Zwart-zijn als canvas
In 2016 studeerde Simone Atangana Bekono af aan de Arnhemse hogeschool ArtEZ. Haar afstudeerproject is nu bij Lebowski uitgegeven als een onevenwichtige, hoopvol stemmende dichtbundel.
‘Je mag niets zwarts denken, die afslag niet nemen met je brein / ik denk duizend keer per dag aan zwart en probeer het woord / uit mij te trekken,’ begint het zesde gedicht in Simone Atangana Bekono’s debuutbundel hoe de eerste vonken zichtbaar waren. Denk ergens niet aan en geen enkel ander beeld zal je geestesoog vullen. Zwart-zijn is een van de thema’s van deze bundel of misschien moet je zeggen: het canvas waartegen andere thema’s betekenis en diepte krijgen, ‘een deur die nergens toe leidt maar wel, werkelijk, constant, opengaat’.
Sterke beelden
Deze bundel, die bestaat uit een serie van negen gedichten, onderbroken door twee brieven aan ‘Kipje’, gaat over empathie en verantwoordelijkheid, apathie en door-willen-gaan. ‘Het kon me heel veel schelen dat me reduceerde tot een stereotype,’ schrijf ze in een brief over een jongen die haar het n-woord noemde, ‘maar het kon me ook heel veel schelen dat er regenwater van het afdakje in mijn wijn viel, en met dat laatste kon ik een stuk beter omgaan.’ Over het water wordt ze onmiddellijk kwaad; pas ’s avonds in bed voelt ze woede over het racisme en fantaseert ze over het gooien van een steen naar de auto waarin de jongen zat.
Sterke beelden en een zelfverzekerde stem kenmerken de eerste zes gedichten in hoe de eerste vonken zichtbaar waren. ‘elke vorm van zelfhaat is complex en individueel / alle zwarte mensen bestaan niet,’ staat er in het vierde gedicht. Die laatste zin keert als een refrein telkens terug, als een pleidooi voor het individuele en de aandachtige blik. Deze gedichten zijn complex, scherp en suggestief in de positieve zin van het woord. Gelaagd.
Logge brieven
Vergeleken met deze eerste afdeling hebben de brieven en de drie laatste gedichten veel woorden nodig, terwijl de beelden tegelijkertijd moeite hebben om van de grond te komen. In de gedichten staan verwijzingen naar Rumi, James Baldwin en Circe en ze bevatten ook veel (water)spiegels. Wat er gebeurt, is zowel te duidelijk als niet duidelijk genoeg.
De brieven, die beide gaan over leed en meevoelen met andermans leed, lijden ook onder het teveel aan woorden. Ze zijn daardoor niet zo elegant, juist wat log en bijgevolg in een literaire context minder interessant. Over een kunstopdracht van een vriend: ‘Het ging om het “falen”, het accepteren van je eigen onbekwaamheden, zoiets.’ Zoiets: niet het meest poëtische woord van de Nederlandse taal. Maar als deze bundel Bekono’s vonken zijn, wacht ik graag op het vuur.