Boeken / Non-fictie

‘Een goede vertaler is geen buikspreekpop, maar een schrijver.’

recensie: Maarten Steenmeijer - Schrijven als een ander

Zeker jongeren mogen dan ontlezen, maar de ambitie om eigen werk te scheppen of te ‘schrijven als een ander’ neemt niet af. Maarten Steenmeijer, goed thuis in en ook vertaler van Spaanstalige literatuur, schreef over het vertalen van literatuur Schrijven als een ander – een vertaler leest immers met dubbele aandacht en schrijft half en half een eigen verhaal.

Literaire vertalingen zijn niet gauw goed genoeg, ook al doordat ze zelden ontsnappen aan gedateerdheid: een vertaalde roman is volgens Steenmeijer na een jaar of dertig aan vervanging toe. Bovendien is een vertaling altijd een prestatie van het moment. Toen Hans Driessen zijn Toverberg van Thomas Mann herlas, haalde hij er honderden foutjes en fouten uit. Niet erg, vindt Steenmeijer: ‘Als de stijl sterk en consistent is, dan worden de fouten meegevoerd in de stroom van de tekst.’ Te veel fouten slaan gaten in de stijl.

Checken            
Steenmeijer zelf laat zich niet zo makkelijk meevoeren in de stroom van de tekst als een gemiddelde lezer. Die leest al gauw over de grootste blunders en onbegrijpelijke passages heen. Als de roman hem niet bevalt, wijt hij dat er waarschijnlijk aan dat de schrijver hem niet ligt. Hij maakt geen vergelijking met het origineel om te checken of de vertaler wel zijn best heeft gedaan.

Steenmeijer haalt in zijn vergelijkingen ook Engelse vertalingen erbij en ontdekt dan dat ‘babana leaves’ ‘plataanbladeren’ moet zijn. Bananenbladeren in de straten van Buenos Aires? Hij noemt dat ‘een kleine fout met grote gevolgen’. Ach, denk je dan, valt wel mee, was me niet opgevallen. Elders wordt een ‘caniche’ als konijn opgevoerd en abusievelijk niet als poedel. Dat kan nu wél door Steenmeijers beugel, want in de context vindt hij konijn geestiger dan poedel. De beoordeling van de ernst van fouten lijkt een nogal subjectieve kwestie.

Instinkers         
Naast veel vertaalfouten komen andere aspecten van het vertaalwerk aan bod, zoals het belang van goede vertalingen van romantitels en eerste zinnen. Ook zijn er de instinkers van vreemde woorden die alles weg lijken te hebben van hun Nederlandse equivalent: ‘su vida sentimental’ betekent niet ‘zijn sentimentele leven’, maar ‘zijn liefdesleven’.

Dat Steenmeijer verrassende verbanden weet te leggen, zal eraan te danken zijn dat hij niet alleen theoretiseert maar ook zelf vertaalt. Citaat:

Originelen intimideren, doordat ze de indruk wekken definitief te zijn, terwijl literaire teksten per definitie voorlopig zijn. Hun betekenis ligt nooit vast, en dat is een wezenskenmerk van literaire teksten dat beter tot zijn recht komt in vertalingen dan in de oorspronkelijke versies.

En: ‘Vertalingen maken iets duidelijk wat het origineel niet graag prijsgeeft: dat een tekst op vele manieren kan worden gelezen en geïnterpreteerd.’ Zoiets geeft de vertaler moed.

Stilistische eenheid    
Toch moet de vertaler ervoor oppassen niet overmoedig te raken: hij zal niet alleen de stem van de brontekst moeten vinden, maar ook zijn eigen stem, om in zijn vertaling een stilistische eenheid te bereiken. Hier ligt volgens Steenmeijer de kern van het vertalen: het hangt er per passage van af of je min of meer letterlijk dient te vertalen of dat je je juist een formulering moet veroorloven die sterk afwijkt van het origineel. Als de inhoud maar geen geweld wordt aangedaan. De vertaler slalomt op het gladde gebied van beperkingen en bewegingsvrijheid.

Steenmeijer schrijft in een opgeruimde en open stijl, inclusief hier en daar persoonlijke terzijdes, zoals zijn ongenoegen over teksten van popliedjes, al dan niet vertaald. Zijn kennis van zaken doseert hij schijnbaar uit een prettig losse pols. Op den duur vervalt hij wat in herhaling als er al heel wat definities, voorbeelden en aanwijzingen in wisselende bewoordingen gepasseerd zijn.

Betovering       
De bundeling van Steenmeijers vierentwintig ‘mini-essays’ is zeker ook een aanrader voor wie aan het vertalen wil slaan. Net als al het genieten van kunst is het betovering. Het is het tot klinken brengen van een partituur. Niet alleen herken je de stijl van de componist, als het goed is ook die van de uitvoerend kunstenaar.

Boeken / Fictie

Als de wijn is in de vrouw…

recensie: Amélie Nothomb (vert. Daan Pieters) - Petronilla

.

De Belgische Amélie Nothomb laat haar jongere zelf spreken in haar nieuwe werk met een afzichtelijke stofomslag, dat dankzij weinig pagina’s en grote letters binnen een goeie drie uur is opgedronken. We schrijven Parijs, 1997. Nothomb is net dertig en een rijzende ster in de Franstalige letteren en daarbuiten. Als titelheldin Petronilla bij een van haar signeersessies verschijnt en een op sensatie beluste fotograaf eruit gooit, weet Nothomb direct dat zij haar drankgenoot gevonden heeft.

Witte raaf
Aspirant schrijver Petronilla Fanto is jong, androgyn (ja, dat wordt erg, erg vaak benadrukt) en verfrissend onaangepast (‘een straatmeid’), in tegenstelling tot diplomatendochter Nothomb. Ze is een specialist op het gebied van Shakespeare en zijn tijdgenoten (‘zware jongens die altijd paraat waren om te knokken’). Het is smullen van zulke mensen, zeker als ze drinken. Als Nothomb en Petronilla hun eerste fles samen aanspreken, moet Nothomb wennen aan de lossere mores van het jonge ding. Hun beider afkomst geeft daarbij interessant contrast. Haar ongemak vertaalt zij echter in licht ironisch en komisch proza:

‘Mijn vader gaat elke zondagochtend als krantenventer L’Humanité verkopen op de markt.’
‘U bent communiste!’ riep ik enthousiast uit, omdat ik een witte raaf had gevonden. ‘Rustig maar. Mijn ouders wel. Ik ben behoorlijk links, maar toch geen communiste. U komt uit de hoge kringen, hè?’
‘Ik kom uit België’, zei ik, om een einde te maken aan haar onderzoek.

Over witte raven gesproken. Het elkaar vousvoyeren, dat de twee vrouwen tot ver in het boek blijven handhaven, voelt voor de Nederlandse lezer exotisch en prikkelend. Er wordt op een gegeven moment bewust besloten elkaar te tutoyeren. De beleefdheid en het respect dat spreekt uit dit toepassen van deze aanspreekvormen wordt in de Nederlandse gespreksomgang nauwelijks nog ervaren.

Drinkezusters
Later die avond krijgt de drank de twee drinkezusters toch te pakken. Petronilla gooit Nothomb permanent uit haar comfort zone met een wildplasactie in de Parijse straten. Het prille contact stopt abrupt in de kiem. Het boek maakt vervolgens een sprong: vier jaar later publiceert Petronilla haar eerste roman. Nothomb blijft de aantrekkingskracht tot de ongedwongen tomboy voelen en hernieuwt het contact met, jawel, champagne. De vriendschap beklijft dit keer. Een serie van willekeurige belevenissen passeert de revue in de licht schertsende toon die Nothombs pen kenmerkt. Sommige passages zijn overigens interessanter dan andere. (Fashionista’s zullen zich trouwens met interesse kunnen buigen over de vileine karakterschets van Vivienne Westwood.)

Hoewel vermakelijk, is de toon van het boek vaker dan gewenst ironisch en (te) licht en flauw grappig met vaak uitgekauwde zinnen, waardoor het iets begint te vervelen. Petronilla begint zich ondertussen echter steeds zonderlinger te gedragen, waardoor de nieuwsgierigheid naar haar steeds meer toeneemt. Maar Nothomb – misschien had ze een deadline,  wilde ze het achter de rug hebben of kon ze de psychologie van haar personage niet aan – raast zich vervolgens rap naar een wat absurd einde toe. Of althans, ze doet een flauwe poging daartoe, waardoor je het boek met knipperende ogen dichtslaat en denkt: ‘Wat heb ik nu zojuist gelezen?’ Een gemiste kans voor een veelbelovende premisse.

Stéphanie Hochet
Niemand weet waar in dit boekje non-fictie eindigt en fictie begint. Dat is natuurlijk deel van de charme. Het personage Petronilla is in elk geval gebaseerd op schrijfster Stéphanie Hochet (1975), in Frankrijk een inmiddels gevestigde naam in de literaire wereld. Ook de kroegen en boekhandels die in het boek voorkomen bestaan echt. Wie dat leuk vindt, kan deze plekken tijdens een weekend Parijs opzoeken en er een literaire drankroute van maken. Misschien kom je Nothomb wel tegen en biedt ze je een fluitje aan. En dat betekent daar iets anders dan hier.

Theater / Voorstelling

Geniale gekte in een wervelwind van Koning Chaos

recensie: Martijn Koning - Koning Chaos

Het hoofd van Martijn Koning is een geheel van radertjes en stoomtreintjes die razendsnel door- en met elkaar verbonden zijn, met als doel de verbale brij aan grappen vorm te geven. Zijn energie is tomeloos, maar nooit vermoeiend en daarmee ideaal voor een luchtige avond vol absurde humor. Wat daarbij opvalt, is zijn oog voor detail. Het niveau is misschien niet altijd even hoog, hilarisch is het wel.

Geniale gekte in een wervelwind van Koning Chaos

Martijn Koning heeft ergens wel iets van een hond. Een type dat, eenmaal losgelaten door zijn baasje, flink tekeer gaat en zijn territorium afbakent met de nodige pis en kak. Het liefst maakt hij er dan nog enkele grappen over. Wellicht is hij een kruising tussen pitbull en een chihuahua. Zijn uiterlijk speelt daar zeker een rol in. Ondanks zijn wat vuige baard en geprononceerde kin is Koning vooral een ruwe bolster met een blanke pit. Zo vertelt hij goudeerlijk over zijn onzekerheden als het gaat om beginnende kaalheid en ‘tietjes’, die duiden op veroudering. Je kunt er zielig over doen, maar Koning kiest ervoor om er dan maar schaamteloos grappen over te maken. 

Twee gezichten
Ook op een andere manier laat Koning twee gezichten zien. Hij kan gevaarlijk uit de hoek kan komen met een grap over de Amsterdamse liquidaties, maar even later zichzelf al weer op de hak neemt als hij keihard faalt op de skipiste. Die zelfspot (‘zelfhaat’?) is de grote kracht van Koning. Niet de ander, maar hijzelf is het die zich in de meest gênante situaties manoeuvreert. Zo vertelt hij over een urinoir in een cafe, of over de poeprupsjes onder zijn schoen. Soms herkenbaar, meestal aandoenlijk. Wat daarbij opvalt is het gemak waarmee Koning speelt; hij voelt zich volkomen thuis in het theater en soms krijg je het idee dat je bij hem in de huiskamer staat. De openheid en het plezier dragen daar zeker aan bij.

Filosofie van de cake
Hoogtepunt van de avond is echter de sketch over cakes. Martijn Koning blijkt overduidelijk een cakefan. Hij heeft zelfs een hele filosofie rondom cakes bedacht. Werkelijk alle details over cakes worden besproken, plus alle mogelijke toepassingen en tips. Zo zorgt alleen al het cakebeslag bij Koning voor een orgastische scene, terwijl hij ook adviseert twee cakes te bakken als er onverwachts vrienden langskomen, waarvan je er een in de vriezer legt. Oftewel: ‘Cake kan altijd. Er is altijd een goed moment. En niemand heeft een hekel aan cakes.’

Samenhang
Toch is het jammer dat er niet echt een lijn in het programma zit; Koning zou best iets meer samenhang kunnen creëren door een spanningsboog in te zetten. Het kan ook een bewuste keuze zijn geweest; zijn kracht ligt immers in het uitvoerig bespreken van triviale problemen zoals een bezoekje aan de dierenarts en het klaarmaken van beschuit met muisjes. Dat maakt het wellicht iets meer stand-up comedy dan cabaret. Niks mis mee overigens. Een avondje Koning is een avondje onbekommerd hard lachen om de koning van de chaos. 

Film / Films

Lachen om het pedofiele meesterbrein

recensie: The Captive

Atom Egoyan was ooit een groot filmregisseur. Voor Exotica en The Sweet Hereafter liepen de filmhuizen midden jaren negentig vol. Dat was toen.

De films van de Egyptische Canadees – leuk weetje: hij kreeg de voornaam Atom omdat in zijn geboortejaar de eerste Egyptische kernreactor werd geopend – worden nog steeds geselecteerd voor grote filmfestivals. Winnen doet hij al lang niet meer.

Ook The Captive draaide in competitie op het laatste festival van Cannes. Daar werd de film met hoongelach ontvangen. Toch kun je je bij zo’n misbaksel nog best vermaken. The captive is een ongemakkelijke kruising tussen een pedothriller en een arthouse drama. Egoyan mikt hoog en gaat vervolgens hard op zijn plaat. Toegegeven: het plezier is hier enigszins synoniem met leedvermaak.

Jong vlees

The Captive draait om de verdwijning van het meisje Cassandra op klaarlichte dag. Terwijl haar vader even een snelle boodschap doet, wordt zij van de achterbank van de auto gegrist. Acht jaar later: de ontvoering heeft het huwelijk van haar ouders Matthew (Ryan Reynolds) en Tina (Mireille Enos) kapotgemaakt. Zij is hem de verdwijning altijd blijven verwijten.

Cassandra (Alexia Fast) is in handen gevallen van de pedofiele Mika (Kevin Durand met verdacht perverse streepsnor). Hij baat, aan de donkere kant van het internet, een winkel in kinderporno uit. Nu Cassandra te oud is geworden voor seksscènes wordt ze ingezet om online nieuw jong vlees te lokken. Een rechercheduo (Rosario Dawson en Scott Speedman), dat destijds ook de verdwijning van Cassandra onderzocht, is nu het gesloten pedofiele netwerk op het spoor.

Kerstbomen

Tot zover zou The Captive zomaar het vierde seizoen van The killing, de Deense successerie, kunnen zijn. Helaas wil Egoyan veel meer uit zijn verhaal halen en wisselt de film steeds van toon. De verhaallijn over de ouders is een snotterig melodrama. De relatie tussen de pedofiel en het meisje is een gevalletje Stockholmsyndroom. De verhaaltjes die zij voor hem maakt zijn een soort duistere sprookjes. Het politieduo lijdt aan een ernstige vorm van tunnelvisie. Acht jaar lang verdenken ze de vader van verkoop van zijn dochter. Andere aanwijzingen worden genegeerd. Met meer geluk dan wijsheid komen ze de pedofielen op het spoor.

Zo schakelt The Captive heen en weer tussen sferen waarbij de opdringerige muziek steeds de zogenaamd spannende scènes wil onderstrepen. Lachwekkend bizar is de belevingswereld van het pedofiele meesterbrein. Hij misbruikt niet alleen het meisje, maar filmt met verborgen camera’s ook nog eens het rouwproces van de ouders. De film vliegt definitief uit de bocht wanneer Mika vader Matthew een broodkruimelspoor van achtergelaten kerstbomen laat volgen en hem met zijn dochter confronteert.

Wie een vergelijkbaar verhaal zoekt, maar niet van de bank wil rollen van het lachen, kijkt eens naar Prisoners, met Jake Gyllenhaal. Ook Canadees, ook in de sneeuw, maar dan echt spannend.

tino sehgal, a year at the stedelijk
Kunst / Achtergrond
special: A year at the Stedelijk: Tino Sehgal
tino sehgal, a year at the stedelijk

Twaalf keer Sehgal – maart

Een retrospectief van een jaar. Twaalf werken in de vorm van geconstrueerde situaties, elke maand één. Dagelijks opgevoerd vanaf het moment dat het Stedelijk opengaat totdat het sluit. Tino Sehgal choreografeert met zijn werken, die elke maand in een andere zaal van het museum te vinden zullen zijn, niet alleen hen die zijn werken vertolken, maar ook het gedrag van het museumpubliek.

Drie uit twaalf: Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things (2000), This is good (2001), This is exchange (2003), This is propaganda (2002).

Er is momenteel verhoudingsgewijs weinig te zien in het Stedelijk. Een groot deel van de begane grond is niet toegankelijk wegens opbouwwerkzaamheden, waarschijnlijk voor de later in maart openende Matisse-tentoonstelling. Ook boven wordt veel gewerkt. De zaal waar Newmans Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue III (1967-68) hangt, is afgezet met paaltjes en lint waardoor het geheel een geënsceneerd karakter krijgt. Nog ingepakte werken staan tegen de wand, klaar om opgehangen te worden.

Dit is niet de enige beweging die plaatsvindt. In de zaal grenzend aan die waar de Newman hangt, bevindt zich Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things (2000), het werk waarmee Sehgal in januari het retrospectief van een jaar aftrapte. Het is maandag en rustig in het museum, maar het gedrag van de weinige bezoekers wijkt niet al te veel af van die in januari. De deuropening behoudt zijn aantrekkingskracht, als veilige plek om een stiekeme blik te werpen op de over de vloer kronkelende jongeman. Tegelijkertijd rijdt museumpersoneel Sigmar Polke’s Farbtafeln (1986-1998), acht grote monochrome schilderijen, door deze zaal naar een plekje achter de schermen. Elkaar kruisende werelden: gestolde verf en voor een maand lang, tijdens openingsuren, nimmer bevriezende beweging.

Twee grote vragen

Aan het eind van de gang is op dezelfde plek als in februari wederom het werk This is good te zien. Waar de bezoekers vorige maand nog twee ontsnappingsmogelijkheden hadden, enerzijds via de doorgang bij Gonzalez-Torres’ lichtsnoer en anderzijds bij Duchamps La boîte-en-valise, is de laatste nu afgezet met spanband. De bezoeker raakt hierdoor nog meer verstrikt in het web van de vertolker, die inmiddels uit de doeken doet dat we het overal over kunnen hebben, behalve over kunst. Hij vervolgt “Er zijn twee grote vragen in het leven: ‘Wat is kunst?’ en ‘Waarom zijn we hier?'”.

De anderhalf uur die ik vorige maand op de grond van deze zaal doorbracht stonden in het teken van een hupsende suppoost die alleen bij wijze van uitzondering, naast het uitspreken van de zin ‘Tino Sehgal, This is good, 2001, Collectie Museum Ludwig in Keulen’, interacteerde met de bezoekers, namelijk wanneer zij zich rechtstreeks tot hem wendden. In mijn anderhalf uur op de houten vloer zag ik hoe twee vertolkers elkaar afwisselden en beiden hielden zich aan deze ongeschreven regel. Deze maand gaat het er anders aan toe; van deze suppoost weet ik na een paar luttele minuten al dat hij muzikant is en dat hij een gekke bekken-wedstrijdje gehouden heeft met een bezoeker.

Vormvocabulaire

Deze vertolker doet het dus overduidelijk anders. Zo leert hij twee vrouwelijke bezoekers een dansje. De enige overeenkomst met vorige maand die ik kan ontdekken, is dat hij de interactie met hen besluit door ‘Tino Sehgal, This is good, 2001, Collectie Museum Ludwig in Keulen’ te zeggen.

Hij vraagt mij om hem een trucje of beweging te leren. Ik vraag hem of zijn insteek is om dingen uit te wisselen. Het lijkt alsof hij een vormvocabulaire aan het opbouwen is. Hij snapt mijn verbazing niet, en wanneer ik hem uitleg geef vertelt hij me dat het werk in februari ook op deze manier opgevoerd werd. Meer vertrouwend op mijn eigen ervaring verlaat ik met een ontevreden gevoel de zaal.

Na een tijdje neemt dit gevoel iets af en wordt het idee van schaarste, immer aanwezig in Sehgals werk, bewaarheid. Ik mag dan wel anderhalf uur op de grond hebben gezeten de vorige keer, ik heb veel meer niet gezien dan wel. Goed beschouwd weet ik niet wat er de overige 27 dagen en enkele uren heeft plaatsgevonden. Wellicht was mijn ervaring een uitzondering en werden er in februari ook al dansjes, trucjes en rare bekken uitgewisseld.

De wereld buiten het museum

In de zaal bij Sol LeWitts Wall Drawing #1084 (2003) staat een suppoost die bezoekers benadert met een aanbod. Het aanbod luidt dat hij met ons het idee van de vrije markteconomie wil bediscussiëren. In ruil daarvoor kunnen we elk drie euro ‘verdienen’ als we met het na afloop verkregen wachtwoord naar de kassa van het Stedelijk gaan. This is exchange, letterlijk.

De discussie komt moeizaam op gang. Vijf mannen, twee vrouwen, mijzelf incluis, staan wat onwennig in de museale ruimte het idee van markteconomie te bevragen. “Waar de markt is,” zegt een van de mannen al wijzend naar waar ergens buiten het museum de Albert Cuyp moet liggen, “daar is de economie”. Deze voorzet biedt aanleiding voor een van de andere mannen om zijn hart te luchten: hij heeft niet gevraagd om de vraag die het aanbod reguleert.

We mogen zo lang doorgaan met discussiëren als we willen, alleen, zo geeft de suppoost aan, haalt hij er wel steeds nieuwe gesprekspartners bij. De groep waar ik onderdeel van uitmaak, valt uiteen wanneer twee mannen aangeven dat ze ‘ervandoor moeten’. Tijd is schaars. “John Locke 5,” besluit de suppoost de sessie. Weinig is zo spannend als een wachtwoord.

Weerkaatsing en spiegeling

Rosy-Fingered Dawn at Louse Pont (1963), alleen al de titel van dit werk van De Kooning doet je de weerspiegeling van dageraad in het water visualiseren. Het doek lijkt de kleuren te echoën, als een gedragen reflectie. Maar er is meer dan dat wat galmt in deze zaal. In de hoek staat een suppoost met haar gezicht van de bezoekers afgedraaid, richting muur. Met gedragen stem zingt ze, wanneer bezoekers de zaal betreden, “This is propaganda, you know, you know,” terwijl ze zich langzaam omdraait richting de toeschouwers.

Wiens belang wordt hier geëchood, lijkt de vraag die This is propaganda (2002) wil stellen. Met andere woorden; wat is de ’this’ waarnaar verwezen wordt? Evenals in This is good, This is new en This is exchange stelt het woord ’this’ de context ter discussie. Als een subject-object discussie. Wat is hier het lijdend voorwerp? Of is er sprake van een leidend voorwerp? Reflecteert het werk op zichzelf (dit is propaganda), verwijst het naar de specifieke werken in de zaal (een metacommentaar op wat er te zien is: dit is propaganda) of heeft het betrekking op kunst in zijn algemeenheid (dit, kunst, is propaganda)?

Hoewel Sehgals werken letterlijk choreografieën zijn, ze laten bezoekers anders door de ruimte bewegen, choreografeert This is propaganda ook figuurlijk. De woorden ‘you know, you know’ vragen ons om in gedachten mee te bewegen. ‘Je weet wel’ impliceert een bewustzijn van de omgeving waar we onderdeel vanuit maken, het alledaagse, het banale dat propaganda haast is voor ons. Echter, deze interpretatie is onze figuurlijke manier van meebewegen, die ontleent is aan onze eigen context. Is dát dan soms de propaganda?

Samenkomst, samenscholing

De vier in maart getoonde werken bevinden zich allen in de rechtervleugel van de eerste verdieping. Hierdoor ontstaat een parcours van vertolkers. Hoewel er delen zijn waar je door een aantal aaneengesloten zalen loopt waar geen vertolkingen plaatsvinden, voelt de rechtervleugel als een overgeconcentreerd destillaat van kunstwerken die reflecteren op de idee kunst en de idee museum.

Dit gevoel wordt versterkt door hoe This is good in maart wordt opgevoerd en de wijze waarop This is exchange met bezoekers interacteert. Dat is namelijk van een andere orde dan de manier waarop Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things en This is propaganda dat doen. Sehgals werken zijn vooralsnog altijd situaties die ‘gedragen’ worden door een lichaam; als een levend vehikel. Dat ze daarmee de persoonlijke ruimte van de bezoeker betreden, is evident. Echter, de manier waarop This is good en This is exchange dat doen is wezenlijk anders, deze twee werken vragen iets van de bezoeker. Bovendien is de bezoeker zich in het moment zelf bewust van die vraag, terwijl er bij de andere werken slechts sprake is van een confrontatie. Dat de bezoeker in die confrontatie in zekere zin ook bevraagd wordt, is een veel onbewuster en minder zichtbaar proces.

This is exchange en This is good zijn, doordat ze de bezoeker rechtstreeks aanspreken, afhankelijk van diens inbreng. Hierdoor roept het werk het gevoel op een trucje te zijn, met inzicht als doel. De bewustwording bestaat er dan uit dat je zelf bepalend bent in wat de situatie je geeft, leert of doet inzien. Het werk is niet langer alleen afhankelijk van jouw blik, het is ook afhankelijk van jouw inbreng.

Onbeschreven blad

‘John Locke 5’ is het wachtwoord dat mij ten deel viel. John Locke, een toevallige keuze? Misschien is het een random pick uit een lange lijst met namen van personen, maar dan is dát nog altijd een te specifieke keuze om random te zijn. Immers, waarom dan geen lijst met namen van allerlei dingen?

Situaties, omgevingen en context: John Locke laat mij niet los. De filosoof die schreef over de maatschappij als sociaal contract, voortgebracht uit vrije wil en op basis van gelijkwaardigheid en die daarnaast het idee tabula rasa propageerde, al sinds Aristoteles een notie in de filosofie. Locke beantwoordde het nature nurture-debat met dit idee van tabula rasa, de mens als onbeschreven blad. De mens wordt gevormd door zijn omgeving en niet door nature, dat wil zeggen door aanleg (aangeboren eigenschappen). Het idee van nurture, vorming, ligt besloten in de sociale constructen die aan bod komen in Sehgals vertolkingen – denk aan good, propaganda, exchange. Waarde, waarden, betekenis, communicatie. Het idee ‘museum als vrijplaats’ als paradox benadrukkend: een ‘onbepaalde’, ‘onbeschreven’ context die omwille daarvan geconstrueerd is. Meer geënsceneerd dan dat kan het haast niet, en Sehgals ‘beschrijvingen’ maken dat duidelijk.

Ik zal in maart nog minimaal één keer het Stedelijk bezoeken. Om de code te kraken, een nieuw wachtwoord te krijgen en zo de al dan niet toevalligheid van ‘John Locke’ proberen te achterhalen. Mijn schaarse indrukken iets minder schaars te maken. Hoewel dat laatste, zoals eerder geconstateerd, ijdele hoop is: de situaties vallen niet met zichzelf samen, ze zijn het verschil.

Muziek / Album

Dromerig Roosbeef boekt progressie

recensie: Roosbeef - Kalf

Je zou er bijna het cliché ‘volwassen geworden’ voor van stal halen, als je Kalf van Roosbeef draait. De band heeft duidelijk progressie gemaakt.

De vorige albums klonken soms wat moedwillig excentriek, maar dat is op album nummer drie niet meer het geval. Bovendien is zangeres/tekstschrijfster Roos Rebergen beter gaan zingen; haar stem zwabbert nog zelden.

Tekstueel is Kalf een bijna logisch vervolg op de vorige twee platen: de teksten van Roos lijken steeds soberder te worden. Duidelijke refreinen zijn er zelden; wel worden vaak een of twee zinnen herhaald, soms op bijna mantra-achtige wijze: ‘En als ik in de bomen zit, de bomen zit, de bomen zit, / dan kijk ik blij en jij ziet wit, o jij ziet wit, o jij ziet wit’.

IJler dan ooit

Roosbeef is als band gegroeid en goed op elkaar ingespeeld, en dat is ook te horen op een speels liedje als ‘Controleer Mij’ (overigens het Roosbeef-nummer tot nu toe). Let ook op de fraaie percussie, een detail dat de muziek naar een hoger niveau tilt. Daarnaast worden vooral de rustige nummers uitstekend opgebouwd.

De kracht van Kalf zit vooral in de ijle, dromerige liedjes die je bekruipen. Opener ‘Amerika’ trekt je langzaam de plaat in met een kaal, stoïcijns drumritme en een dwarrelende, melancholische piano. Ook andere albumhoogtepunten als ‘Modemeisjes’ en ‘We Hebben Alles’ zijn bijna etherisch, met dank aan fraaie strijkerspartijen.

Nog te veel op de grond

Vergeleken met de eigenzinnige, dromerige liedjes op Kalf zijn de verder prima rockers hier helaas wat te gewoontjes. Die kant van de band was op vorige plaat Omdat Ik Dat Wil (2011) interessanter, want dwarser. Op titelnummer ‘Kalf’ duikt een gitaarpartij op die, indien net wat weidser erin gemixt, niet had misstaan op een Editors-album. Zo’n gitaar duikt ook op in ‘De Schelde’; een prima, maar niet al te spannend nummer. ‘Und Man Liebt So Viel’ is bovendien het gangbaarst klinkende liedje van Roosbeef tot nu toe, Duitse tekst of niet. De rockkant speelt Kalf toch wel parten en detoneert met de rest van de plaat.

Kalf bevat zowel de ijlste liedjes van Roosbeef, als de meest aardse rocknummers die de band heeft uitgebracht. De nummers uit die laatste categorie houden de plaat net te veel op de grond, en dat is jammer. Kalf is namelijk het beste album van Roosbeef tot nu toe, maar had Het Beste Album van Roosbeef Tot Nu Toe kunnen zijn.

Theater / Voorstelling

Leger zet de boel te weinig op scherp

recensie: Ro Theater - Leger

Gevoed door hun fascinatie voor oorlog vroegen acteurs Gijs Naber en Herman Gilis aan Rik van den Bos om een toneelstuk over oorlog en de daarbij behorende trauma’s te schrijven. Leger laat sterk de rouw van een jonge soldaat zien, maar om de verschrikkingen van een oorlog voelbaar te maken, staat er te weinig op het spel.

Thomas – hij heet nu Berk door de afgebladderde vellen van zijn huid – komt terug van een missie. Afghanistan, Zuid-Soedan of Mali: het is om het even. Hij heeft zich opgesloten, ver weg van de bewoonde wereld. Eigenlijk heeft hij het leven al opgegeven, het heeft na zijn terugkeer nog maar weinig zin. Hij weet niet meer of hij in het nu leeft, hij eet alleen nog tosti’s, zijn hand  is continu verkrampt als houdt hij een pistool vast, zijn dagelijkse handeling bestaat uit het controleren of zijn urine nog wel wit is. Zijn herinneringen maken hem eenzaam. Totdat de vader van zijn omgekomen maat Simon Bouwman voor de deur staat. Hij wil dat Berk meegaat naar de plek waar zijn zoon stierf en waar Berk getuige van was.

~

Onderhuidse pijn
Gijs Naber speelt de jonge soldaat Berk de eerste helft van de voorstelling ingehouden, worstelend, met een diepe onderhuidse pijn. Zijn grote lichaam dat niet in het te lage knalgele decor past (een verwijzing naar een kazerne, een bunker?) is een mooie metafoor voor zijn beknelling, voor het gegeven dat hij niet meer in deze wereld past. Zijn stiltes, zijn afdwalingen in zijn gedachten: prachtig. Met de komst van de vader begint de voorstelling een beetje te wankelen. De tragikomische speelstijl van Gilis bijt soms met het psychologisch ingeleefde spel van Naber. De uiteindelijke uitbarsting van Berk speelt hij expressief en woedend, gelijk de tekst, maar te veel rood op rood en voor de hand liggend.

Te weinig op het spel
Het lijkt alsof regisseuse Alize Zandwijk nadrukkelijk heeft moeten zoeken waar de pijn en de confrontatie tussen de twee mannen zit. Er staat te weinig op het spel, beide mannen hebben te weinig te verliezen. De twee hebben elkaar al veel vaker ontmoet: Berk heeft al honderd keer verteld hoe Bouwmans zoon is omgekomen. Dus waarom nu? Waarom heeft vader Bouwman ineens het pak van zijn zoon aangetrokken en waarom moeten ze terug naar de plek des onheils? Was het niet spannender geweest als Berk wel iets met  de dood van Simon te maken had gehad? Of als de vader hem wel iets verweet? De mannen zitten nu te weinig aan elkaar vastgeklonken om het spel echt gevaarlijk te laten worden.

~

Algemene beschrijvingen
Bovendien zijn de dialogen en de beelden vaak te algemeen om de afschuwelijke ervaringen van de oorlog voelbaar te maken. (‘Ik ga elke nacht terug. En elke nacht weer rijden we weer over de drukplaat van die bom’.) Naber speelt alsof zijn leven ervan afhangt en ook Gilis heeft ontroerende momenten als hulpeloze vader, maar het kan niet verhullen dat de tekst te weinig gelaagdheid heeft. Het thema leent zich zo goed voor een avond waar het pistool voortdurend is doorgeladen, maar nu blijven we kijken naar twee eenzame mannen op hun eigen eiland die de hoop eigenlijk allebei al hebben opgegeven.

Muziek / Concert

Heerlijke vertolkingen

recensie: Awna Teixeira

Het is niet de eerste keer dat de Canadese Awna Teixeira haar opwachting maakt op het podium van de Blue Room Sessions in de Verkadefabriek te Den Bosch. Zowel met haar band Po’Girl als solo, mocht ze er al meermalen optreden.

De reden van dit optreden is gelegen in het feit dat Teixeira pas haar nieuwe en tweede volwaardige album heeft uitgebracht; Wild One verscheen begin maart en kan sindsdien rekenen op positieve kritieken. Ze is momenteel op tournee samen met gitarist en achtergrondzanger Ja Speed, die ook op het nieuwe album speelt. Drummer Sly Juhas kon op het laatste moment helaas niet mee op tournee waardoor het trio werd uitgedund naar een duo.

~

Duo met rijk bandgeluid


Wie nog nooit de clubzaal heeft bezocht van de Verkadefabriek – waar zeer regelmatig The Blue Room Sessions worden gehouden – zal positief verrast worden door de gemoedelijke sfeer van tafeltjes, stoelen, zitjes en banken. De fraaie bar is continue open en de bediening loopt ook tijdens het concert rond om iedereen die dat wil te voorzien van een drankje. Het tweewekelijkse programma van de sessies bied een podium aan singer-songwriters in het genre van de rootsmuziek. Een perfecte ambiance gecombineerd met sfeervol licht en een uitstekend geluid!

De muziek van Awna Teixeira kan zich haast geen betere plek wensen om zich te presenteren aan het publiek. Haar mix van folk, pop, gipsy en country zullen de liefhebbers allang hebben gespot, maar valt voor velen nog te ontdekken. Teixeira blijft deels dicht bij wat we van Po’Girl kennen, maar mist het vrolijke van haar evenknie Allison Russell. Slechts een enkel liedje van Teixeira is echt vrolijk. Over het algemeen is de toon serieus of triest, wat haar op zijn beurt ook de inspiratie geeft voor het schrijven van een liedje. Ondanks de duo-bezetting, kan het gehoor rekenen op een rijk bandgeluid. Awna Teixeira speelt gitaar/banjo, drumbox en tamboerijn terwijl ze zingt; Ja Speed speelt afwisselend elektrische gitaar, banjo en een tweemaal slide gitaar.

~

Liedjes nemen bezit van haar


Het duo speelt in twee sets een prachtige selectie uit het repertoire van Teixeira. Het spel van Speed staat steeds in dienst van de zang en het spel van de meesteres zelf. Subtiel gitaarwerk en ondersteunende zang die de liedjes net een extra zetje in de rug geven. We horen veel liedjes van Wild One, waaronder het fraaie titelnummer waarmee Teixeira haar show afsluit – voordat ze wordt teruggeroepen voor een toegift.

Maar ook ‘Thunderbird’ en ‘Freedom Hunter’ horen we passeren en daarnaast het titelnummer van haar eerste album Where The Darkness Goes. Haar eerste set sluit ze af met een lied dat ze opdraagt aan het bestrijden van geestesziekte, ‘Blue Heart On Your Sleeve’ dat ze tevens opdraagt aan haar jarige grootmoeder.

Er is geen moment waarop de aandacht verslapt in het publiek. Teixeira blijft boeien terwijl ze ook heel relaxt lijkt te spelen; zelfs op de momenten waar ze meerdere instrumenten tegelijk bespeelt. Het lijkt haar allemaal makkelijk af te gaan terwijl ze helemaal op gaat in haar spel en de trefzekere, soms uitbundige zang. Niet voor niets liggen de liedjes haar na aan het hart zoals ze vertelt bij de inleiding. De liedjes nemen nog steeds bezit van haar bij de heerlijke vertolkingen. 

Live in Nederland:

15 maart Oosterleker Kerkje, Oosterleek

Kunst / Expo binnenland

Houdingen, verhoudingen, veranderingen

recensie: Berlinde de Bruyckere - Sculptures & Drawings 2000-2014

Een lichaam met op de plaats van het hoofd ontspruitende takken, een kruipend – knielend? – mensenlijf met een dubbele ruggengraat, een reusachtig uit meerdere huiden samengesteld paardenlijf: Berlinde De Bruyckere’s (1964) sculpturen zijn vleesgeworden metamorfoses.

Berlinde de Bruyckere, <em>Pièta</em>, 2007, Fundació Sorigué, Lleida. ©Mirjam Devriendt.

Berlinde de Bruyckere, Pièta, 2007, Fundació Sorigué, Lleida. ©Mirjam Devriendt.

Lichte, spaarzaam ingerichte zalen vormen het toneel voor De Bruyckere’s sculpturen en tekeningen. De werken van de Vlaamse kunstenares bestaan veelal uit was en hars en worden gepresenteerd op dragers met een verweerd karakter – roestig metaal, door de zon verkleurd hout – materialiteit viert hoogtij. Stoffen lapjes en ruwe touwtjes verbinden, zowel letterlijk als figuurlijk.

Schmerzenmann


In eerste instantie valt het niet op dat de lichamen geen van allen een hoofd hebben. Het zou niet verbazen als juist dat vervreemding in het leven zou roepen, maar het lichamelijke karakter van de manier waarop De Bruyckere was en hars modelleert maakt menselijk maar al te menselijk. Doorbloede huid, met her en der een rood vlekje en het blauw van aders net onder het huidoppervlak.

Het herkenbare menselijke komt eveneens tot uiting in titels als Pièta, Aanéén, Schmerzenmann en Uit elkaar gegroeid. Allen zijn een in taal gegoten spel met het verbond, het samenzijn, de verhouding. Het relationele aspect is vervat tot een van de grote thema’s van de kunst: het lijden, om door het even wat in het leven geroepen.

Dat is goed voelbaar in de met potlood gecombineerde aquarel Pièta (2007), die twee figuren toont die in elkaar opgaan. Het lijden wordt afgebeeld als drager voor het verlangen naar nabijheid, het lichaam als leidmotief: de vleselijke paradox van de schoonheid en gruwelijkheid die onze verbintenis met de dood en de liefde is, symboliserend.

Berlinde de Bruyckere, <em>Actaeon III (GRAZ)</em>, 2012-2013, Podesta Collection, Washintgon DC. ©Mirjam Devriendt.

Berlinde de Bruyckere, Actaeon III (GRAZ), 2012-2013, Podesta Collection, Washintgon DC. ©Mirjam Devriendt.

Verschijningsvorm der dingen


“Ik wil gaan spreken van gedaanten die in nieuwe werden veranderd”, zo luidt de openingszin van Ovidius’ Metamorphosen. In een recent interview met het radioprogramma Kunststof vertelt De Bruyckere dat Metamorphosen de ‘plek’ is waar ze naar toe gaat als ze inspiratie nodig heeft: ‘een schoon beeld, waarbij het een uit het ander groeit’.

Actaeon III (2012-2013) is daar een voorbeeld van. Takken, botten en geweien vormen een kluwen waarbij het idee dat het een uit het ander voort komt niet ver weg is. De Bruyckere’s sculpturen zijn doordesemd van de notie van ‘het uit elkaar groeien’, waardoor het vervreemdend, en wellicht voor sommigen, gewelddadig aandoende karakter van de sculpturen eveneens troost biedt. Omdat het evenzeer raakt aan verlies als aan (her)schepping.  

Metamorfose speelt ook letterlijk een rol bij het kijken naar de werken en ontstaat door de plaatsverandering van de toeschouwer. Wat aan de voorkant nog een voet lijkt te zijn, wordt, wanneer je je 180 graden draait, een uiteinde van een tak. Hetzelfde geldt voor een paar handen dat, wanneer je je verplaatst, verwordt tot een amorfe massa die doet denken aan lillend vet.

Tederheid


In de tweede zaal ligt iets dat lijkt op een lappenpop op een antiek houten ladekastje. Untitled (2002), zoals het werk heet, is tot in detail – tot op het bot zou wellicht een te flauwe uitdrukking zijn bij De Bruyckere – teder van aard. Het kastje is op sommige plekken van kleur verschoten door de zon. Het toont hoe ‘sokkel’ en werk in elkaar uitmonden. De lappenpop is gemankeerd en heeft geen duidelijke vorm in de zin van een herkenbare vorm. Vergelijkbaar met Eén (2003-2004), het paardenlichaam in de zaal ervoor. Vertederend zijn ook de pootjes van het kastje, waarvan er aan de voorkant eentje is aangezet. Het gemankeerde is gelijkgetrokken, maar nog steeds zichtbaar.

Het leven van het materiaal, zoals zo duidelijk naar voren komt in de dragers van de werken, echoot door in de tekeningen aan de wanden. De sterk vergeelde randen van het papier vormen haast een dubbele omlijsting. De verandering vindt letterlijk plaats. In sommige series boetseert De Bruyckere ook binnen het platte vlak. Met tere huid (2014) is daar een voorbeeld van. Door middel van collagetechniek ontstaat er een haast sculpturale tekening: beschilderde stukjes papier dienen als equivalent van toegevoegde stukjes klei.

Berlinde de Bruyckere, <em>Eén</em>, 2003-2004, Hauser & Wirth Collection. ©Mirjam Devriendt.

Berlinde de Bruyckere, Eén, 2003-2004, Hauser & Wirth Collection. ©Mirjam Devriendt.

Terminé


009 (2011-2012) vult een hoek van de ruimte. Het is een vitrinekast bestaande uit twee delen, waarvan de bovenste voorzien is van glazen deuren. Takken als ledematen – of is het andersom – schieten als bamboescheuten omhoog, door het van een ‘plafond’ ontdane kastensysteem. Hun enige verbintenis, of geleiding, bestaat uit de touwtjes die hen aan de wanden van de kasten binden. Stukjes touw komen ook terug in het onderste gedeelte van de kast, soms los op de grond, soms nog aan een spijkertje in de wand. De glazen deuren staan open. Er is ruimte voor groei en transitie, binnen én buiten de kaders. Als bezoeker kun je om de kast heen lopen: tussen de muur en het object is een gang gecreëerd van ongeveer anderhalve meter breed. De achterkant van de vitrine is van donkergekleurd, verweerd hout.

Drie van de glazen deuren dragen een vergeelde sticker met daarop het met de hand geschreven woord ’terminé’. Maar wat is hetgeen dat beëindigd? Wat definieert een einde? Het oeuvre van De Bruyckere lijkt precies dat te bevragen. Wat is hetgeen dat is, wat beweegt het en wat gebeurt er dan? In de werken waar ze paardenhuid gebruikt verwordt deze, samen met andere paardenhuiden, tot een nieuwe vorm: een nieuw leven. De Bruyckere toont het lichaam als een nieuwe jas. Eentje die wellicht een beetje wringt, maar ons daardoor bevraagt in welke mal we ons gieten, laten gieten of gegoten worden.

Boeken / Achtergrond
special: Bart van Loo - Napoleon. De schaduw van de Revolutie

Door Napoleon uit de weg te gaan, kwam ik hem net tegen

Als we uit Napoleon – Schaduw van de Revolutie één ding hebben geleerd, dan wel dat de keizer altijd haast had: bij het eten, in bed, op het slagveld of op weg erheen. De ironie wil dat Bart Van Loo tot dezelfde haast gedwongen werd: de uitgever verwachtte de eerste versie van zijn boek uitgerekend op de voorziene geboortedatum van zijn eerste dochter.

‘Maar uiteindelijk is het allemaal zo’n vaart niet gelopen’, lacht de auteur. ‘De dochter kwam net iets later dan was gepland.’ En nee, hij heeft ze niet Joséphine genoemd …

Je legt het al omstandig uit in je boek, maar toch nogmaals: waarom in godsnaam schrijven over zowat de meest gedocumenteerde figuur uit de geschiedenis?
Een evidente motivatie was dat ik hem overal tegenkwam: niet alleen in mijn stamboomonderzoek, zoals ik in mijn voorwoord beschrijf, maar ook in alle Frankrijkboeken die ik tot nog toe heb geschreven: over erotiek, waarin hij als censor opduikt, over chansons, waarvan vele hem bezingen, over gastronomie en noem maar op. Hij liep en loopt me steeds voor de voeten. Bovendien is de Franse literatuur van de 19e eeuw, die met Dumas en Balzac mijn lievelingsschrijvers herbergt, doordrenkt van Napoleon. Allemaal redenen om mij eindelijk eens zelf aan die figuur te wagen.

Maar toch was dat nog niet de voornaamste reden. Die bleek veeleer persoonlijk: ik wilde de man zélf begrijpen, de figuur achter de propaganda. Wie was Napoleon eigenlijk? Niet de baarlijke duivel die velen van hem maken, maar evenmin de mythische volksheld die hij eigenhandig boetseerde in zijn memoires. De echte Napoleon Bonaparte bleef versluierd. En hoe leer je zo’n iemand begrijpen? Inderdaad: door er een boek over te schrijven. Door een hele bibliotheek over het onderwerp in te slikken en vervolgens te kauwen tot je een eigen verhaal krijgt.

Je zegt het: een hele bibliotheek. Hoe begin je aan zo’n berg literatuur? Klotste het angstzweet niet in je schoenen?
Dat kan je wel zeggen. Ik toonde vermijdingsgedrag: ik las in eerste instantie meerdere boeken over de Franse Revolutie, waar Napoleon toch een kind van was, gewoon om niet aan de literatuur over de man zelf te moeten beginnen. Maar door dat te doen, begon me iets te dagen. Dat ik, door hem zo uit de weg te gaan, hem net op het spoor kwam.

Hoezo?
Omdat Napoleon in de loop en nasleep van de Franse Revolutie steeds dichterbij kwam: hij kreeg vorm in die periode, van schemerige stip tot haarscherpe figuur. Verschillende hoofdrolspelers uit de woelige periode van de Revolutie – Fouché en Talleyrand voorop – zouden later carrière maken onder Napoleon. Bovendien maakte hij de woelige periode van de eerste rij mee. Hij sloeg opstandjes neer op het platteland, werd in Parijs werkelijk overdonderd door de aanblik van een berg lijken – wat een contrast met de onbewogenheid van later – en ontpopte zich van Corsicaans patriot tot eerste man van Frankrijk

Anders gezegd: ik had met de Franse Revolutie mijn vertrekpunt gevonden om hem te begrijpen. En een manier om het vertellen: via een levendig, spannend en historisch boek – een podium van papier waarop de verteller in mij het relaas van deze man en zijn periode doet. In een stijl die een combinatie vormde van mijn favoriete auteurs: het meeslepende van Alexandre Dumas, die toch de peetvader van het leesplezier is, de romaneske toets van Stefan Zweig, specialist in biografieën, en de historische begeestering van Tom Holland. 

~

Voor een historisch werk bevat Napoleon inderdaad heel wat levendige details die zo uit een roman lijken te komen.
Mijn manier van werken bestaat erin een manier te zoeken om een scène tot leven te brengen. Neem nu de keizerskroning van Napoleon. Over dat feit, die dag alleen al, zijn boeken vol geschreven – hoe kon ik op een persoonlijke, levendige en originele manier die gebeurtenis beschrijven? Tot ik plots las dat de paus in de kerk … het koud had. Dat was het, dat was de sleutel! Daarom begin ik de keizerskroning met het feit dat de paus rillend in zijn stoel zit, omdat men vergeten was een kacheltje in de kerk te plaatsen. Ik geloof heel erg in dat soort functionele anekdotiek om een verhaal tot leven te brengen. Zolang het, in het geval van non-fictie, maar het nodige tegengewicht krijgt van meer essayistische bespiegelingen.

Maar soms ga je wel ver met die anekdotiek: je kan toch nooit weten wat zich in de koets van Lodewijk XVI afspeelde toen die Parijs ontvluchtte, of wat Napoleon dacht toen hij zichzelf in de spiegel monsterde?
Daarin heb je gelijk, maar ik denk dat ik op die momenten net op tijd stop. Ik wilde ook geen littérature pure et dure plegen. Het is zijn details die verantwoord zijn, omdat het nu eenmaal om de zowat de meest gedocumenteerde periode én figuren uit de geschiedenis gaat. Kijk, ik heb voor mijn boek een biografie over Fouché gebruikt, Napoleons minister van politie, maar dat was veeleer consulteren dan consumeren: zo hermetisch, zo volledig, zo saai. Dat is geschreven voor iemand die de volgende dag een examen moet gaan afleggen (lacht). Nee, dan liever het heldere, meeslepende verhaal van een Zweig of Holland. Als schrijver moet je nu eenmaal omhoog zien om beter te worden.

En, weet je nu eigenlijk wie Napoleon echt was?
Ik open mijn boek met een citaat van mijn lievelingsschrijver Balzac: ‘Wie zou ooit Napoleon kunnen verklaren, beschrijven of begrijpen?’ Dus ik heb nu niet de ambitie om ‘ja’ op je vraag te antwoorden. Volgens mij valt hij nooit volledig te vatten, omdat hij nu eenmaal van kop tot teen opgetrokken is uit ambivalentie. Hij was een held én een gewiekste onderkruiper, een vrouwenversierder én een loser in de romantiek, een mythische volksheld én een eindeloze slokop van kanonnenvoer, een energieke figuur én een melancholische papzak. Die man was een exceptionele mix van ambivalente eigenschappen. Het zou te makkelijk zijn om hem in een eenvoudig psychologisch schema te willen vangen.

Is dat niet frustrerend?
Kijk, Napoleon is de man die op een Noord-Afrikaans strand ruim 3000 burgergijzelaars liet afslachten, gespreid over twee dagen omdat het er zoveel waren. Maar tegelijkertijd is het de man die vandaag met zijn naam op likeuren en bonbons prijkt en een complex naar hem genoemd kreeg. Hoe je die blijvende fascinatie verklaart voor iemand die 3,25 miljoen oorlogsdoden op zijn geweten heeft? Wellicht omdat hij erin geslaagd is om elke eenvoudige sterveling ervan te overtuigen dat, als hij zijn stinkende best maar doet, hij het even ver als de keizer zelf kan schoppen. Maar vooral door zijn zin voor propaganda. Hij is de keizer van de perceptie, de man die zelf in grote mate bepaald heeft hoe de mensheid naar hem zou kijken.