Weten versus geweten
Boeken / Non-fictie

Weten versus geweten

recensie: Floris Cohen - Het knagende weten
Weten versus geweten

Hoe verhouden wetenschap en geloof zich tot elkaar? Heeft de een de ander overbodig gemaakt? Of hebben ze niets met elkaar te maken? Floris Cohen behandelt deze vragen aan de hand van een elftal mannen wiens religieuze wereldbeeld door nieuwe kennis ingrijpend veranderde.

Tussen weten en geloven bestond lange tijd weinig spanning. Zo ongeveer alle grote geleerden waren diep gelovig. Maar vanaf de zeventiende eeuw begon bij steeds meer wetenschappers het weten te knagen aan het (religieuze) geweten.

Floris Cohen weet dit spanningsveld in zijn nieuwste boek goed in kaart te brengen. Deze hoogleraar in de vergelijkende geschiedenis van de natuurwetenschap is ook goed thuis in de filosofie omtrent dit onderwerp. Deze filosofische reflectie maakt dat het boek veel meer is dan een geschiedenisboek over de natuurwetenschap.

Legendes

De filosofische bril zet Cohen pas halverwege het boek op. Daarvoor is hij vooral de historicus die populaire misvattingen rechtzet. Zo klopt er van de dominante visie van het conflict tussen de Rooms-Katholieke Kerk en Galileo Galilei bar weinig. In eerste instantie zag de Kerk het heliocentrische wereldbeeld dat Galilei uitdroeg namelijk niet als strijdig met Bijbelse passages die een geocentrisch wereldbeeld impliceerden. Die zouden, net als Bijbelse verwijzingen naar een platte aarde, niet letterlijk genomen hoeven worden.

Het gevecht tussen Galilei en het Vaticaan is eigenlijk voor een groot deel een persoonlijke vete tussen de toenmalige paus en Galilei. Cohen beschrijft uitvoerig hoe het allemaal wél verlopen is en weet dat zo te doen dat het ook nog enorm spannend is om te lezen.

De legende over Galilei’s conflict met de Kerk is symbolisch voor de populaire opvattingen over de relatie tussen wetenschap en geloof. Ook van die visie laat Cohen weinig heel, zonder daarbij te vervallen in makkelijke oplossingen. Zo moet hij zowel weinig hebben van opvattingen dat wetenschap van religie niets over zou hebben gelaten, als van opvattingen dat wetenschap en religie niets met elkaar te maken zouden hebben – en er dus ook geen sprake van spanning zou zijn.

Nuance

Cohen laat aan de hand van historische figuren als Galilei, Newton, Darwin en Kant zien dat wetenschappelijke ontdekkingen wel degelijk voor spanningen zorgden en hun religieuze wereldbeeld aan het wankelen brachten – bij de één meer dan bij de ander – hoewel dit nooit volledig omviel.

Die nuance en finesse is vandaag de dag in het debat over religie en wetenschap vrijwel volledig afwezig. Op YouTube zijn talloze debatten tussen wetenschappers te vinden over het al dan niet bestaan van God. Of het nu atheïsten zijn, zoals Richard Dawkins, of gelovigen, zoals Francis Collins: Cohen moet er weinig van hebben. Hij stoort zich vooral aan het gebrek aan filosofische reflectie op de beperkte reikwijdte die inherent is aan de moderne natuurwetenschap. Hij verbaast zich erover dat zij die zich met zoveel toewijding inzetten om via de wetenschap het (niet) bestaan van God aan te tonen, zich nooit hebben verdiept in wat er in het verleden over dit thema is gezegd.

Wat er in het verleden over is gezegd, valt in aantrekkelijk proza te lezen in Het knagende weten en het boek is daarmee geen overbodige luxe voor de Dawkinsen en Collinsen van deze wereld.

Troost
Boeken / Non-fictie

Troost in het tranendal

recensie: Bert Keizer - Vroeger waren we onsterfelijk
Troost

Sterven speelt in het leven van verpleeghuisarts en filosoof Bert Keizer een prominente rol. Als columnist van Trouw en Filosofie Magazine schrijft hij vaak over ethische kwesties en is hij langzamerhand het geweten van het euthanasiedebat geworden. In Vroeger waren we onsterfelijk, een nieuwe bundel columns, schrijft Keizer over de dood en of we, wachtend op het onvermijdelijke, ergens troost kunnen vinden.

Gerard Reve constateerde al eens dat schrijfsels van optimisten je tot zelfmoord brengen, terwijl van werken van pessimisten altijd een enorme troost uitgaat. Volgens mij heeft dat te maken met het gegeven dat pessimisten – waarschijnlijk uit noodzaak – meer gevoel voor humor hebben.

Humor

Bert Keizer kan een gevoel voor humor niet ontzegd worden en hij is inderdaad niet bepaald het zonnetje in huis. Men wordt, geheel in lijn met Reves bevinding, juist eerder vrolijk dan somber van dit boek. Ook al wijst Keizer ons er regelmatig in alle luchtigheid op dat we allemaal doodgaan en dat die dood vaak ófwel te vroeg komt of pas na vele jaren van aftakeling – en dus te laat.

In Keizers werk lees je veel van Reve terug – zowel wat betreft zijn gevoel voor humor als zijn levensopvatting. De pessimistische grondhouding zorgt voor een zoektocht naar troost. Keizer vindt die – en daarmee komen we bij de kern van het boek – vooral in de filosofie, literatuur en geneeskunde. Daar kan ‘uitzonderlijk goed gedacht, gehuild en gelachen’ worden

Geloof

Keizer verschilt van Reve op één belangrijk punt. Wat Reve vond, verloor Keizer: het geloof. Daar moet hij niets van hebben: ‘Ik was en ben volkomen immuun voor religiositeit en mijn andere idool uit die jaren, G.K. van het Reve, kon ik in religieus opzicht nooit volgen.’

Hoewel Keizer de Rooms-Katholieke Kerk er stevig van langs geeft, is zijn relatie met de kerk niet eenduidig. Zo vindt hij het celibaat achterlijk, maar voor de anglicaanse priesters (die wél mogen trouwen) heeft hij geen goed woord over: ‘als gepensioneerd katholiek vind ik dat een priester zonder neukverbod, nou ja, dat dat geen echte priester is’.

Keizer schrijft met een zekere weemoed over zijn katholieke jeugd. En hoewel hij zelf geen deel meer uitmaakt van die Kerk, verwijt hij de achterblijvers het gemak waarmee zij, in een poging bij de tijd te blijven, de hele katholieke santenkraam (de beelden, rituelen), bij het grofvuil hebben gezet:

‘De kerk in Nederland rent steeds achter de tijdgeest aan, in hun haast al die dingen van zich af gooiend die, als ze eraan vast hadden gehouden, hun kraampje nog redelijk draaiende hadden kunnen houden.’

Schuld

Ten aanzien van lijden en sterven, in dit geval van de kerk die hij in zijn jeugd bezocht, voelt Keizer compassie. En ten opzichte van de pater die hij nog van vroeger kende, schuld:

‘Als ik later met Pater B. naar buiten wandel door de lege kerk, waarin onze stemmen een plechtige echo krijgen, voel ik een zekere schuld tegenover deze mannen die door de wereld verlaten worden voordat zij haar verlaten hebben. Het is alsof we al over hen aan het napraten zijn terwijl ze er nog zijn. Het is wreed en er is geen verdediging tegen van hun kant. Wij van onze kant weten niet goed wat te doen.’

Dood

De dood heeft binnen het katholieke een duidelijke plaats, hetgeen waarschijnlijk ook de dubbelzinnige houding van Keizer tegenover dat geloof verklaart. Met het vraagstuk ‘dood’ is Keizer zich dus heel zijn leven blijven bezighouden. Hij komt alleen met een ander antwoord, of beter gezegd: geen antwoord. Net zomin als hij de antwoorden zoekt in een Goddelijke Plan, heeft hij weinig op met de ‘wij zijn ons brein’-mentaliteit waarin alle antwoorden liggen in het biologische. Darwinitis noemt hij dat.

De onderzoekende Keizer houdt meer van open vragen dan van alles verklarende antwoorden: ‘Als wij helemaal van de Aarde zijn, waar komt dan die on-aardse vlag vandaag die zo hardnekkig in ons hoofd blijft wapperen?’

Escher - Vesuvius
Kunst / Expo binnenland

Escher van dichtbij

recensie: Escher, close up
Escher - Vesuvius

Een doolhof, een mysterie, een mindf*ck, dat zijn de werken van kunstenaar M.C.Escher. Maar daarachter zat ook een man, met hobby’s, een grote liefde en talent voor fotografie. Dat laten Eschers persoonlijke foto’s zien in Escher, close up.

De tentoonstelling Escher, close up geeft met nooit eerder vertoonde foto’s uit Eschers eigen fotoalbums een nieuwe blik op zowel zijn persoon als zijn kunstenaarschap. De Nederlandse kunstenaar Maurits Cornelis Escher (1898-1972), liefkozend ‘Mauk’ genoemd, plaatste zichzelf ergens tussen kunstenaar en wiskundige in. Hij noemde zichzelf een ‘begripsmens’ en minder een ‘gevoelsmens’, iemand die de wereld om hem heen bestudeert en niet zozeer zijn relaties tot andere mensen. Maar Eschers foto’s tonen toch meer van het laatste. We krijgen een lachende Escher te zien, een vader en echtgenoot, een man die geniet van reizen en buiten zijn.

Escher maakte tussen 1921 en 1935 jaarlijks een trektocht in Italië. Vrienden fotografeerden hem op deze reizen en hij maakte zelf foto’s en schetsen van indrukwekkende uitzichten, die hij bijna letterlijk weer in zijn latere prenten zou verwerken. Zijn ‘landscapes’ (de foto’s en schetsen) zijn een voorloper van de latere ‘mindscapes’ waarin hij de werkelijkheid echt naar zijn hand zette.

Van Rome tot Den Haag: foto’s uit het hart

escher

Echtgenote van Maurits Cornelis Escher met uitzicht op Atrani,
mei 1931

Eschers foto’s laten zijn grootste liefde Jetta Umiker zien, de vrouw die hij op een van zijn Italiaanse reizen ontmoette en met wie hij trouwde. Hij bracht haar romantisch in beeld bij een vijver, dromerig aan tafel in hun huiskamer in Rome en bovenop een rots met ongelofelijk uitzicht op een wit, Italiaans dorpje, dat hij later weer verwerkte in een prent.

Deze tentoonstelling is een welkome afwisseling met de grafische werken van Escher, die vooral het hoofd aanspreken. Ook de foto van Escher met zijn net geboren zoon George is ontroerend. Vader kijkt vertederd neer op de baby in zijn armen die aan zijn baard trekt. Met het licht van boven lijkt dit serene tafereel wel een mannelijke versie van de Madonna met kind. De foto van Escher met vrouw en kinderen in Scheveningen op het strand, de pier op de achtergrond, spreekt ook al tot het hart en werkt goed in de Haagse setting van het Eschermuseum.

Escher als fotograaf

escher

Maurits Cornelis Escher met George Arnold Escher
29 december 1926

Fascinerend aan de foto’s die Escher zelf heeft gemaakt is de focus op het lijnenspel en de compositie. Het licht, de schaduw, de bomen, twee zuilen, ze vormen allemaal patronen in Eschers ingekaderde beeld. Zijn vrouw en kinderen portretteerde hij op heel bijzondere wijze. Op een foto uit 1931 staat zoontje George Arnold half in het water. De spiegeling in het water geeft een verdubbeling van het beeld, waardoor een speels beeld van de werkelijkheid ontstaat, zoals ook in latere werken als de Modderplas (1952). Maar steeds rijst dan de vraag waar de mensen zijn gebleven in Eschers uiteindelijke kunstwerken. Blijkbaar zag hij de natuurlijke en wiskundige wetmatigheden eerder als geschikt onderwerp voor kunst, dan de portretten van zijn dierbaren.

Museumwaardig

Eschers blik op de wereld was poëtisch. Hij toonde de schoonheid van de omgeving en van de mensen die hij fotografeerde. Oorspronkelijk waren het kiekjes in zijn fotoalbum, niet bedoeld voor expositie. Maar nu ze zijn uitvergroot en ingelijst, wordt de schoonheid van Eschers foto’s heel duidelijk. Desondanks had het museum wel groter mogen uitpakken. Een duidelijke verhaallijn in de expositie ontbreekt en citaten uit Eschers dagboeken of lezingen zouden meer licht kunnen werpen op zijn persoon. Om Escher ‘close up’ te zien, moet je als bezoeker wel de tijd nemen om zelf in te zoomen. Maar dan komt Escher ook verrassend dichtbij.

Boeken / Fictie

De maan is een kille minnaar

recensie: Allard Schröder - De schone slaper

Zich afzonderen in volmaakte eenzaamheid in West Palm Beach, Florida: dat is het plan van de ijzige zakenvrouw Sélène Maria Richter. Maar het lot beslist anders, in deze donkere vertelling van Allard Schröder.

De schone slaper is het portret van een vrouw die zich met hardvochtige ambitie ontworsteld heeft van een duister verleden. Er verrijst een beeld van een strenge protestantse achtergrond ergens in de provincie. Een landhuis waar de erfzonde zo zwaar weegt dat zij het leven van de kinderen verstikt: een goede voedingsbodem, zo blijkt al snel, voor een meedogenloos karakter met duistere verlangens.

Sélène meent dat ze haar demonen achter zich heeft gelaten. Met kille machtsbegeerte is ze opgeklommen tot de bovenste treden van een grote bank. Ze ziet zichzelf als een godin; anderen noemen haar ‘de haai’. Haar kracht is, zo schrijft ze, dat ze het lijden van anderen onbewogen kan aanzien. Ze is volkomen eenzaam en ongenaakbaar; tot twee ontmoetingen haar zorgvuldig opgebouwde pantser onverwachts doen scheuren.

Beeldend verteld

Zo beschreven klinkt De schone slaper als een realistische roman. Maar niets is minder waar. Schröder houdt de feitelijke contouren van zijn verhaal vaag. Zo blijven tijd en plaats grotendeels onduidelijk. De enige stad die een rol van betekenis speelt, West Palm Beach, wordt getypeerd als een fantasiewereld: “een stad vol speelgoedgebouwen in een speelgoedwereld, alles lijkt hier opgetrokken uit aardbeienbavarois en pistache-ijs. Een kinderparadijs is het hier, bevolkt door bejaarden in korte broek.”

Het sprookjesachtige wordt versterkt door het taalgebruik. De beelden schuren soms langs de rand van het kitscherige, maar worden in toom gehouden door het ijzeren ritme van zijn zinnen: “Ik laat me rondvaren door een moerasbos, lange slierten vochtig groen hangen rouwend naar beneden, een vogel schreeuwt, een alligator loert boven het water uit. Het zijn dagen van verwondering.” De beschrijvingen zijn kleurrijk en poëtisch, uitstekend op hun plek in dit sprookjesachtige verhaal.

Dubbel bezoek

Naarmate het verhaal zich verder ontvouwt, krijgt Sélène in haar kinderparadijs in Florida bezoek van haar achterneef Endy. Diens naam verwijst naar Endymion, de mythische ‘schone slaper’ op wie de maan (Selene) verliefd werd. Met zijn bleke huid, donkerbruine krullen en ziekelijke voorkomen wordt Endy beschreven als een jonge John Keats, de dichter die schreef over Endymion. Endy’s romantische onschuld wekt diepe verlangens op in de oudere Sélène, die haar lusten nauwelijks kan bedwingen.

Sélènes tweede tegenspeelster is Justine, een vrijgevochten vrouw wier naam verwijst naar de roman van Marquis de Sade. Het is daarom geen toeval dat Sélène deze vrouw voor het eerst tegenkomt in een parkeergarage, waar ze verwikkeld is in een sm-scène met een onbekende man. Na deze bizarre ontmoeting raken de twee bevriend; Justine wakkert in Sélène de zucht naar vrijheid wakker, naar lichtheid, en naar het onbezorgd volgen van haar instincten.

Modern sprookje

Tussen deze twee polen, die de twee kanten van de Romantiek lijken te symboliseren, beweegt het verhaal zich naar een onherroepelijk einde. Sélène daalt af uit haar ivoren toren en verdwaalt in een wereld van verboden verlangens, die met duivels genoegen wordt beschreven door Allard Schröder. Met De schone slaper heeft hij een modern sprookje geschreven, een allegorie die rijk is aan beelden en associaties, met ritme en precisie geschreven, hartstochtelijk maar nooit sentimenteel, poëtisch zonder kitscherig te worden: een welkome afwisseling op het droge realisme van veel modern proza.

Boeken / Non-fictie

Wie niet sterk is, moet slim zijn

recensie: Luc Panhuysen - Oranje tegen de Zonnekoning​

Als herdersjongen versloeg koning David, het favoriete Bijbelpersonage van Willem III, de reus Goliath met een steen. Luc Panhuysen (1962) beschrijft in zijn schitterende boek ​Oranje tegen de Zonnekoning​. ​De strijd van Willem III en Lodewijk XIV om Europa, welk wapen Willem zelf gebruikte: coalitievorming.

Historicus Panhuysen, bekend van zijn klassiekers Rampjaar 1672 (2009) en De Ware Vrijheid (2005), is een rasverteller. Met behulp van omvangrijk bronmateriaal wekt hij de protagonisten op toegankelijke wijze tot leven alsof je er zelf tussen staat. Je voelt bijna de siddering van het Franse publiek tijdens Lodewijks immense vuurwerkshow en je ruikt haast de bezwete paarden wanneer Willem terugkeert van zijn jachtgronden.

Glorie

Tijdens de Fronde van 1649 moest Lodewijk XIV (1638-1715) Parijs ontvluchten. Hij leerde dat een koning nooit in de stad kan wonen, maar alleen daarbuiten machtig en veilig kan zijn. Na zijn kroning in 1654 veranderde Lodewijk in de Zonnekoning, wiens gloire (glorie) afhing van de veiligheid van het koninkrijk én van zijn veroveringen op het slagveld. Voor Lodewijk vormden de Spaanse Nederlanden het perfecte toneel voor de verwerving van glorie en veiligheid.

Ook zijn, tot dan toe onbeduidende tegenstrever Willem III (1649-1702), was door veiligheid geobsedeerd. Willem stelde zich de fortificatie van de Spaanse Nederlanden ten doel. Hoewel Willem na 1672 machtiger was dan alle stadhouders voor hem, kon hij zich nooit aan de diepgewortelde Nederlandse overlegcultuur onttrekken. Toen Amsterdam in 1683 weigerde tegen Frankrijk te vechten haalde de prins bakzeil.

Pragmatisch politicus

Daarin schuilt volgens Panhuysen het grote verschil tussen de beide kemphanen. Terwijl Lodewijk als absoluut vorst telkens zijn zin kon doordrijven, was Willem afhankelijk van (inter)nationale coalities om Frankrijk te kunnen weerstaan. Die coalities legden hem overigens geen windeieren. Door de Haagse Alliantie van 1673 en de Grote Alliantie van 1689, werd de macht van Lodewijk op beslissende momenten ingeperkt.

Na het overlijden van Karel II van Engeland in 1685, kwam zijn kinderloze broer Jacobus op de troon. Als katholiek bevoordeelde Jacobus echter schaamteloos zijn geloofsgenoten, waardoor zijn populariteit in het anglicaanse Engeland rap afnam. Willem begon een openlijke propaganda campagne om samen met zijn Engelse vrouw Mary de troon over te nemen. Panhuysen laat goed zien hoe de pragmatische politicus Willem daarin slaagde.

Historische concessie

Allereerst beloofde hij volledige vrijheid van geweten, ook voor katholieken. Hieruit bleek Willems streven naar een brede machtsbasis, zo stelt Panhuysen. Maar Willem deed nog iets bijzonders. Hij liet het Engelse parlement meedenken over staatszaken, waardoor het medeplichtig werd. Het klapstuk vormde de Triennial Act. De koning was voortaan verplicht om ten minste één keer in de drie jaar het parlement voor minimaal vijftig dagen bijeen te brengen. Door nieuwe belastingwetten kwam het economische potentieel van Engeland tot bloei én nam de slagkracht van het leger toe. De Act of Settlement (protestantse troonopvolging), die nog steeds geldt, en de Bill of Rights zorgden voor een duurzame ontwikkeling van de constitutionele monarchie.

In zijn kenmerkende frivole stijl, beschrijft Panhuysen hoe Frankrijk ondertussen steeds verder in verval raakte. Tussen 1693-1694 stierven twee miljoen mensen van de honger. De verkoop van openbare ambten om zijn legers te financieren werkte averechts. De belastingopbrengsten liepen sterk terug. Na de dood van Willem in 1702, leed Lodewijk op het slagveld een aantal gevoelige nederlagen, waarvan hij God de schuld gaf. Vlak voor zijn dood drukte hij zijn kleinzoon zelfs op het hart ‘in vrede met de buren te leven.’ Een opmerkelijke uitspraak van een man die zichzelf als Zonnekoning ooit als het stralende middelpunt van de wereld waande.

Theater / Voorstelling

The Family continues

recensie: Theater Utrecht - The Family deel 1 en 2

Van maart tot en met juni van dit jaar wordt in Theater De Paardenkathedraal door Theater Utrecht onder leiding van regisseur Casper Vandeputte de vierdelige reeks The Family gespeeld. In maart hebben we al verslag gedaan van deel 1, nu is het tijd voor deel 2. Omdat er erg weinig afzonderlijke voorstellingen van deel 2 zijn, zien we vanavond een double bill. Dat heeft zowel voor- als nadelen.

Tijdens de première was het potentieel van de voorstelling goed zichtbaar, maar het kwam er nog niet helemaal uit. Dat is nu wel zo. Deel 1 staat als een huis en is veel strakker en helderder. Met name Sanne den Hartogh als Kil is heel sterk. Hij heeft veel meer grip op zijn personage en zijn spel is meeslepend. Als hij kwaad uitvalt, hetzij met woorden hetzij met een zwaard, komt er onmiddellijk een lachje achteraan. Dat maakt hem zowel onbetrouwbaar als schattig. Later als hij onrustig wordt omdat Doc misschien vertrekt om bij zijn nieuwe vriendin te gaan wonen wordt hij zelfs gevaarlijk. Ook de andere spelers zijn veel duidelijker in hun keuzes, op Isabelle Houdtzagers als Gina na, die was gewoon al heel erg goed.

Bijna gezellig

Het gevolg van dat sterke deel 1 is wel dat deel 2, dat immers nog maar kort gespeeld wordt, lang zo spannend niet is, al heeft ook deze aflevering veel potentie. Het decor wordt evenals de kostumering ingrijpend veranderd, alles wordt wat meer “sociaal aangepast” en is bijna gezellig te noemen.

Ieder deel heeft een andere gastacteur, in deel 2 is dat René van ’t Hof. Van ’t Hof speelt de vader van Doc, Kil en Gina en maakt daar een prachtig nummer van. Zijn spelplezier en geestige improvisaties maken hem, ondanks het feit dat de vader een verschrikkelijke man is, heerlijk om naar te kijken. Ook biedt zijn komst meer inzicht in wat er vroeger met iedereen is gebeurd.

Sadettin Kirmiziyüz als Doc, die in deel 1 goed werk verricht maar eigenlijk nog steeds niet zo spannend is als we hem kennen uit zijn eigen voorstellingen, moet niets van de vader hebben. Maar om Docs woede en afkeer echt te zien ontvlammen, moet deel 2 waarschijnlijk nog vaker gespeeld worden.

Verder zitten er in deel 2, naast een fraaie persiflage op Britney Spears, ook een aantal minder geslaagde acties. Sommige daarvan zijn voor de acteurs misschien grappig om te doen, zoals het met zijn allen op een gigantisch springkussen in de weer zijn, maar als publiek zit je je er eigenlijk bij te vervelen.

Vragen

Deze hele enscenering van The Family roept vragen op. Waarom doet Vandeputte dit? Zoals in onze eerdere recensie al opgemerkt werd: qua tekst en verloop van het verhaal zal de impact op het huidige theaterpubliek het niet halen bij die van de oorspronkelijk serie in de jaren zeventig. De beelden en de spelwijze doen vaak cartoonesk aan, dat is amusant. Maar krachtig wordt de voorstelling pas als de acteurs zelf geloven in wat ze staan te doen, zoals duidelijk blijkt uit het huidige deel 1.

De korte, en deels openbare, repetitietijd maakt het de spelers niet makkelijk. Er zullen weinig toeschouwers zijn die, zoals ik, nogmaals een bepaalde aflevering komen bekijken om te kunnen concluderen dat het nu veel beter is. En het vermoeden dat een volgende dubbele aflevering waarschijnlijk weer een sterk en een minder sterk deel heeft bekoelt het enthousiasme aanzienlijk.

Desalniettemin, het hele gebeuren rond The Family is dusdanig buitenissig en onconventioneel, net als de familieleden zelf, dat de nieuwsgierigheid naar wat er verder met ze gebeurt het ongetwijfeld gaat winnen van de praktische bezwaren. Het is mooi dat Vandeputte dat met spelers en medewerkers voor elkaar krijgt.

Erik Mesie
Muziek / Interview
special: Interview met Erik Mesie
Erik Mesie

Toontje Lager, toen en nu

Samen met Doe Maar en Het Goede Doel zorgde Toontje Lager er begin jaren tachtig voor dat Nederlandstalige pop bekend werd bij een groot publiek. Na dertig jaar staat de band weer op de planken. In een nieuwe samenstelling, maar met zanger Erik Mesie.

Een gewiekste en luchtige combi van reggae, (synthi)pop en rock: zo zou je de liedjes op het bekendste album van Toontje Lager Erop of Eronder (1982) kunnen omschrijven. Met veel ruimte voor de sologitaar van Gerard de Braconier en de vrijpostige teksten van Bert Hermelink. 8WEEKLY sprak met zanger Erik Mesie.

Wat deed je besluiten om de oude nummers van Toontje Lager weer te gaan spelen?

“Het besef dat we toen iets bijzonders hebben gemaakt en dat de liedjes sprankelend en spontaan zijn gebleven. Ze hebben de tand des tijds goed doorstaan en worden nog steeds veel gedraaid.”

Waarom wilde de originele bandleden van toen eigenlijk niet meedoen?

“Dat weet ik niet. Het lijkt erop dat ze vinden dat Toontje Lager begraven is en dat dat zo moet blijven.”

Hoe kijk je zelf terug op die succesvolle periode in de jaren tachtig?

“Het was een prachtige tijd. Maar het was ook erg druk en hectisch. Er was weinig ruimte voor een sociaal leven. Ik denk met veel plezier terug aan die creatieve periode en aan de aandacht die we van de fans ontvingen.”

Wat was de kracht van de muziek van Toontje Lager?

“We hadden een uniek en heel herkenbaar geluid.”

Op welk(e) nummer(s) uit die periode ben je het meest trots?

“‘Vroeg of laat’ en ‘Stiekem gedanst’.”

De toetsenist van toen, Bert Hermelink, schreef de meeste nummers. Was hij ook verantwoordelijk voor alle teksten?

“Bijna wel. Voordat ik bij Toontje Lager kwam, had ik alleen in het Engels teksten geschreven. Dat was dus even wennen en Bert was er goed in. Op de laatste LP staat wel een liedje van mij, tekst en muziek.”

Waren jullie jaloers op het enorme succes van Doe Maar in die tijd?

“Nee, want wij hadden ook veel succes toen en een eigen publiek bovendien.”

Hoe denk je over hun reünie-optredens?

“Ik ben een aantal keer wezen kijken omdat ik bevriend ben met de drummer, Rene van Collem. Dan zie ik het plezier dat ze samen hebben en het plezier dat ze het publiek geven. Dat vind ik mooi.”

Waarom heeft de band maar zo kort bestaan?

“Zeven jaar in totaal (waaronder vijf jaar met Mesie, MC), is niet zo heel kort. Enkele leden vonden de druk te hoog.”

De muzikanten uit die periode willen niet dat je onder de oude naam optreedt en het repertoire van toen speelt. Wat is eigenlijk hun grootste bezwaar?

“Ik weet het niet zo goed. Het kan van alles zijn: jaloezie, medelijden. Omdat zij het niet willen, mag ik het ook niet. Zo denken ze. Dat vind ik heel jammer!”

Nu doe je een clubtour met oude en nieuwe nummers. Hoe zijn de reacties?

“Overweldigend! Mensen hebben hier dertig jaar op gewacht. Er wordt geweldig meegezongen, en niet alleen door de meisjes van toen haha.”

Je bent ook muziekdocent las ik. Hoe bevalt dat?

“Dat is leuk werk, maar ook zwaar. Het geeft veel lawaai met vier drumstellen, vijftien keyboards, vijftien gitaren en vijftien ukeleles in een lokaal.”

Laat je de kinderen wel eens iets van Toontje Lager horen? En zo ja: hoe reageren ze dan?

“Dat doe ik heel soms. Ze weten het over het algemeen wel als ze op school komen, maar ik heb het er niet vaak over. Dat is ook niet belangrijk. ‘Stiekem gedanst’ is het enige dat ze kennen en dat vinden ze een leuk liedje.”

Wij zeggen hier niet halfbroer
Boeken / Non-fictie

Goed verhaal, weergaloze uitwerking

recensie: Henk van Straten - Wij zeggen hier niet halfbroer
Wij zeggen hier niet halfbroer

Als eerste: de schoonheid van de titel en de cover. Een jongen kijkt ons aan. Moeilijk te beschrijven blik. Iets tussen ernstig, onverschillig en vermoeid in. Een blik alsof hij zojuist door de moeder van een vriendje is terechtgewezen: ‘Wij zeggen hier niet halfbroer.’

Wij zeggen hier niet halfbroerHenk van Straten schreef een open en bloot boek over zijn jeugd. Wij zeggen hier niet halfbroer heeft een niet-standaard gezinsconstructie als basis, een moeder die drie zonen kreeg bij haar eerste man, en toen nog eentje bij haar tweede. Dat vierde kind is Henk. Henkie. Doordeweeks woont hij met zijn moeder en zijn broers (getiteld B1, B2 en B3) bij de vader van die broers in Eersel (laat dit even tot je doordringen), in het weekend met zijn moeder bij zijn vader in Rotterdam.

Een jeugd

De opzet van het boek is ogenschijnlijk eenvoudig: fragmenten van het opgroeien, veelal nuchter en eerlijk opgeschreven, zonder te polijsten. Soms voorzien van een voorzichtige analyse, of van enig voorbehoud. Bijvoorbeeld: nadat hij zijn moeder in de eerste hoofdstukken als een tamelijk tragische vrouw heeft geschetst, haast hij zich te zeggen dat ze ‘heus niet aan één stuk door neerslachtig was’ en volgen enkele liefdevolle fragmenten. ‘Ze was alles voor me. Dat komt op dit punt misschien als een verrassing voor je, maar het was zo.’

Dus zo eenvoudig is het niet. Het is een jeugd die weliswaar ‘goed materiaal’ vormt, maar die tegelijkertijd nog levend is. Dat levert een verhaal op dat aan de ene kant de eenzame troosteloosheid in zich heeft die je vaker voelt in een roman, maar aan de andere kant iets nieuws. Een soort liefdevolle vertwijfeling over hoe en wat te vertellen. Een spannende tweespalt die het verhaal ontzettend echt maakt, en dichtbij laat komen.

De schrijver en de lezer

Het zo nu en dan aanspreken van de lezer maakt het boek nog intiemer. Eerst: ‘De nachten of ochtenden in bed na de gabberfeesten behoren tot de eenzaamste en meest trieste van mijn leven.’ En dan, over zijn vader: ‘Die hele drugsperiode ging aan hem voorbij. Nog steeds weet hij er het fijne niet van. Ik vertel er weinig over. Maar hij leest dit ook hoor.’ Die ‘hoor’ op het eind. Er spreekt een klein jongetje en een tot rust gekomen man ineen.

Gabberfeesten en drugs dus, ze vormen een aanzienlijk deel van het boek. Zo opgeschreven dat het je beeld doet kantelen, van die kale jongens in hun opvallende trainingspakken, van dat nachtleven, van de ochtenden die er op volgden. Dat is knap als een boek dat kan: het oordeel dat je uit gewoonte zo snel paraat hebt, langzaam uitvagen. Er blijft alleen nog mededogen over, het vertrouwelijke van het samen mens-zijn.

Te waar om mooi te zijn

Tijdens het lezen – dat heel snel en soepel gaat, je blijft zelden ergens aan haken, heel soms aan wat te veel herhaling – komt de vraag op of dit een knapper, ander boek was geweest als alles wat er stond was verzonnen. Of het nu niet soms, zoals door Frank Westerman geïntroduceerd, te waar is om mooi te zijn. Als in: prima dat de schrijver zijn eigen jeugd tot materiaal maakt, maar dan wordt hij wel geacht er een bepaalde slag op te maken.

Maar nee. Het is juist het ware wat Wij zeggen hier niet halfbroer zo mooi maakt. Juist het feit dat Van Straten er geen enkele slag op maakt, dat hij het laat zijn. In alle oprechtheid en genadeloze openheid, met een wonderlijk evenwicht tussen schaamte en schaamteloosheid. Dat klinkt zo alles bij elkaar misschien wat soft. Maar dat zegt meer over de lezer dan het boek, want soft is het absoluut niet. Het is rauw. Een boek als een akoestische versie van een hardrocknummer – en hoe je dan pas echt de tekst verstaat.

Rester vertical
Film / Films

Plattelandsgruwelen bij de vleet

recensie: Rester vertical
Rester vertical

Dé schandaalfilm van het Filmfestival van Cannes 2016 blijkt, buiten wat taboedoorbrekende thema’s en taferelen, bar weinig om het lijf te hebben.

Scenarioschrijver Léo (Damien Bonnard) trekt naar Zuid-Frankrijk in de hoop een wolf tegen te komen. In plaats daarvan loopt hij boerin Marie (India Hair) tegen het lijf, met wie hij dezelfde avond nog het bed induikt. Negen maanden later wordt hun kind geboren. Marie blijkt een derde spruit echter niet te trekken en slaat met haar twee zoontjes uit een eerdere relatie op de vlucht. Léo blijft achter met de baby, onderwijl het hoofd biedend aan allerlei seksuele verleidingen en trachtend een nieuwe film op papier te krijgen.

Taboes

Regisseur Alain Guiraudie doorbreekt taboes alsof het dijken van pudding zijn. En daarom werd Rester vertical officieus uitgeroepen tot de meest choquerende film van het Filmfestival van Cannes 2016. Pontificaal in beeld gebrachte geslachtsdelen van alle leeftijden, een bevalling in volle glorie, de afwezigheid van een seksuele moraal, seks met bejaarden, slechte moeders en mannen die kinderen helemaal alleen op willen voeden: niemand kan het Guiraudie kwalijk nemen dat hij te veel respect voor heilige huisjes heeft.

Rester verticalMaar met het omverblazen van heilige huisjes alleen kom je er niet. Daarbij hangt de intrige als los zand aan elkaar en staan de personages in zo’n wezenloos verband tot elkaar, dat die taboeslopende traktaties ook nog eens geen enkele indruk maken. MacGuffins en red herrings; Guiraudie schuwt geen enkele kunstgreep om zijn uiterst krakkemikkige constructie op de been te houden en choqueert enkel om te verhullen dat hij niets te vertellen heeft. Zo heeft de film na een uur ál zijn kruid verschoten. Maar dan zijn er nog veertig minuten te gaan en moet het meest aanstootgevende pièce de résistance nog geserveerd worden. De volhardende kijker bereikt geeuwend de aftiteling en concludeert dat er niet veel interessants te zien was, want ook in cinematografisch opzicht heeft Rester vertical niets in huis.

Wolvenmoraal

Wat betreft de titel: de moraal luidt dat je rechtop moeten blijven staan, want zodra je bukt bestaat de kans dat een wolf je te pakken neemt. Léo bukte als een mak lammetje en voor hij het wist nam een wilde wolf hem te grazen. Dus rechtop blijven staan als je niet het slachtoffer wilt worden van een wild beest of een mens, want de centrale boodschap van de film lijkt het aloude adagium homo homini lupus te zijn. Merci, weten we dat ook weer, indien we daar nog niet van op de hoogte waren.

Quality Time
Film / Films

Vijf onzekere dertigers voor de prijs van één

recensie: Quality Time
Quality Time

Hoe is het om dertig te zijn? Regisseur Daan Bakker toont in zijn langspeeldebuut met name de minder leuke kanten: onzekerheid, schoonfamilie, ontvoerd worden door aliens. En daar mag de kijker hem enorm dankbaar voor zijn.

Koen heeft een probleem. Elk jaar als Koen naar de familiereünie gaat, schiet oom Ben hem tegemoet. En dat zegt oom Ben: ‘Kijk Koen, melk!’ En dan drinkt Koen melk. Heel veel melk. En dan zegt oom Ben: ‘Kijk Koen, ham!’ En dan eet Koen ham. Heel veel ham. En oom Ben lachen! Ja, het is leuk. Maar eigenlijk zou Koen wel eens iets anders willen eten dan ham, en iets anders willen drinken dan melk. Hoe gaat Koen dit onmogelijke dilemma te lijf?

Antwoord: met pulserende contouren en haast onverstaanbaar gebulder. Koen is namelijk een bliepende witte stip tegen een felrode achtergrond. En zijn probleem, dat speelt zich af in een wereld die tot in het absurde is gestileerd. Het eerste deel van Daan Bakkers debuutfilm Quality Time – bestaande uit vijf korte films – zal zeker wat kijkers afschrikken, maar zij die zich door dit even grappige als tergende minidrama weten te worstelen, staat wat moois te wachten.

Quality TimeCompromisloos

Wat te denken van de Noorse Kjell, bijvoorbeeld, die met hulp van een beetje te veel tijdreizen zijn sociale angst uit zijn bestaan wil wissen? Of Karel, die als puber ontvoerd werd door buitenaardse wezens en jaren later als nieuw… ding terugkeert bij zijn ouders? De hilarische ideeën van Bakker lijken compromisloos hun weg vanuit zijn brein naar het scherm te hebben gevonden.

Daarnaast is elk verhaal een studie in stijl. In de tweede film wordt bijvoorbeeld geen woord gesproken: elke dialoog vindt plaats via tekstwolkjes op het scherm. Sfeer wordt gecreëerd door de afstandelijke camerastandpunten en de nadrukkelijk aanwezige muziek. Zo wordt de kijker nooit deel van het leven van de overspannen Stefaan, maar voelt deze wel zijn onvermogen om met mensen om te gaan. Dat klinkt misschien pretentieus, maar Bakker vergeet nooit dat vermaak en stijl elkaar niet uitsluiten. Zijn verhalen vervelen gelukkig nooit.

Jeukwoordenbrei

Dat Quality Time niet leunt op louter absurdistische spielerei, bewijst Bakker bovendien in het laatste verhaal, dat het meest in de buurt komt van een ‘gewone’ dramafilm. Het bezoek van Jef aan zijn schoonfamilie kent inhoudelijk en stilistisch de minste verrassingen, maar is daarom niet minder sterk. De humor zit hem hier niet in de grote gebaren, maar juist in de subtiele details: Jefs nieuwe schoonbroer die achteloos, op de achtergrond van een scène een jeukwoordenbrei uitkraamt, of een gitaarsolo die eerst iets te lang, vervolgens veel te lang en ten slotte ondraaglijk lang duurt.

Steeds opnieuw vindt Bakker manieren om zijn korte films interessant te maken. Of het nu alledaagse of juist abnormale gebeurtenissen zijn; onder zijn regie wordt het een wonderlijk schouwspel. Hoe het er voor staat met de dertigers in Nederland, dat weet ik niet, maar in Bakkers wereld is het in elk geval genieten geblazen. Althans, voor de toeschouwers.