Het nut en nadeel van vertalingen
Leg een literaire tekst aan tien vertalers voor en je krijgt tien verschillende vertalingen. Iedere vertaling impliceert een interpretatie, omdat literaire teksten nu eenmaal geen ‘neutrale’ teksten zijn, zoals een informatiebrochure of een gebruiksaanwijzing. In dit vierde deel uit onze artikelenreeks over vertalingen kijken we opnieuw naar de verschillen tussen de onlangs verschenen Rimbaudvertalingen van Paul Claes en Hans van Pinxteren. In een eerder artikel keken we naar de vertaalpraktijk, de concrete verschillen tussen de vertalingen; in dit artikel richten we ons op de vertaalopvattingen die aan deze verschillen ten grondslag liggen.
Hans van Pinxteren heeft zijn vertaling van Rimbauds prozagedichten in Ik is een ander vergezeld laten gaan van een ‘Verantwoording van de vertaling’. Hierin, en in het stuk ‘Over het groeien in een vertaling’ (in het tijdschrift Filter), geeft hij ons een boeiend inkijkje in de wijze waarop hij te werk is gegaan bij het vertalen van Rimbaud. Van Pinxteren vertaalde in 1969 als student op verzoek een aantal prozagedichten uit Illuminations. Hij raakte zo gefascineerd door de teksten dat hij het werk in de jaren 1969 tot 1975 zo’n acht tot tien keer opnieuw vertaalde, steeds na lange tussenpozen en zonder terug te kijken naar het eerdere resultaat. Dit bood hem de mogelijkheid te groeien in de vertaling en zijn visie en vertaalwijze te laten uitkristalliseren.
Vertalen onder invloed
Van Pinxteren liet de teksten van Rimbaud in uiteenlopende stemmingen, onder het beluisteren van droevige of vrolijke muziek en zelfs stoned en met drank op, op zich inwerken. Dit om zo zuiver mogelijk af te stemmen op de frequentie “waarop Rimbaud zijn mysterieuze boodschappen uitzond”. Hij las het werk hardop om het ritme goed op zich in te laten werken. Daarna, “als het resoneerde”, “kladde”hij als in trance, in een keer zijn vertaling neer. In een later stadium, na de verschillende versies met elkaar te hebben vergeleken en tekstanalyses te hebben geraadpleegd, koos hij voor de beste vertaling.
Van Pinxteren is vooral gefascineerd door de vernieuwingsdrang van Rimbaud, zijn experiment met de taal. Dat is overigens ook de reden waarom hij zich heeft beperkt tot het vertalen van de prozagedichten; alleen hierin komt dit experiment naar zijn idee ten volle tot uiting, meer dan in de gedichten die in klassieke versvormen zijn geschreven. Hij heeft de twee beroemdste adagia van Rimbaud — se faire voyant en trouver une langue — als uitgangspunt genomen voor zijn vertaling. “Le poete doit se faire voyant,” zei Rimbaud, de dichter moet ziener worden. Hij moet een wereld achter de alledaagse, werkelijke wereld zichtbaar maken. Om dat te kunnen doen moet de dichter “trouver une langue,” een nieuwe taal vinden, want de gewone omgangstaal volstaat niet om uitdrukking te geven aan de wereld achter de alledaagse werkelijkheid.
Sinaasappellip
Bijzonder is dat Van Pinxteren Rimbauds poëtica heeft geïntegreerd in zijn vertaalaanpak. Hij heeft getracht als vertaler het gezichtspunt van de auteur terug te vinden, “zelf te zien wat hij zag nog voor hij er woorden voor vond.” Hij doet dat door taalexperimenten in het Nederlands te transponeren, door dezelfde toonhoogte te zoeken, stijlfiguren en klankeffecten toe te passen. Daarbij heeft hij er bewust voor gekozen dissonanten niet glad te strijken en, als Rimbaud er in zijn beeldgebruik zelf aanleiding toe geeft, beelden soms zelfs nog pregnanter en grilliger te maken, zodat ze nog meer ‘profiel’ krijgen. Zo vertaalde hij ‘la fille à lèvre d’orange‘ aanvankelijk als ‘oranjelippig meisje’ wat al vrij vreemd is — en vervolgens als een meisje met een ‘sinaasappellip’.
Hans van Pinxteren benadrukt de meerduidigheid van Rimbauds gedichten en is daarom ook blij met het bestaan van uiteenlopende vertalingen door verschillende vertalers. Naar zijn idee winnen ze aan kracht bij uiteenlopende vertolkingen. Zijn eigen benadering beschouwt hij dan ook niet als een definitieve versie. Paul Claes stelt zich in dat opzicht solistischer op. Terwijl Van Pinxteren het bestaan van verschillende Rimbaudvertalingen toejuicht en expliciet het belang van Paul Claes’ vertalingen onderstreept, laat Claes zelfs na de vertalingen van Van Pinxteren — die onmogelijk te negeren zijn — in zijn bibliografie te vermelden. Hij noemt alleen zijn eigen vertalingen, wat niet zo’n sympathieke indruk maakt.
Structuralisme
Paul Claes laat zich in zijn Rimbaudboek niet specifiek uit over zijn aanpak bij het vertalen van Rimbaud. Wel zet hij zijn visie op Rimbauds werk uitgebreid uiteen. Die is grotendeels verwant aan die van Van Pinxteren: ook Claes benadrukt dat Rimbaud zich wil afzetten tegen conventies. Rimbaud wil poëzie volgens hem niet gebruiken voor het uitdrukken van persoonlijke emoties, maar wil haar “bevrijden van haar oude vormen”.
Rimbaud als 16-jarige |
Vergeleken bij Van Pinxterens intuïtieve, zintuiglijke benadering van Rimbauds teksten is Paul Claes’ werkwijze eerder intellectualistisch te noemen. Een eerdere uitgave van de vertaalde Gedichten heeft hij rijkelijk van commentaren voorzien. In de nieuwe uitgave geeft hij een structuralistisch-psychoanalytisch-Freudiaans gekleurde duiding van het dichtwerk van Rimbaud. “Alles begint met een negatieve moederbinding”, zo zet hij in, en nog geen alinea verder constateert hij: “totaal verdrongen lijkt de afwezigheid van de vader”. Claes drijft deze interpretatie ver door: “Zelfs zijn evasiedrang is dubbelzinnig als we weten dat de Natuur voor hem een tweede moeder is.” Hij ziet zelfs het gebruiken van het stijlmiddel van de inversie (omkering van twee woorden) als een indicator voor de homoseksualiteit van Rimbaud, omdat het Franse woord inversion ook de betekenis ‘homoseksualiteit’ heeft.
In een interview in Filter spreekt Paul Claes over zijn fascinatie voor het Franse structuralisme dat “laat zien hoe teksten gestructureerd zijn en hoe ze functioneren in een maatschappij,” voor semiotiek (de leer van de tekensystemen) en intertekstualiteit (de manier waarop teksten naar elkaar verwijzen). Hij heeft naar eigen zeggen een uitgesproken voorkeur voor min of meer hermetische werken (Mallarmé, Joyce, Eliot). Hij zegt daarover: “Vertalen is voor mij in de eerste plaats een poging om die voor mezelf te verhelderen.”
Claes definieert het vertalen als het transcoderen van anderstalige werken. Hij is vooral gericht op het begrijpen van hermetische teksten en het vinden van sleutels tot de betekenis: “Vertalen is lezen met de loep”, zegt hij. Metaforen moeten “ontcijferd” worden, als raadsels die opgelost moeten worden. Als vertaler ziet hij het als zijn taak de verborgen lagen, boodschappen of verwijzingen naar andere teksten in Rimbauds gedichten in het Nederlands te handhaven: “Heel wat vertaalkeuzes zijn gestuurd door mijn commentaar.” Deze meer wetenschappelijke benadering leidt soms tot een rijkdom aan tekstuitleg en inventieve duidingen maar slaat af en toe wel wat door, zoals in bovengenoemd voorbeeld.
Sprong in het ongekende
Waar Paul Claes dus gericht lijkt op het ‘vangen’ van de diepere lagen, ziet Van Pinxteren Rimbauds prozagedichten eerder als de weerslag van momentopnames tijdens de “sprong in het ongekende“. Volgens hem wil Rimbaud de lezer zelf ontdekkingsreiziger laten worden en wil hij de verbeelding niet fixeren. Omdat Van Pinxteren van mening is dat Rimbaud woorden soms puur evocerend gebruikt, wil hij de teksten juist niet uitleggen; en ze dus ook niet vastleggen in een definitieve versie.
Rimbaud in 1872, getekend door Paul Verlaine. |
In deze analyse van de verschillen tussen deze meesterlijke vertalers is de overeenkomst —de hoge kwaliteit van hun vakmanschap — als een vanzelfsprekend feit beschouwd, maar zo gewoon is dat natuurlijk niet. Daarbij verdient de virtuositeit van Paul Claes in de vormvaste poëzie (de wijze waarop hij metrum, rijm en klank recht doet in zijn vertalingen) in het bijzonder vermeld te worden.
Het is fascinerend om te zien hoe deze twee vakkundige vertalers hun eigen weg gaan in de benadering van het werk van de poëtische revolutionair Rimbaud en ons feitelijk twee verschillende Rimbauds voorschotelen. Terwijl Claes in zijn zoektocht uit is op het methodisch ontcijferen van Rimbauds gedichten, heeft Van Pinxteren zich ingeleefd in Rimbauds eigen zoektocht. In uiterste consequentie zou je kunnen zeggen dat Claes in ‘zijn’ Rimbaud streeft naar verheldering, terwijl Van Pinxteren juist de duisterheid van Rimbaud intact wil laten.
Ook in deze serie: 1. Coetzee in het Nederlands | 2. Slechte ondertitels | 3. Tweemaal Rimbaud – Vertaalpraktijk | 5. Literair vertaler: hoe word je dat?