Gestoord goed of goed gestoord?
De debuutroman Het smelt van Lize Spit veroorzaakte in 2016 een wervelwind van lovende reacties en zette meteen uitgeverij Das Mag op de kaart. Nu is er een nieuwe dikke pil van de hand van de Vlaamse schrijfster: Ik ben er niet (2020). Ook in dit boek wemelt het van prachtige stilistische woordkeuzes, maar het verhaal zelf is ongekend oncomfortabel om te lezen.
De twee hoofdpersonages in het boek Ik ben er niet zijn soulmates. De Antwerpenaar Simon en de uit Brussel afkomstige Leo zijn al tien jaar een stel. Beiden verloren op jonge leeftijd hun moeder en hebben een moeizame relatie met hun vader. Het is het leed dat hen bij elkaar houdt. Het is als de hardnekkige secondelijm die hen zo aan elkaar laat kleven, dat de twee geliefden bijna functioneren als één persoon. Ze houden er beiden nogal – op z´n zachtst gezegd – vreemde trekjes op na. Zo beschrijft Leo haast gelukzalig alle intieme momenten met haar vriend, die laat inzien dat ze altijd in hun ´eigen cocon´ hebben geleefd: ¨Ik mocht de korstjes van zijn schrammen lospeuteren als ik dacht dat ze genezen waren¨.
Als dit nog niet onplezierig overkomt, dan zou het volgende fragment toch wel minstens vraagtekens oproepen: ¨Hij [Simon] had veel buikhaar, en altijd stofpluisjes in zijn navel in de kleur van zijn t-shirt, die hij de hele dag voor mij opspaarde, omdat hij wist dat ik die er graag uit pulkte¨. Dat Leo, na deze ´pluisgolf´, de opgespaarde pluisjes gebruikt om een knuffelbeertje mee op te vullen, is simpelweg ´to much information´ (TMI). En dat is wat dit boek zo kenmerkt: het is één grote brei aan ´TMI´. Misschien is dat ook Spits doel en tonen al die eigenaardige gekkigheden van het tweetal aan dat ze écht anders zijn dan ieder koppel dat je kent.
Ongewilde flaporen
Al die gekke handelingen – zoals het tellen van alle ´snottepieten´ na een dagje verbouwen – vallen in het niet bij de gestoorde acties die Simon zal uitvreten. Op een dag komt Simon thuis met een tattoo achter zijn oor. Dit is een verwijzing naar het pestverleden van Simon, die zijn oren liet corrigeren nadat hij jarenlang werd gepest vanwege zijn flaporen. En dan lijkt er iets in hem te breken. Simon zegt zijn baan op als grafisch ontwerper bij Think Out Loud, raakt compleet geobsedeerd door zijn ex-collega Coen in wie hij een pestkop uit het verleden herkent en begint zijn eigen tattoobedrijf: Simon Sproud (een vertaling van zijn achternaam ´Spruyt´).
Nog voor de website van zijn eigen bedrijf goed en wel is gelanceerd, arriveren grote pakketten bij hun appartement: Simon laat visitekaartjes drukken en merchandise in groten getale maken. In eerste instantie laat Leo hem begaan: Simon maakt een ´proeftattoo´ voor haar én als Simon de slaapkamer verbouwt tot kantoor, houdt Leo haar lippen stijf op elkaar. Maar dan begint Simon paranoïde te worden. Het witte busje van de werklui in de straat: zit daar niet heel toevallig Coen in, die hem afluistert en zijn bedrijf wil ondermijnen? En speelt hij niet onder één hoedje met zijn vriendin Lotte, de collega van Leo bij de winkel in zwangerschapskleding, Boek&Buik geheten, om hem te gronde te richten?
De realiteit uit het oog
Spit snijdt met dit thema iets zeer pijnlijks aan: de leefwereld van iemand met een bipolaire stoornis en de impact van deze ziekte op omringende familieleden en vrienden. Simon wordt steeds onhandelbaarder en verliest de controle op de werkelijkheid. Hoewel Leo diep vanbinnen weet dat het gedrag van Simon niet goed te praten is, weerhoudt de liefde haar om écht actie te ondernemen. Als ze hem na een werkdag thuis in zo´n slechte staat vindt, brengt ze hem onder in een psychiatrische kliniek. Spit laat zien hoezeer de omgeving lijdt als iemand een bipolaire stoornis heeft. Hoe moeilijk het is om de zorg te dragen voor de ander, als je zelf ook stuurloos door het leven gaat. Hoe moeilijk het is om zelf verder te leven, als je zo afhankelijk bent geworden van iemand anders. Enerzijds leef je als lezer met Leo mee en anderzijds denk je: waarom verlaat je hem niet? Leo pikt zóveel van Simon, dat je je gaat irriteren en waardoor je je gaat afvragen: wat is de prijs die we voor de liefde betalen?
Het verhaal is ongemakkelijk, een vervelend gevoel bijt zich in je vast en gaat niet weg voor je de verlossende laatste bladzijde hebt omgeslagen. Een opgelaten gevoel en compassie wisselen elkaar in hoog tempo af. Dat is de verdienste van Spit: ze zet de meest onsmakelijke details op papier, details die maken dat je haast niet verder kúnt lezen. En toch is dat wat je doet, omdat ze toewerkt naar een spannend plot.
Voor iedereen die onbekend is met deze ziekte, is het een griezelige kennismaking met een van de meest ondraaglijke psychische ziektes die er zijn. Het opent de ogen voor mensen voor wie we geen oog willen hebben. In die zin is het boek zeker ´vernieuwend´. Al moet gezegd worden dat het niet zo verwonderlijk is dat Spit wéér een te grote dosis woorden nodig had om haar verhaal op papier te zetten. Niet alleen Het smelt was haast zo dik als de Bijbel, ook dit werkje barst van de zinnen. Feit blijft dat Spit met veel omwegen duidelijk maakt wat ze wil zeggen. Dat doet ze door zinnen te formuleren die zwanger zijn van de metaforische vergelijkingen, zoals die op de achterflap prijkt: ¨Wij waren de twee scheefgezakte pilaren, die zodra je ze tegen elkaar aan deed leunen, steviger zouden staan dan één ongeschonden, op zichzelf staande pilaar ooit kon¨.
Storend? Nee. Het laat juist zien dat Spit een woordkunstenaar is. Haar plezier in het zoeken naar de perfecte woordcombinaties, is duidelijk te zien. Het is een genot om de sterk gestileerde zinnen talloze pagina´s achter elkaar te lezen. Ja, véél woorden zijn het wél, maar als die woorden een hoger doel dienen, dan is er geen woord te veel….