Overgave aan alleen maar ongeluk
Ook de zeventiende roman van Houellebecq mag zich verheugen in overwegend waarderende besprekingen. Dat kan lezers die een afkeer van de roemruchte schrijver hebben, ertoe verleiden zich toch aan het lezen te zetten. Zo’n lezer is recensent dezes.
Florent-Claude Labrouste neemt als hoofdpersoon van Serotonine zodanig veel ik-ruimte in beslag dat er verder alleen iets uitgebouwde bijfiguren passeren. Door karakter, depressie en levensinstelling verliest hij contacten meer dan hij opbouwt. Bladzijden lang brengt hij in zijn auto, op hotelkamers of in een of ander appartement in zijn eentje door. Zijn baan als landbouwingenieur heeft hij zo goed als opgegeven. De roman is dagboekachtig, maar wat hij al die dagen in zijn uppie uitvoert lijkt vooral voor de televisie hangen.
Stommiteiten
Hij heeft weinig op met de mensenwereld. Ook met zichzelf niet, zeker nadat hij in zijn ruim veertigjarige leven door stommiteiten zijn twee kansen op de gelukkigste liefde verspeeld heeft. In plaats van nieuwe kansen te zoeken spoort hij een handvol vroegere contacten op. Zeker met Camille hoopt hij ijdel op een nieuw begin, maar hij durft haar niet aan te spreken. Op plekken van het verleden, dat hem kapot heeft gemaakt en waarvan hij in flash-backs verslag doet, wordt hij onderuit gehaald ‘door een golf van afschuwelijk, overstelpend verdriet’ of ‘een golf van pure angst’. Soms probeert hij zich rekenschap te geven van zijn impasse. Ergens concludeert hij, als iemand met een oneindig eenvoudige natuur, dat hij de complexiteit van de wereld niet meer aankan.
Impotentie
Om minder last van zijn depressieve toestand te hebben schrijft zijn dokter pillen voor, met als nadeel impotentie, terwijl hij juist van seks een onverzadigbaar liefhebber is, in ieder geval wás – aan niet-amoureuze relaties had hij sowieso al nooit zo’n behoefte. Van alcohol is hij zo mogelijk een nog grotere genieter. De dokter diagnosticeert een stilstaande burn-out, ‘alsof u zichzelf van binnenuit opvreet.’
De blik op zijn onloochenbare lijden is die van Labrouste zelf, leed dat hij schijnbaar willens en wetens zo’n status quo verleent dat het verhaal weinig ontwikkeling kent. Dat veroorzaakt een monotonie die te verdragen is door de weliswaar vaardige, maar ook nogal improviserende schrijfstijl. Literaire opsmuk ontbreekt zo goed als, en zoiets als Céline is het al helemaal niet. Nogal wat lange beschrijvingen moeten voor lief worden genomen van elektrische radiatoren, etenswaren en popmuzikanten. De dialogen zijn obligaat en lusteloos. Terloops ontmaskert Labrouste een pedofiel en doet hem op de vlucht slaan, maar het is de vraag wat in de context de functie van zo’n voorval is. Dat versterkt de indruk dat de compositie van het geheel enigszins gemakzuchtig in elkaar steekt.
Hoe beklagenswaardig de mens Labrouste ook is, als romanfiguur hoort die daar met literaire middelen bovenuit te stijgen. Wat door moet gaan voor zijn engagement is te monothematisch om de roman te dragen, nog afgezien van de herhalingen.
Nihilisme
Al vrij in het begin van de roman positioneert Labrouste zich als iemand die de wereld ervaart als ‘een door mensen naar hun eigen gading gebouwde hel’: grote bevolkingsdichtheid, hogere woondozen, agressie op straat. Ondanks dat het hem materieel voor de wind gaat, kan hij daaraan niet ontsnappen: ‘ik bevond me nu in mijn eigen hel, die ik naar mijn eigen gading had gebouwd.’
Wat niet overtuigt en uiteindelijk doodslaat is het nihilisme dat levensplezier uitgesloten is door het met mensen aan te leggen. Dat maakt het verhaal tot het verslag van een chronische suïcide. Misschien is het verontrustend dat ook deze roman van Houellebecq veel aftrek vindt. Alsof met diens nihilisme breed wordt ingestemd, alsof velen zich in de strekking van het verhaal herkennen.