Polsslag van Julian Barnes
De verhalen in Polsslag van Julian Barnes spelen zich af tussen het explosieve moment dat twee mensen verliefd worden en de implosie van de dood. Hij wil de zintuiglijke ervaring onder woorden brengen: een haast paradoxaal streven dat hem bijzonder goed afgaat.
Het gaat in Polsslag natuurlijk om de hartenklop (die aanwezig is in de liefde en afwezig in de dood), maar de polsslag brengt het hele lichaam tot leven: tast, smaak, geur, zicht. Hoe beschrijf je, beredeneer je de betekenis van de zintuigen? Barnes doet dat door te laten zien wat er gebeurt als ze wegvallen: er zijn personages met gevoelloze vingers, acute blindheid, een weggevallen reukvermogen. Maar vooral gaat het om hoe die zintuigen je verbinden met anderen, in de liefde en de dood.
Show ánd tell
In 2011 ontving Barnes de David Cohen Prize for Literature, een tweejaarlijkse oeuvreprijs. Hij brak door bij het grote publiek in de jaren tachtig en behoort sindsdien tot de literaire top. Niet omdat hij op gemakkelijke wijze zijn lezers bedient, integendeel. Hij schrijft literatuur met een grote L, waarin de literatuur zelf ter discussie staat. De verhalen in Polsslag zijn wat ‘gewoner’ van aard en daarmee is dit een ideale bundel om met Barnes’ werk kennis te maken.
Het knappe is dat Barnes ondanks dit schrijven over schrijven nooit vervliegt in ijle luchten of onbegrijpelijk hermetisme. Hij onderneemt een persoonlijke queeste door de literatuur, op zoek naar begrip van wezenlijke thema’s (daar heb je de liefde en de dood weer). Hij zet zichzelf op het spel: een ernstig en tegelijk buitengewoon geestig spel. De mens wordt liefdevol voor gek gezet, hij neemt hem serieus in zijn onhebbelijkheden.
Neem Flauberts papegaai, een van Barnes’ bekendste romans. Een zoektocht naar de sporen van Flaubert in troosteloze uithoeken van Frankrijk levert niet alleen een spannend verhaal op, maar ook essayistische bespiegelingen over schrijven, liefde, seks. Het is verfrissend hoe Barnes het gebod om niet naar de schrijver achter de boeken te vragen naast zich neerlegt. Flaubert is niet een stapel boeken, maar een man van vlees en bloed. Ook het gebod show don’t tell kan Barnes gestolen worden. Voor hem werkt nu juist show ánd tell. Dat mag, want Barnes is geestig en wijs en soms hoor je liever hem dan zijn personages. Niet als zo’n ouderwetse en strontvervelende alwetende verteller, maar als mens en persoonlijkheid.
Coup de foudre
De stem van de schrijver hoor je bijvoorbeeld ook in het verhaal ‘Carcasonne’, een historische vertelling over Garibaldi en zijn geliefdes. Het begint gewoontjes: ‘In de zomer van 1839 blikt een man door een verrekijker en verkent het Braziliaanse kuststadje Laguna.’ De veroveraar Garibaldi ziet door zijn verrekijker een vrouw. Terstond gaat hij aan wal om met de woorden ‘Jij moet de mijne worden’ zich de getrouwde dame toe te eigenen. Een weinig opzienbarend, misschien zelfs ongeloofwaardig verhaal.
Dan volgt een uiteenzetting over dat moment waarop twee mensen elkaar zien en bam! de liefde toeslaat. Waar is 1839 gebleven? We horen Julian Barnes, schrijver, in de eenentwintigste eeuw. Hoe moet hij die zintuiglijke ervaring van begeerte in woorden vangen? De (Engelse) taal is ontoereikend. Hardop nadenkend – zoals in een essay – gaat hij verder. Het Franse coup de foudre doet wel recht aan de blikseminslag en donderklap. De Engelsen (en Nederlanders) hebben niet zo’n uitdrukking, zij
spreken van ‘een vonk die overspringt’ tussen twee mensen. Maar dat is een huiselijk en geen kosmisch beeld, alsof het stel praktisch moet zijn en een brandblusser bij de hand moet houden. We hebben het over ‘liefde op het eerste gezicht’, en dat komt inderdaad voor, zelfs in Engeland, maar die uitdrukking doet het allemaal een beetje te beleefd klinken. We zeggen dat hun blikken elkaar over een volle kamer heen ontmoetten. En dat klinkt opnieuw veel te gezellig.
Liefde is hypocrisie
Die Britse onderkoelde humor: daar is Barnes een meester in. Tegelijk weet hij waar de beperkingen liggen. De vier verhalen over ‘Phil en Joanna’ zijn een weergave van de gesprekken op een vriendschappelijk etentje. De discussie slingert heen en weer van Obama naar immigranten, klimaatverandering en steeds weer terug naar seks. Tot een van de vrienden vraagt waarom zij altijd maar over seks praten en nooit over liefde. Stilte. Het is makkelijker grapjes te maken over seks dan te praten over liefde. Liefde is hypocrisie, zover komen ze nog net.
Barnes durft wel voorbij de humor te gaan (na hem eerst meesterlijk te hebben ingezet) en iets te zeggen over liefde. Zoals in ‘Samenspanning’, waarin hij opnieuw het ogenblik van begeerte probeert te beschrijven, dat in het citaat hierboven nog grappig is maar nu van diepte en schoonheid wordt voorzien. Twee mensen smeden samen ‘een complot tot iets goeds’, vanuit een onderbuikgevoel. Pas daarna begint de verliefdheid die in feite erg rationeel is: elkaar leren kennen, onderzoeken of je bij elkaar past, vragen stellen, steeds op het gevaar af de verkeerde vraag te stellen.
De dood
Op rationele wijze een gevoel onderzoeken, dat is ook wat Julian Barnes deed in zijn essay in boekvorm Nothing to be frightened of. Daar ging het over angst voor de dood. Ook een onderbuikgevoel, dat je ’s nachts happend naar adem, met een verhoogde polsslag, wakker doet schrikken. Je kunt de dood via talloze manieren rationeel benaderen, maar de angst, het gevoel, blijft. De rationele benadering is misschien bruikbaar om van dag tot dag je leven door te komen, maar ‘what is useful to us generally conflicts with what is true’. De rede houdt je voor de gek.
Meestal loopt het verkeerd af met de stellen van Barnes. Misschien wel omdat ze het onderbuikgevoel kwijtraken en zich verliezen in de rationalisering. Ze houden zichzelf en elkaar voor de gek. Het titelverhaal, waarmee Polsslag besluit, is misschien wel het mooiste, juist omdat hierin een bejaard echtpaar figureert dat simpelweg van elkaar houdt. Als de man zijn reuk verliest, betreurt hij het meest dat hij zijn vrouw niet meer kan ruiken. Uiteindelijk verliezen ze elkaar toch, in de dood.
Hoe groter de kwestie, hoe minder er te zeggen valt. Niet te vóélen, maar te zeggen. Want er is alleen het feit zelf, en jouw gevoel aangaande dat feit. Verder niets. Mijn vader kon, geconfronteerd met zijn reukverlies, nog redenen bedenken waarom zo’n nadeel, indien vanuit het juiste perspectief bekeken, een voordeel zou kunnen worden. Maar mams ziekte viel in een categorie die daarboven uitsteeg, die boven de rationaliteit uitsteeg; het was iets ontzagwekkends, stil en stilmakend. Er was geen tegenargument.
Julian Barnes zegt het. En ik, ik voel het.
Julian Barnes (vert. Ronald Vlek) • Polsslag • Atlas 2011 • 253 bladzijden • 19,95 • ISBN 9789045018607