Tag Archief van: Musea

Kunst / Expo binnenland / Expo buitenland

Een niet te missen les in vrouwelijk curatorschap

recensie: Portrait of a Lady - Art Deco museum Villa Empain

De tentoonstelling Portrait of a Lady, nog tot 4 september 2022 te zien in het Art Deco museum Villa Empain te Brussel, biedt in vijfentachtig zeer goed geselecteerde kunstwerken een niet te missen bijdrage aan de vervrouwelijking van de kunst.

‘It isn’t easy to inhabit the body, is what I’m trying to say; it isn’t easy to stop being a picture, pretty as or trying to be,’ schrijft Olivia Laing in haar essay Skin Bags[1]. In Portrait of a Lady wordt niet expliciet verwezen naar Laing, maar de expositie roept wel echo’s van Laings werk op door op dezelfde doorwrochte manier te wroeten in het beeldkarakter van de vrouw. In een tiental kamers passeert de toeschouwer een geschiedenis van de vrouw in de kunst.

Geen geschiedenisles

De hoofdstukken waarin de expo is onderverdeeld (zoals: Vrouwen in een interieur en De transformatie van het discours) vormen zeker niet het boeiendste onderdeel van de expo. Al was het maar omdat zich toch steeds de vraag blijft opdringen wat deze hoofdstukken voor hebben op andere thema’s. In vijfentachtig goed gekozen kunstwerken (overigens van consequent hoge kwaliteit), verdeeld over een tiental kamers, loopt het publiek langs een van de schier oneindige versies waarop het verhaal van de vrouw in de kunst verteld kan worden.

Wie deze expo bezoekt met als doel een eenduidige geschiedenisles te krijgen, komt bedrogen uit. Wie die ambitie echter los kan laten, krijgt iets zeer waardevols in de plaats. De expo roept bedrieglijk eenvoudige gevoelens op, waaronder een complex netwerk van interessante, intellectuele opvatting verborgen zit.

Meer dan de male gaze

Neem het voorbeeld van de twee werken in de volledige met azuurblauwe steentjes betegelde badkamer: Girl with Outstretched Arms van Alphonse Mucha en Voluptuous van Felix De Vigne. Frontaal in de nis van de badkamer hangt de potloodtekening van Mucha waarop een jonge vrouw haar armen uitstrekt, de palmen in een afwerend gebaar. Dieper in de nis hangt het schilderij van De Vigne. Het werk straalt sensualiteit uit en toont twee naakte, roomwitte vrouwen die zich baden in een rivier.

De vastberaden vrouw in broze potloodlijnen lijkt haar seksegenoten te willen beschermen tegen begerige blikken. Zodat deze, niet verstoord door schaamte of zelfbewustzijn, naakt kunnen zijn. Hoewel dit contact over kaders en lijsten heen een werkelijk uitzonderlijk moment in de expo is, blijft de dialoog tussen kunstwerken en publiek zich door de hele tentoonstelling manifesteren.

Deze expo overstijgt met verve de eendimensionele antwoorden op het vraagstuk van de male gaze en legt de verantwoordelijkheid voor het denken en voelen bij de kijker. Dat je daarbij en passant ronduit schitterende werken van Seydou Keïta, James Ensor en Irina Rasquinet te zien krijgt, is balsem voor de soms pijnlijke vragen die overblijven. Met betrekking tot het werk van Rasquinet, te zien onder de bomen op het balkon van de villa, valt het overigens tegen alle goede gewoonten in aan te raden het museum op een stralend zonnige dag te bezoeken. Het spel van licht en schaduw op de glasvezel sculpturen is van een hypnotiserende schoonheid.

Museum van empathie

Portrait of a Lady sluit af met een reizende installatie van het Empathy Museum: A Mile in My Shoes. De bezoeker kiest een paar schoenen uit, stuk voor stuk vrouwenschoenen. Ze krijgt vervolgens in een koptelefoon het korte, bijbehorende (levens)verhaal te horen, ingesproken door de eigenaar van de schoenen zelf. Dat kan een heftig en geladen verhaal zijn, maar net zo goed het relaas van een ouder wordende vrouw die haar roeping vond als bloemist.

Door het laatste woord te geven aan vrouwen en aan een verbindend gegeven als empathie lijkt deze expo te willen zeggen dat in de feministische slag om musea, protest en zorg hand in hand moeten gaan.

Het is niet met zekerheid te zeggen, maar het vermoeden rijst dat dit een tentoonstelling is die gemaakt is voor vrouwen. Als het dan al niet de vrouwelijke kunstenaar of de vrouwelijke muze is die als kwantificeerbare winnaar uit deze vergelijking komt, dan toch zeker wel de vrouwelijke toeschouwer, die dankzij haar bezoek een wezenlijke en nog lang nazinderende dialoog over vrouwelijkheid kan aangaan. Portrait of a Lady is op die manier als een goed gesprek met een hartsvriendin, of als een essay van Olivia Laing. En bovenal is de expo een niet te missen les in vrouwelijk curatorschap.

 

[1] Laing, Olivia. 2020. Funny Weather: Art in an Emergency. Londen: Picador.

Kunst / Expo binnenland / Expo buitenland

Een niet te missen les in vrouwelijk curatorschap

recensie: Portrait of a Lady - Art Deco museum Villa Empain

De tentoonstelling Portrait of a Lady, nog tot 4 september 2022 te zien in het Art Deco museum Villa Empain te Brussel, biedt in vijfentachtig zeer goed geselecteerde kunstwerken een niet te missen bijdrage aan de vervrouwelijking van de kunst.

‘It isn’t easy to inhabit the body, is what I’m trying to say; it isn’t easy to stop being a picture, pretty as or trying to be,’ schrijft Olivia Laing in haar essay Skin Bags[1]. In Portrait of a Lady wordt niet expliciet verwezen naar Laing, maar de expositie roept wel echo’s van Laings werk op door op dezelfde doorwrochte manier te wroeten in het beeldkarakter van de vrouw. In een tiental kamers passeert de toeschouwer een geschiedenis van de vrouw in de kunst.

Geen geschiedenisles

De hoofdstukken waarin de expo is onderverdeeld (zoals: Vrouwen in een interieur en De transformatie van het discours) vormen zeker niet het boeiendste onderdeel van de expo. Al was het maar omdat zich toch steeds de vraag blijft opdringen wat deze hoofdstukken voor hebben op andere thema’s. In vijfentachtig goed gekozen kunstwerken (overigens van consequent hoge kwaliteit), verdeeld over een tiental kamers, loopt het publiek langs een van de schier oneindige versies waarop het verhaal van de vrouw in de kunst verteld kan worden.

Wie deze expo bezoekt met als doel een eenduidige geschiedenisles te krijgen, komt bedrogen uit. Wie die ambitie echter los kan laten, krijgt iets zeer waardevols in de plaats. De expo roept bedrieglijk eenvoudige gevoelens op, waaronder een complex netwerk van interessante, intellectuele opvatting verborgen zit.

Meer dan de male gaze

Neem het voorbeeld van de twee werken in de volledige met azuurblauwe steentjes betegelde badkamer: Girl with Outstretched Arms van Alphonse Mucha en Voluptuous van Felix De Vigne. Frontaal in de nis van de badkamer hangt de potloodtekening van Mucha waarop een jonge vrouw haar armen uitstrekt, de palmen in een afwerend gebaar. Dieper in de nis hangt het schilderij van De Vigne. Het werk straalt sensualiteit uit en toont twee naakte, roomwitte vrouwen die zich baden in een rivier.

De vastberaden vrouw in broze potloodlijnen lijkt haar seksegenoten te willen beschermen tegen begerige blikken. Zodat deze, niet verstoord door schaamte of zelfbewustzijn, naakt kunnen zijn. Hoewel dit contact over kaders en lijsten heen een werkelijk uitzonderlijk moment in de expo is, blijft de dialoog tussen kunstwerken en publiek zich door de hele tentoonstelling manifesteren.

Deze expo overstijgt met verve de eendimensionele antwoorden op het vraagstuk van de male gaze en legt de verantwoordelijkheid voor het denken en voelen bij de kijker. Dat je daarbij en passant ronduit schitterende werken van Seydou Keïta, James Ensor en Irina Rasquinet te zien krijgt, is balsem voor de soms pijnlijke vragen die overblijven. Met betrekking tot het werk van Rasquinet, te zien onder de bomen op het balkon van de villa, valt het overigens tegen alle goede gewoonten in aan te raden het museum op een stralend zonnige dag te bezoeken. Het spel van licht en schaduw op de glasvezel sculpturen is van een hypnotiserende schoonheid.

Museum van empathie

Portrait of a Lady sluit af met een reizende installatie van het Empathy Museum: A Mile in My Shoes. De bezoeker kiest een paar schoenen uit, stuk voor stuk vrouwenschoenen. Ze krijgt vervolgens in een koptelefoon het korte, bijbehorende (levens)verhaal te horen, ingesproken door de eigenaar van de schoenen zelf. Dat kan een heftig en geladen verhaal zijn, maar net zo goed het relaas van een ouder wordende vrouw die haar roeping vond als bloemist.

Door het laatste woord te geven aan vrouwen en aan een verbindend gegeven als empathie lijkt deze expo te willen zeggen dat in de feministische slag om musea, protest en zorg hand in hand moeten gaan.

Het is niet met zekerheid te zeggen, maar het vermoeden rijst dat dit een tentoonstelling is die gemaakt is voor vrouwen. Als het dan al niet de vrouwelijke kunstenaar of de vrouwelijke muze is die als kwantificeerbare winnaar uit deze vergelijking komt, dan toch zeker wel de vrouwelijke toeschouwer, die dankzij haar bezoek een wezenlijke en nog lang nazinderende dialoog over vrouwelijkheid kan aangaan. Portrait of a Lady is op die manier als een goed gesprek met een hartsvriendin, of als een essay van Olivia Laing. En bovenal is de expo een niet te missen les in vrouwelijk curatorschap.

 

[1] Laing, Olivia. 2020. Funny Weather: Art in an Emergency. Londen: Picador.

Kunst / Expo binnenland

Krullende lippen

recensie: Alida Pott in Groninger Museum

In het Groninger Museum is momenteel een kleine maar fijne tentoonstelling te zien met werk van kunstenares Alida Pott (1888-1931). Slechts dertig werken zijn er te zien, in een doorloop naar andere exposities. Misschien is het een opmaat, want het smaakt naar méér.

Alida Pott, Portret van een jonge vrouw, 1921, Collectie Stichting De Ploeg

‘Ik was vooral gecharmeerd van haar bovenlip, die helemaal de vorm had van die gestileerde zeemeeuwen die kinderen met kleurpotloden tekenen’. Dat schrijft John Banville in zijn roman De blauwe gitaar over zijn ‘kleine meisje’, maar het zou net zo goed over bijvoorbeeld het Portret van een jonge vrouw van Alida Pott kunnen gaan.

Alida Pott was het eerste, maar niet het enige vrouwelijke lid van de Groningse schilders die bekend stonden onder de naam De Ploeg. Het meeste werk van haar dat wordt getoond, stamt uit  de jaren twintig van de vorige eeuw, toen de Ploegschilders hun hoogtepunt beleefden. Zij schilderde op expressionistische wijze, wat je goed ziet in de blauwe bomen op het schilderij Het Blauwborgje (1920), een boerderij even buiten Groningen.

Ploegschilder en méér dan dat

Pott was getrouwd met Ploegschilder George Martens (1894-1970). Hij gebruikte een snelle toets, terwijl krullende lippen en de expressieve manier waarop handen werden geschilderd typerend zijn voor Pott. Lang was onduidelijk of het grote olieverfportret van de voetballer Hans Tetzner (1927), een familievriend, nu was geschilderd door Martens of Pott. Voor het eerste pleit de snelle toets voor het Pott. Onder andere vanwege de uitwerking van de handen. En die krullende lippen…

Pott overleed op tweeënveertigjarige leeftijd aan een longziekte. Om onduidelijke redenen wilde haar man het werk van zijn vrouw na haar dood niet tentoonstellen. Als vrouwen overigens al een plaats kregen op exposities, want dat was in haar tijd niet vanzelfsprekend. Het is jammer dat Pott nooit een plek heeft gekregen op een expositie, want ze overtreft het werk van haar man en van menig andere Ploegschilder.

Expressionistisch én subtiel

Haar werk heeft iets eigenzinnigs. Op bijna alle getoonde portretten is het hoofd bijvoorbeeld iets geneigd, alsof de geportretteerden richting de nieuwsgierige kijker willen zeggen: ‘Wat nou, kijk maar eens goed! Ja, ik ben een Ploegschilder met mijn expressionistische, dikke lijnen die je onder andere ziet op mijn landschappen. Maar ik kan ook klein en intiem werken, subtiel en met maar een paar rake lijnen. En in terracotta een aandoenlijke oude vrouw neerzetten. De handen gevouwen op haar schoot, de boezem hangend. Niet “mooi”, maar o zo treffend. Toch?’

Alida Pott, Boomgaard Blauwborgje, 1920, Collectie Stichting De Ploeg

Naast portretten en landschappen zie je ook dadaïstische collages, affiches en allerlei gebruiksvoorwerpen die Pott heeft ontworpen. Zoals een houtsnede à la Wajongpoppen, om nog maar te zwijgen van een servethouder, een poetsdoos, een metalen eierdopje en houten broches. Hierin verheft ze alledaagse gebruiksvoorwerpen tot iets bijzonders.
Dichtte Harriet Laurey (1924-2004) niet:

Dan moet men heel gewone dingen.
Iets jaren ouds, bijvoorbeeld koffie zetten.
Aandachtig op kleine gebaren letten.
Zorgvuldig  bonen in de molen doen.

Een warme, korreldroge geur begint
zich langzaam door de kamer te verspreiden,
de dingen tot hun leven te bevrijden.
De spiegel glimlacht terug. Het water zingt.

Dat is zo’n beetje de sfeer die je inademt als je door deze kleine, door curator Nadia Abdelkaui met zorg samengestelde expositie loopt: letten op kleine dingen, zoals gekrulde lippen. Een tentoonstelling die laat zien dat Alida Pott in al haar veelzijdigheid méér was dan een Ploegschilder.

Kunst / Expo binnenland

De vele gezichten van Frida Kahlo

recensie: Cobra Museum voor Moderne Kunst
ZaalbeeldPeter Tijhuis

“Ze dachten dat ik een surrealist ben, maar dat ben ik niet. Ik schilder nooit dromen. Ik schilder mijn eigen werkelijkheid,” zei Frida Kahlo (1907-1954) in 1953 tegen Time Magazine. Haar realiteit en die van haar man Diego Rivera (1886-1957) worden op een veelzijdige manier getoond in de tentoonstelling Frida Kahlo & Diego Rivera: A Love Revolution.

 

De liefde tussen Kahlo en Rivera bloeide op in 1928 toen zij elkaar ontmoetten via de Mexicaanse communistische partij. Een jaar later trouwden ze, maar het was een stormachtige relatie met buitenechtelijke affaires aan beide kanten. Tegelijkertijd leefden zij in roerige tijden waarin revoluties elkaar in een vlug tempo opvolgden. De tentoonstelling geeft een gelaagd beeld van hun relatie tegen een achtergrond van deze maatschappelijke en politieke ontwikkelingen, waarbij met name de schilderijen van Kahlo de boventoon voeren.

Met dank aan The Jacques and Natasha Gelman Collection of 20th Century Mexican Art en The Vergel Foundation/INBAL-Secretaría de Cultura. © 2021 Banco de Mexico Diego Rivera Frida Kahlo Museums Trust, Mexico DF c/o Pictoright Amsterdam 2021

Tijdgenoten

In de eerste drie zalen zie je schilderijen van Mexicaanse tijdgenoten van Kahlo en Rivera. Lopend door die zalen wil je weten: waar kijk ik naar? Waarom zie ik op een schilderij van Juan Soriano (1920-2006) een meisje met hersens in haar hand? Waarom heeft Gunther Gerzso (1915-2000) een portret gemaakt van een man die alleen maar bestaat uit witte en rozige hoekige vormen? Maar in de zaalteksten, gebundeld in een boekje, staat hoofdzakelijk biografische informatie en weinig verheldering over de kunstwerken. Wel wordt het duidelijk dat Kahlo en Rivera deze kunstenaars hebben gekend. Zo geven deze schilderijen een goed beeld van de tijdgenoten van Kahlo en Rivera, maar het is jammer dat inhoudelijke informatie over de kunst ontbreekt. Je ziet wat er geschilderd werd, maar de beeldtaal van deze kunstenaars wordt niet toegelicht.

Een kijkje in de levens van Kahlo en Rivera

Vanwege de nadruk op biografische gegevens wekt het eerste deel van de tentoonstelling een afstandelijke indruk. Vluchtig schiet je van de ene naar de andere kunstenaar. Dit verandert radicaal halverwege de tentoonstelling, waar het zwaartepunt verschuift naar Kahlo en Rivera. Je krijgt via uitvergrote foto’s op de wanden een indruk van de gigantische muurschilderingen van Rivera, die vaak een politiek of nationalistisch karakter hadden.
Waar Rivera zich vooral richtte op sociale en maatschappelijke kwesties, nam Kahlo haar innerlijke belevingswereld als uitgangspunt. De zaalteksten wijzen je op symbolen die Kahlo en Rivera gebruikten om uitdrukking te geven aan hun Mexicaanse identiteit en politieke standpunten. Dat geeft een frisse en welkome blik op een kunstenares bij wie het accent vaak ligt op haar fysieke en emotionele lijden. Gelukkig zie je in deze tentoonstelling dat Kahlo niet altijd verwijst naar dat leed in haar kunst.
Zo komen de communistische sympathieën van Kahlo naar voren in een tekening die ze maakte van het Vrijheidsbeeld in New York. In plaats van een fakkel houdt Lady Liberty een geldzak en een atoombom vast. Adolf Hitler en Joseph Stalin verstopt in haar buik. Maar het zou te simplistisch zijn om Kahlo enkel daar mee te vangen. Zo voelde ze zich ook aangetrokken tot de Indiase filosofieën en levensbeschouwing, wat je goed ziet in haar gebruik van het derde alziende oog in Zelfportret als Tehuana (1943). Naast de inheemse symboliek komt ook haar man Rivera terug: op haar voorhoofd heeft ze hem afgebeeld, alsof hij haar haar derde (alziende) oog is.

The Jacques and Natasha Gelman Collection of Mexican Art © Met dank aan de Throckmorton Fine Art, Inc

Fotografie en kleding

De tentoonstelling sluit af met fotoseries van Kahlo en Rivera en gereconstrueerde traditionele Mexicaanse klederdrachten voor vrouwen. Met name de fotoseries onderstrepen het intieme karakter van de tentoonstelling, omdat de fotografen Kahlo en Rivera vaak samen hebben gefotografeerd. Het contrast tussen Kahlo en Rivera is groot in de tentoonstelling, omdat Kahlo zich vooral richtte op haar innerlijke belevingswereld en Rivera op sociale en maatschappelijke problemen. Daardoor zie je de onderlinge band tussen de twee in het eerste deel van de tentoonstelling niet goed terug. De fotoseries brengen daar wat meer verandering in. Kahlo gaat, tegen het einde van de tentoonstelling, leven. Naast de zelfportretten die het artistieke hoogtepunt van de tentoonstelling waren zie je boven je hoofd korte filmpjes waarin Kahlo je lachend toekijkt. Zo ligt de nadruk uiteindelijk toch op Kahlo, en verdwijnt Rivera naar de achtergrond. De tentoonstelling is zeker de moeite waard vanwege de prachtige zelfportretten en beeldtaal van Kahlo, maar niet vanwege een breder begrip van de band tussen deze twee kunstenaars.

Kunst / Expo binnenland

Smaakmaker voor straks

recensie: Collectie highlights
Arend Velsink

Het Frans Hals Museum kondigt hun online Collectie highlights als volgt aan: ‘Het allermooiste uit de collectie waar oude, moderne én hedendaagse kunstwerken elkaar ontmoeten’. En dát maakt deze tentoonstelling bijzonder. Niet verdeeld over twee locaties (Hof en Hal) in Haarlem, maar vanuit de luie stoel op één site. Als smaakmaker voor straks.

Niet alles is altijd op zaal, maar dat staat erbij. Net zoals het jaar waarin het kunstwerk werd gemaakt, de gebruikte materialen, de afmetingen en de credits. Je kunt zoeken op ingangen als kleur, periode, medium, kunstenaar en random. Onder die laatste mogelijkheid vallen gezichten, poezen, naakten en landschappen. Random is ook de standaardingang als je de expositie ‘binnenkomt’.

Het doet alles bij elkaar denken aan de manier waarop kunsthistoricus Rudi Fuchs tentoonstellingen samenstelde en vanaf 2009 wekelijks zijn rubriek ‘Kijken’ in De Groene Amsterdammer schrijft. Wat hij wil, is dat een beschouwer van kunst verbanden ontdekt tussen oude en nieuwe kunst en tussen bijvoorbeeld genres. Dit jaar brengt hij tot nu toe Dante’s Divinia Commedia samen met fresco’s van Giotto en moderne werken van bijvoorbeeld zijn lievelingen Karel Appel en Jannis Kounellis. ‘Beeldvertellen’ noemt hij dit niet alleen formeel en objectief met elkaar vergelijken van kunstwerken, maar ook het associatief en subjectief met elkaar in verband brengen daarvan.
Iets soortgelijks lukt met de digitale collectie van het Frans Hals Museum ook heel goed. Laten we de proef op de som nemen.

Kleur

61949-smaakmaker-voor-straks

Caesar van Everdingen, “Wijnoogst”, c. 1655. Foto: René Gerritsen.

Wie op de ingang ‘kleur’ gaat zoeken, stuit op een gegeven moment op het classicistische olieverfschilderij ‘Wijnoogst’ van Caesar van Everdingen (1655), uit de tijd dat hij in Haarlem woonde. Het oog valt op de rode kleiding van de oogsters. Rechtsonder is de kleding van één van hen omgord door een rode shawl, linksboven is een rood vlak aan kleding te zien.
In het verlengde van dit oude schilderij zien we een ander olieverfschilderij: ‘Veldweg aan de rand van het bos’ van Jacoba van Heemskerck (1917, zie afb. hierboven, foto: Arend Velsink). Dit dateert uit de tijd dat ze in een expressionistische stijl werkte en lijnbuigingen toepaste die wel met de antroposofie in verband werden gebracht, terwijl de kleurvlakken eveneens aan haar glasschilderkunst doen denken. Ook hier valt de kleur rood direct in het oog. Vanaf de onderkant van het schilderij loopt een rode bliksemschicht naar boven. Deze verdwijnt in een rood vlak aan de bovenkant.

Waar je niets mee kunt, zijn in dit verband de formaten, want die wijken af van elkaar. En ook de omgeving waar Van Everdingen en Van Heemskerck hun schilderij situeerden, is een andere.
Wat je wél in de schoot wordt geworpen, zijn andere verwantschappen dan alleen maar kleur. En dan hoef je niet eens te switchen naar een andere ingang.

Uitdrukking

61949-smaakmaker-voor-straks

Salomon de Bray, “Jonge vrouw in fantasiekostuum, wellicht als de legendarische Assyrische koningin Semirami”, 1652. Foto: Tom Haartsen.

Een mooi voorbeeld vormen ‘Jonge vrouw in fantasiekostuum’ van de Haarlemse kunstenaar Salomon de Bray (1652), dat ook naar het classicisme neigt, en ‘Dame met grote hoed in prieel’ van Leo Gestel (1913, zie afb. hieronder, foto: Arend Velsink). Niet alleen is hier weer de kleur rood opvallend, maar ook de houding en de blik van de vrouwen verraden over de eeuwen heen een zekere overeenkomst. En hier komen we Fuchs tegemoet: niet alleen het materiaal is, net als bij Van Everdingen en Van Heemskerck hetzelfde, namelijk olieverf, maar ook het formaat van beide kunstwerken wijkt nauwelijks van elkaar af: 99,5 x 83,5 cm. bij De Bray en 98 x 88,5 cm. bij Gestel.

Het is een leuke bezigheid in deze coronatijd, ter leerling ende vermaeck, om in de Collectie highlights te zoeken naar verbanden en verschillen. Vooral naar verbanden, over de eeuwen en museummuren heen. Eén laag mag je als bezoeker van de site zelf toevoegen: die wat bijzonder hoogleraar aan de Radboud Universiteit en directeur Ann Demeester van het Frans Hals Museum ongetwijfeld een ‘transhistorische relatie’ zou noemen. Dat wil bijvoorbeeld zeggen: welke sociaal-maatschappelijke status had die ‘Jonge vrouw in fantasiekostuum’, en welke de ‘Dame met grote hoed in prieel’? En – helemaal van deze tijd – hoe verhoud ik me daartoe? Een beetje woke dus.

Kunst / Achtergrond
special: Special: De Toorop Dynastie – Drie kunstenaarsgeneraties en Edgar Fernhout – Licht in kleur

INVLOED, VERWANTSCHAP EN EIGENHEID

Meteen aan het begin van de tentoonstelling De Toorop Dynastie in het Stedelijk Museum Alkmaar krijgt de bezoeker als het ware een opdracht mee: ‘Zijn de overeenkomsten tussen Jan Toorop, Charley Toorop en Edgar Fernhout groter dan de verschillen?’ Een opdracht die ook opgaat voor de expositie Licht in kleur met werk van Fernhout in Museum Kranenburgh in Bergen.

In het begin van de expositie in Alkmaar wordt stilgestaan bij de tentoonstelling Drie generaties die in 1937 was georganiseerd door de Haagse Kunsthandel Nieuwenhuizen Segaar. Ook hier stonden de drie generaties centraal. Op het gelijknamige portret heeft Charley (1891-1955), dochter van Jan (1858-1928) en moeder van Edgar (1912-1974) de wenkbrauwen van haar zoon extra aangezet, zodat ze op die van vader Jan lijken. Een statement van samensteller Marjan van Heteren: let vooral op de overeenkomsten?

Zaaloverzicht Stedelijk Museum Alkmaar met schilderijen van Edgar Fernhout. Foto: Roel Backaert

Verschillende stijlen

Natuurlijk zijn er ook verschillen, en die worden niet verdoezeld: het realisme en symbolisme van Jan Toorop, het expressionisme en de Nieuwe Zakelijkheid van Charley Toorop en de invloed daarvan op Edgar Fernhout. Kijk bijvoorbeeld eerst naar de overeenkomsten tussen het portret dat Fernhout in 1929 maakte met het zelfportret van zijn moeder uit dezelfde tijd: invloed en verwantschap qua stijl en thematiek, maar daarna ook naar de eigenheid van beide portretten. Zonder meer.
Het is met name dát en de stijlontwikkelingen die de drie kunstenaars doormaakten, die op deze fraaie, overzichtelijke tentoonstelling centraal staan, geplaatst in de context van hun tijd. De expositie houdt op met het late werk van Fernhout.

Bruggetje

Impressie tentoonstelling Edgar Fernhout – Licht in kleur in Museum Kranenburgh (Bergen). Foto: Aad Hoogendoorn.

Museum Kranenburgh gaat daar verder, maar eigenlijk zou je, alvorens de zalen op de begane grond met het late werk van Fernhout te bekijken, als bruggetje eerst een kijkje in het souterrain moeten nemen. Daar is de tentoonstelling Onder Vrienden – De Bergense school in kaart te zien. Hier hangt namelijk een prachtig portret van Charley Toorop door Matthieu Wiegman (1915): een zakelijke dame. Dat was zij ook, zakelijk en sturend.
Zou dat Rudi Fuchs, de samensteller van de expositie Licht in Kleur er mede toe hebben aangezet om in het begeleidende boekje te concluderen dat de zoon ‘pas na het overlijden van zijn moeder (…) zijn eigen stijl vond en koos voor abstractie, met de natuur rond Bergen als onuitputtelijke bron van inspiratie’? Een uitspraak die de nadruk legt op de verschillen en een psychologische duiding daaraan geeft.

Atmosferisch abstract

Impressie tentoonstelling Edgar Fernhout – Licht in kleur in Museum Kranenburgh (Bergen). Foto: Aad Hoogendoorn.

Je zou de keuze van Fuchs, bestaande uit schilderijen van Fernhout uit de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, kunnen scharen onder de overkoepelende term ‘atmosferisch abstract’.
De zaal op de begane grond begint met Zee uit 1959, dat Fernhout vier jaar na de dood van zijn moeder schilderde en dat duidelijk verwant is aan Jan Toorops De zee (1887) in Alkmaar.

Mooi zijn de doorkijkjes die worden geboden: van Fernhouts laatste schilderij naar dit eerste en van Lichte Nacht (1970) naar Nacht (1971).
Het zijn niet alleen atmosferische werken, maar ook heel voorstelbare en invoelbare schilderijen. Met name het werk van Fernhout dat na de Tweede Wereldoorlog ontstond, was immers expressiever dan zijn eerdere werk. Op Strenge vorst (1973) zie je het ijs, hoor je het kraken en voel je de kou er vanaf komen.
Zee en Strenge vorst – je zou het met wat fantasie een voortzetting met eigentijdse middelen kunnen noemen van de atmosferische effecten die zo kenmerkend zijn voor een Nederlandse schilder als Matthijs Maris. Dat komt misschien dichterbij dan een psychologische duiding zoals Fuchs die gaf. Hoe je het ook wendt of keert, je kunt Fernhout echter ook zien als een schilder in de Nederlandse traditie, met alle overeenkomsten van dien.

De drie generaties, Charley Toorop, Museum Boijmans van Beuningen, Maskerkop Jan Toorop, John Rädecker, Museum Boijmans van Beuningen. Foto: Roel Backaert

Het verhaal gaat verder

Een schilder die eveneens wolkenluchten en de rimpelingen van het water schildert, is Esther Tieleman (1976). Op de begane grond is een zaal met een serie schilderijen van haar ingericht. Op een tekstbord staat te lezen dat zij met de jaren steeds abstracter werk maakt. Is dit niet ‘gewoon’ een gangbare ontwikkeling? Zowel in haar werk als in dat van Fernhout en heel veel andere kunstenaars? Een doorgaande lijn dus in plaats van een breuk na de dood van zijn moeder. Een andere manier van ernaar kijken, maar op z’n minst even gerechtvaardigd. Alkmaar bewijst dat, zodat het antwoord op de vraag die daar wordt gesteld, eigenlijk luidt: ja, de overeenkomsten zijn, alle eigenheden natuurlijk in acht nemend, uiteindelijk groter dan de verschillen.

Boeken / Non-fictie

Bondig over Bruegel

recensie: Nils Büttner - Bruegel. De Schilder van Boeren en Heiligen

Pieter Bruegel de Oude wordt terecht één van de allergrootste schilders genoemd: De Boerenbruiloft, De Kinderspelen, De Ekster op de Galg … Het zijn maar enkele van zijn meesterwerken die tot het collectieve geheugen behoren. Bruegel. De Schilder van Boeren en Heiligen, van hoogleraar middeleeuwse en moderne kunstgeschiedenis Nils Büttner, is een fijne kennismaking, zij het voor een onbestemde doelgroep.

Wie zoals ondergetekende het genoegen had om de in alle opzichten unieke Bruegel-expositie in Wenen te zien, waar 30 van zijn 40 schilderijen en heel wat tekeningen te zien waren, kan er niet onderuit: de man was een genie. Als geen ander slaagde hij erin het leven van alledag te koppelen aan inzichten in de kleinmenselijkheid, of het vrome (vastende mensen) samen af te beelden met het scabreuze (schijtende mensen). Hij perfectioneerde landschapskunst en is tot op vandaag onovertroffen in het schilderen van winterse taferelen, die je als toeschouwer de koude doet voelen. Met Jagers in de Sneeuw als beroemdste voorbeeld.

Bruegel en Bosch

Bruegel wordt wel eens weggezet als epigoon van Jeroen Bosch, die hem net voorging en tijdens zijn leven al een legende was. En de auteur van Bruegel. De Schilder van Boeren en Heiligen geeft toe dat schilderijen als Dulle Griet en De Val van de Opstandige Engelen inderdaad rijkelijk putten uit de esthetiek van de meester uit ’s-Hertogenbosch – sommige van zijn tekeningen werden zelfs met ‘Bosch’ ondertekend om ze waardevoller te maken. Maar Bruegel was geen kopiist, hij doet veel meer met Bosch volgens het principe van de aemulatio: je bestaande esthetische verdiensten eigen maken en die vervolgens verbeteren.

Bruegel voor dummies?

Is Bruegel. De Schilder van Boeren en Heiligen, gelet op de bescheiden afmetingen en omvang (175 pagina’s), de ideale Bruegel for dummies? Nee, daarvoor gaat de auteur te vaak dieper in op specifieke werken om hun betekenis te duiden en – op een vaak erg technische manier – toe te lichten. Bovendien zijn de biografische details wat te gestoffeerd met namen van kunstverzamelaars en schilders die bij ‘dummies’ geen belletje zullen doen rinkelen.

Anderzijds is het geen aanwinst voor Bruegel-aficionada: daarvoor vertelt het boekje niets nieuws en levert het geen bijkomende inzichten. Daarmee valt het werk van Nils Büttner eigenlijk tussen twee stoelen: voor wie is Bruegel. De Schilder van Boeren en Heiligen eigenlijk bedoeld? Mijn gok: voor lezers zoals ik, die geïnteresseerd zijn in kunst(geschiedenis) en gefascineerd door Bruegel, maar er niet genoeg van afweten en dus van de inzichten van Büttner smullen. En het dus ook bijvoorbeeld jammer vinden dat bepaalde anekdotes – zoals het feit dat vrijende koppeltjes en erecties op Bruegels schilderijen werden gecensureerd om ze braver te maken – niet aan bod komen. Nog een klein minpuntje: de kleurkatern in het midden met tientallen van zijn schilderijen is weliswaar fraai vormgegeven, maar veel te klein om de werken adequaat te consumeren. Bruegel is een fijn boekje voor een kleine doelgroep, en meer moet dat soms niet zijn.

PS. Voor de liefhebbers: de auteur maakte gelijkaardige biografische werken over Rembrandt, Rubens en Bosch.

Lynn Chadwick in zijn werkplaats in Chalford, 1988, © 2018 Nico Koster/MAI
Kunst / Expo binnenland

TO BE OR NOT TO BE

recensie: Recensie: Giacometti-Chadwick, Facing Fear
Lynn Chadwick in zijn werkplaats in Chalford, 1988, © 2018 Nico Koster/MAI

In de eerste zaal hangen ze: een foto van Alberto Giacometti door Ernst Scheidegger en een foto van Lynn Chadwick door Nico Koster. Ze geven het kenmerkende verschil tussen beide kunstenaars aan. De in Italiaans Zwitserland geboren Giacometti (1901-1966) neemt wat afstand van een beeld dat hij aan het maken is, de ogen wat dicht. De Engelsman Chadwick (1914-2003) staat erbij als een lasser. Toch zijn er ook tal van overeenkomsten. Verschillen en overeenkomsten maken de grote expositie van hun werk in Museum de Fundatie in Zwolle tot een spannende ervaring.

Alberto Giacometti, © 2018 Stiftung Ernst Scheidegger-Archiv, Zurich c/o Pictoright Amsterdam

Alberto Giacometti, © 2018 Stiftung Ernst Scheidegger-Archiv, Zurich c/o Pictoright Amsterdam

Giacometti is bekend door zijn lange, magere, ‘lintfiguren’. Pas als je eromheen loopt – wat in Zwolle kan – zie je pas hoe dun, haast eendimensionaal de afgietsels van deze figuren zijn. Ze variëren van klein tot groot, maar allemaal met dezelfde, wat dichte ogen als hun maker. Chadwick is bij het grote publiek minder bekend. Zwolle heeft van hem een beeld en een tekening in de eigen collectie. Een beeld lijkt bij hem haast een assemblage. De overeenkomst zit erin, dat beide kunstenaars de gewelddadigheden en dreigingen onder ogen zagen die zo kenmerkend bleken voor de vorige eeuw. Allebei op een figuratieve manier, wat na de Tweede Wereldoorlog niet zo vanzelfsprekend (meer) was, al lijken sommige beelden van Giacometti zoals Bos (1950), nagenoeg abstract.

Giacometti

Alberto Giacometti, Homme qui marche I, 1960, brons, 183 x 26 x 95,5 cm, Collectie Fondation Marguerite et Aimé Maeght, Saint-Paul-de-Vence, Frankrijk foto: Claude Germain – Archives Fondation Maeght

Alberto Giacometti, Homme qui marche I, 1960, brons, 183 x 26 x 95,5 cm, Collectie Fondation Marguerite et Aimé Maeght, Saint-Paul-de-Vence, Frankrijk, foto: Claude Germain – Archives Fondation Maeght

Giacometti begon, zoals op de begane grond wordt getoond, te werken onder invloed van het kubisme en de volkskunst uit Afrika. Die invloed blijkt duidelijk uit respectievelijk De Lepelvrouw (1926) en Man en vrouw (1927). De eerste heeft de geometrie van het kubisme en de tweede lijkt op maskers uit Afrika. In deze tijd, midden jaren twintig, woonde de kunstenaar in Parijs. Hij volgde lessen bij de beeldhouwer en schilder Antoine Bourdelle. Zo’n tien jaar later besloot hij naar levende modellen te gaan werken. Hij vond zijn kenmerkende vorm: lopende mannen en stilstaande vrouwen. Er zijn prachtige, vroege voorbeelden van te zien, zoals Groep van drie mannen (1948), en als hoogtepunt de schitterende Lopende man uit 1960. Het zijn beelden die, net als Giacometti’s blik terwijl hij werkte, een zekere afstand scheppen.

Chadwick

Dat laatste geldt niet voor het werk van Chadwick. Sommige van zijn figuren, zeker die je ziet hoe hoger je in het museum komt, roepen zelfs een glimlach op, zoals het kostelijke Harde wind IV (1955). Het is een bronzen beeld, maar je blijft er de gelaste metalen onderdelen in terugzien uit ander werk, zoals Zittend paar en Leeuw II. Want beide kunstenaars maakten ook, dat mag niet worden vergeten, tal van beelden van beesten. Het verschil tussen beiden komt in een zaal zeer nadrukkelijk tot uiting: aan de ene kant staan de negen vrouwenbeelden die Giacometti in 1956 maakte voor de Biënnale in Venetië, bijna levensgroot. Daar letterlijk tegenover staan drie vrouwen die Chadwick maakte voor diezelfde Biënnale. De vrouwen van Giacometti staan er afstandelijk en stijf bij, die van Chadwick strekken hun armen uit en lijken hun zusters aan de overkant tot dansen aan te sporen: Kom, wees niet zo stijf.

Lynn Chadwick, Dance IV,1955, ijzer en gekleurd cement, 100 cm (h), collectie Museum de Fundatie, Zwolle en Heino/Wijhe, foto: Hans Westerink

Lynn Chadwick, Dance IV,1955, ijzer en gekleurd cement, 100 cm (h), collectie Museum de Fundatie, Zwolle en Heino/Wijhe, foto: Hans Westerink

Tekeningen

Er zijn ook tekeningen van beide kunstenaars te zien. Chadwick maakte ze achteraf, Giacometti als voorstudies. De tekeningen van Giacometti doen door het schetsmatige ervan aan die van Cézanne denken. Op de tekeningen van Chadwick worden soms dik aangezette vlakken afgewisseld door dunne lijnen, wat een prachtig beeld oplevert, zoals in Zonder titel (1962), een gewassen inkttekening.

Conclusie

De opzet van de expositie, inclusief de verrassing in het midden, stelt de persoonlijke stellingname op de voorgrond. Tegen het geweld en de dreigingen in het Europa van de vorige eeuw. Hieruit kan worden geconcludeerd, dat het de samenstellers duidelijk ging om de mens(figuren) zelf.
In de fraaie catalogus die de tentoonstelling begeleidt, citeert Michael Bird in een essay de kernachtige woorden van de Franse existentialistische filosoof en schrijver Jean-Paul Sartre. Deze schreef pal na de Tweede Wereldoorlog over Giacometti’s kunst: ‘We lijken tegenover de vleesloze martelaren van Buchenwald te staan. Maar een tel laten denken we er weer heel anders over: deze fijne en ranke wezens stijgen op naar de hemel. Het is ineens net alsof we op een groep hemelvaarders zijn gestuit’. ‘To be, or not to be, that’s the question’ zei Shakespeares Hamlet al.

Kunst / Expo binnenland

“Ik ben geen Hasselblad-mannetje”

recensie: Gerard Petrus Fieret - Mislukte foto's bestaan niet

Het Fotomuseum Den Haag presenteert de eerste terugblik op het werk van de Haagse fotograaf Gerard Petrus Fieret, die in 2009 overleed. Bij de meeste mensen is hij geen grote bekendheid, alleen misschien in Den Haag, waar hij als markante figuur vaak was te zien.

De tentoonstelling in het Fotomuseum is ruim opgezet – laat vele zwart-witfoto’s uit het oeuvre van Fieret zien – en beslaat een periode van tien jaar. Dat is het enige wat we weten, want verder wordt er bij de foto’s geen informatie gegeven. Je dwaalt tussen een wirwar van onderwerpen, soms ontroerend, soms onduidelijk en verwarrend. Sommige foto’s tonen scherpe vouwlijnen en het veelvuldig gebruik van Fieret’s copyrightstempel.

Gerard Fieret

Gerard Fieret, collectie gemeentemuseum Den Haag, fotopapier

Wie was Fieret?

Fieret werd in 1924 in Den Haag geboren als jongste van drie kinderen. Het gezin viel al snel uiteen en Fieret, die door zijn moeder als ‘onhandelbaar‘ werd bestempeld, bracht zijn jeugd veelal door in katholieke internaten. In de oorlog (1943) werd hij naar een aantal werkkampen in Duitsland gezonden. Na de oorlog keerde hij terug naar Den Haag waar hij de Academie voor Beeldende Kunsten en de Vrije Academie bezocht en hij zich vooral toelegde op het tekenen. Af en toe werkte hij ook als kunsthandelaar. In 1965 werd hij gegrepen door de fotografie en daar zou hij tien jaar lang vol passie mee bezig zijn. Fieret was een wispelturige persoonlijkheid en bemoeide zich op een vrijwel onwerkbare manier met de totstandkoming van tentoonstellingen en publicaties.

Onderwerpen

Fieret legde alles vast wat op zijn pad kwam: mensen, dieren, straattaferelen en zichzelf. Zijn favoriete onderwerp was de vrouw, en dan niet alleen modellen en danseressen, maar ook studenten, moeders en serveersters. Ook zoomde hij vaak in op alleen hun lichaamsdelen, zoals borsten, voeten of lange benen. Zijn stelling was: “Ik wil het allemaal hebben. Mislukte foto’s bestaan niet.”

Experiment

Als onderdeel van de tentoonstelling is de film Gerard Fieret, fotograaf (1971) van Jacques Meijer te zien. Daaruit blijkt duidelijk hoe hij experimenteerde met zichzelf, modellen en zijn techniek. En dat allemaal in zijn ‘kunstenaarsappartement’ ingericht als donkere kamer, zonder watervoorziening. Hij trok zich niets aan van fotografische conventies. Hij zag zichzelf ook niet als fotograaf maar als ‘fotograficus’. Een graficus heeft macht over de techniek en zet die naar zijn hand. Anders dan een ‘Hasselblad-mannetje’ (de gevestigde fotografenorde) die zijn onderwerp zo scherp en waarheidsgetrouw mogelijk wilde weergeven, fotografeerde Fieret juist met goedkope Praktica-spiegelreflexcamera’s.

Gerard Fieret

Gerard Petrus Fieret, Zonder titel, 1965-1975, Collectie Gemeentemuseum Den Haag © Estate G.P Fieret

Paranoia

Zijn werk, wars van alle regels en conventies, paste goed in de tijdgeest van de jaren 60 en 70, waarin men zich afzette tegen academische regels en naakt een symbool van vrijheid vertegenwoordigde. Naarmate zijn eigen paranoia toenam, beschuldigde hij collega’s van plagiaat of diefstal, als hij ook maar iets van zijn eigen stijl in het werk van die personen meende te herkennen. Hij bewaakte zijn copyright dan ook als een havik door zijn werk te overladen met handtekeningen en copyrightstempels. Ook gooide hij nooit iets weg, zelfs geen mislukte foto’s. Negatieven drukte hij zelden meerdere keren af, zodat je wel kunt zeggen dat elke foto van Fieret uniek is.

Vanaf 1975 werden zijn psychische problemen steeds duidelijker, met name zijn uitingen van achtervolgingswaanzin. Hij werd een excentriekeling die in Den Haag bekend stond als panfluitspeler en vanwege het voederen van duiven. Hij tekende nog, maar vooral op bierviltjes in cafés.

Als je houdt van ‘Hasselblad-mannetjes’, dan zal deze tentoonstelling je verbazen. De foto’s van Fieret zijn verre van ‘perfect’. Wat ze wel weergeven is de tijdgeest. De vele foto’s die hij in tien jaar tijd maakte, zou je kunnen zien als een bevlieging, een periode die even snel kwam als ging. Alleen al in het kader van deze ‘verloren’ tijd, zouden we hem zijn plaats moeten gunnen in de Nederlandse fotogeschiedenis. Al met al een verrassende tentoonstelling.

Kunst / Expo binnenland

Bijna echt

recensie: Hyperrealisme – 50 jaar schilderkunst

Een precieze weergave van de werkelijkheid, dat is wat de hyperrealisten voor ogen staat. Maar kan dat eigenlijk wel, het exact naschilderen van de werkelijkheid? En is dat dan nog realiteit te noemen? De Kunsthal toont mooie plaatjes maar komt niet met antwoorden.

Roberto Bernardi, Confini Segreti (2013), Courtesy of Bernarducci.Meisel.Gallery, New York

En dat hoeft ook niet. De bezoeker van de tentoonstelling Hyperrealisme – 50 jaar schilderkunst krijgt een veelzijdig overzicht van de stroming voorgeschoteld, door de jaren heen. De schilderijen – gegroepeerd in drie generaties sinds de jaren 70 – roepen voldoende vragen op om uitvoerig geanalyseerd te worden. Met een wat filosofische gedachtenstroom tot gevolg.

Plaatjes naschilderen

Hyperrealisme is in Amerika ontstaan als reactie op de alom aanwezige abstracte en conceptuele kunst. Het simpelweg reproduceren van een bestaande situatie, vanaf een gecomponeerde foto het beeld op het schildersdoek overbrengen, was het doel van de kunstenaars. De zuiverheid van hun bedoeling lag voor een deel in ambachtelijkheid, maar is ook zeker een uiting van artistieke visie geweest. Het lijkt erop dat de betekenis van het ‘plaatjes naschilderen’ vele malen groter is geworden sinds de moderne fotografie en vooral de fotobewerking een vlucht heeft genomen. Wat is echt en wat is onecht, dat zijn de vragen die in deze tentoonstelling continue door het hoofd spoken. Niet als een op te lossen puzzel, maar als confrontatie met een vaag besef van bestaande werkelijkheid.

Ralph Goings, America’s Favourite (1989), Collection of Susan P. and Louis K. Meisel, New York

Het stilleven America’s Favourite van Ralph Goings uit 1989 is een fotografisch geschilderd ensemble dat zo terug te vinden is op de plakkerige tafel van een willekeurige diner. De weergave is subliem, de lichtval en stofuitdrukking zijn op een virtuoze wijze op het doek overgebracht. Goings heeft maandenlang gewerkt om dit beeld, dat hij eerst zorgvuldig heeft gecomponeerd en gefotografeerd, te reproduceren tot een iconische afbeelding. De flinke uitvergroting – kenmerkend voor het hyperrealisme ­– maakt de kijkervaring nog intenser. Anders dan in de fotografie, waar alleen de cameralens en het oog van de fotograaf voor afstand zorgt, is hier de hand van de kunstenaar in alle details aanwezig. Hoezeer elke kwaststreek ook is weggepoetst in de ondergrond, hij blijft zichtbaar in de algehele verbeelding. Juist de poging om (in een flink tijdsbestek) een ogenblik van de werkelijkheid na te bootsen, bewijst op hetzelfde moment het falen ervan.

Abstracter dan Mondriaan

Het is de ‘stolling’ van een fractie van een seconde, uitgesmeerd over enkele maanden werk, vastgelegd om jaren later door ons gezien te worden. De realiteit is hier niet hyper, ze is zelfs geheel verdwenen: gek genoeg zijn deze beelden stuk voor stuk abstracter dan de meest onbegrijpelijke doeken van Mondriaan. Alle beslissingen die de kunstenaar genomen heeft, zijn gericht op het in vorm weergeven van een realiteitsbesef. Om daar vervolgens zelf in te verdwijnen. Dat komt veel dichter bij abstracte en conceptuele kunst dan de vroege hyperrealisten gewenst zouden hebben.

Robert Bechtle, Alameda Chrysler (1981), Courtesy of Louis K. Meisel Gallery, New York

In 1981 schilderde Robert Bechtle het gigantische doek Alameda Chrysler. Een indringend tafereel, bijna niet van echt te onderscheiden.­ De precieze uitvoering van de kleding van de dame, de glanzende huid van de auto, alles lijkt perfect. Toch is, nog los van de stolling in de tijd, de werkelijkheid ook hier op afstand gehouden. Vrijwel alle hyperrealisten hebben moeite met het plaatsen van hun onderwerp in een omgeving. Dat is de reden waarom de meeste schilderijen een geïsoleerd stilleven bevatten of een sterk uitvergroot detail van een voorstelling: de achtergrond is daarbij te verwaarlozen. De begrenzingen van de belangrijkste onderdelen in de opbouw van verschillende lagen verraden de menselijke hand. De kunstenaar focust zich voornamelijk op zijn hoofdonderwerp, terwijl de beschouwer altijd de verbinding met de omgeving op zijn netvlies heeft.

Hyperrealisme – 50 jaar schilderkunst is een tentoonstelling die opvallend veel losmaakt bij de doordenkende kijker. Natuurlijk is er de virtuositeit van de kunstenaars, maar veel indringender is het bewustzijn van onze eigen waarneming. Hoe tijd en ruimte een confronterende uitwerking hebben op de beoordeling van deze veelzeggende kunstwerken.

 

 

Kunst / Expo binnenland

KLEINE EXPOSITIE MET MEERWAARDE

recensie: Dick Ket – magisch tekenaar

Het Museum Arnhem bezit de grootste collectie werken van Dick Ket (1902-1940) in Nederland. Dat het museum mooie tentoonstellingen kan maken is ook bekend. In een kleine, maar fijne expositie wordt nu voor het eerst ingezoomd op de tekenkunst van de jong gestorven kunstenaar. Getoond worden tekeningen, voorstudies en brieven. Soms in combinatie met een schilderij.

Stijl

Wat gaandeweg de tentoonstelling duidelijk wordt, is de stilistische ontwikkeling die Ket in zijn werk heeft doorgemaakt. De donkerte van het water met de Twee snoeken (1924) ademt nog helemaal de sfeer van de negentiende eeuw, net als de Uitgebloeide zonnebloemen (1928-’29). Toch valt in het Interieur Eusebiuskerk te Arnhem uit dezelfde tijd (1926) al een kentering te bespeuren. Je proeft er niet de sfeer van een kerkinterieur van een Bosboom in, maar het licht valt op de horizontale, schetsmatig weergegeven banken, en het verticale van de preekstoel en de pilaren. Net als Ket deed op zijn tekening Haven van Hoorn: een horizontale kade met verticale masten. Op die manier kijkt hij stilistisch vooruit.

Dick Ket, Hynches-Schumacherstilleven, krijt op karton, 1937. Collectie Museum Arnhem. Marc Pluim

Dick Ket, Hynches-Schumacherstilleven, krijt op karton, 1937. Collectie Museum Arnhem. Marc Pluim

Tijdens zijn studietijd bij Kunstoefening in Arnhem experimenteerde hij verder. De invloed van het futurisme, expressionisme en art nouveau wordt zichtbaar. De thematiek van Twee steenbokken (1923) doet op het eerste gezicht denken aan de paarden van Marc, maar de snelheid die eruit spreekt en de sterke, voor Ket afwijkende lijnen wijzen eerder naar het futurisme.
Kunsthandel Van Lier, die in 1933 in Amsterdam de eerste solotentoonstelling met Kets werk organiseerde, plaatste hem in de context van het magisch realisme dat in die tijd opgang deed in de personen van Willink, Koch, Hynckes en Schumacher. Onder die noemer werd Ket bekend.
De eerste naoorlogse directeur van het Museum Arnhem legde zijn focus op het magisch realisme, waardoor niet alleen de omvangrijke Ket-collectie ontstond, maar waardoor deze ook in de context van het magisch- en neorealisme kan worden getoond.

Thematiek

Portret van Nel Schilt met zelfportret van de kunstenaar op de achtergrond, potlood, houtskool en bister op karton, 1934. Collectie Centraal Museum

Portret van Nel Schilt met zelfportret van de kunstenaar op de achtergrond, potlood, houtskool en bister op karton, 1934. Collectie Centraal Museum

Gaandeweg wordt ook zichtbaar dat de impact die een aangeboren hartafwijking op Kets leven en werk had toenam. Kon hij in zijn Hoornse tijd nog op pad met de tekenclub Ditubade, later ging dat meer. Hij ging over op het vastleggen van wat hij in zijn omgeving tegenkwam. Zo ontstonden zijn stillevens en (zelf)portretten.
Ontroerend zijn de twee vrouwenportretten die op de tentoonstelling staande op twee vitrines als het ware worden uitgelicht. Die van Nel Schilt (1934), zijn verloofde, en de schrijfster Agnes van Maas-van der Moer (1936). Zij toonden begrip voor wat hij in zijn kunst wilde zeggen. En ze vormden zijn contact met de buitenwereld. Overigens zou iets meer achtergrond bij deze vrouwen – immers een aandachtspunt van Museum Arnhem – best fijn zijn geweest en bijvoorbeeld de overeenkomsten tussen Van Maas’ schrijfstijl met de schilderstijl van Ket hebben kunnen aanstippen. Want die is er! Dat zou dan in een zaaltekst of een flyer hebben moeten gebeuren, want er is geen catalogus van deze kleine tentoonstelling.

Contact met de buitenwereld onderhield Ket ook door het schrijven van brieven. In de vitrines liggen enkele specimen, in een fraai handschrift geschreven. Vaak voorzien van leuke tekeningetjes, zoals we die ook uit Van Goghs brieven kennen. Naast deze brieven liggen er ook enkele reclamedrukwerkjes, boek- en bladmuziekomslagen, die een onbekende kant van Ket tonen.

Context

Dubbelportret van Dick Ket en zijn vader, zwart krijt en houtskool

Dubbelportret van Dick Ket en zijn vader, zwart krijt en houtskool op karton, 1938. Collectie Rijksmuseum

Fraai is de wijze waarop dit alles is opgehangen, neergelegd en neergezet. Niet alleen worden enkele tekeningen op één wand met een iets later gemaakt schilderij met dezelfde thematiek opgehangen, zoals de tekening Zeg het met bessen (ca. 1939) met het olieverfdoek Stilleven met bessen (1940) en het Dubbelportret met vader (ca. 1938) met Dubbelportret (1939-40) op doek, maar ook met enkele objecten die zijn geïnspireerd door het werk van Ket. Bij het bekende Zelfportret met groene fles (1927) staan bijvoorbeeld Bottles (2010-2014) van Klaas Kuiken, die in 2010 afstudeerde aan de ArtEZ Academie voor Beeldende Kunsten in Arnhem. Waarmee nog een ander aandachtspunt van het museum wordt aangestipt: hedendaagse vormgeving.

Zulke contexten, aanvullende memorabilia en glaskunst vormen de meerwaarde van deze kleine, fraaie expositie waarin aandacht wordt geschonken aan de tekenkunst van een schilder wiens werk je ten onrechte denkt te kennen.
Voor mensen die zelf ook eens willen proberen een zelfportret te tekenen, staat er in de laatste zaal een spiegel met een tekenblok erbij. Het levert, zo toont de achterkant van de scheidingswand richting restaurant, veel op. Dick Ket wordt zo indirect ook een beetje een inspirator voor niet alleen Kuiken, maar ook de bezoeker van deze tentoonstelling.