappig, erotisch, gezond, smerig – en de dichters zijn op geen enkele wijze terughoudend in hun bijdrage. Alma Mathijsen begint opwindend in haar Banana:

En ik lag door het plafond te staren
blote billen graag
behalve de mijne
In de keuken ligt een banaan (…)

Daan Doesborgh haat bananen en om dat kracht bij te zetten, pakt hij flink uit met zijn ode aan Tropical Race 4, de wereldwijde banaanbedreigende schimmel:

leve TR4, hij komt ons redden 
van de smerige banaan

Rot maar lieverd, aan die vieze wortels
met je spoortjes en je dood (…)

Homie
Geert Simonis presenteert een gedicht over Zeus – voordat hij solliciteerde naar de functie van Griekse oppergod – waarbij ‘de pronte banaan van mijn homie zeus’ bekend staat als ‘de prijsneuker eerste klasse’. De absurditeiten vliegen over de pagina’s en geven Strak het bescheiden predicaat van een bruisend expressionisme in de poëzie. Het geheel schuurt aangenaam tegen de Zestigers als C.B. Vaandrager en Hans Sleutelaar aan, die in 1965 met hun tijdschrift De Nieuwe Stijl de avant-garde van Nederland aanvoerden.

Strak #5 wordt verder ingevuld door de dichters Johan Roos, Marten Mantel, Delphine Lecompte, James Worthy, Mick Johan, Dennis Gaens, Maarten van der Graaff, Jerry Hormone, Vincent Niks, Jan Glas, Jan Hoek, Daniël Vis, Rooie Waas en Theo Wesselo.

Strak verschijnt onregelmatig en is te koop bij een aantal kwaliteitsboekhandels, maar vooral te bestellen op http://straktijdschrift.nl/

Boeken / Fictie

Jongeman in de stadsjungle

recensie: Herman Gorter (toelichting Johan Sonnenschein) - Een glorieus ding

Herman Gorter is de enige Nederlandse dichter uit de negentiende eeuw van wie bundels nog los herdrukt worden. Dat vorig jaar ook het bij leven ongepubliceerde ‘Een dag in ’t jaar’ als zelfstandige uitgave is verschenen, bevestigt die bijzondere positie nog eens.

Gorter schreef aan het einde van de negentiende eeuw twee klassieke werken, die vrij kort achter elkaar verschenen: Mei (1889) en Verzen (1890). Het verschil tussen beide werken is groot: het eerste is een lang gedicht van 4381 regels; het tweede is een bundel met vaak korte impressionistische gedichten. Gorter schreef echter nog meer poëzie in die tijd: het lange gedicht ‘Een dag in ’t jaar’. Met z’n 808 regels is het weliswaar aanzienlijk korter dan Mei. Gorter had zelf weinig op met ‘Een dag in ’t jaar’ en wilde het niet uit laten geven. Het verscheen pas twee decennia na zijn dood.

Grotestadsgedicht
Eind vorig jaar kwam het gedicht voor het eerst ‘zelfstandig’ uit, vergezeld van een twee keer zo lange toelichting. Een glorieus ding is zo een soort duo-uitgave geworden van Herman Gorter en neerlandicus Johan Sonnenschein. In Sonnenscheins uitstekende toelichting wordt ‘Een dag in ’t jaar’ binnen verschillende contexten geplaatst. Enerzijds worden de verbanden met Mei en Verzen aangehaald, en anderzijds wordt de tekst ook binnen de tijdgeest en literaire ontwikkelingen van het fin de siècle geplaatst. Die contextualisering is waarschijnlijk vooral interessant voor neerlandici en lezers met een grote interesse in literatuurgeschiedenis, maar voor de ‘gewone’ lezer is er Gorters fraaie gedicht.

‘Een dag in ’t jaar’ ontpopt zich tot een fraai grotestadsgedicht. De verteller is een vrij typische verschijning uit die poëzie van eind negentiende eeuw tot en met het Interbellum (denk bijvoorbeeld aan T.S. Eliots ‘Prufrock’): de jongeman krijgt veel indrukken, maar blijft afstand houden tot het leven om hem heen. Het is niet verrassend dat het gedicht dan ook de vorm van een monologue intérieur heeft.

Langzaam ontstaan de contouren van een spannende stad, een urbane jungle met ‘een zwarte neger / gemene tijger / de zwart aantredende koele nacht’. (Het is overigens moeilijk om bij die passage níet aan de vroege poëzie van Paul van Ostaijen te denken, die meer dan vijfentwintig jaar later verscheen.) Tegen die stadse achtergrond blijft de verteller, die aandoenlijke jongeman, scherp afsteken. Door dat contrast en de jeugdige onbeholpenheid die soms de kop opsteekt, wordt ‘Een dag in ’t jaar’ een charmante, warme tekst.

Overschakelingen
Ergens is het wel begrijpelijk waarom Gorter het niet zo op het gedicht had. ‘Een dag in ’t jaar’ heeft iets onrijps, en de tekst komt soms een beetje onbeholpen over. Vooral aan het begin wordt het personage iets te duidelijk gekarakteriseerd: hij daalt af vanuit zijn torenkamer (de ivoren toren was eind negentiende eeuw al een bekend beeld), en maakt vervolgens kennis met de wereld om hem heen. Niet veel later roept hij al om zijn moeder. Het ligt er soms net te dik bovenop.

Maar toch is ‘Een dag in ’t jaar’ ook nu nog eenvoudigweg een fijne tekst om te lezen, en dat geldt zeker niet voor alles uit de negentiende eeuw of wat door Tachtigers is geschreven. Tegen Mei en Verzen weggezet valt ‘Een dag in ’t jaar’ misschien een beetje tegen, maar het is zonder meer de moeite van het lezen waard. De tekst wisselt namelijk behendig tussen mijmering en zeer visuele indrukken. Die overschakelingen dragen bij aan het beeld van een stad waarin van alles gebeurt en je zo opeens een tafereel binnenvalt:

Dat is een jaar van dagen
dat is een winter voluit gesneeuwd –
daar heb ik om geschreeuwd
in mijn roode zomernachten
en uit mijn bloedgeurige mannengedachten,
die als zwarte beesten slachten
waaruit zwart bloed in roode franjes druipt
stallen vol bloed gekuipt –
o om u heb ik geschreeuwd
gij gingt heel ver voorbijgesneeuwd
lichtloos, oogblauw, lijfwit –
wij wilde tezamen gaan, we konden niet

Glorieus is ‘Een dag in ’t jaar’ niet, maar wel een fijn, uiterst leesbaar ding. Het gedicht blijkt een plezier te zijn om te lezen, zonder dat je je innerlijke literatuurhistoricus aan het werk hoeft te zetten.

Muziek / Concert

Onbekommerd en breekbaar tegelijk

recensie: Henny Vrienten

.

Na 23 jaar verscheen er weer eens soloplaat van Henny Vrienten. In de tussentijd hield de voormalige voorman van Nederlands meest succesvolle bandje ooit zich bezig met filmmuziek, musicals en kinderliedjes voor Sesamstraat en Het Klokhuis. En Toch is de titel van het bijzonder aardige nieuwe album, dat soepel laveert tussen luchtige onbekommerdheid en breekbare intimiteit.  

Door de wol geverfd

~

De ‘macho’ van weleer is al lang niet meer: Henny Vrienten is tegenwoordig de bescheidenheid zelve. Zo grossiert hij vanavond in loftuitingen voor zijn begeleidingsband (met o.a. zoon Xander op basgitaar en de gitaristen Jan Hendriks  -ja, die van Doe Maar- en Theo Sieben). De ingetogen liedjes en de intieme setting in de Hertzaal van TivoliVredenburg lenen zich ook niet voor overdadig branievertoon. Bovendien is Vrienten met zijn 66 jaar niet meer piepjong …

De aanvang van het optreden is wat aarzelend, maar gaandeweg palmt de door de wol geverfde muzikant de zaal in met zijn vrij eenvoudige, doch aanstekelijke songs. Dat zijn stemgeluid soms wat aan de bleke kant is, doet daar weinig aan af. Tussen de nummers door keuvelt hij met het publiek over de verstaanbaarheid van Frank Boeijen, de overeenkomst tussen vrouwen en muggen, het grijpen van kansen en het grote vergeten.

Moederziel alleen
Het contrast is groot tussen onbezorgde liedjes als ‘Gitaar’, ‘Mug in de Klamboe’ en ‘Hij Zingt Omdat-Ie het Niet Zeggen Kan’ en intieme songs over de plotse, zelfgekozen dood van een goede vriend (‘Het Uur Tussen Hond en Wolf’) en over zijn dementerende, inmiddels overleden moeder (‘Lieske’). Het getuigt van lef om dat persoonlijke kleinood moederziel alleen te zingen en te spelen. Ook mooi is het duistere, door samenzang opgesierde en melodieus krachtige ‘Nooit Iets Anders Dan Dit’.  

Dat hij jarenlang met vuur speelde, maar tegenwoordig niet meer, bezingt hij in een kakelvers lied (“Voor elk optreden schrijf ik een nieuwe song, dan heb ik zo weer een album vol!”), waarbij hij de zaal maant tot meezingen. Zijn bandgenoten zwaait hij nogmaals alle lof toe in een jazzy intermezzo: ieder mag een solootje spelen.

Tja, en dan die afsluiter: heel fijn natuurlijk, een bluesy versie van ‘Is Dit Alles’. Het publiek lust er wel pap van, maar vreemd is het wel dat Vrienten zich verslikt in de tekst en iemand uit de zaal (“Ze zijn er nog!”) nodig heeft om hem weer op het juiste spoor te zetten. Een pose? Desinteresse voor het aloude Doe Maar-repertoire? Of zou ook bij hem het grote vergeten toeslaan? Fluiten kan hij wel nog als de beste …

Boeken / Non-fictie

Een voor allen, en allen voor een – versie 2.0

recensie: Dick Pels - Van welk Europa houden wij?

In zijn nieuwe essay Van welk Europa houden wij? pleit socioloog, publicist en GroenLinks-ideoloog Dick Pels voor een sociaal-individualistisch Europa. Hoe reageer je daar op?

Het is gemakkelijk cynisch te doen over Pels’ betoog. Naïef, idealistisch, utopisch. Een basisinkomen voor elke Europeaan? Laat die Zuid-Europeanen eerst maar eens terugbetalen. Een Verenigde Staten van Europa? Alsof dat ooit gaat lukken. Een gemeenschappelijke cultuur? Wat heb jij gerookt?

De economische crisis heeft een wig gedreven tussen de financieel sterkere noordelijke en zwakkere zuidelijke landen. In het door cynisch neoliberalisme overheerste Europa is dit het economisch gegeven waardoor de macht verdeeld wordt. Duitsland is vermoedelijk nog nooit zo machtig geweest – dus wanneer Merkel geen verdere integratie wil, komt het er niet van. De landen die juist wel verder willen, liggen aan het geldinfuus of staan onder verscherpt toezicht van de Europese Commissie.

Het brede gebaar

In deze context bouwt Pels zijn essay op. Hij begint door te stellen dat Europa in ons bloed zit, dat wij Europa ademen – we lezen Shakespeare, we kijken Scandinavische thrillers, we gaan op vakantie in Italië:

De Europese cultuur is een supermarkt voor alle smaken, die juist door dit ongedwongen bijeenzijn een zinnebeeld is van het motto van de Europese Unie: In varietate concordia, eenheid in verscheidenheid. Alles is binnen handbereik. Alles is ‘van ons’.

Waarom is er dan toch geen liefde voor ‘Europa’, voor, met andere woorden, de Europese Unie en het ‘Europese project’? De vervolgvraag in dit boek is: hoe kunnen we die liefde doen opvlammen?

Om antwoord op deze vragen te geven jaagt Pels in hoog tempo door een heel scala aan onderwerpen. Hij bespreekt bijvoorbeeld het nationalistische karakter van het geschiedenisonderwijs, institutionele hervormingen binnen de Europese Unie en de aantrekkingskracht van Europese idealen. Maar daaronder is een constante focus te vinden: Pels stelt een ‘politiek van het hart’ voor, waarmee het politieke momentum van nationaal-individualistische politici (zoals Wilders en Le Pen) heroverd moet worden.

Tegenover dat nationaal-individualisme stelt hij een sociaal-individualisme, deels afgekeken van Jacques de Kadt en Hendrik de Man. Dat is een vrijheid met begrenzingen, waar juist die grenzen laten zien hoe vrij we zijn en die vrijheid waardevol maken. Een individualistische levenshouding wordt ingebed in een Europese solidariteit, die voorziet in een aantal basisbehoeften en er zo voor zorgt dat mensen zich kunnen ontplooien. Een nieuw één voor allen, en allen voor één.

De taal van Europa

In de uitwerking en vormgeving van deze ideeën had Van welk Europa houden wij? nog wat meer aandacht kunnen gebruiken. Pels’ proza is effectief, wat betekent dat het vaak nogal vlak is – al zijn er ook zinnen die boven dat maaiveld uitsteken: ‘Volk is voortaan het meervoud van minderheid’, bijvoorbeeld, of ‘als beschaving hetzelfde is als matiging en zelfbinding, heeft het iets onbeschaafds om de grootste partij te willen worden.’

Inhoudelijk kent dit essay ook een aantal tekortkomingen. Zo heeft Pels niet een bepaald beleid willen bepleiten, maar daardoor loopt hij wel het risico dat zijn aanbevelingen, zijn toekomstvisie, vrijblijvend zijn. Dat is niet zozeer naïef, als wel een beetje oppervlakkig. Zo komt niet altijd uit de verf waarom een bepaalde richting ingegaan moet worden, of wat precies de winst van een maatregel zou zijn. De grootste fout hierin komt in het hoofdstukje over ‘de taal van Europa’, het ‘euro-Engels’. Iedere Europeaan zou twee- en misschien wel drietalig moeten worden en met elkaar kunnen converseren in het euro-Engels.

Wat de gevolgen van een dergelijke ontwikkeling zouden zijn, maakt Pels niet helemaal duidelijk. Ja, het Nederlands als cultuurtaal zou verworden tot iets wat het Fries nu is: een soort rariteit, een taal voor een kleine literatuurniche. Maar verder? Een meer taalfilosofische inslag zou een beter idee geven van de relatie tussen taal, cultuur en denken. En wat te maken van de laatste paragraaf van dit hoofdstuk, waarin Pels instant-vertalingen bejubelt? Waarom zouden we andere talen leren als onze telefoon alles gelijk vertaalt?

Niet wat het had kunnen zijn

Dick Pels’ essay zet vooral aan tot nadenken: van welk Europa houd ik? Wat kan en moet de EU betekenen? Wanneer ben ik het eens met Pels en wanneer niet? Voor deze lezer is het jammer dat Pels slechts een summiere bronnenlijst geeft en daardoor zijn publiek belemmert zelf een onafhankelijke mening te vormen. Daarmee is Van welk Europa houden wij? niet het diepgravende essay geworden dat het had kunnen zijn.

Theater / Voorstelling

Ter lering en vermaak

recensie: Sander van Opzeeland - Kunst met een grote K

.

Om die vraag te kunnen beantwoorden moet eerst de definitie van Kunst worden vastgesteld. Hiermee opent van Opzeeland de avond. De uiteenzetting over de complexiteit en – nog bepalender – de subjectiviteit van dit concept vormt het raamwerk voor de voorstelling. Zoals kunst wel vaker behelst, duurt het even voordat de lijnen zichtbaar worden. Door zijn onpeilbare houding en vervreemdende onsamenhangendheden in de verhaallijn lijkt het alsof van Opzeeland pas halverwege op stoom komt. 

~

Breken met conventies
Van Opzeeland breekt met de ongeschreven regels van het cabaret. Zo trekt de cabaretier niet zijn mooiste pak aan voor zijn première en is hij niet per se heel grappig. Er staat een ondefinieerbaar decorstuk op het podium dat op willekeurige momenten licht geeft en niet alle losse eindjes worden aan elkaar geknoopt in de finale. Net als bij moderne kunst lijken niet alle elementen een duidelijke functie te hebben en wordt er een eclectisch geheel gevormd.
Hoewel hij die hogere kunst duidelijk ambieert, is hij zeker niet te beroerd om het plebs te voorzien van wat vaste onderdelen die zelden missen in een cabaretprogramma. Politiek, religie, liefde, actualiteit en wat mopjes passeren netjes de revue. Ook blijkt hij – net als menig cabaretier – niet de beste zanger. Daarnaast waarborgt hij de maatschappijkritische houding, die zijn hoogtepunt bereikt in het betoog waarin hij sociale media in tijdsperspectief plaatst. Hierin wordt duidelijk dat iets pas waarde lijkt te krijgen wanneer je het deelt; wanneer anderen er een oordeel over hebben. Een ‘echte’ Kunstenaar lapt dit oordeel vanzelfsprekend aan zijn laars en gaat zijn eigen weg. 

Esthetiek versus inhoud
Tijdens de veelal herkenbare scènes over eenzaamheid en sociale onhandigheid hangt de toeschouwer aan van Opzeelands lippen. Dit zijn de momenten waarop er even onderuit gezakt geconsumeerd kan worden. Ook blijkt hij een meester in het aanvoeren van analogieën waarmee hij relativeert en nuances aanbrengt. De mooiste is degene waarin hij ‘esthetiek versus inhoud’ projecteert op de vrouw. Bij een klein percentage vrouwen gaat het samen, maar doorgaans levert het één onherroepelijk in op het ander. Dat dit percentage bij mannen nog lager ligt, vergeet hij overigens te vermelden. 

~

Rothko van het cabaret
Hoewel de voorstelling slechts een aantal keer piekt, lijkt van Opzeeland zijn doel te hebben behaald. Of je ervan houdt, is een tweede. Een kunstzinnig experiment wordt doorgaans niet door iedereen gewaardeerd, maar dat hoeft ook niet. Soms komt die waardering pas later, thuis, als het even heeft kunnen bezinken. In de jazzmuziek wordt een ‘fout’ akkoord vaak goed gepraat met het argument: ‘Ja, maar het is jazz’. Als je zwakke elementen kan toeschrijven aan het feit dat het kunst is, dan is het ineens geoorloofd. De vraagtekens die wellicht bij Kunst met een grote K worden gezet, kun je gerust beargumenteren met: ‘Ja, maar het is Sander van Opzeeland’. 

Boeken / Fictie

Schrijfoefeningen van een grootmeester

recensie: Haruki Murakami (vert. Jacques Westerhoven) - Luister naar de wind & Flipperen in 1973

Murakami-fans kunnen hun hart ophalen: na 35 jaar zijn nu eindelijk ook het debuut en de tweede roman van deze Japanse grootmeester naar het Nederlands vertaald, samengenomen in een uitgave.

In 1978 begon Haruki Murakami in een opwelling aan het schrijven van een roman. Een jaar later won deze roman, nu in het Nederlands vertaald als Luister naar de wind, de Gunzō Debutantenprijs. Een jaar later verscheen het vervolg hierop, nu getiteld Flipperen in 1973. Nog twee jaar later kwam hij met De jacht op het verdwenen schaap, wat daarmee het slot werd van deze zogenoemde Trilogie van de Rat. In tegenstelling tot dit laatste boek waren de eerste twee tot voor kort niet bedoeld voor lezers buiten Japan, vermoedelijk omdat Murakami ze daarvoor te zwak achtte. Verrassend genoeg is daar nu na al die jaren toch nog verandering in gekomen.

Een weinig inspirerend plot
Een groot gedeelte van Luister naar de wind speelt zich af in Jay’s Bar, waar de naamloze ik-persoon samen met zijn vriend de Rat aan de bar zit en bier drinkt, veel bier. Daarnaast weidt de ik-persoon uit over zijn verleden, over de meisjes die hij gekend heeft en in het bijzonder over een schrijver genaamd Derek Heartfield waar hij veel van geleerd heeft. De passages over deze schrijver zijn misschien nog wel de sterkste delen van het boek. Zo is er het verhaal van Heartfield over het zwerven door de tijd, waarin een jongeman afdaalt in ‘De putten van Mars’, om anderhalf miljard jaar later weer tevoorschijn te komen. Daarnaast geven de passages over Derek Heartfield inzicht in de visie van de ik-persoon op het schrijverschap, waarin de ideeën van Murakami over zijn eigen schrijven door lijken te schemeren.

Een sterk plot ontbreekt in deze roman, die eigenlijk meer een novelle is. Er zit weinig ontwikkeling in het verhaal, en de korte fragmenten waaruit het bestaat staan vaak los van elkaar en maken het boek tot een onsamenhangend geheel. Dit laatste geeft Murakami overigens min of meer zelf ook toe in het voorwoord. Voor deze roman schreef hij slechts kleine stukjes achtereen en ‘dat is een van de redenen waarom de stijl en hoofdstukken zo’n schokkerige indruk maken’.

Vingeroefeningen
Wat het plot betreft biedt Flipperen in 1973 meer houvast. De ik-persoon, vermoedelijk dezelfde als in het vorige verhaal, is in deze roman op zoek naar een oude flipperkast, een ietwat schimmige queeste die hij uiteindelijk weet te voltooien. Een andere verhaallijn is die van het inmiddels bekende personage de Rat, die hier geen contact meer heeft met de ik-persoon maar een eenzaam, geïsoleerd leven leidt. De eenzaamheid en de droefheid die het leven van de Rat tekenen zijn een voorbeeld van een aantal motieven die in deze romans al naar voren komen en die veelal terug te vinden zijn in de rest van Murakami’s oeuvre.

Voor echte Murakami-liefhebbers zal deze herkenning een aangename ervaring zijn. Daarnaast geven de verhalen een interessant inzicht in de ontwikkeling van Murakami’s schrijverschap. Maar juist omdat Murakami in deze boeken nog bezig is zijn weg te vinden, zijn ze opzichzelfstaand van mindere kwaliteit. Dat is geen ramp, sterker nog: Murakami geeft zelf aan dat deze werken voor hem vooral ook ‘vingeroefeningen’ waren. Leuk dus voor de fan die alles van deze schrijver wil weten, maar wie die ambitie niet heeft zal meer plezier beleven aan een van zijn latere werken.

Muziek

Metamorfosen en coloratuur

recensie: Boston Early Music Festival Orchestra onder leiding van Paul O'Dette en Stephen Stubbs - Agostino Steffani: Niobe, regina die Thebe

.

s opera Niobe, regina di Thebe, maar ook als koningspaar in de Barokke coloratuur.

Politieke vriendschap
De componist Agostino Steffani (1654 – 1728), ook geestelijke en diplomaat, ken ik alleen dankzij Cecilia Bartoli en haar album ‘Missie’ (2012). De uitvoering van een compleet werk van hem maakte me daarom nieuwsgierig. De jonge Venetiaan kwam met dertien jaar voor zijn opleiding naar München waar hij al snel kennismaakte met de jonge hertog Maximilian II Emanuel (1662 – 1726), later keurvorst van Beieren. Door zijn perfecte omgangsvormen en scherpzinnige conversaties behoorde Steffani al snel tot de vriendenkring van de keurvorst. De generositeit en de belangstelling voor muziek van zijn vriend maakten indruk op de jonge Agostino.

Met zijn politieke ambities en verlangen naar heroïek werd de grootmoedige Max Emanuel de belichaming van een modelvorst voor de componist. Ik vroeg me af of Steffani, die ook vertrouwelijke diplomatieke opdrachten voor zijn vriend uitvoerde, daarom steeds vaker de belangen en de bedrijvigheid van de keurvorst in vlammende klankkleuren in zijn werken vertolkte. In de opera  Niobe, regina di Thebe, wat zijn afscheidsmeesterwerk voor de keurvorst was, bediende hij zich van mythologische personages die als allegorie voor de macht van de Beierse heerser golden.

Emoties
Hoewel de avond al om half acht begon werd het publiek in het Concertgebouw op dinsdag 27 januari 2015 op een verkorte versie (op het laatste moment besloten, door wie?) van Steffani’s opera getrakteerd, waardoor het verloop van de libretto verwarrend bleek. Met elf solisten, een verhaal met drie toegevoegde subplots en een overkill aan Griekse allegorieën – wat op zich al een ‘breinbreker’ voor historici zou kunnen zijn – was de kennis van de synopsis niet onbelangrijk. Dat er ook nog niet voldoende verhelderende programmaboekjes voor het publiek aanwezig waren, was irritant. Gelukkig viel er nog veel te genieten, mede dankzij de magnifieke begeleiding van het Boston Early Music Festival Orchestra, dat voor het eerst in Amsterdam te bewonderen was.

De avond begon met een ouverture à la Française waarna vele aria’s  da capo volgden. De mix aan stijlen bleef boeien alhoewel het ingewikkelde drama  moeilijk te volgen was. De intermezzi van de oude voedster Nerea – een genuanceerde, toneelachtige vertolking door de Braziliaanse countertenor José Lemos – versoepelden op een aangename manier het denkwerk.

Verhaal
De plot is gebaseerd op een van Ovidius ‘Metamorfosen’. De arrogante Niobe schept op over haar veertien kinderen en maakt de godin Lato, met haar ‘slechts’ twee kinderen belachelijk. Daarmee daagt ze de goden uit, wat de kinderen van Lato, Apollo en Artemis, als aanleiding opvatten alle kinderen van Niobe te doden. Geschokt door dit bloedbad, pleegt koning Anfione , Niobe’s man, zelfmoord. Niobe zelf, getroffen door verdriet, verandert in een steen. Naar mijn smaak verzwakte de verhaallijn door te veel toegevoegde subplots (de liefdesverklaring van Clearte voor Niobe,  de ontmoeting en liefde tussen Clearte en Manto, de belegering van Thessaloniki). De belangrijkste plot, Niobe’s oneindige verdriet na de dood van al haar liefsten als boete voor haar overmoed, kwam niet uit de verf en maakte de koningin voor mij niet echt onvergetelijk.

Solisten
Sopraan Karina Gauvin interpreteerde de titelrol met een ronde en zeer sensuele stem die de vele metamorfosen van emoties wonderlijk goed uitdrukte. De laatste aria Funeste immagini leek een perfecte match tussen de tessitura van de rol en haar eigen stem. Ze kreeg echt het publiek op het puntje van de stoel. Doch de meest fantasierijke rol schreef Steffani voor Anfione – door de ster van de avond, countertenor Philippe Jaroussky gezongen. In de duivelsmoeilijke Trà bellici carmi maakte hij adembenemende wendingen in zijn onberispelijke coloratuurguirlandes.

Het hoogtepunt van de avond was de schitterend door de altviolen begeleide aria Dell’alma stanca … Sfere amiche, waar de fijnzinnig gecomponeerde frasen Jaroussky op zijn best lieten horen. En ofschoon de rest van de cast enigszins van ongelijk niveau was, was het tekort aan bloemboeketten voor de solisten op het eind een licht dissonante afloop. 

Kunst / Expo binnenland

De laatste details

recensie: Alexander Roslin - Alexander Roslin - Portrettist van de aristocratie

Tot en met 12 april 2015 toont Rijksmuseum Twenthe een prachtig en uniek overzicht van de Zweedse kunstenaar Alexander Roslin (1718-1793). In Alexander Roslin – Portrettist van de aristocratie is te zien hoe deze rondreizende hofschilder met minutieuze detaillering de elite van het Ancien Régime portretteerde.

Alexander Roslin – Portrettist van de aristocratie is te zien hoe deze rondreizende hofschilder met minutieuze detaillering de elite van het Ancien Régime portretteerde.

Hoewel zijn naam momenteel nog maar weinigen bekend in de oren klinkt, was Roslin zeker geen onverdienstelijk schilder. Na zijn leertijd in het verarmde thuisland Zweden werkte hij enkele jaren voor belangrijke Europese hoven als Bayreuth en Parma. Na aanbeveling bij het Franse hof vestigde Roslin zich definitief in Parijs, waar hij al spoedig werd aangenomen bij de Académie. En juist in Parijs zou in 1789 de bestorming van de Bastille plaatsvinden, met de door Roslin geportretteerde aristocratie als mikpunt. Het besef dat sommigen van de door hem zo sierlijk en betoverend weergegeven dames en heren werkelijk onder de guillotine zijn beland, plaatst Roslins werk toch in een bijzonder daglicht. Rijksmuseum Twenthe weet sentiment op te roepen rondom deze vergankelijkheid en probeert Roslin sterk in de context van zijn tijd te plaatsen.

Alexander Roslin, Dame met de voile, 1768, Nationalmuseum Stockholm

Alexander Roslin, Dame met de voile, 1768, Nationalmuseum Stockholm

Overvloed aan details

Eigenlijk zijn de portretten van Roslin al bijzonder genoeg op zichzelf. Omdat het geschilderde zo tastbaar en levensecht lijkt, wordt er automatisch al compassie opgeroepen om de teloorgang van al deze pracht en praal. Groot genot kan de bezoeker ervaren bij het bestuderen van de rijkdom aan details in de stofuitdrukking. De weelderige, kostbare achttiende-eeuwse uitdossingen lenen zich uitstekend voor het vervaardigen van de hyper-gedetailleerde portretten. Wanneer Roslin zijn climax bereikt lijkt te hebben met de weergave van een satijnen baljurk in Frans Jennings, John Jennings en Jeanne-Elise Trembley (1769), wordt de bezoeker in een volgende zaal overdonderd met de weergave van de schitterende gouden jas met blauwe sjerp in Koning Gustaaf III van Zweden (1771). Vaak lijkt de stofuitdrukking wel het gezicht van de geportretteerde, dat zo bevallig mogelijk met wat bollige ogen afgebeeld moest worden, te overtreffen. Met Dame met de voile (1768) toont Roslin een wat speelser portret. Hierin kijkt zijn vrouw, de kunstenares Marie-Suzanne Giroust, de toeschouwer aan met een verleidelijk glimlachje terwijl de helft van haar gezicht door een donkere sluier wordt bedekt. Ook in dit portret is de glans op de zwarte zijden stof subliem weergegeven.

Alexander Roslin, Koning Gustaaf III van Zweden (detail), 1771, Nationalmuseum Stockholm

Alexander Roslin, Koning Gustaaf III van Zweden (detail), 1771, Nationalmuseum Stockholm

Eenheid en verwarrend einde

Dankzij de treffende vormgeving van de expositie stapt de bezoeker een waar ‘Roslin-paradijs’ in.
De blauwgrijze wanden sluiten aan bij de overwegend donkergrijze achtergronden in Roslins portretten en laten zo de geportretteerden en hun uitdossingen bijzonder uitblinken. Op deze wanden zijn aantrekkelijk vormgegeven zaalteksten geplaatst in een ‘pruikentijd-lettertype’. Inhoudelijk gezien zijn de teksten wat speels en toegankelijk en tegelijkertijd toch ook voldoende informatief. Waarschijnlijk om wat sfeer te creëren, zijn in twee losse zalen korte filmscènes geprojecteerd die een vleugje van de Franse Revolutie en van het achttiende-eeuwse paleisleven laten zien. Ook zijn verschillende jurken uit de pruikentijd tentoongesteld, waaronder de trouwjurk van de Zweedse prinses Hedvig Elisabet Charlotta (1759-1818) die ter plaatse direct vergeleken kan worden met Roslins weergave ervan. Belangrijk is dat al deze elementen van de tentoonstellingsvormgeving de werken van Roslin absoluut niet overschaduwen, maar dat er een harmonieus geheel ontstaat.

Dat geheel lijkt wat te worden verstoord wanneer er verwarring ontstaat rondom het eindpunt van de tentoonstelling. Bij betreding van een naastgelegen zaal met gouden wanden blijken hier plots nog twee portretten van Roslins hand te hangen. Na enig onderzoek kan opgemaakt worden dat deze portretten van Marie Romain Hamelin en Marie Jeanne Puissant (1781) al sinds 2008 eigendom zijn van Rijksmuseum Twenthe. Desalniettemin biedt deze zaal met het goud dat letterlijk van de wanden afbladdert wel een ironische verwijzing naar de vergane roem van de Franse aristocratie. Het Rijksmuseum Twenthe kan in ieder geval niet verlaten worden zonder een diepe buiging voor Alexander Roslin.

Kunst / Expo binnenland

Een te grote wereld

recensie: Art In The Age Of... Energy & Raw Material

.

Het Witte de With Center for Contemporary Art bestaat 25 jaar en dit jaar starten ze met een drietal tentoonstellingen die de kunstproductie in de 21e eeuw onderzoeken. Het eerste deel: Art In The Age Of… Energy & Raw Material onderzoekt hoe de grondstoffen van moeder aarde in de kunst van betekenis zijn veranderd. Grondstof
In de Strobank van het duo MAP Office (Laurent Gutierrez en Valérie Portefaix) is de geschiedenis van graan uiteengezet door een verzameling historisch filmmateriaal. Het stro, een bijproduct van graan dat door veel tegengestelde regimes is gebruikt als icoon voor de maatschappelijke bouwsteen, is door MAP Office gebruikt om een waar handelsgebouw mee te bouwen. In de video wisselen trotse communistische propaganda en filmfragementen van kapitalistische beurzen elkaar af. Dat dit beeld niet realistisch is bewijst het ongebruikelijke en kwetsbaar ogende gebouw.

Nicholas Mangan, Talk About the Weather (Deepwater Horizon), 2010, Courtesy de kunstenaar, LABOR, Ciudad de México, Mexico City

Nicholas Mangan, Talk About the Weather (Deepwater Horizon), 2010, Courtesy de kunstenaar, LABOR, Ciudad de México, Mexico City

De moeizame relatie tussen het beeld van een grondstof en het gebruik ervan wordt verder geïllustreerd door Nicholas Mangan (1979, Geelong). In Talk About the Weather zijn krantenpagina’s met beurswaardes van grondstoffen afgeplakt door foto’s van de materialen zelf. De substanties lijken niet getemd door de cijfers van de markt. Mangans A World Undone laat een hoopje gruis zien in een vitrine. Het stof is ook vallend te zien in een video op de achtergrond. In de kalmte die de donkere achtergrond en het slow motion effect teweeg brengen lijkt het hoopje een planetenstelsel. Zo wordt duidelijk dat het gruis een zeldzaam kristal is.

Nina Canell, Thin Vowels, 2014, Courtesy de kunstenaar, Mother's Tankstation, Dublin, Daniel Marzona, Berlijn en Wien Lukatsch, Berlijn

Nina Canell, Thin Vowels, 2014, Courtesy de kunstenaar, Mother’s Tankstation, Dublin, Daniel Marzona, Berlijn en Wien Lukatsch, Berlijn

Mens en natuur


Poëtischer is het werk van Nina Canell (1979, Växjö). Door stukken van kabels die voor (data)communicatie bedoeld zijn tentoon te stellen verbreekt ze de communicatie die er door wordt verplaatst niet alleen, ze neemt een deel mee. Een foto, zin, woord of opdracht die verloren ging toen de kabel werd losgekoppeld, blijft zo vertegenwoordigd. De kabels verwijzen eveneens naar de materiële basis van het menselijk communiceren. Zelfs het uitwisselen van onmeetbare ideeën is onderhevig aan grotere fysieke krachten.

Art In The Age Of… Energy & Raw Material neigt zich telkens te verliezen in de bekende taal van de romantiek. Zoals Nicholas Mangan de nietigheid van de (zich ongestraft standhoudende) mens tegenover de geweldige grootsheid van de endogene krachten stelt, verbeelden de meeste kunstenaars de grondstoffen als groots en autonoom. Dit is logisch omdat oncontroleerbaarheid als een primaire eigenschap van natuur kan worden gezien, maar het is ook jammer. Het afbeelden van geofysische krachten als iets machtigs lijkt de noodzaak om er voorzichtig mee om te gaan niet ten goede te komen. Dit terwijl het onderwerp heden ten dagen actueler is dan ooit, daar het zou kunnen dat de mens in de loop van de volgende 25 jaar een groot deel van de grondstoffen heeft opgemaakt.

Art In The Age Of… bestaat uit de drie delen Energy and Raw Material (tot 3 mei 2015), Planetary Conputation (22 mei tot 23 augustus) en Asymmetrical Warfare (11 september 2015 tot 3 januari 2016).