Walter Isaacson: veni, vidi, Vi(n)ci
Met reeds spraakmakende biografieën over Einstein, Benjamin Franklin en Steve Jobs op zijn cv, weten we het wel zeker: Water Isaacson heeft een zwak voor genieën. Logisch dus dat hij voor zijn laatste worp het vizier richtte op wat ontegensprekelijk het grootste genie aller tijden is geweest: Leonardo da Vinci. En wat een boek is het geworden!
Soms is een onderwerp zo dankbaar dat het wel moét resulteren in een goed boek. Zoals Leonardo da Vinci. Eén van de beroemdste mensen uit de geschiedenis en hét toonbeeld van de uomo universalis die in werkelijk alles uitblonk: schilderkunst, beeldhouwkunst, architectuur, wiskunde en wetenschap in het algemeen – al zouden velen hem, met zijn ontwerpen van onder meer helikopters, duikapparatuur en duikboten, eerder een futurist of zelfs fantast noemen. En hem verwijten dat hij met talloze zijwegen waarin hij niet echt was getalenteerd (zoals militaire strategieën, anatomie en cartografie) heel wat kostbare tijd verspilde.
Maar wie was de mens achter dat genie? Daar hebben we, ondanks de ruim zevenduizend pagina’s notities die hij achterliet, het raden naar. Isaacson doet een erg verdienstelijke poging en geeft ons boeiende inzichten in de werkwijze, esthetische opvattingen en detailwerking van Da Vinci, maar de mens zelf blijft een enigma. Dat hoeft echter niet meteen een probleem te zijn.
Homoseksueel en vegetarisch
Isaacson schildert met zijn woorden een aarzelende (hij deed 15 jaar over de Mona Lisa), ongrijpbare, ongeduldige, opstandige, arrogante, flamboyante man, die altijd diep in gedachten was verzonken en daarom heel verwarrend kon overkomen. Maar dat was volgens Isaacson omdat hij voortdurend verbanden legde tussen alle mogelijke disciplines. Hij dacht niet in afgebakende domeinen, maar wilde het geheel zien. Ook zijn overtuigende levenswijze – homoseksueel en strikt vegetarisch – maakte hem tot een kolossale persoonlijkheid. Over seks had hij trouwens merkwaardige ideeën: zo was hij ervan overtuigd dat de penis een eigen leven leidde en zich daarbij niets aantrok van de man in kwestie. Het verklaart volgens Isaascon waarom hij vrouwen zo zacht en teder afbeeldde: hij had er niets mee in het echte leven, dus kon hij ze in schilderijen onvoorstelbaar vroom en breekbaar tonen.
De bron van het genie vindt Isaacson in de notitieboeken van Da Vinci, waar hij een grenzeloze nieuwsgierigheid ontwaart – of zoals Isaacson het verwoordt: “het grootste verslag van nieuwsgierigheid ooit opgetekend”. Da Vinci spoort (zichzelf) aan om de tong van de specht te onderzoeken, de poot van de gans, de manier waarop mensen in Vlaanderen over ijs bewegen, enzovoort. Dit is een man die met ogen open naar de wereld keek.
Sexy non-fictie
En als je nu nog niet overtuigd bent van het feit dat biografieën niet saai moeten zijn: niet alleen Isaacsons (vrij kritiekloze) Jobs-biografie werd de inzet van een hevige strijd om de filmrechten – wat resulteerde in het vrij aardige Jobs – maar ook om Leonardo da Vinci werd meteen stevig gevochten. Met gefluister in de wandelgangen of Leonardo DiCaprio (vernoemd naar het genie) de hoofdrol zou spelen. Om maar te zeggen hoe sexy non-fictie kan zijn! Zeker als het boek in een dergelijke prachtige uitgave, met wonderlijke illustraties, op ons afkomt. Aanrader!