Boeken / Achtergrond
special: Bert Wagendorp

God in zijn eigen verhaal

.

Bij columnist en schrijver Bert Wagendorp viel drie jaar geleden een bericht op de digitale deurmat. Of hij een filmscenario wilde schrijven. Slechts twee eisen: Vier mannen en Ventoux. De film gaat wellicht volgend jaar in productie. De gelijknamige maar totaal verschillende roman Ventoux ligt echter al in de winkels. En met succes. Een gesprek met Bert Wagendorp in Utrecht.

Waarom per se Mont Ventoux?
Omdat die berg ergens voor staat. Het heeft natuurlijk de geschiedenis van wielrenner Tommy Simpson die daar dood neerviel. Dat maakt het voor veel renners tot een mythische plek. Er zijn er wel meer gevallen, maar híj viel dood op Ventoux. Dat maakt het extra sterk, extra navrant. Het heeft overigens niet alleen met de tour te maken, maar ook met de veel langere geschiedenis die bijvoorbeeld een Alphe d’Huez of een Col du Galibier niet hebben. Ventoux ligt in een soort cultureel centrum van Europa. De pausen zaten daar in Avignon. De liefdesroman komt er vandaan. De Italiaanse dichter en schrijver Francesco Petrarca, die ik in de inleiding opvoer, woonde er.

Volgens de overlevering was Petrarca de eerste die Ventoux beklom. Het was voor hem echt een spirituele reis. Ik snap dat wel. Ventoux steekt boven de vlakke, enigszins glooiende Provence uit. Van boven voelt het alsof je in de hemel bent en neerkijkt op aarde. Dat hebben die andere bergen niet, want die worden gewoon omringd door andere pieken. Toen we met het bericht over dit project naar buiten traden merkten we ook onmiddellijk dat het iets losmaakte, alle media berichtten erover. Dat komt door dat ene woord: Ventoux.

De protagonist fietst naar boven en begint te hallucineren. Kan dat?
Vanaf 1800 meter, jazeker. Dat kan gebeuren door de ijle lucht. Vooral bergbeklimmers weten dat goed, die gaan natuurlijk echt hoog. Het is een heel bekend verschijnsel. Ook dat je iemand ziet, een bekende of soms jezelf. Ik ken iemand die Ventoux met slecht weer besteeg en vlak onder de top, helemaal uitgeput, zulke ervaringen kreeg. Dat hakte er bij hem zo stevig in dat hij een psychose opliep en nog lang psychiatrische behandeling nodig had. Ik heb het zelf tijdens de tour ook meegekregen. We zaten op 2500 meter hoogte in een perszaal. Je voel je dan niet fijn en wordt overvallen door een gevoel van; wat gebeurt hier? We moeten weg! Die hallucinatiescènes zijn dus niet zomaar uit de duim gezogen. Dat realiteitsgehalte is toch de journalistieke kant van mij. Dit mag dan wel fictie zijn, het moet wel echt kunnen gebeuren.

Barts vrienden begaan misstappen in hun professionele carrière. Een metafoor voor dopinggebruik in de wielersport?
Heeft er echt helemaal niets mee te maken. Ventoux gaat niet over wielrennen noch gaat het over sport. Het is een verhaal over vriendschap met fietsen als decor. Dat doe ik ook, fietsen, maar met wielrennen heeft dat niets te maken. En ik zeg helemaal niks over doping. Ik ben daar helemaal klaar mee, al die goedkope morele oordelen, dat immense gezeik. Afijn, de misdadige achtergrond van Barts vrienden, Joost en André. Ik wilde vooral laten zien dat vriendschap boven morele oordelen staat.

Als André in de coke verzeild raakt en Joost op zijn wetenschappelijke fraude wordt gepakt zou Bart kunnen zeggen dat hij niets meer met hen te maken wil hebben. Toch doet hij dat niet, hij blijft gewoon loyaal. Er wordt hem gevraagd of hij het afkeurt, maar Bart antwoordt dat hij dat stadium al lang gepasseerd is. Ben ik zelf ook. Het oordelen en beoordelen van mensen op wat ze volgens de goegemeente wel of niet mogen doen. Je kan nooit weten wat er allemaal achter steekt. Ik denk dat er onder bankrovers heel sympathieke, fijne mensen zitten. De ware ratten zijn die brave types die nooit iets fout doen en constant oordelen over andere mensen.

Wat voor een rol speelt de tijd in Ventoux?
Ik groeide op in het Achterhoekse Groenlo, maar voor dit verhaal had ik meer ruimte nodig. Er moest een rivier zijn, zoals die aan Zutphen ligt, want net als de tijd stroomt die voorbij. Het water verandert voortdurend en oogt tegelijkertijd altijd hetzelfde. Als je een foto maakt kun je er later niet aan afzien of die op een maandag of een donderdag is gemaakt. Zo is het met de tijd ook een beetje. Als de jongens in het verhaal achttien zijn gaan ze op een bepaalde manier met elkaar om. En als ze elkaar dertig jaar later weer tegenkomen heeft de tijd weliswaar iets met ze gedaan, maar afgezien daarvan is alles bij het oude gebleven. Tijd is slechts een ordeningsprincipe, iets lineairs. In de omgang zijn ze nog steeds die jongens van toen; de grappen, de onderwerpen, de manier van praten. Dat vind ik zelf wel een van de mooie dingen uit dit verhaal.

Tim Krabbé’s De Renner komt meermaals voorbij en wordt de bijbel van wielrenners genoemd. Hoe heb jij dat boek ervaren?
Toen het verscheen was ik een- of tweeëntwintig en studeerde ik in Groningen. Opeens namen studenten een licentie om wedstrijden te kunnen fietsen. Ik niet hoor, daar rookte ik te veel voor. Maar dat boek tilde de sport op van, zeg maar het Brabantse boerenmilieu, naar de kringen van kunstenaars, schrijvers en studenten. Dat zo’n sport opeens hip werd was een soort cultuurschok. Dat een type als Krabbé, een paar boeken achter zijn naam en bekend van televisie, ging wielrennen was ongehoord! Ik fiets nu wel eens met hem, mooi is dat.

Krabbé is een componist, een groot en onderschat schrijver. Hier heeft hij niet de erkenning gekregen die hij verdient. Moet je eens lezen wat The New York Times of The Observer destijds schreven over De Renner. Ze prezen het de hemel in terwijl het hier door de literaire elite werd afgedaan als een sportboekje. Ik weet niet waar dat aan ligt. Misschien zien we hem te veel als een verteller. Neem Coetzee, hij vindt al jaren dat John Le Carré de Nobelprijs verdient. Die vinden wij maar een simpel thrillerschrijvertje van het soort dat je op een vakantie leest. Zo denken ze daar in Engeland niet over, daar is hij een novelist.

Hoe ziet voor jou het vak schrijven eruit?             
Deze roman heb ik verdeeld over drie zomers geschreven. Het is ook echt een zomerboek denk ik, een feelgoodverhaal. Al weken tevoren was ik ermee bezig als er weer periode van schrijven aankwam, en het daadwerkelijke schrijven heeft alles bij elkaar zo’n twee maanden geduurd. Ik schrijf gewoon aan een tafel op een laptop. Dat gaat het beste als ik niet in een huiselijke omgeving ben. Daar heb ik de neiging om even de afwas weg te zetten, die boekenplank opnieuw in te richten, toch dat rondje te gaan fietsen. Er zijn te veel uitvluchten en al die afleiding moet de deur uit. Daarom heb ik af en toe een hotelkamer gehuurd. Daar ging ik heen om te schrijven en níets anders. Die verplichting werkt goed. Schrijven is een discipline. Het is simpelweg opstaan, ontbijten en aan de slag. Want dat is het gewoon; werk. Het is geen kwestie van heilige inspiratie. Als je ergens twee weken zit en geen letter op papier hebt gekregen heb je niet genoeg je best gedaan. Nou ja, misschien als je een writersblock hebt, maar daar heb ik nooit last van gehad. Ik denk toch dat op dat punt de journalist in mij opstaat. Bij de krant kun je ook niet zeggen, sorry jongens, vandaag lukt het even niet. 

Elke dag schreef ik drieduizend woorden. Dat is veel. Hemingway deed er elke dag driehonderd, niet eens drieduizend. Dat deed hij elke ochtend, staand. Hij telde dan zijn woorden en ging vervolgens snel naar de haven. Dan ging hij lekker tonijn vissen op die boot in Cuba, mooi man. Driehonderd woorden per dag lijkt weinig, maar als je dat tien maanden lang volhoudt heb je een dikker boek dan Ventoux en nog zestig vrije dagen over ook, haha. Kijk, als je die discipline maar opbrengt. En geen gelul van vandaag begint het weekeinde. Nee, gewoon doorschrijven. Slechte dagen zijn nooit een excuus. Soms lijken die mindere dagen een verspilde tijd, maar als het er later allemaal uitkomt heb je kennelijk toch zitten denken. Het is ook een kwestie van in de juiste stemming komen om alles durven op te schrijven. Alle barrières moeten uit het hoofd verdwijnen. Desnoods gooi je wat je hebt geschreven later weer weg, maar je moet gewoon doortikken en niet al te veel corrigeren. Ik heb gewoon alle klei op een grote bult gegooid, net zolang totdat ik al mijn materiaal had.

In Ventoux zegt André: het gaat om kleine toevalligheden met grote gevolgen. Ben je bewust bezig met de betekenis van alle zaken in het verhaal?
Nou nee, daar heb ik helemaal niets mee. Ik heb nog nooit zo weinig gelezen als in de tijd waarin ik Nederlands studeerde, zo zwaar hebben ze me daar het lezen tegen gemaakt. De boeken die werden behandeld werden tot op het bot gefileerd. En als het niet klopte was het geen goed boek. Wat een flauwekul zeg! We leven nog naar het adagium van Hermans. Als er een mus van de dakgoot valt moet dat betekenis hebben. Maar dat soort dingen gebeurt nu eenmaal. Stel dat het nu voor onze neus gebeurt, heeft dat dan betekenis? Onzin. Het leven bestaat soms ook maar uit losse lijntjes en toevalligheden. Verhalen die rijker lijken te worden en dan weer ophouden. Zo gaat dat. 

Kwam er een moment waarop je niet meer wist hoe het verder moest?
Dat niet, maar het rare is wel dat je gevangen kan worden genomen door je eigen verhaal. Op een gegeven moment, toen ik al met het verhaal bezig was, had ik een nieuw plot verzonnen. Het probleem was dat ik iets had bedacht wat niet strookte met wat er al op papier stond. Ik dacht wat moet ik nu weer voor een rare truc verzinnen om mezelf hier uit te redden? Daar heb ik een hele dag over zitten tobben. Tot het opeens tot me doordrong; dit is míjn verhaal, in dit boek ben ik God, als ik het wil gooi ik het verhaal toch lekker om?

Tot slot een heel andere vraag: wat vind je van de Nederlandse literatuurcritici?
Ik hou gewoon van een goed verhaal. Tijdens mijn studie zat ik altijd Amerikanen, Italianen en Engelsen te lezen. Een Stephen King was hier kansloos geweest. Ordinaire vent, zouden we hebben gezegd. We hebben hier maar een klein kliekje recensenten dat bepaalt wat goed en slecht is. Die oordelen nog steeds volgens de oude literatuur­opvattingen. Het moet het liefst saai zijn. Cees Notenboom, dat willen we lezen, dat vinden we fantastisch. Het mag niet swingen en rock n’ rollen, zoals Buwalda’s Bonita Avenue, dat pruimen wij niet. Tommy Wieringa krijgt na Caesarion en Dit zijn de namen eindelijk erkenning, maar zijn leukste boek Joe Speedboot werd afgedaan als een jongensboekje. Bij De Groene Amsterdammer vinden ze dat Ventoux niet deugt. Dat is prima, maar hetzelfde zeggen ze van die Wieringa en Buwalda. Zeg nou zelf, die laatste heeft toch een wereldverhaal geschreven? Soms weet ik ook niet wat ze nou eigenlijk willen. Iets saais en poëtisch waarschijnlijk. Dat is wellicht ook de reden waarom Nederland nog nooit een Nobelprijs heeft gewonnen. We zitten simpelweg niet ruim in onze verhalenvertellers. Dat komt nu pas dankzij schrijvers als Grunberg. Dat zijn tenminste niet van die navelstaarders. Zij vertellen gewoon een goed verhaal. Zulke types zetten een toon waardoor jongere schrijvers snappen dat ook dat gewoon mag en kan; gewoon een mooi verhaal vertellen.