Boeken / Fictie

Wat een willekeur

recensie: Jan Lauwereyns - De willekeur

.

De bundel opent sterk met de eerste afdeling, ‘Tohoku’ genaamd, naar de aardbeving van Tohoku in 2011. Die leidde tot golven van hoger dan 40 meter en als gevolg daarvan tot de tsunami die bij velen nog op hun netvlies is geëtst. 

Lief patiëntje

Het gedicht ‘In C’ (wellicht een beetje een flauwe titel), het enige gedicht in ‘Tohoku’, gaat over hoe een tsunami aan land komt. Het is het water dat vertelt:

Ik kwam aan wal ik dacht
het hele dorp gaat zwemmen

ik zag een patiëntje met alzheimer
drijven op haar bed haar ogen

wijdopen ze dreef met mij mee
zij dacht ik klopte ik wat voorspeld

zij dacht inderdaad de zee op straat
huizen dansen wagens wiegen

honderd jaar geleden en opnieuw
tot en met de derde verdieping

of hoger ja wat dubbel dit water
ja grote nieuwe watermuur

ik kwam aan wal ik gleed ik viel
op droge grond ik val je ogen dicht

lief patiëntje het hele dorp
gaat slapen slaap zoetje zacht.

Op de punt aan het einde van het gedicht na, ontbreken de leestekens. Lauwereyns heeft de vorm goed gekozen: de woordenstroom heeft geen dammen om hem in te perken, ongecontroleerd komt hij op het lezersoog aan.

Grimmiger


In het openingsgedicht klinkt het grondthema van de bundel door: willekeur – de dichter heeft de titel welbewust gekozen. Dit thema maakt de bundel grimmiger dan Lauwereyns’ eerdere werk. Het uit zich door de bundel heen in diverse contexten. De willekeur toont zich onverschillig ten opzichte van de slachtoffers van oorlog en terreur of is aanwezig wanneer de dichter over de ganzen schrijft die in de motoren kwamen van het vliegtuig dat in 2009 op de rivier de Hudson een crashlanding maakte.

Net als bij het vroegere werk van de in Japan wonende dichter is De willekeur divers wat betreft zijn uiteenlopende vrije versvormen. Zo vinden we naast ranke versjes á la Jan Arends prozagedichten. In die laatste vorm toont Lauwereyns zich door de verweving van prozaïsche en essayistische elementen verwant aan Borges, die graag genres in elkaar weefde. Je komt in De willekeur overigens nog wel meer verwantschappen met of verwijzingen naar andere auteurs tegen: Baudelaire, Gorter en Herta Müller. Ook is een deel van de oud-Nederlandse zin ‘Hebban olla vogala nestas hagunnan (…)’ in hedendaags Nederlands in een van de gedichten terechtgekomen.

Wankel


De bundel staat helaas minder stevig op zijn benen dan de bekroonde bundel Hemelsblauw (2011). Lauwereyns ontsnapt in een aantal gedichten niet aan rijmdwang. Dat is opmerkelijk, want de dichter bekommert zich doorgaans niet om eindrijm en zijn poëzie heeft dat evenmin nodig. Maar nu dicht hij in ‘Mountainbikelyriek’:

Ik twijfelde en dacht
dit wordt niets
het wordt nacht
dus ik fiets

liever door
dacht ik en hard
en hoor
mijn hart
(…)

Te betreuren zijn daarnaast de clichés die een VSB Poëzieprijswinnaar wezensvreemd zouden moeten zijn. ‘John Wilmot beet in de hand die hem voedde’, is bijvoorbeeld zo’n (fantasieloze vertaling van een Engelse) gemeenplaats.

In Lauwereyns’ prozagedichten is dit keer ook een vrij algemeen taalgebruik geslopen:

proefpersonen kregen foto’s te zien, af en toe een grote spin op iemands gezicht, een open wond met maden erin; mensen die gemakkelijk schrokken, meer zweetten, sneller ademden, stemden voor ‘sociaal beschermende praktijken’, vonden wapens oké, hielden vreemdelingen liever buiten.

Zelfs wanneer je dit fragment in zijn context beziet, voel je je oogleden uit pure verveling neerzakken. Wankelheden als deze maken de bundel onevenwichtig. Er had nog wel wat strenger naar De willekeur gekeken mogen worden.