Te korte aanklacht tegen dictatoriale waanzinnigen

Landen met een totalitair regime, zoals het Roemenië van voorheen en het Noord-Korea van nu, worden satirisch belicht in Land of the Blind (2006), het debuut van Robert Edwards.
De hele film is één grote aanklacht tegen alle dictaturenstaten en grootheidswaanzinnigen die ze besturen. Van Pinochet tot Mobutu en van Ceausescu tot de Noord-Koreaanse filantroop Kim Jong Il. Van elk van hen heeft Robert Edwards (die zelf het script schreef) iets verwerkt in een van zijn belangrijkste personages in de film: de president van een fictief land. Hij houdt zijn land (lijkend op de VS) in een ijzeren greep en maakt elke vorm van oppositie ongedaan.
~
Uit de bocht
De film is dan pas op de helft en moet eigenlijk nog beginnen. De toon is in ieder geval gezet en die is prettig: luchtig en met een dikke knipoog. Daarna schiet de film echter uit de bocht: Thorne komt aan de macht en denkt met zijn progressieve en revolutionaire houding de mensen voor zich te winnen. Dit heeft het tegenovergestelde effect. Zijn personage neemt houdingen aan van Pol Pot en Castro.
“What’s better then a big juicy steak?” vraagt Thorne een paar keer om zich heen. Elke keer geeft hij zelf het dubbelzinnige antwoord: “Nothing!”. Dit wordt de lijfspreuk om ‘zijn’ mensen te indoctrineren. Zodra hij dus aan de geur van macht geroken heeft, bewandelt hij hetzelfde pad als zijn voorganger. Tegenstanders worden om zeep geholpen of verbannen. Zelfs de eerder genoemde hoge officier moet wijken, omdat hij Thorne er terecht op gewezen heeft dat hij eigenlijk in niets verschilt met de president die hij heeft afgezet vanwege alleenheerschappij.
~
Goede hoofdrollen
Land of the Blind is daardoor een erg kortgehouden film en wil duidelijk teveel (van dik hout in korte tijd planken zagen). Dat is jammer voor een film die verder zijn doel wel treft. De hoofdrollen zijn hilarisch: vooral Tom Hollander als de president en Lara Flynn Boyle als zijn vrouw zijn heerlijk over-the-top. Het mag gezegd worden dat ze in het eerste deel van de film de echte grote sterren (Sutherland en Fiennes) van het doek spelen. Fiennes en Sutherland herpakken zich in het tweede deel en weten de film toch nog enigszins geslaagd af te leveren aan het publiek. Edwards had alleen wel wat meer tijd moeten vrijmaken om zijn verhaal te verbeelden.