Literaire archeologie
.
Een stenen moeder bestaat uit een thematische opgewekte stroom van herinneringen. Het boek bestaat uit drie delen. Het eerste gedeelte bestaat uit brieven aan bekenden en minder bekenden. In het tweede gedeelte wordt het jaar 2001 beschreven aan de hand van twaalf maanden. Het zijn echter niet zozeer de maanden van dat jaar die belangrijk zijn, maar januari tot december op zich. Gruwez geeft karakteristieken, die soms herkenbaar en vaak ook komisch zijn. Deze manier van bespreken past ook in zijn opvatting dat er geen jaren zijn die voorbijgaan, maar maanden die telkens terugkeren. Het laatste gedeelte is het meest chronologisch. Gruwez neemt een aantal jaren waarvan hij een bijzondere gebeurtenis beschrijft. Net als in de andere delen barst het stuk van mooie zinnen en interessante gedachtenkronkels en is er ook humor en zelfspot.
Basale idealen
Voor een boek dat zo fragmentarisch is opgebouwd en eigenlijk geen slot zou horen te hebben, valt de laatste bladzijde een beetje tegen. Gruwez bevindt zich met twee collega’s op het landgoed waar Marguerite Yourcenar is opgegroeid. Van werken komt weinig en de auteurs hebben het vooral erg gezellig met elkaar. Op een bepaalde manier is het alsof het leven hier voor het eerst is en weer opnieuw begint. Gruwez spreekt de wens uit een huis te hebben dat het zijne wil zijn. En in dit huis is dat het geval. Het boek eindigt met de woorden: ‘En het is precies alsof wij van ver zijn gekomen en lang hebben gezocht, maar nu eindelijk, eindelijk thuis zijn.’ De zin is een cliché, thuiskomen na een lange reis. Is dit voor Gruwez thuiskomen in zijn herinnering? Herinneren is geen proces dat afgesloten wordt, het blijft voortduren. Deze gedachte haalt een deel van de glans weg, maar is misschien ook de overtuiging dat er een aantal basale idealen bestaan, waaronder het vinden van een plek om te blijven.
Zelfspot
Behalve in het laatste hoofdstuk schurkt Gruwez vaker tegen het sentimentele en clichématige aan. Het bijzondere is dat je er tijdens het lezen niet zo vaak bewust van bent, maar bij herlezing des te meer. De cadans van het boek maakt dat die minder mooie formuleringen niet zo opvallen. En hoewel er veel aandacht is voor de ziekte van zijn vrouw Totje en hun liefde heeft Gruwez ook de nodige zelfspot, die je doet gniffelen tijdens het lezen.
Reizen is vergeten
Gruwez schrijft dat reizen niet leren is, maar vergeten. Terwijl hij schrijft om te herinneren, vergeet de lezer. De herinneringen die vaak wel in een grotere context worden geplaatst, zijn zeer individueel. Het zijn de herinneringen van de schrijver waar je in ronddwaalt. Je herinnert zelf niet, er is geen plaats voor reflectie. Integendeel: je wordt bewogen door bijzondere formuleringen, gedachten, algemene waarheden soms, die aanzetten tot denken. Het gaat niet om wat Gruwez precies heeft meegemaakt, maar om de bijzondere manier van literaire archeologie.