Theater / Voorstelling

Zinderende tweeslachtigheid

recensie: De Nationale Opera – La Forza del Destino

Verdi’s La Forza del Destino voelt aan als twee opera’s die met elkaar zijn versneden: een persoonlijke familietragedie en een uitbundig groepsspektakel. Dit gegeven lijkt onhandig, maar het geeft regisseur Christoph Loy juist de mogelijkheid om meerdere registers te bespelen.

Dat La Forza voor velen niet de status heeft van andere Verdi-opera’s als La Traviata of Aida, is misschien te wijten aan een wat onbeholpen verhaal, dat in meerdere beschouwingen het mikpunt van spot is. Het neemt niet weg dat Verdi’s muziek ook in dit werk afwisselend beeldschoon en heerlijk opruiend is. Christoph Loy maakt er bij De Nationale Opera een voorstelling met twee gezichten van: enerzijds een Shakespeareaanse en ingetogen tragedie, anderszijds een liederlijke kritiek op roekeloze strijdlust.

Stom toeval en de eeuwige zondebok

De opera vertelt de liefdesgeschiedenis van Leonora (Eva Maria Westbroek) en Don Alvaro (Roberto Aronica). Laatstgenoemde is de zoon van een Inca-prinses en als halfbloedje niet voor Leonora geschikt. Als Alvaro Leonora probeert te schaken, wordt het koppel gesnapt door Leonora’s vader, de markies van Calatreva (James Creswell). Alvaro wil zijn goede bedoelingen tonen door zijn wapen op de grond te gooien, maar het rotding gaat per ongeluk af en doodt de markies. In zijn laatste adem vervloekt hij zijn dochter. Los van elkaar vluchten de geliefden weg, op de hielen gezeten door Leonora’s wraakzuchtige broer Carlos (Franco Vassallo). Wat volgt is een spel van valse identiteiten, toevallige ontmoetingen en noodlottige misverstanden. Vooral Alvaro heeft het zwaar te verduren: ondanks al zijn bedoelingen zal hij altijd ‘de buitenlander’ blijven.

Oorlogsopportunisme

Dit alles tegen de achtergrond van een ophanden zijnde veldslag tegen Duitsland. Waar de lotgevallen van Alvaro en de familie Calatreva overzichtelijk en sober zijn, overheersen chaos en carnavaleske oorlogsretoriek de groepsscènes. Verdi schreef deze strijdliederen wellicht zonder ironie (het werd geschreven op het hoogtepunt van de Risorgimento, de Italiaanse eenmaking), bij Loy heeft deze oproep tot strijd meer weg van een biercantus met soldaten, dames van lichte zeden en de plaatselijke geestelijkheid, allen opgehitst door ronselaarster Preziosilla (Veronica Simeoni). Eerder dan als commentaar op de andere gebeurtenissen voelen deze scènes als een apart werk, een verkenning over wanneer oorlog verandert van jongensachtig haantjesgedrag in bittere ellende.

Verdi in al zijn facetten

De belangrijkste mannenstemmen zijn aan elkaar gewaagd. Vooral Vassallo overtuigt als verwende, met zijn jojo spelende corpsbal die niet per se slecht is, maar doof voor de andere kant van het verhaal. Eva Maria Westbroek speelt haar rol vrij ingetogen, waardoor het onwaarschijnlijke verhaal toch een juiste dramatiek krijgt. De hoogste lof echter verdienen Nederlands Philharmonisch Orkest, onder leiding van Michele Mariotti, en het Koor van de Nederlandse Opera, onder leiding van Ching-Lien Wu. Vanaf de eerste onheilspellende tonen – het noodlot staat voor de deur – speelt het orkest feilloos en uiterst dynamisch. Het koor blinkt uit in de zachte passages waarin ze voorbijtrekkende monniken spelen en een zijdezacht tegenwicht bieden tegen de turbulente partijen van de solisten.

Waar in een mindere regie de tweeslachtigheid van La Forza del Destino de spanningsboog zou dwarsbomen, benadrukt Loy juist de veelzijdigheid van Verdi. De voorstelling zindert vanaf de filmische overture, een montage uit verschillende jeugdscènes, tot aan het verstilde en spirituele slot.

 

Theater / Voorstelling

“Prozac Palace” steekt de draak met links en rechts.

recensie: Het Pijpcollectief - Prozac Palace

Hamburgeretende hotelgasten of Dostojevski-lezende yuppen: niemand blijft gespaard in Prozac Palace, een ironische blik op de kloof tussen hoge en lage cultuur.

 

Ivoren toren

“Hoe kunnen we met elkaar samenleven als we vastklampen aan onze vooroordelen en elkaar blijven ridiculiseren?” Met deze vraag ruilde het Pijpcollectief (HKU-alumni Lisanne van Aert, Lotte Lola Vermeer en Wessel de Vries) Amsterdam een paar dagen in voor Almelo. Preston Palace, om precies te zijn: een all-in hotel en uitgaanscentrum, compleet met botsauto’s, karaokeavonden en een subtropisch zwemparadijs. Als het Pijpcollectief de gasten voor ons beschrijft, is het even zoeken naar hun insteek. Zijn ze zich bewust van hun neerbuigende houding? Wordt dit een avondje waarin wij, links theaterpubliek in het hart van de Randstad, schaamteloos lachen om de oppervlakkigheid en truttigheid buiten onze bubbel? Of wordt er een spelletje met ons gespeeld?

Dat laatste natuurlijk. De links-elitaire houding van van Aert en Vermeer wordt zo uitvergroot, dat het een commentaar wordt op de ivoren toren waarin zij (en wij) de gasten van Preston Palace bekijken. Wessel de Vries – vermoedelijk undercover in knuffelberenpak – kiest ervoor om Preston Palace echt te begrijpen. Waar Van Aert en Vermeer niet kunnen wachten om terug te gaan naar Amsterdam, besluit hij te blijven en het contact met hen te verbreken.

Waar is Wessel de Vries?

De afwezigheid van De Vries en het andere perspectief waar hij voor staat is een gemis in deze voorstelling. Prozac Palace maakt een boog van spot naar zelfreflectie. Dat laatste wordt sterk vormgegeven in het slotbeeld: een bonkende dancetrack waarin verschillende iconen van de grachtengordel – van Jort Kelder tot de Groene Amsterdammer – de revue passeren. We kunnen niet uit onze filterbubbel kruipen, zo lijkt het Pijpcollectief te suggereren. Het enige wat dan rest is een ironische blik op ons eigen elitarisme. Zelfspot is echter iets waar links doorgaans niet zo veel problemen mee heeft;  zie eerdergenoemde Jort Kelder. De andere kant begrijpen, zoals de Vries probeert te doen, is een stuk lastiger. Door dit niet te doen verliest Prozac Palace aan nuance. Het slaagt er prima in om het onbegrip tussen ‘hoge’ en ‘lage’ cultuur te belichten, maar had nog een stap verder kunnen gaan.

 

 

Muziek / Album

Kosmisch zeezicht, vage metakritiek uit de bovenwereld

recensie: Shabazz Palaces - Quazarz

Transitieperiode, kanteltijdperk, rukwinden, avondschemering. Chaotische tijden, 2017. Niemand ontkomt eraan, zo ook niet Ishmael Butler en Tendai Maraire van retrofuturistisch voertuig Shabazz Palaces. En al zou je aan de huidige tijden niet fysiek kunnen ontsnappen, toch kun je de deur prima in het slot gooien, je terugtrekken op de control bridge van je studio een vuistdik dubbelwerk vullen met moeilijke metakritiek over de tijd van vandaag.

Quazarz heet het ding, een heel omniversum vol

Het begeleidend schrijven introduceert het verhaal van Quazarz, afkomstig van wie weet waar en als muzikaal observant naar een alternatieve aarde gestuurd. Een koude aarde, met alternatieve feiten, een alternatief Amerika (Amurderca) en een alternatieve toekomst. Quazarz noteert: de dood in connectiviteit, groene datatorens, self-made selfiestars, follownaires, drone vendors, etcetera. En Kanye West.

 

 

I Quazarz: Born on a Gangster Star

Plaat één moet het verhaal vertellen van de observant Quazarz. In verbrokkelde zinnen en gevaarlijk klinkende woorden wordt echter weinig duidelijk over het exacte hoe of wat. In een hallucinante toestand van smog en narcose passeren shoutouts naar deze en gene, feest, wagens en overige bezittingen. Op het oervervelende ‘Moon Whip Quaz’, track nummer tien, vertelt Quazarz dan wat meer over zichzelf:

I rode in on a lightwave /
I never been a good slave /
I kissed the queen of Zanzibar  / ​
I even blew up the Death Star (haha) 

Nogal een onsympathieke gast, die Quazarz. Ondertussen vliegen kosmische geluiden af en aan. Met Maraire’s waterige percussie viert het swingende tandem een seinstoring met ‘Flying Lotus’ en ‘Thundercat’: het is feest op de control bridge. Ondertussen verdwijnen deze en gene in rook, de dansvloer ontledigt zich, Quazarz bestijgt nog eens zijn lightwave en daalt als observant Q. af naar de aarde.

II Quazarz vs The Jealous Machines

Behold the soft cyber caress /
My television who’s my lover /
But jealous machines and devices /
Struggle to find a light switch 

Op de plaatopener van Quazarz vs. The Jealous Machines noteert observant Q. jaloerse machines die niets anders willen dan aandacht. Aandacht in de vorm van romantiek misschien. Schermen die omhoog moeten worden getild. Een paar tellen verderop omschrijft hij de status van taal als ‘post’ en het huidige voortuig ervan als ‘guns’. En zo volgen er nog een paar observaties die zonder een te groot beroep op de fantasie toegepast kunnen worden op de wereld van vandaag.

Terwijl Quazarz tot zijn enkels door de stront van Amurderca waadt fabriceert Ishmael Butler (aka Palaceer Lazarro) op de achtergrond met heel veel woorden een ivoren spreekgestoelte voor zichzelf alleen. Een podium waar hij, als de helden van vroegere tijden, met slappe knieën, gevaarlijke woorden en de microfoon op half zeven soeverein zijn eigen ding staat te doen. Met het notitieblok van Quazarz in de ene hand en het technisch handboek van Millenium Falcon in de andere.

 

 

Butler’s kosmische wereldfabel mag ambitieus zijn, ze is tegelijk stuurloos, draderig en in het ergste geval weinig boeiend. Boos praten over selfie stick samurais en self-made follownaires is tenslotte maar zo lang spannend. Eerst is er de herkenning, dan volgt al snel de verveling. Is het kritiek? Is het scherp? Is het intellectueel? Observant Q. blijft echter gedienstig waarnemen en noteren, Butler orakelt zich opnieuw een slag in de rondte en dezelfde kosmische geluiden vliegen nog altijd af en aan.

Zeezicht

Changes pass me by /
I wonder where was I /
On the cliffside up so high /
Watching all of the waves pass by (Love in the Time of Kanye)

Dan besluit Quazarz zijn toch wel zinloze rondgang met zeezicht; een vies, onrustig en eindeloos zeezicht: transitieperiode, kanteltijdperk, rukwinden, avondschemering. Chaotische tijden, 2017.

Theater / Voorstelling

Tegendraads, eigenwijs en slopend

recensie: Club Gewalt - Club Club Gewalt 5.0 Punk

Ze vragen niet, ze eisen: “Lik mijn roze klamme kutje!” Met hun teksten zijn ze recht door zee: “De VVD is niet oké!”. Club Gewalt goes Punk en zoals altijd gaat Club Gewalt all the way. Als in een Mosh pit vliegen we alle kanten op, en soms vraag je je af, hoe kwamen we hier in godsnaam terecht?

Dat Club Gewalt een goed feestje kan bouwen hebben ze al meerdere malen bewezen in hun eerdere “Clubshows” als de Variéte show Club Club Gewalt en de Nachtclub Karaoki Kanye. De zee van plastic cups en de dreunende bas verraden nu hun keuze voor een ander genre: Punk.  In het eerste opzicht is Club Gewalt meer Glamrock dan punk. De drummer draagt een T-shirt in een te klein vrouwenmaatje, waardoor zijn borsthaar er trots overheen pronkt en in het openingsnummer zingt een zangeres over de disco.

Maar laat je niet misleiden door de glitter, de leggings en de getekende baardjes. Een alles verwoestende energie straalt van het podium de zaal in. De sloopkogels die boven ons hangen kunnen daar slechts een voorbode van zijn. Club Gewalt komt om ergens tegen aan te schoppen: tegen slanke vrouwen, tegen vleeseters en tegen Amsterdam, want als oer-Rotterdams gezelschap vindt Club Gewalt dat natuurlijk ook stom.

Met slechts drie woorden zet Club Gewalt een Patti Smith waardige performance neer: “Sixtijnse Angelsasksisch Patriarch”. De rest van de club kijkt toe met een blik die tussen woede en verveling inhangt: de ogen vurig en de mond ontspannen open. Performer Sanna Vrij verheft de nietszeggende woorden tot een waar kunstwerk als ze de tekst niet langer poëtisch zegt maar krijst. Iets dat in The Factory niet zou misstaan.

Voorbij de punk

Het Fringepubliek staat er vooralsnog wat ongemakkelijk bij. Gaan we de hele tijd staan? Hoor ik mijn buurman denken. Maar wie denkt in dit eerste deel, het punkconcert, de lijn van de drie uur durende performance te kunnen vatten heeft het mis. We duikelen een totaal andere kant op om (tot geluk van mijn buurman) comfortabel in een stoel te eindigen.

Ook onze trommelvliezen mogen bijkomen, want Club Gewalt laat de conventies van de Punk ver achter zich. Gelukkig maar, want deze performers zijn tot veel meer in staat dan drie akkoorden op een gitaar te rammen. Ze zingen een Arvo Pärt-achtig klassiek koornummer. Dat van zo’n pure schoonheid is, dat ik totaal vergeet waar ik ben en mijn mond na afloop nog van verbazing open staat.

In het tweede deel laat Club Gewalt ook de muziek even voor wat het is en gaat door op de thematiek. We kijken toe hoe het Kapitalisme wordt geboren, of nou ja “Kapitalismus” (Amir Vahidi) een aan Sacha Baron Cohen’s Brüno denkende nichterige Duitser met een groot enthousiasme voor alles. Zelfs voor anarchisme, “with a couple of rules ofcourse”

Wat volgt is een onsamenhangend stuk, Amir toont zijn talent voor imitaties en typetjes, en transformeert onder andere in een willekeurige Marc-Marie Huijbregts. Hij ontpopt zich tot een ware komiek. Een die de plank zo stevig misslaat met zijn grappen dat hij het publiek, tegen alle regels in, wonderbaarlijk genoeg meekrijgt in zijn meligheid.

BINGO! BINGO!

Misschien is het de aanstekelijke energie van de performers, misschien is het de bar die nooit sluit, maar in het derde deel lijkt het publiek onherkenbaar. Waar we eerst nog schuchter en beleefd licht op de maat van de muziek headbangden steken we nu agressief onze vuisten in de lucht. Op ACDC’s Thunder krijsen we zo hard als we kunnen “BINGO! BINGO!” We lijken klaar om een revolutie te ontketenen.

Die energie wordt alleen met een therapeutisch tijdverdrijf uitgeblust. Be careful what you wish for: we gaan daadwerkelijk Bingo spelen. Na de eerste ronde doet de Host wat ze kan om ons nog mee te krijgen, we staan op stoelen, we grunten een Yell, maar de aangewakkerde anarchistisch puber in ons doet ons verveeld worden en afhaken.

Club Gewalt heeft lef, ze zoeken de grenzen op van hun creativiteit, werken tegen alle regels in en rekken hun sketches zover op dat het publiek in een bizarre staat van vervreemding raakt. Maar daarin schuilt ook een gevaar. Wanneer Club Gewalt, na nog een pauze, in een overdreven soap-achtig toneelstuk een licht op de Amerikaanse politiek probeert te werpen is mijn innerlijke vuur al lang uitgedoofd. Ik haak compleet af.

En zelfs dan na middernacht, na een onzinnig toneelstuk, na iets te veel bier, weet Club Gewalt mijn aandacht weer te pakken. Robbert Klein breekt in, met zijn ogen gesloten trapt hij als een bezetene op de maat van de muziek. In een krachtige kopstem zingt hij keer op keer vijf woorden: “Take me to the bridge”.

Zo keert Club Gewalt ongestructureerde chaos terug naar de essentie, de betoverende energie van de muziek. Want hoeveel typetjes, kneuterige kostuums en slechte pruiken Club Gewalt ook uit de kast trekt, in een ding is Club Gewalt bloedserieus: de muziek. En die gaat door merg en been.

keizer
Boeken / Non-fictie

Keizer-lijk

recensie: Fik Meijer - Keizers sterven niet in bed
keizer

Op een zeldzame uitzondering na waren de keizers van het Romeinse Rijk allemaal kleurrijke figuren met hier en daar een schroefje los. Een boek over hoe al die keizers aan hun einde kwamen, lijkt dan ook gewonnen spel. En toch is Keizers sterven niet in bed licht ontgoochelend.

Allereerst: Keizers sterven niet in bed is geen nieuw boek, maar de tiende druk van een werk dat in 2001 verscheen. Fik Meijer is nu eenmaal een van de populairste Nederlandse schrijvers als het op ‘geschiedenis light’ aankomt. Dat vind ik persoonlijk redelijk onbegrijpelijk: zowel zijn boeken Paulus als Jezus en de vijfde evangelist getuigen van weinig stilistisch talent en durven de historische feiten al eens té los te benaderen.

In dat opzicht is Keizers sterven niet in bed in het voordeel. Meijer maakte intensief gebruik van (verschillende) bronnen, waardoor het geheel een gefundeerde indruk geeft. Los van het feit dat heel wat bronnen uit de oudheid elkaar tegenspreken over het einde van bepaalde keizers, wat de auteur in zijn inleiding ook toegeeft.

Repetitief

Als naslagwerk is Keizers sterven niet in bed best boeiend: een overzichtelijk, want chronologisch, overzicht van alle keizers. Wie snel iets over een bepaalde caesar wil opzoeken, zit met dit boek gebeiteld. Als literatuur is het echter heel wat minder. Dit komt door het – enigszins begrijpelijke – repetitieve patroon dat Meijer hanteert. Van elke keizer wordt eerst een korte biografische schets gegeven, met dan in deel twee het levenseinde. Bij heel wat caesars is dat boeiend: de ene wordt vermoord terwijl hij stond te plassen, de ander leed dan weer dagenlang helse pijnen aan zijn geslachtsdelen omwille van een vreselijk (en stinkend) gezwel.

Maar vanaf de derde eeuw begint het, vooral omwille van de kleurloze keizers, ronduit saai te worden, en wanneer de tetrarchie zijn intrede doet – waarbij maar liefst twee hoofdkeizers en twee onderkeizers tegelijkertijd regeerden – zelfs ronduit verwarrend. Zeker gezien het strakke tempo dat de schrijver hanteert. Geraak maar eens wijs uit dit:

‘Honorius’ zuster Galla Placidia, die gehuwd was geweest met Constantinus, wilde dat haar zoon Valentinianus III Honorius zou opvolgen. Omdat Honorius voor zijn dood geen regelingen had getroffen, beschouwde Theodosius II in Constantinopel zich echter als de enige rechtmatige keizer in het Romeinse Rijk.’

Boeiende intermezzo’s

Eigenlijk zijn vooral de intermezzo’s erg boeiend. Vooral dan de bladzijden waarin Meijer de neergang van de steden beschrijft, waarbij de notabelen zich terugtrokken op hun immense landgoederen. Heel wat mensen zochten en kregen daarna bescherming bij hen – uiteraard tegen bepaalde voorwaarden. Dit was natuurlijk dé kiem van het lijfeigenensysteem, zo typisch voor de Middeleeuwen. Die overgang tussen oudheid en Middeleeuwen wordt heel fraai beschreven. Maar dat is helaas te weinig om dit boek een aanrader te noemen.

Kunst / Expo binnenland

Kunst met een boodschap

recensie: Zhang Dali – Body and Soul

In Museum Beelden aan Zee is een tentoonstelling te zien van de veelzijdige kunstenaar Zhang Dali (Harbin, 1963), onder de naam Body and Soul. Dali is een multidisciplinaire kunstenaar uit China. Hij onderzoekt sociale problemen, menselijke omstandigheden en de verschillende niveaus van de werkelijkheid. Dat doet hij door gebruik te maken van tal van materialen.

Zhang Dali

Visie op China

Aan het begin van de tentoonstelling word je direct geconfronteerd met een bronzen kop van de kunstenaar met een pistool aan zijn slaap. Dali gaf zijn portret de titel Kunstzelfmoord (1999). Na zijn academische opleiding liet hij het passieve leven dat de Staat hem bood voor wat het was en koos zijn eigen weg. Door de staat de rug toe te keren, betekent Kunstzelfmoord voor Dali eigenlijk een hergeboorte: een nieuw leven. Zijn kunstuitingen zijn zeer gevarieerd, maar hebben één ding gemeen: zijn visie op China.

Die komt onder andere tot uiting door als kritiek zijn eigen hoofd en profiel met verf op oude muren te spuiten en soms uit te hakken in gebieden waar het historische China moet wijken voor het moderne. Bovendien laat hij op de oude muren zijn signatuur AK-47 achter. AK-47 is de aanduiding voor een Russische mitrailleur en is een antwoord op de markeringen chai (‘neerhalen’) van de sloopbedrijven. Mensen worden door de overheid uit hun huis gezet, om plaats te maken voor nieuwbouw.

Het Plein van de Hemelse Vrede

Dali was zelf op het Tiananmenplein aanwezig tijdens de bloedige onderdrukking van de studentenopstand in 1989. Vele jonge Chinezen weten niet meer wat er toen is gebeurd, omdat de overheid dat verzwijgt. Het werk dat hier tentoon gesteld wordt refereert voor Dali aan de heiligheid van het plein. Square (2014) bestaat uit een aantal vrijstaande figuren, arbeidsmigranten, in hun alledaagse kleren. Ze zijn gegoten in smetteloos wit glasvezel; een vergankelijk materiaal. De witte duiven die deze personen bedekken, zijn echter een droom van Dali, want die komen daar helemaal niet voor. De duiven gebruikt Dali als een symbool voor het Plein van de Hemelse Vrede. Het Plein zou een plek van vrede moeten zijn, waar iedereen vrij is om te denken en voelen wat hij wil.

ZhangDali: Installation Brownian Motion, 2011-2017

Niet kunnen bewegen

In het midden van de tentoonstelling staat een enorme installatie van steigerpalen, waar naakte mensen in gevangen zitten (Installation Brownian Motion, 2011-2017). Ze kunnen zich niet bewegen, omdat ze door de palen worden doorboord. Voor Dali staat de installatie symbool voor het leed van zijn landgenoten. ‘China wil veel te snel veranderen. Dit zorgt voor chaos, waardoor mensen geen kant meer op kunnen’, zegt hij.

Zhang Dali: Permanence (2015-16)

Eeuwigheidswaarde

Permanence (2015-16) bestaat uit een groep van achttien perfecte marmeren beelden van arbeiders, mannen en vrouwen, jong en oud, in alledaagse houdingen. Hoewel ze in een groep zijn geplaatst, vormen ze dat niet; het zijn allemaal individuen, teruggetrokken in zichzelf. Ze hebben alleen een nummer. Opvallend is dat niemand emotie toont, maar gewoon alleen maar een alledaagse houding aanneemt. De kunstenaar geeft deze mensen op een bepaald moment in hun leven weer, zoals een foto een momentopname maakt. De kunstenaar wil hierbij de anonimiteit en de onderwaardering voor de arbeider in China weergeven, terwijl zonder deze arbeiders China niet kon moderniseren en er geen sprake was van het huidige China. Door het gebruik van marmer (onvergankelijk) wil Dali de oneindigheid van de ziel symboliseren.

Met deze tentoonstelling beoogt Zhang Dali duidelijk te maken dat de Chinese droom van de overheid weinig perspectief biedt voor de mensen uit de laagste klasse, terwijl je van een communistisch/socialistisch systeem toch anders zou verwachten. Door niet direct met een beschuldigende vinger naar de overheid te wijzen, kwam het nooit tot een heftige confrontatie. Dali vindt zelf dat je steeds kritischer kan zijn in China, in tegenstelling tot vroeger.

Een bezoek aan deze expositie is een aanrader. Niet alleen vanwege de manier waarop Dali zijn materialen toepast op het onderwerp, maar omdat de expositie de werkelijke, niet zo florissante, situatie in China laat zien, anders dan de overheid wil doen geloven.

Kunst / Expo binnenland

Klein maar fijn

recensie: Geniaal getekend. Van Da Vinci tot Rembrandt

De tentoonstelling Geniaal getekend in het Amsterdamse Cromhouthuis kun je bekijken vanuit het oogpunt van een glas dat ofwel halfleeg, dan wel halfvol is. Beide standpunten worden hier ingenomen, met de nadruk op het laatste.

Als bezoeker kun je je er bijvoorbeeld over verbazen dat de ongeveer vijfentwintig tekeningen uit de collectie van steenkolenmagnaat Carel Joseph Fodor (1801-1860) te zien zijn in twee piepkleine kamers, waarvan één onder de trap van de statige panden aan de Herengracht. Maar als je van de schrik bekomen bent, kun je ook stellen dat die intieme, donkere kabinetten precies beantwoorden aan het doel dat gastcurator Taco Dibbets (directeur van het Rijksmuseum in Amsterdam) zich stelde: liefhebbers leren kijken naar de tekenkunst van enkele grote meesters, van Da Vinci tot Rembrandt.

Kop van een grijsaard – Leonardo da Vinci (1452-1519), Pen in bruine inkt op papier, 100 x 95 mm

Mensen en gezichten

Dibbets koos als rode draad in zijn selectie voor tekeningen van mensen en gezichten, in dit geval vingeroefeningen en voorstudies. Zoals Rembrandts tronie in Kop van een oude man, die wordt getoond naast Da Vinci’s voorstudie voor wellicht een apostel op het Laatste Avondmaal (Milaan): Kop van een grijsaard (uit de boedel van koning Willem II).

Het mooie, bescheiden begeleidende boekje bij de tentoonstelling geeft niet alleen de herkomst van de tekeningen aan, maar ook een afbeelding van zo’n schilderij, zoals bij respectievelijk Jonge man die een jonge vrouw ontmoet en De liefdestuin van Rubens. Het was leuk geweest zo’n afbeelding op de tentoonstelling naast de voorstudie te zien, maar daarvoor ontbrak natuurlijk de ruimte.

Vrouwenhoofd – Fransesco Salviati (1509/10-1563), Zwart krijt op papier, 213 x 158 mm

Naast elkaar

Wat Dibbets wel naast elkaar laat zien, zijn twee prachtige, fijne vrouwenhoofden van Fra Paolini Pistoia en Francesco Salviati. De eerste is met houtskool getekend, de tweede – een voorstudie voor de Madonna voor de Santa Christiana in Bologna – met zwart krijt. Maar dan vraag je je wel meteen af waarom hij de Twee mannen van Goltzius niet naast de Kop van een jonge man van diens leerling Jacob de Gheyn hing: alle mannen kijken omhoog, wat een ongebruikelijke pose is. Ook dan had Dibbets zijn punt kunnen maken ten aanzien van de verschillen in techniek om de haardracht af te beelden: getekend met respectievelijk metaalstift en krijt, wat natuurlijk (leren kijken!) een totaal verschillende uitwerking heeft.

Voor fijnproevers

Het is een goede zaak dat twee relatief kleine Amsterdamse musea, die allebei een naamsverandering hebben ondergaan om de breedte van de collectie te accentueren, de handen ineen hebben geslagen om deze kleine expositie voor fijnproevers mogelijk te maken: het Amsterdam Museum (voorheen Amsterdams Historisch Museum), waar de Fodor-collectie toe behoort, en het Cromhouthuis (voorheen het Bijbels Museum, dat er nu onderdeel van uit maakt), waar de expositie te zien is. Bezoekers krijgen op die manier de kans weer eens enkele hoogtepunten uit de Fodor-collectie te zien.

Boeken / Non-fictie

Mooie herinneringen aan Neil Young

recensie: Herman Verbeke (red.) - Neil Young en ik

De muzikant Neil Young is een icoon. Hij maakt al decennialang eigenzinnige muziek, die hem op dat moment belieft. Hij is een stijlfiguur, die enerzijds een stempel op de jaren zestig heeft gedrukt, maar ook vaak afweek van de gangbare stijlen van dat moment.

Verbeke verzorgt met Neil Young en ik een platform aan 65 verschillende schrijvers die wat bijzonders hebben met de muziek van Young. Het zijn stuk voor stuk heel persoonlijke verhalen, die vaak starten met de vroegste herinneringen aan de kennismaking met Neil Young en een beeld geven over wat zijn muziek door de jaren heen voor de schrijvers heeft betekend.

Een boek om regelmatig op te pakken

Iedere vertelling is van een andere signatuur en diepgang. Sommige stukjes zijn heel kort, maar er zijn ook verhalen die vele bladzijden beslaan. Het is geen boek dat je in één ruk uit zult lezen, omdat het geen doorlopend verhaal is, maar het is een perfect boek om regelmatig op te pakken en een of twee herinneringen uit te lezen.

Voor de lezer die niets heeft met de muziek van Young is het ongetwijfeld een oervervelend boek. Maar doet de muziek – en vooral de stem! – van Young je wat in positieve zin, dan bevat het boek een grote hoeveelheid leesvoer dat je vele uren zal vermaken. De verschillende verhalen zullen je nooit teleurstellen en zijn nooit hetzelfde.

Neil Young en ik

Neil Young heeft in zijn carrière heel verschillende soorten muziek gemaakt, die passen bij verschillende stemmingen. De schrijvers komen hier dan ook vaak mee naar voren in hun vertellingen. Ondanks deze verschillen heeft Young één belangrijk kenmerk dat in al zijn muziek doorklinkt: zijn herkenbare, onvaste stem, die soms door merg en been lijkt te gaan, maar ook kan voelen als een hand op je schouder in moeilijke tijden. Soms huilt Young met je mee om je vervolgens een hart onder de riem te steken. De ene keer vindt je in zijn muziek de bevestiging en een andere keer juist de bevrijding van je gevoelens. Het is muziek die je vooral op je in moet laten werken.

Mijn herinnering

Als je het boek Neil Young en ik leest, ontkom je er niet aan om terug te denken aan hoe je zelf in contact kwam met Neil Young. Ik wist het meteen! Het moet in de jaren 1974/1975 geweest zijn. Eigenlijk een heel bijzonder moment: met mijn vader was ik in Tilburg bij de winkel van Spiero, waar mijn vader vaak zijn (klassieke) bladmuziek voor piano en orgel kocht. Ik mocht in de bakjes met oude singles snuffelen. De grote ontdekking van die dag bestaat uit twee singles van Buffalo Springfield. Ze zeiden me niets. Toch nam ik ze mee en daar heb ik nog steeds geen spijt van. ‘For What It’s Worth’ en het machtige ‘Expecting To Fly’ vormden mijn kennismaking met de stem van Neil Young. Met name ‘Expecting To Fly’ voelde direct speciaal.

Als je net als ik een liefhebber van de muziek van Neil Young bent, dan is Herman Verbeke’s Neil Young en ik een boek dat je zeker moet lezen. Het zal je vele uren plezier brengen en je eigen herinneringen omhoog halen.

Boeken / Fictie

Op zoek naar de verloren garage

recensie: Patrick Modiano - Trilogie van een beginnend schrijverschap

Met drie indringende novelles geeft de Franse schrijver en Nobelprijswinnaar Patrick Modiano een beeld van de kernthema’s in zijn hele oeuvre. De chaos in en na de Tweede Wereldoorlog en de verwarring van achtergelaten kinderen; het verdwijnen van mensen, voorwerpen en adressen; het obsessieve speurwerk van de hoofdpersoon – altijd dezelfde – in een poging te achterhalen wat er gebeurd is. Deze zoektochten vormen het raamwerk voor de groei naar volwassenheid en schrijverschap.

De drie delen spelen zich af in verschillende periodes in het leven van de verteller. In het eerste verhaal, Verdaagd verdriet, woont hij samen met zijn jongere broer bij vrouwelijke kennissen van zijn ouders in een voorstad van Parijs. De vader komt zo nu en dan op bezoek. Het is een wonderlijk huishouden waarin voor de jongens onbegrijpelijke dingen plaatsvinden.

In het tweede verhaal Bloemen en puin blikt de volwassen verteller terug op zijn jeugd om antwoord te krijgen op belangrijke vragen.

Dubbele zelfmoord

Dit verhaal begint in typische Modiano-stijl met een krantenbericht uit 1933 over een dubbele zelfmoord. De verteller vermoedt dat hij als kind iemand heeft gekend, die het omgekomen echtpaar op de bewuste avond nog heeft bediend in een nachtclub even buiten Parijs. Hij komt deze ober later tegen, als clochard die in het buurtpark slaapt. Weer later heeft de clochard een mooie baan bij Air France en een naam – Philippe de Pacheco – die toch weer vals blijkt te zijn. De hoofdpersoon zoekt in oude krantenarchieven en telefoonboeken. Hij bezoekt Pacheco’s vroegere werkgevers, omdat deze mogelijk iemand gekend heeft die indertijd zijn vader hielp ontkomen aan de nazi’s in bezet Parijs.

‘Zonder er erg in te hebben begon ik aan mijn eerste boek. Deze aanzet tot schrijven kwam noch uit een roeping voort noch uit een bijzonder talent, maar simpelweg uit het raadsel waarvoor ik werd gesteld door een man wiens spoor ik nooit zou terugvinden, en uit al die vragen die voorgoed onbeantwoord zouden blijven.’

De verteller maakt een lijst van de garages uit een bepaalde buurt, voor en tijdens de oorlog. De redder van zijn vader heeft misschien als automonteur gewerkt. Dan herinnert hij zich dat de kinderoppas Annie – uit de eerste novelle Verdaagd verdriet – hem en zijn broertje placht mee te nemen naar een garage.

‘Ik zie de blaadjes van de bomen langs de straat en die grote, beige fronton weer voor me…’

Hij vindt ten slotte het adres. Maar het beige gebouw is weg.

‘Ze hebben hem samen met alle andere gesloopt, en al die jaren zijn voor mij slechts een lange, vergeefse speurtocht naar een verdwenen garage geweest.’

Obsessie

Modiano legt zich niet neer bij het verstrijken van de tijd waarin alles en iedereen wordt opgeslokt. Met een obsessieve koppigheid bijt hij zich vast in de kleinste aanwijzingen voor verbanden tussen zijn eigen jeugd en de resten ervan in het hier en nu. Hij moet ermee doorgaan, want zijn identiteit staat op het spel. Steeds doemen dezelfde vragen op in de eerste twee verhalen.

Waarom verliet zijn moeder hem en zijn broer? Wat deed zijn Joodse vader tijdens de oorlog? Was hij zwarthandelaar, collaborateur, of slechts vervolgde? Hoe kwam hij weg uit het doorgangskamp? Waarom waren de oppasvrouwen uit het eerste deel plotseling weg, het huis leeg en doorzocht door de politie?

De derde novelle, Hondenlente, staat in zoverre los van de eerste twee dat hier een aaneengesloten periode wordt beschreven van een vriendschap met een fotograaf. Deze Francis Jansen, een soort mentor van de verteller, maakt hem duidelijk waarom hij foto’s maakt. Het gaat om het vastleggen van stilte, van een zwijgend verleden. De verteller vermoedt nu hoe hij zou moeten schrijven. Zijn eerste schrijfwerk bestaat uit het nauwgezet archiveren van de enorme hoeveelheid foto’s van Jansen. Zo leert hij zichzelf het verleden in kaart te brengen. Ook Jansen verdwijnt plotseling en zonder opgaaf van reden.

Parijs als metafoor

Op geen enkele vraag komt een antwoord. De mysteries blijven onopgelost maar de hoofdpersoon wordt zich door alle detectivewerk langzaam bewuster van zijn eigen gerafelde geschiedenis. In zijn zoektocht is het stratennetwerk van Parijs metaforisch gebruikt. Straatnamen, routes, metrostations – het zijn sleutelwoorden die de herinneringen in gang zetten. Daardoor is Modiano voor iedereen die hem met aandacht leest, een gids op de eigen levensweg. We hebben allemaal onze eigen namen, plaatsen en sleutelmomenten en het zorgvuldige, eenvoudige proza van Modiano vormt daarbij een unieke wegwijzer.

Boeken / Non-fictie

Comfortabel oud worden

recensie: Cicero (vert. Vincent Hunink) - De kunst van het oud worden

Uitgeverij Athenaeum heeft Cicero’s De senectute opnieuw uitgegeven. Het dunne, aantrekkelijk geprijsde boekje is weinig vernieuwend, maar biedt wie het zoekt troost.

De laatste jaren van het leven van Romeinse politicus en redenaar Cicero (106–43 v.Chr.) waren gevuld met ongeluk. Hij steunde de man die tijdens de burgeroorlog verloor van Caesar en trok zich in 45 v. Chr. terug uit het publieke leven. In datzelfde jaar overleed ook zijn dochter. Eenzaam in zijn buitenhuis begon Cicero te schrijven. Eén van zijn pennenvruchten was De senectute, letterlijk ‘Over het ouder worden’, en door Athenaeum uitgegeven als De kunst van het oud worden.

Mythes ontkrachten

In dit boekje voert Cicero de oude Cato Maior op, de politicus, militair en schrijver die velen vooral zullen kennen vanwege zijn haat jegens Carthago, de aartsvijand van Rome. Zelfs politica Marianne Thieme maakt graag gebruik van Cato’s retorische gaven. In de soepele vertaling van Vincent Hunink converseert Cato met de jonge politici Scipio en Laelius – hoewel deze dialoog vooral een monoloog is, zoals Hunink in zijn aangename voorwoord al opmerkt. Cato, de tachtig ruim voorbij, corrigeert vier mythes over de ouderdom die mogelijk heersen bij zijn jonge publiek – en bij Cicero’s lezers.

Deze mythes betreffen het niet meer kunnen deelnemen aan activiteiten (dat ‘is zoiets als wanneer je beweert dat een stuurman tijdens het varen niets zit te doen’), de fysieke aftakeling, het minder kunnen genieten van dingen en het dichter bij de dood komen. Allemaal onzin, en Cato legt uit waarom. Zijn betoog is gelardeerd met citaten en voorbeelden uit klassieke literatuur, filosofie en geschiedenis, waarmee Cato zijn eruditie kan tonen en Cicero zijn tekst literair interessanter maakt. De mannen mogen dan wel oud zijn en/of een teruggetrokken leven leiden, hun publiek imponeren kunnen ze nog steeds.

Weinig nieuwe inzichten

In De kunst van het oud worden biedt Cicero weinig nieuwe of originele inzichten, maar ze zijn doorgaans mooi verwoord. Hoewel zijn tekst al meer dan tweeduizend jaar oud is, is hij nog steeds actueel en scherp. Hebben ook wij, anno 2017, niet nog het idee dat ouder worden gelijkstaat aan aftakelen?

Het meest interessante aan de dialoog is echter de spanning die bestaat tussen het rustige, geïdealiseerde beeld van de ouderdom dat Cato schetst, en Cicero’s eigen bewogen leven. Een onzekere politieke situatie, persoonlijk leed: het is niet de achtergrond voor een stabiele oude dag. De kunst van het oud worden leest dan ook vooral als de moed die Cicero zichzelf insprak, de troost die hij zichzelf wilde bieden. Zoals Cato het heeft, zo kunnen we het allemaal hebben. Het was Cicero zelf niet gegund, maar zijn betoog helpt andere mensen tot op de dag van vandaag.