Theater / Voorstelling

Zwembad met hangjongeren

recensie: ro theater en KVS - Meiskes en Jongens

Twee wulpse jonge meiden en de hele boel slaat op tilt! Op het landgoed Schoonhout is het heerlijk toeven. Een zwembad, een Griekse huishoudster, eten en drinken te over. Alleen met de innerlijke mens wil het nog niet zo lukken. Kousenfabrikant Philip zit in een midlifecrisis, zijn vrouw Tilly heeft de koffers al gepakt en hun twee zonen zijn, ieder op hun eigen wijze, onhandelbaar. En zoals het meestal gaat met indringers: ze zetten de boel scherp, op zijn minst.

Alize Zandwijk, artistiek leider van het Ro Theater en Arne Sierens, toneelschrijver en theatermaker, koesterden al heel lang het plan om samen een voorstelling te maken, hetgeen Meiskes en jongens is geworden. Deze voorstelling uit seizoen 2004-2005 wordt nu hernomen. Sierens en Zandwijk blijken, zoals veel kunstenaars, zeer gefascineerd door het begrip ‘familie’. De onderhuidse spanning tussen de afzonderlijke familieleden en de manier waarop ze dan toch als één naar buiten willen treden, blijft een beproefd recept.

Indringers

~


En hoe breek je die muur die familieleden optrekken open? Door twee zeer sensuele indringers, Tania en Lieske, op te voeren. Zij zijn de aanmaakblokjes van de onderkoelde barbecue. In de voorstelling is het vooral Lieske die met haar (zelf)destructief gedrag de onderling bekoelde relaties laat ‘opbloeien’. Zij laat de familieleden meer met elkaar communiceren dan ze ooit hebben gedaan. Ze voelen weer wat ze belangrijk vinden in het leven. Maar wat de kracht van de voorstelling had kunnen zijn, namelijk het verder uitdiepen van die verstoorde onderlinge familierelaties is, helaas, tegelijkertijd ook haar zwakte. Het explosieve karakter van de komst van de indringers zwakt, naarmate de voorstelling vordert, af en brengt niet het verwachte ontwrichtende effect teweeg. Dat is jammer.

Bouquetreeks

Je hoeft je echter niet te vervelen. Er staat een grote dosis humor tegenover. Geholpen door een prachtig decor waarop achter een hoge haag een zwembad ligt, weten de acteurs vaak de lachers op hun hand te krijgen. De hele groep is goed op elkaar ingespeeld. Waarschijnlijk is dit het product van de manier waarop de voorstelling tot stand is gekomen. Arne Sierens leverde de basistekst aan en het gehele ensemble, inclusief de vormgevers en de technici, gaf vervolgens body aan de tekst. Hierdoor heeft de groep alle ruimte om een mooie mix van rauw-realistisch theater met een vleugje Bouquetreeks op de bühne te brengen. Rogier Philipoom, die ook eerder dit seizoen zo overtuigend Richard III vertolkte, speelt Gregory, de onhandelbare zoon. Hij weet met zijn spel de juiste balans tussen humor en ernst te vinden. Dat geldt eveneens voor Koen de Graeve, die Betrand – de vriend van de zonen – speelt. In deze rol kan hij al zijn komisch talent uitbuiten. Esther Scheldwacht is Tania en zij zorgt voor het vleugje Bouquet. Haar theatrale wulpsheid is een genot om naar te kijken.

En zo is het met de hele voorstelling. Het is een groot plezier om naar de humor en het spel van de acteurs te kijken, maar de voorstelling wil maar niet beklijven. De hunkering van de personages naar verandering, naar toenadering, wordt te licht aangestipt om het stuk een wrang karakter te geven. Maar gelachen heb je in ieder geval wel.

Meiskes en jongens van het Ro Theater en KVS is helaas uitgespeeld.

Kunst / Expo binnenland

Ik bron wat ik je brom

recensie: The Fall of Frances Stark

.

De productie en presentatie van kunst zijn altijd onderhevig geweest aan evaluaties, herinterpretaties en herdefiniëringen, uitmondend in vernieuwende presentatievormen. Frances Stark (Los Angeles, 1967) combineert het maken van beeldende kunst met een schrijvend bestaan. Vier jaar geleden publiceerde ze een ferm boekwerk, Frances Stark: Collected Writing 1993-2003, uitgegeven door Book Works. In haar scheppende rol gaat de kunstenares een relatie aan met het publiek, een relatie die een onverwacht vervreemdend effect heeft.

Op 12 mei startte een overzichtstentoonstelling van het beeldend werk van Stark in het Van Abbemuseum. De expositie hangt sterk samen met een uitgave van een overzicht van haar werk, Frances Stark: Collected Work, dat gelijktijdig tot stand kwam en is uitgegeven door het Van Abbemuseum. Om deze expositie als geheel en de werken afzonderlijk te beoordelen, is niet alleen deze uitgave handzaam, maar zijn ook de eerdere geschreven werken van Stark verhelderend.

Frances Stark, Cover publication Collected Works, 2007
Frances Stark, Cover publication
Collected Works, 2007

The Achitect and The Housewife

In haar essay The Achitect and The Housewife bijvoorbeeld, geeft Stark een verfrissende, want down to earth, benadering van de artistieke productie. Ze stelt hierin dat de site-specific benadering van het productieproces, het produceren in relatie tot een bepaalde plaats, zoals Daniel Buren dit inzette, definitief doorgang heeft gevonden. Stark gaat uit van eigen haar huis dat eveneens fungeert als atelier. Naast haar schrijvend bestaan is ook het productieproces van haar beeldend werk sterk door deze locatie geïnspireerd. Deze insteek komt daarmee wat huiselijk, en daarmee wellicht vrouwelijk over. Gelukkig vind ze dat zelf ook: Ah, feminism, that damned anachronism, stelt ze. Geen over the top girl power dus. Wel poneert ze dat het vooral mannen zijn die vanuit ateliers of in harde, site-specific situaties werken. Deze positie noemt ze de positie van de architect. De architect lost problemen op die betrekking hebben op de fysiek van een omgeving of van menselijke behoeften (en is zo te lezen als geëngageerde kunst). Vanuit haar huis definiëert Stark zich als housewife, als persoon die bezig is met gestructureerd beheer van haar huis en daarmee van haar artistieke praktijk. Decoreren, voorbereiden, wassen, dingen opruimen en weer ter hand nemen:

[…] the house not being a site of accumulating production but a site of a series of simultaneous productions which bear no evidence of productivity.

Het huis, de locatie van de housewife, benadert ze als interieur in tegenstelling tot de exterieure locatie van de architect. Eigenlijk, zo vindt ze, zijn ook literaire en filosofische activiteiten interieuraangelegenheden. Zo vindt de literaire productie plaats in het hoofd. Ray Monk, de biograaf van Ludwig Wittegenstein, citeert Wittegenstein als hij filosofie aanmerkt als tidying up a room. Deze bron inspireert Stark. Filosofie doet aan conceptuele analyse, brengt structuur aan in de werkelijkheid en daarmee is bovenstaande uitspraak, tidying up a room, interessant. Stark maakt hier geïnspireerd gebruik van. Ze gebruikt intertekstualiteit, verwijzingen naar eerdere teksten, als middel in haar kunstpraktijk. Stark ruimt haar kamer op en gebruikt intertekstualiteit als stoffer en blik, om kaf van koren te scheiden. Een kamer, een huis, representeren het karakter van een persoon. Wanneer het huis wordt opgeruimd evalueert de schoonmaker diens eigen culturele productie. De artistieke productie van Stark is sterk autobiografisch; illustratief stelt ze dan ook dat the personal is the political. Haar intertekstualiteit is dan ook sterk persoonlijk: het is haar politiek.

Overzicht zaal The Fall of Frances Stark, Van Abbemuseum. Fotografie: Perry van Duijnhoven
Overzicht zaal The Fall of Frances Stark, Van Abbemuseum. Fotografie: Perry van Duijnhoven

Flarden


Terug naar haar kunst. Toen ik de expositie voor het eerst bezocht en de werken bekeek, zag ik vooral veel tekstflarden, elegant en esthetisch maar zeker ook poëtisch in beeld verwerkt. Hier moet je van houden en ik houd van dit soort beelden. Toch kwam ik er niet achter wat ik er mee moest: wat is het motief, waarom verwerkt ze tekstflarden op deze wijze? Ik kreeg, met dank aan conservator Philip van den Bossche, de beeldcatalogus mee. Hieruit bleek dat er vele verwijzingen zijn naar romans, naar het boek als fysiek object, naar de binnenkomst van songteksten in huiskamers, kortom: naar de receptie van tekst. Dit riep de vraag op waarom deze receptie dan word omgezet in een beeld, in haar kunst? Waarom zet Stark intertekstualiteit in? Ik kocht het essay The Architect and The Housewife. Hieruit maakte ik de genoemde insteek op.

De expositie zelf werkt vervreemdend. Stark werk immers niet toe naar een eindproduct, ze neemt en herneemt: ruimt op en maakt wat rommel. Als kijker moet je flarden bronnen kunnen toelaten: beeld én tekst.

Blikveld


Eerder stelde ik dat Starks benadering verfrissend is, want down to earth. Dat is het zeker. Zo worden autobiografische elementen toegelaten, wat sympathiek aanvoelt, maar is er ook ruimte tot verdieping. Je kunt blijven hangen in het beeld zonder productief te worden, maar je kunt ook een beeldboek ter hand nemen, of extra tekstboeken. Uiteindelijk heb ik de expositie vooral bekeken aan de tafel in mijn huiskamer: daar bekeek ik de uitgave van het Van Abbemuseum en daar las ik het essay. Veel directe wijsheid heeft het me niet opgeleverd. Maar dat is een traditioneel oordeel, een oordeel vanuit de positie van de architect. Het gaat Stark immers niet om de fysiek van de omgeving of de sociale condities ervan. Met haar werkwijze laat ze het zichzelf en haar publiek toe een stapje terug te doen naar een menselijke maat. Niet alle museumbezoekers zijn gericht op de inhoudelijke laag. Meestal vinden de gedachten van de architecten weinig weerklank bij het algemene publiek. In de expositie van Frances Stark kun je bij het beeld blijven en mag je vanuit je eigen persoon verder gaan. Je mag rommelen met bronnen, zoals de bronnen van Stark nu in mijn boekenkast staan en eerder op mij tafel lagen. Dat maakt deze ervaring bijzonder interessant.

Muziek / Album

Het had zo mooi kunnen zijn

recensie: Enter Shikari - Take to the Skies

Ze gaven een van de meest interessante optredens tijdens de laatste editie van Eurosonic. Het jonge viertal bewoog en bespeelde met veel bluf en branie het publiek in het gebouw van Vindicat, dat op zijn grondvesten trilde door een gezonde mix van posthardcore, trance en emocore. “Van die heren gaan we nog wat horen”, was de collectieve gedachte van het publiek. Met het onlangs verschenen debuut kan de proef op de som genomen worden.

~

Maar zoals, jammer genoeg, zo vaak het geval is, blijft er op plaat weinig van die live-set over. Al het enerverende wat de jongens op het podium brachten, waarbij ze een reeds in een ver verleden platgewalste metalvorm vitaal tot leven wekten, zakt als een plumpudding in elkaar als je Take to the Skies gaat luisteren. Dan spelen de doorstampende en beukende gitaren de boventoon en wordt het geheel een hapklare brok. Vergelijkbaar met de veelvuldige emo-, screamo-, hardcore- en metalbandjes bij je in de buurt. Zo nu en dan komen wat samples en trance om de hoek kijken en wordt het niveau opgetild, maar het grootste deel van de plaat blijft een grote misser.

Flauw

En het begon zo goed. Voor de plaat verscheen werden de jongens overspoeld met lof en speelden ze zonder moeite vele zalen plat, waardoor ze zich meteen verzekerden van een bepaalde continuïteit. Want zonder dat ze zich hoefden te verantwoorden – er was namelijk nog geen label die ze in een bepaalde richting probeerde te duwen – konden ze doen en laten wat ze wilden. Zij waren de baas in een omgekeerde wereld, waarbij de platenmaatschappijen klaar stonden om ze te tekenen. Ze behoorden tot ‘the best of unsigned‘ van Engeland en zetten een uitverkocht Astoria op z’n kop. Een knappe prestatie voor een band zonder plaat. Maar nu, met Take to the Skies, kun je het geluid in een uitgekristalliseerde variant tot je nemen en moet je toegeven dat het toch allemaal wel meevalt. Dat Enter Shikari precies past in die flauwe reeks van bands als My Chemikal Romance en Bullet for My Valentine, terwijl ze ook behoorlijk doen denken aan hun vrienden van Alexisonfire.

Eenheidsworst

Dat is een behoorlijke tegenvaller, want er had veel meer in kunnen zitten. De fijne mix van dansbaarheid en opzwepend rockende gitaren die de concerten hadden, komt op de plaat nauwelijks naar voren. De verfrissende orgeltjes, ofwel de veroorzakers van de anders zo tenenkrommende trance, weten de gitaren geenszins omver te werpen en blijven steevast binnen de lijntjes. Het enige interessante nummer van de plaat begint titelloos en vloeit uit in Sorry, You’re not a Winner, waarbij de band gedreven stoeit met ritme en melodie. Dat is waarom het nummer uitstijgt boven de rest van de plaat, die een eenheidsworst is. Had Enter Shikari maar wat meer van dit soort nummers op de plaat gezet, dan hadden ze niet stilletjes via de zijuitgang het gebouw hoeven te verlaten. Nu blijft er alleen teleurstelling bij het publiek.

Kunst / Expo binnenland

Figuratie als eenzame rode draad

recensie: Diverse kunstenaars - About #3

Begeleid door Anke Lands kleine gipsen Running men aan de muur naast de trap, daal je af richting een lange gang die je naar de voormalige atoomschuilkelder onder het gemeentehuis van Dalfsen voert. Het werk White time van Ana de Alvear passerend wordt er door een vriendelijk lachende mevrouw met een paarse trui en een grote bril een camera op je gericht. Het is de onsamenhangende, maar vrolijke inleiding op een dito tentoonstelling van het figuratieve werk van achttien kunstenaars uit binnen- en buitenland in expositieruimte Safe.

Anke Land, Running Men, gips
Anke Land, Running Men, gips (foto:Pim Trooster)

Om het jaar nodigt Pim Trooster, die sinds 1995 deze plek als tentoonstellingsruimte benut, een kunstenaar uit om een jaar lang als gastcurator te fungeren. De tentoonstellingen bestonden de laatste jaren voornamelijk uit werk dat was ontstaan als een reactie op de ruimte. Omdat abstractie de boventoon voerde, werd het tijd voor een expositie met figuratief werk. Dit jaar werkt Trooster zelf als curator en voor deze tentoonstelling is hij naar eigen zeggen te werk gegaan als een verzamelaar. Een privé-verzamelaar blijkbaar, want behalve de overeenkomstige figuratie, is er zelfs geen ragfijne rode draad te ontdekken.

Contrasten

Anne van As, Icesheet, 2006, olie op doek, 100 x 120 cm
Anne van As, Icesheet, 2006, olie op doek, 100 x 120 cm

Hoewel Troosters uitgangspunt voor deze tentoonstelling lag bij de kleurige, lievige dierschilderijen van Anne van As, domineert de fotografie. Opvallend is het contrast tussen de bij elkaar gehangen strenge en duizelingwekkend scherpe landschappen van Dik Bouwhuis en de wat sentimentele, kleurrijke serie foto’s van slapende mensen van Babet Olde Weghuis. Bouwhuis fotografeert al sinds eind jaren negentig met eindeloos geduld (soms nog geen zeven foto’s per dag) de aaneengesloten stad die de kust van de Middellandse Zee is geworden. Het zijn stadslandschappen met troosteloze hotelflats, oude telefooncellen, elektriciteitsdraden, afbrokkelend beton en stapels plastic stoelen. Het pittoreske moet hier niet gezocht worden in de idylle van zonovergoten groen, maar in de grijze ijlheid van de voortdurende nabijheid van de zee, de vermeden contrasten en de subtiele afwisseling van structuren. Daarnaast lijken de foto’s van Babet Olde Weghuis, waarvan er twee op zijde zijn afgedrukt, niet alleen buitengewoon kleurrijk, maar leunen door het onderwerp en de techniek tegen kitsch aan. Toch zijn ze interessant door de opsomming van uiteenlopende houdingen waarin mensen in slaap zijn gevallen en vooral door de getoonde kwetsbaarheid. Dit is tegelijkertijd mooi en verontrustend. Het maakt je bewust van de weerloosheid. En van het feit dat de fotograaf zo dichtbij heeft weten te komen om deze onbewuste staat vast te leggen.

Slechte vrouwen en zielige mannen

In een aansluitende ruimte, tussen de groene ketels van de luchtverversingsinstallatie, houdt zich demonstratief een koppeltje Slechte vrouwen (2007) op. Dit werk van Jolien Former bestaat uit vijf beelden van kwetsbare ongebakken klei. De vrouwen doen qua grootte denken aan iets uit de kluiten gewassen tuinkabouters, maar hun attributen verwijzen naar andere sprookjes en legenden. Vooraan staat bijvoorbeeld een voluptueuze dame met blote borsten, zeemeerminachtig onzichtbare benen en een stok met een bungelend anker. Deze combinatie roept associaties op met de Griekse mythe over de sirenen die vanaf vaste wal de passerende schepen lokten met hun gezang, om ze vervolgens te pletter te zien slaan tegen de rotsen.

Meer schaars geklede dames zien we in het schilderij Meisjes (2006) van Helen Verhoeven. Naast dit werk, waarin een eindeloze rij meisjes in bikini voor een feesttent staat opgesteld, hangt een serie naakte mannetjes in klei van dezelfde kunstenaar. De naakte mannetjes, die in tegenstelling tot de meisjes niets hebben om zichzelf mee te bedekken (zelfs armen ontbreken), voorkomen dat het schilderij saaie associaties oproept met schoonheidswedstrijden. Wat overheerst is de eindeloze herhaling van overeenkomstige figuren, de diepte die de boog waarin ze staan suggereert en het prachtige contrast tussen de kleurrijke bikini’s en de bruinzwarte achtergrond. De mannetjes, met ijzerdraad en punaises aan de wand bevestigd, lijken net als de meisjes op het eerste gezicht eenvormig, maar nadere inspectie maakt duidelijk dat ze ieder echt hun eigen huidskleur, baard- en haargroei en andere individuele trekjes hebben. Door het weerloze hangen en de in rare grimassen vertrokken gezichten doen ze denken aan oude Christusbeelden waarvan de armen zijn afgebroken. Maar ook hier maakt de herhaling het werk tegelijkertijd luchtig en grappig.

Persoonlijk

Helen Verhoeven, Lucys Lucys, 2007, olie op doek, 150 x 200 cm
Helen Verhoeven, Lucys Lucys, 2007, olie op doek, 150 x 200 cm, (foto: Gert Jan van Rooij)

Niet alleen de ruimte van de luchtverversingsinstallatie is benut, maar ook de van vloer tot plafond rode logeerkamer. Hier zijn foto’s van Ditte Haarløv Johnsen tentoongesteld. Daarnaast is speciaal voor een videoprojectie van Joanneke Meester een kleine opslagruimte leeggeruimd, werd er voor Hans op de Beecks All together now… een kamer gebouwd en is de ruimte bij de toiletten voorzien van een muurschildering door Guido Nieuwendijk. Kunst zit tot in de naden van het gebouw en dat is leuk. De bevlogenheid van de samensteller is daardoor bijna tastbaar geworden. Deze persoonlijke aanpak maakt het levendig, maar het vormt tegelijkertijd ook een gevaar. De expositie brengt vooral op een geheel vrijblijvende wijze de voorkeuren van Trooster in beeld. Zo is het mooi dat er een vroeg en een heel nieuw werk van Guido Geelen te zien is, maar waarom staan ze er eigenlijk? Het is enerzijds verfrissend dat deze tentoonstelling niet de beperkingen van een thema heeft en de vergezochtheid die dat vaak met zich meebrengt. De keerzijde is dat de kunstwerken elkaar in de meeste gevallen niet versterken. Hoewel de werken interessant zijn en het samenspel met de ruimte vaak heel goed is, gaan ze, op enkele uitzonderingen na, geen dialoog met elkaar aan. En dat neigt toch naar een gemiste kans.

Muziek / Album

Meer van hetzelfde

recensie: Dinosaur Jr. - Beyond

In 2005, ongeveer gelijktijdig met de faux-reünie van de Lemonheads, werd een reeks concerten van die andere grote iconen van de jaren 90-rockmuziek aangekondigd. Het in 1997 ter ziele gegane Dinosaur Jr. zou weer gaan spelen – in tegenstelling tot de altijd wisselende Lemonheads – in originele bezetting. Dat was bijzonder, aangezien dit trio in 1988 voor het laatst met elkaar op het podium stond.

De setlists van de talrijke concerten die volgden, bestonden enkel uit klassiekers, dus niemand had toen verwacht dat J Mascis, Lou Barlow en Murph de moeite zouden nemen om, zoals Evan Dando van de Lemonheads, met nieuw materiaal op de proppen te komen. Dat het nieuwe werk op het onlangs verschenen Beyond weinig lijkt te verschillen van wat Mascis en co. twintig jaar geleden deden en van wat de gitaarlegende na het opdoeken van Dinosaur Jr. onder de noemer J Mascis & the Fog uitbracht, zal echter weinigen verbazen. Opener Almost Ready zet direct de toon: een gruizige riff, een uit duizenden herkenbare, scheurende sologitaar en Mascis’ neuzelzang. En zo gaat het drie kwartier onverstoord, bijna nonchalant door, met tien springerige, smoezelige gitaarsongs en één rustpuntje in de vorm van een sereen akoestisch nummer.

Uit de toon

~


Meer van hetzelfde dus, en origineel klinkt het geen moment: in I Got Lost hoort de fan direct Seems Like the Thing to Do (1994); in Crumble een groot deel van Hand It Over (1997). Dat is niet als kritiek bedoeld: de meeste songs zijn namelijk net zo schitterend als de rest van Mascis’ oeuvre. Dat hij zulke muziek zonder veel moeite uit zijn mouw lijkt te schudden, doet niets af aan de kwaliteit ervan – hoewel er twee wegwerpnummers op het album staan: Been There All the Time en What If I Knew.

Met een beetje goede wil is er wel genoeg variatie te ontdekken om verschil te horen met de voorgaande acht reguliere Mascis-platen. Op nummers als Been There All the Time en It’s Me gooit het trio bijna ongekend hard de beuk erin. Zo gruizig als Beyond klonk nog geen ander Dinosaur-album. Wezenlijk anders klinken Back to Your Heart en Lightning Bulb, de twee composities van Lou Barlow (die ook door hem gezongen worden). Ze vallen zelfs ietwat uit de toon, omdat hij meer van tegendraadse dan vloeiende melodieën houdt, en zijn stem minder cachet heeft dan die van Mascis.

Coherentie

De overige nummers sluiten ook niet altijd even goed op elkaar aan, en dit gebrek aan coherentie maakt van Beyond een wat gemankeerde plaat. De fan zal er echter niet om malen: die krijgt met een handvol topsongs bijna precies wat hij van Mascis kan verwachten, en dat is ruim voldoende.

Dinosaur Jr. speelt op 27 juni in Paradiso, Amsterdam.

Film / Films

De verborgen wakers van de staat

recensie: Ucho

Met Das Leben der Anderen werd er een beeld gegeven van de repressieve praktijken die het leven in een totalitair regime ondergeschikt maken aan de repressieve normen van de staat. De vervaging tussen het privédomein en het toezicht van het regime werd in die film op indringende wijze verbeeld. Fascinerend vergelijkingsmateriaal met die film vormt de Tsjechische film Ucho (Het Oor) van Karel Kachyna uit 1970. Anders dan een revisionistische terugblik op het leven in een socialistische dictatuur werd Ucho gemaakt toen die dictatuur nog volop functioneerde. Ondanks die onvoorstelbare beperkingen is het verrassend dat de film nog steeds imponeert door zijn realistische visie en suspensevolle stijl.

Ucho speelt zich af tijdens een duistere nacht vol twijfel, waar groeiende onzekerheid verandert in tastbare angst. Staatssecretaris Ludvik keert met zijn vrouw Anna terug naar zijn villa na een feestbanket in het presidentiële paleis. Ze zijn allebei nog dronken en er heerst een verwarde stemming. In hun villa merkt Ludvik op dat er mensen in het huis zijn geweest. De elektriciteit is ook afgesloten, waardoor hun vertrouwde woning een vervreemdende ambiance krijgt. Omgeven door duisternis zijn zij genoodzaakt met aanstekers en kaarsen zich een weg te bannen door het huis.

~

Flashbacks tonen het feest, waar bewindslieden en Russische militairen het glas heffen op de socialistische revolutie. Maar achter de façade van het staatsbanket wordt er gefluisterd over de wisselingen binnen de partijhiërarchie. Als hooggeplaatste personen niet komen opdagen ontstaan er roddels over politieke zuiveringen, terwijl de bediendes op het feest stiekem meeluisteren.

Deze plotselinge geheugenflitsen van Ludvik doen een visuele inbreuk op de schimmige scènes die zich afspelen in zijn villa. Kachyna filmde veel van de scènes op het feest vanuit een subjectieve cameravoering, waardoor de kijker zich direct aangesproken en bekeken voelt. Flarden van gezichten, lachend en dan weer serieus of wantrouwig verwezenlijken een rusteloze sfeer. Intuïtief voelt Ludvik aan dat er hem iets boven het hoofd hangt. Deze vermoedens worden versterkt als hij zich herinnert dat zijn directe superieur waarschijnlijk is opgeruimd. Hij weet door zijn positie dat het afluisteren van mensen een gewone praktijk is van het systeem, maar met angst realiseert hij zich nu dat hij zelf onder toezicht staat van het oor.

Calculerende Apparatsjik

Kachyna hanteert een meesterlijk zet in de film door de personages niet automatische tot dissidenten of vrijheidsstrijders te maken. Simpele slachtoffers zijn het niet, maar eerder opportunisten. Ludvik en Anna weten dat de prijs van ambitie en succes binnen de partij een voortdurend sluw aanpassingsvermogen vereist. Het is een machiavellistisch spel om de macht waar ze in gevangen zitten. Daarmee wordt een vraag opgeroepen in hoeverre mensen in een dictatuur gedwongen worden om radertjes te zijn in de mechanismen van een repressief systeem.

~

De montage, wisselend van het feest naar de villa, creëert een botsing tussen privé en publieke domeinen die kenmerkend is voor een totalitaire staat. Het oor luistert mee en vangt alles op. Van de politieke manoeuvres van Ludvik tot zijn huwelijksproblemen met Anna. Elk opgenomen detail kan tegen ze gebruikt worden en de vervaging tussen de intieme sfeer en de invloed van de staat is daarmee compleet.

De rol van Anna binnen het geheel is vooral cynisch met een humoristische ondertoon. Dronken praat ze hardop tegen het oor en bekommert ze zich niet om de afluisterapparatuur die is genesteld tussen hun alledaagse spullen. Hun huwelijk is verzuurd door publieke en persoonlijke leugens en ze lijkt sarcasme als middel te gebruiken tegen de uitzichtloosheid van die situatie. Maar naarmate de nacht onzekerder wordt, merken beide personages dat angst hun leven domineert en dat er geen uitweg mogelijk is. Het einde van de film is abrupt en verrassend en schikt zich op realistische wijze aan de absurde logica van het regime.

Stijlen van toezicht

Ucho’s technieken plaatsen de film binnen de Tsjechische new wave die – net als zoveel andere vernieuwende filmstromingen – opkwam in de jaren zestig. Regisseur Karel Kachyna was al een oude rot in het vak in vergelijking met regisseurs als Ivan Passer en Milos Forman (die later in de VS bekend zou worden met One Flew over the Cuckoo’s Nest). Maar Kachyna’s stijl is nog steeds vernieuwend en roept een onzekere spanning op. De film is een ongewoon verslag over het leven in een totalitaire staat, omdat de film werd opgenomen toen Tsjechië moest zwichten onder de Russische overmacht die de Praagse lente neer zou slaan. Dat deze beperkingen een film heeft opgeleverd die eerlijk is, terwijl er tegelijkertijd ook veel ruimte is voor subtiliteiten, is zeer bewonderenswaardig. Ucho werd gelijk na voltooiing verboden door de autoriteiten en Kachy?a werd gedegradeerd tot het maken van kinderfilms. Ucho kwam pas officieel in 1989 uit, nadat de fluwelen revolutie het communistische regime in Tsjechoslowakije had omvergeworpen.

Dat de thematiek van Ucho nog steeds actueel is wordt wel bewezen door de populariteit van het onderwerp in de recente cinema. De nieuwe technologische mogelijkheden die geheim toezicht mogelijk maken zijn alleen maar uitgebreid, maar de traditionele totalitaire regimes zijn verdwenen. Het is daarom de vraag hoe deze thematiek in de toekomst behandeld gaat worden in een schijnbaar democratische wereld, waar in toenemende mate mensen geen problemen lijken te hebben met toezicht zolang zij maar kunnen geloven in de illusie van veiligheid.

Ucho is door de Engelse distributeur Second Run op dvd uitgebracht en bevat een introductie door schrijver en criticus Peter Hames.

Muziek / Album

Heerlijke herkenbaarheid

recensie: Digitalism - Idealism

Digitalism wordt wel het grootste cross-overpotentieel genoemd sinds Daft Punk en The Chemical Brothers. Maakte Digitalism de afgelopen tijd vooral faam met uitstekende remixes, nu is het tijd voor de debuutplaat Idealism. Dit resulteert in een uiterst dansbare mix van disco met de Franse slag en stevige electro. Met andere woorden: Idealism knalt werkelijk op ongecontroleerde wijze je speakers uit.

~

Digitalism bestaat uit Jens Moelle (Jence) en Ismail Tuefekci (Isi), beide afkomstig uit Hamburg. Ze hebben elkaar leren kennen als collega’s in een plaatselijke platenzaak. Volgens verhalen zocht de eigenaar van deze platenzaak een dj voor zijn feest. Aangezien de muzieksmaak van Jence en Isi grotendeels overeenkwam, grepen zij deze kans met beide handen aan. Het bleek het begin van een vruchtbare samenwerking. Behalve platen draaien en het uitbrengen van een aantal EP’s, maakte Digitalism naam met remixen voor The Klaxons en The Futureheads. Het afgelopen jaar was Zdarlight een bescheiden hitje, dat veel gedraaid werd door hippe dj’s als Tiga, Soulwax, Laurent Garnier, Blackstrobe en Tiefschwarz.

Scheurelectro

Het vijftien nummers tellende Idealism biedt de luisteraar een stevige mix van disco, electro en een vleugje rock. Deze mix doet met grote regelmaat denken aan Franse dance als Daft Punk, Justice en Air. De doeltreffend simpele drumpartijen en het gebruik van overstuurde vocoderstemmetjes heeft het Duitse duo goed afgekeken bij Daft Punk. De sfeervolle synthesizers zijn duidelijk geïnspireerd door Air. Door de moddervette electrobassen en acidsynthesizers voorkomt Digitalism dat het geen totale kopie wordt van deze Franse bands. Een deel van de nummers heeft dan ook meer gelijkenissen met de woeste scheurelectro van MSTRKRFT, Motor of de stevigere platen Dance Like a Machine en La Rock van Vitalic.

Gelijkenissen

Opvallende nummers zijn opener Magnets en Zdarlight: een plaat met heerlijke electro-bliepjes en Air-achtige synthesizers. Digitalism in Cairo, een bewerking van Fire in Cairo van The Cure, doet de luisteraar vermoeden dat Alter Ego, of Tiefschwarz achter de PC zit. Hier en daar zijn New Wave en postpunkinvloeden te ontdekken van LCD Soundsystem, bijvoorbeeld in I Want, I Want – een uitstekende samensmelting van rock en dance – en Anything New. The Pulse had niet misstaan op Daft Punk’s Discovery en Moonlight klinkt weer als Air.

Nauwelijks dieptepunten

Daft Punk, Justice, Air, MSTRKRFT, Vitalic: deze recensie staat bol van de verwijzingen. En dat is nou juist het manco aan Idealism: vernieuwend kan je het niet noemen. Maar ook al is het duidelijk waar de heren de mosterd vandaan halen, bijna alle nummers klinken ontegenzeggelijk goed. Idealism is een plaat vol knallers, die een dj met zijn handen in zijn haren laat omdat het haast onmogelijk is te kiezen wat te draaien. Er zijn nauwelijks dieptepunten aan te wijzen, bijna elke plaat klinkt nog dansbaarder en vetter dan de vorige. Idealism is dus, ondanks de herkenbaarheid, een knap staaltje werk.

Digitalism is op 4 juli live te zien op 5 Days Off, Amsterdam.

Film / Achtergrond
special: Drie misdaadfilms op dvd

De ijsbaan der zeden

Wat is misdaad? Is het de keuze van sinistere individuen? Is het de laatste strohalm van werkloze vaders? Of heeft het misschien iets van de filmgeschiedenis, met episodes van relatieve rust, onderbroken door groteske missers en onverwachte pareltjes van inventiviteit. Drie oude films, door distributeur Warner uitgegeven in de reeks Director’s Showcases, geven ieder een eigen tijdgebonden visie op criminaliteit.

~


“Ik ben geen crimineel: ik ben een bandiet”, zegt Jesse Veldini, een uitstekende Donald Sutherford in Steelyard Blues. Hij slaat de spijker op zijn kop: net als een echte bandiet is Veldini niet gemaakt voor de maatschappij. Klunzig in zijn enthousiasme, gepassioneerd in zijn onhandigheid: kasten vallen om en glazen barsten als een besnorde Sutherland de kamer binnenstruikelt.
De film leunt zelfs zo hevig op zijn karakter, dat als hij niet voorkomt in een scène, de gesprekken nog steeds over hem gaan – hetgeen soms een beetje genant is: hebben die vrienden van Veldini zelf geen leven? Niet geheel onterecht spreekt hoer-met-gouden-hart Iris (Jane Fonda) dan ook liever van klaplopers. Veldini en zijn vrolijke vrijbuiters willen ontsnappen aan het stadsleven. Een vliegtuig op de schroothoop symboliseert al hun dromen; ze hoeven het enkel nog te repareren.

Steelyard Blues, uit 1973, is een soort bloemenkinderen-exploitation, een schelmenkomedie op de huid van de tijd, bedoeld om rebelse consumenten de bioscoop in te lokken. Het was een tijd dat alles kon in filmland – dat bewijst ook de enige extra, een onsamenhangend televisie-item over wijlen komiek Peter Boyle. Die vrijheid hadden we natuurlijk te danken aan twee andere bandieten, Dennis Hopper en Jane’s broer Peter Fonda, beide uit Easy Rider. Het succes van die film zorgde voor een hele stroom aan meer en minder geslaagde indie-producties, én een golf aan studio-films die een graantje wilden meepikken. Dat halfslachtige nouvelle vague-gevoel zit regisseur Alan Myerson als een oud spijkerjasje. Enerzijds wordt alles hapklaar opgediend met duidelijke punchlines en veelzeggende close-ups. Anderzijds is er ruimte voor visueel experiment. Zo wordt Veldini aan het begin van de film veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf, maar in plaats van dat Myerson Veldini’s reactie toont in de rechtszaal, draait hij het vonnis af over beelden van de destruction derby waar Veldini coureur is, als een dikke vinger naar justitie.

Moordenaars zijn ook mensen

~


Sommige mensen willen koste wat kost ontsnappen aan de maatschappij; andere hebben er wellicht nooit deel van uitgemaakt. Vijf jaar na Steelyard Blues, in 1978, komt Straight Time uit. Deze film is gebaseerd op een min of meer autobiografisch boek van Edward Bunker: niet alleen Mr. Blue uit Tarantino’s Reservoir Dogs, maar ook een ervaren gedetineerde. Zijn hele leven tot aan de verfilming van Straight Time is één lange aaneenschakeling van geweldplegingen en bankroven, maar ook van weeshuizen, gevangenissen en reclasseringsprogramma’s. Dustin Hoffman – inclusief snor – slentert als John Dembo, beroepsrecidivist, door de nachtelijke straten van de grote stad. “Dit is onze held”, zegt de donkerblauwe saxofoonsolo, “het zit hem niet altijd mee, dus oordeel niet te snel.” Die verontschuldigende toon kan regisseur Ulu Grosbard niet heel lang volhouden. Als Dembo lang genoeg is getreiterd door de reclassering valt hij terug in oude gewoontes. Hij blijkt een loodzware jongen, draait zijn hand niet om voor mishandeling of moord. Dembo steelt en rooft tot zijn beste vriend (Harry Dean Stanton) erbij neervalt, en ook het knappe grietje (Theresa Russell), de enige die van hem had kunnen houden, laat hij vallen.

Dat boeven ook mensen zijn, wil nog niet automatisch zeggen dat het goede mensen zijn. Toch speelt Hoffman ook geen slechterik. Aan het eind is Dembo wat alleen goede vrienden kunnen worden: iemand in wie je je hebt vergist. En dat zet je aan het denken. Wat weten wij eigenlijk van onze lievelingspersonages uit soaps en films? Welke smerige zaakjes handelen zij af als de kijkbuis uitstaat?

Misdaad in de maatschappij

Dustin Hoffman in Straight Time
Dustin Hoffman in Straight Time

In de jaren zeventig nemen bandieten en criminelen het nog op tegen de politie, maar in 1981 is de politie haar eigen ergste vijand. Rechercheur Daniel Ciello (een zeer jonge Treat Williams) en zijn mede-agenten strijden in New York tegen almachtige drugskartels. Ze hebben min of meer vrij spel gekregen van de commissaris, halen IRT-achtige kunststukjes uit en laten zich na een goede klus liefst verwennen in dure schoonheidsalons. Iedereen neemt drugsdealers geld af, iedereen weet ervan en het is fout – maar als je ze het geld niet afneemt, huren ze er een advocaat van.

Interne Zaken krijgt lucht van de zaak en chartert Ciello om te getuigen tegen zijn partners. Een gotspe natuurlijk: die vertrouwensrelaties verbreek je niet. In Pacino-achtige paroxismes schreeuwt Ciello de schuldgevoelens van zich af, die als vochtige spetters aan het gezicht van de IZ-mannetjes kleven. Maar Treat Williams is Al Pacino niet. Zijn zoete kop lijkt ook een beetje misplaatst in zo’n bittere wereld.

Scène uit Prince of the City
Scène uit Prince of the City

Sidney Lumets Prince of the City is ook geen Serpico, die andere politiecorruptiefilm van de regieveteraan, uit 1973. Dat is maar goed ook. Want Frank Serpico heeft wel opvallend vaak gelijk (en wordt dan ook gespeeld door Al Pacino). Als zo’n grootscheeps schandaal opduikt, waarbij hele afdelingen ontslagen worden, kun je niet komen aanzetten met heilige boontjes. En Robert Leuci – want net als Frank Serpico heeft Danny Ciello echt bestaan – is geen heilig boontje, zoals hij zelf ook toegeeft in de documentaire op deze dubbel-dvd. In Prince of the City is de mafia niet slecht, is de politie niet slecht, is zelfs Interne Zaken niet slecht; maar goed zijn ze evenmin. Het realisme dat het morele conflict zo pregnant maakt, is echter ook gelijk de grootste makke van de film. Doordat Lumet de Law & Order-fomule volgt, en dus zowel het politie-onderzoek áls de rechtszaak laat zien, is Prince of the City een dik uur te lang.

Vrolijk weerzien

Jerry Orbach (r.) in Law & Order
Jerry Orbach (r.) in Law & Order

Voor de Law & Order-fans heeft Prince of the City trouwens nog een aardige verrassing: wijlen Jerry Orbach, die de drankverslaafde detective Lennie Briscoe speelde in de populaire politieserie. Deze drie dvds zitten vol met dergelijke bijrollen. En ze grossieren werkelijk in de vreemde verbindingen die daar meestal mee gepaard gaan. Zo zat ook Theresa Russell – Hoffmans vriendin in Straight Time – in een Law & Order-aflevering, en zit ze ook in Spider-Man 3, samen met J.K. Simmons (J. Jonah Jameson), die in Law & Order psycholoog Emil Skoda speelde.

Harry Dean Stanton, Hoffmans boezemvriend in Straight Time, figureert als rechter in één van Johnny Depps visioenen in Terry Gilliams Fear and Loathing in Las Vegas, samen met een andere acteur uit Straight Time: Gary Busey. Busey speelt een zwaarlijvige junk in Straight Time, en achtervolgt in Fear and Loathing diezelfde Johnny Depp, nota bene als politie-agent! In diezelfde film speelt Tobey Maguire een lifter en Maguire is Spiderman! – wat ons weer terug brengt bij Theresa Russell én Straight Time. Maguire zit ook in Deconstructing Harry, van Woody Allen, die ook Hollywood Ending regisseerde en daarin figureert dan weer Treat Williams als onuitstaanbare producent, die als gezegd ook de hoofdrol doet in Prince of the City. Treat Williams speelt een melancholieke huisarts in Everwood, en daarin had John Savage ooit een gastrol. Een heel jonge John Savage drentelt als Sutherlands jongere broertje door Steelyard Blues. En Sutherland speelde als klap op de vuurpijl nog in Six Degrees of Separation; een film die haar titel zo waar ontleent aan de wiskundige hypothese dat iedereen op de wereld maximaal zes stappen van ieder ander persoon verwijderd is.

~


Daarom zijn dit soort dvds zo interessant: ze maken de geschiedenis van de Amerikaanse filmindustrie tastbaar. Die geschiedenis bestaat niet uit eenzame hoogtepunten die losstaan van de alledaagse pulp, maar uit nauw vervlochten bekende en minder bekende acteerklusjes en regie-opdrachten. Die geschiedenis, met alle pareltjes die erin zitten, hangt grotendeels van het toeval aan elkaar. En daarin verschilt ze misschien niet heel erg van dat andere maatschappelijke verschijnsel, de onderwereld. Op de dvd van Straight Time staat een mooie extra waarin Bunker ondervraagd wordt over zijn boek, en zijn leven. Zijn hele leven is één lange aaneenschakeling van klusjes en bankroven, maar ook van weeshuizen, gevangenissen en reclasseringsprogramma’s. “Er zijn maar weinig mensen die als ze de gevangenis uitlopen, van plan zijn om wéér een bank te beroven,” zegt Bunker. “Wat dat betreft is John Dembo niet anders dan andere mensen. Dat hij een misdaad pleegt, is onafwendbaar. Maar het is niet zijn intentie als hij de gevangenispoort uitloopt.”

Steelyard Blues (Alan Myerson, 1973), Straight Time (Ulu Grosbard, 1978) en Prince of the City (Sidney Lumet, 1981) verschenen onlangs onder de noemer ‘Director’s showcase’ op dvd bij distributeur Warner.

Boeken / Fictie

Op weg met Cormac McCarthy

recensie: Cormac McCarthy - Op weg

The Road (De Weg) van de Amerikaanse schrijver Cormac McCarthy ontving zeer lovende kritieken in zowel de Engelstalige als de Nederlandstalige pers. Het is zijn meest toegankelijke werk, maar het succes ervan zal ook in sterke mate bepaald worden door de thematiek, namelijk het meest elementaire verlangen van de mens, het overleven. Of bij McCarthy meer precies: niet dood gaan.

The Road handelt over de wanhopige tocht van een vader en een zoon door een postapocalyptisch Amerika, op zoek naar veiligheid. Alles draait om de primaire levensbehoeften van vader en zoon, een thema dat is verweven in het eenvoudige lineaire plot van de roadnovel. Het feit dat zij tot het einde toe naamloos blijven, verraadt de opzet van een moderne parabel, maar de moraal doet niets af aan de hoge mate van suspense. Honger, kou en angst en de daarbij horende strategieën om deze te overwinnen zonder elkaar daarbij te verliezen vormen de voornaamste drijfveer achter dit boek.

Een reeks diepe schokken

De setting van het verhaal is een weids en uiterst vijandig landschap. Wat voor precieze ramp er heeft plaatsgevonden wordt niet duidelijk. Er wordt alleen verteld dat ‘de klokken om 01:17 bleven stilstaan. Een lange zeis van licht en dan een reeks diepe schokken’. Steden en dorpen zijn tot ruïnes verworden, een voortdurende regen en sneeuw is altijd vermengd met as. Alleen op de kale en doodse weg lijkt de mens zich nog (tijdelijk) te kunnen handhaven, vaak ten koste van elkaar – een vooruitzicht dat de moeder ertoe bracht zelfmoord te plegen. Juist op deze weg geloven de vader en de zoon hun redding te vinden.

Ze reizen te voet en het enige dat ze bij zich hebben is een revolver en een winkelwagentje met hun schamele bezittingen. Hun doel is, zoals de vader zijn zoon vanaf het begin constant voorhoudt, het zuiden, waar het warmer zou moeten zijn. Daarvoor zijn ze aangewezen op een consumptie-economie in de meest letterlijke zin van het woord. Op alles wat ze na systematisch onderzoek van leegstaande panden in hun winkelwagentje stoppen rust de vloek van schaarste en vergankelijkheid. Het zijn vaak de laatste restjes eten en voorwerpen, achtergelaten door anderen op de vlucht. Tijdens hun jacht lopen ze constant het gevaar zelf opgegeten te worden door hun even wanhopige soortgenoten.

Kannibalisme

~

Gevallen van kannibalisme en ander barbaars geweld zijn legio: ‘Doden op staken gespietst langs de weg’, ‘verschrompelde lijken uitgespreid in alle mogelijke houdingen in de laadruimte van een vrachtauto’, ‘een mensenhoofd met honkbalpet onder een taartstolp’, ‘op de muur van een vervallen boomgaard een fries van mensenhoofden’, ‘een geblakerde zuigeling aan het spit’. Dat zij zich aan dergelijke wreedheden niet overgeven is het enige wat de vader en de zoon nog onderscheidt van de meeste andere overlevenden.

Het maakt hen tot ‘de goeden’ die ‘het vuur dragen en nooit opgeven’, zoals de vader zegt. Hun inspanningen en moraal kunnen dat wat vanaf het prille begin vaststond echter niet afwenden. Wanneer ziekte en uitputting hun tol beginnen te eisen, komt de eindbestemming in zicht. Voor de vader is dat een zekere dood aan de kant van de weg – hetzelfde lot als velen voor hen. Voor de zoon is dat een onzekere toekomst als weeskind in een voorgoed verwoeste wereld. Bij het onvermijdelijke afscheid geeft de vader de boodschap aan zijn zoon mee hun pelgrimstocht voort te zetten:

 

Ik kan niet met je meegaan. Maar jij moet verder. Je weet niet wat je verderop misschien tegenkomt. We hebben altijd geluk gehad. Jij zult straks ook weer geluk hebben. Let maar op. Ga nou maar. Het is zo wel goed. (…) Dit zat er al een hele tijd aan te komen. Nu is het zover. Blijf naar het zuiden trekken. Doe alles zoals wij dat deden. (…) Jij moet het vuur verder dragen.

 

De spanning en rauwe emotie, zoals hierboven, wordt echter niet alleen veroorzaakt door de fatale gebeurtenissen, maar ook door de manier waarop deze verteld worden. In The Road kiest McCarthy voor een uiterst summiere stijl: De roman is opgebouwd uit korte stukken reisverslag afgewisseld met flashbacks van de vader telkens onderbroken door een regel wit. Ook de dialogen tussen de vader en de zoon en die met andere weggebruikers zijn zeer beknopt van vorm: het zijn snel op elkaar volgende reacties met relatief weinig narratief. Ze worden niet gemarkeerd door aanhalingstekens – een techniek die McCarthy vaker hanteert – wat de tekst, met name in zijn omschakelingen van ’telling’ naar ‘showing’, een filmische dynamiek geeft.

Lichtkogel

Het taalgebruik van de vader en de zoon wordt bovendien gekenmerkt door wat Roman Jakobson een ‘fatische functie’ noemde: het is primair gericht op het maken en gaande houden van het contact zelf, niet zozeer op het overbrengen van een bepaalde boodschap. De eerste simpele dialoog van het verhaal is exemplarisch:

 

Hallo, papa, zei hij.
Ik ben hier vlak bij je.
Weet ik.

 

Een krachtige metafoor van dit fatisch taalgebruik is een lichtkogel die ze afschieten op een verlaten strand om zo ‘een signaal’ aan de goeden te geven. In The Road sterft met de wereld ook langzaam de taal die haar vorm geeft. Deze behoort meer toe tot het bewustzijn van de vader, want de zoon is pas na de ramp geboren. Daarom vallen er steeds meer ongemakkelijke stiltes tussen hen tweeën: verhalen over vroeger – de meest rudimentaire vorm van literatuur – beginnen nu verdacht te klinken. Als de geblakerde boeken in de afgebrande bibliotheek die ze een keer doorzoeken wordt ook de vader als het ware ‘onleesbaar’, niet langer voor zijn zoon te begrijpen, ‘een buitenaards wezen’ zoals hij het zelf noemt. De verwoede pogingen van de vader het leven hem niet te laten ontglippen maakt The Roadtot het testament daarvan.

Met zijn zinnen als stompjes is de taal in The Road, net zoals de talloze lichamen die het beschrijft, in ontbinding. McCarthy’s grote inspirator William Faulkner heeft het fenomeen taal in Absalom, Absalom! ooit eens beschreven als “het dunne en fragiele draadje (…) waarmee de geheime en eenzame levens van mensen met hun kleine hoekjes en randen zo nu en dan voor even aan de oppervlakte samenkomen voordat ze weer terug zinken in het duister…” Met The Road laat McCarthy zien hoe dun en fragiel dat draadje werkelijk is.

Engelse editie: Cormac McCarthy, The Road, Knopf. (Import: Nilsson & Lamm) ISBN: 0307265439

Boeken / Fictie

Hoe Bärbel Geijsen erin slaagt op parlandotoon poëzie te schrijven

recensie: Bärbel Geijsen - Zoute veren

Freelance journaliste Bärbel Geijsen (°1968) debuteerde in 1997 in het tijdschrift Raster met het gedicht Een verre vriend. Niets liet toen vermoeden dat zij het talent had om gedichten te schrijven die nu zijn opgenomen in haar eerste bundel Zoute veren. Een verre vriend is geen slecht gedicht, maar het mist lichaam, lijf en leden, het is te veel vlees zonder been, het lijkt wel een puberale smeekbede om aandacht. Wat ik nu lees in Zoute veren, heb ik in 30 jaar recensiewerk nog niet ervaren: Geijsen schrijft droge, heldere, precieze poëzie, die moeiteloos uit haar opkomt – enfin, zo lijkt het. Sinds Esther Jansma heb ik niemand gelezen die het zo onverwacht en humoristisch en toch zo ontzettend spontaan kan verwoorden.

Deze debuutbundel is ongetwijfeld een veelzijdige eersteling, of beter: het is nu al de bevestiging van een groot dichterschap, verrassend nieuw in verwoording en beeld. De wijze waarop Geijsen op een rustige parlandotoon haar lyrische, persoonlijke bespiegelingen presenteert, is nooit eerder gezien.

~

Was dat misschien de reden waarom ik bij een eerste, vluchtige lezing op mijn notitieblad schreef: “Praten op papier” en mij de vraag stelde: “Is dit nog poëzie?” Waarschijnlijk. Bärbel Geijsen waagt zich op de rand tussen poëzie en proza, tussen gedicht en “ingesnoerd proza”. Zij blijft echter dichten in plaats van schrijven, opmerkelijke beelden kiezen, woorden, regels, bespiegelingen maken die zij onthutsend mooi afrondt en relativeert. Dit is pure klasse. Ik ken andere dichters die zich aan zo’n waagstuk verbranden en proza schrijven in dichtvorm.

Overleven in onvolkomenheid

In het openingsgedicht Zoute veren valt Geijsen met de deur in huis: dàt is mijn verhaal, dàt is mijn probleem (1), dàt is mijn verwerking(2):

Ik had al kramp van de kantlijn (1) klamp
me vast aan de nautische module zoute veren
niet gezocht om de vondst maar ambtelijk
serieus ontwikkeld…(2)

De gedichten die volgen, zijn een panoplie van haar “zielenroerselen”, de thema’s van haar poëzie verrassen niet, omdat ze zo herkenbaar en bekend zijn, maar ze worden wel verrassend verwoord en verbeeld. Vader, de verdwenen vader, moeder, de dichteres, haar lief, de wijze waarop zij op elkaar willen gelijken, elkaar afstoten, elkaar uitproberen, elkaar weerzeggen, elkaar liefhebben en haten.

… om niet

onder te doen voor eigen
gebruik. Probeerde daarnaast
zijn moeders uitzicht regelmatig
te verschonen…
(p. 7)

…Arm kind ben ik ineens
geen briefje meer dat je mee
naar school neemt maar van vlees
en bloed gewoon…
(p. 9)

Vooral het gedicht Vel vol glorie heeft mij diep getroffen, niet alleen door de taal, het beeld, het cynisme, maar vooral door het thema van de stervende vader. Hoe zij hier op onovertroffen wijze het einde van haar vader beschrijft: zijn angst, zijn wanhoop, zijn smeekbede om aandacht, om eeuwige waardering.


Zijn laatste wens: niet vastgelegd
te zijn, begenadigd verlaten.

… steeds
worden hem tekens van leven
opgedrongen, zijn laatste perkamenten
vel vol glorie.

… Hij smeekt,
de hoge armen radeloos, om hem
te laten gaan, een opgeschreven dode
(p. 11)

Niets is wat zij heeft verwacht en in die onvolkomenheid probeert zij te overleven, deel te nemen aan de tekorten, verzuchtingen, tegenslagen en kleine successen van haar naasten, zich een weg te banen door een wereld waarin zij nauwelijks nog “idealen herkent”.

Vriend

Wat mij ineens overvalt, is de gedachte dat “de vriend” uit haar gedicht Een verre vriend (Raster, 2004) haar blijft fascineren, en dit gedicht is in de bundel opgenomen. Ik vind hem overal terug. Hij is bepalend aanwezig. In de gedichten Ware liefde en Mijn echte ogen bijvoorbeeld:

Ze overhoorde een gesprek
nam de rol die hem op het lijf
geschreven was voor het gemak
ook even door en door en merkte
de hare: hier zou ze inhouden
daar gewoon hem laten gaan.

(p. 17)

Mijn echte ogen branden in je
afwezigheid. Daar loer ik al
in je puntzak voornemens
om er een onder uit te halen,
terwijl ik aan je gezicht
je laatste kansen zie
opgaan in rook…
(p. 21)

Bärbel Geijsen heeft het in haar debuutbundel voortdurend over “Hij”. Soms lijkt hij de vader, dan weer haar lief, haar man, “de verre vriend”, maar allen beantwoorden haar liefde niet, of toch niet “de ware liefde”. Zij stelt hun falen vast, zij reikt hun de hand, zij lacht om hun onbeholpenheid, hun egoïsme, hun machogedrag, zij treurt om haar onmacht, zij gaat schuilen in humor en cynisme. De bundel blijft mij boeien, vasthouden, omdat ik geen afdoend antwoord vind op de vraag naar “het hoofdpersonage” van haar gedachten, gevoelens en bespiegelingen.
Ook Bärbel Geijsen weet het blijkbaar niet als zij Hoera (gedicht op p. 29) roept. Hierin zegt ze dat ze “al sinds jaren dag” droomt, dat zij “voor altijd van jou” houdt, dat zij niet weet wat zij geworden is: “fotograaf te zijn, ontwerper,/timmerman, zanger of zelfs beter/zangeres…” . Hoor in bovengenoemd gedicht hoe zij relativeert en overleeft:

… Hoera
het is nog maar tien uur en nu al
ben ik overal geweest en nergens
toe gekomen.

Bärbel Geijsen schreef een gave bundel persoonlijke poëzie waarmee zij “als de bliksem” haar plaats opeist in de literatuur van de Lage Landen bij de zee. Haar thema’s zijn triest, maar worden rationeel behandeld, zij dagdroomt, maar die dromen zijn kort, want de realiteit schemert er steeds doorheen.