Kunst / Reportage
special: Amsterdamse Thomaskerk van K.L. Sijmons 50 jaar

Verre van gedateerde kerk

Aan de buitenkant is de magie van de binnenkant nauwelijks af te lezen’, zegt de zoon van architect K.L. Sijmons (1908-1989), Dirk Sijmons tijdens een feestelijke middag ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de Thomaskerk in Amsterdam.

Dat klopt: als je door de hal loopt en zeven treden bent opgegaan, sta je zomaar in een kerkzaal die de allure heeft van een gebouw van Le Corbusier. Helemaal gebaseerd op de modulor, de door Le Corbusier in 1948 voorgestelde schaal van architectonische proporties.
Maar de monumentale kerk – die zich aan wat inmiddels de Amsterdamse Zuid-As is gaan heten bevindt – is niet zomaar uit de lucht komen vallen. Er ging een tijd van nadenken en proberen aan vooraf.

Collectie Het Nieuwe Instituut archief (code) SIJM inv. nr. ph390

Collectie Het Nieuwe Instituut
archief (code) SIJM
inv. nr. ph390

Protestantsche Kerkbouw

K(arel) L. Sijmons legde zijn ideeën over kerkbouw vast in een pal na de Tweede Wereldoorlog verschenen boek over Protestantsche Kerkbouw. Hij stelt dat ‘het bouwen van kerken ons voor een zeer zware taak stelt.’ Hij wil namelijk dat nieuwe kerken de eigen tijd tot uitdrukking brengen zonder dat ze voor latere generaties gedateerd overkomen. De kerken die vanaf 1900 werden gebouwd, vindt hij verre van inspirerend. Hij weet dat de ‘machtig om zich heen grijpende secularisatie.’ Toch kunnen ‘kerk en cultuur niet gescheiden optrekken.’ En om dat te benadrukken bouwt hij later in de Thomaskerk een theaterzaal. ‘Het gaat vooral om de sfeer die tot uitdrukking komt’, schrijft Sijmons. ‘Die van verstilling en harmonie met een prachtgamma van fijne grijzen en okers.’
Hij vervolgt met wat je haast een plan van eisen zou kunnen noemen: ‘Het kerkruim is hoog, maar ook weer niet té hoog. De verdeeling der vormen in het muurvlak is gelijkmatig (…). Ook in de verdeeling van het licht is er evenwicht (…). Het meubilair moet opgaan in het rhythme van het geheel (…). Het meubilair (…) is niet licht, niet speelsch en vooral niet banaal.’

Karel Sijmons

Het is goed te bedenken dat Sijmons van origine was opgeleid tot bouwkundig tekenaar. Hij werkte bij Bureau Baanders in Amsterdam, architecten van de Nieuwe Zakelijkheid. Op de Academie voor Bouwkunst haalde hij nullen en enen voor de opdrachten. Dat was vooral te wijten aan de docenten die de Amsterdamse Schoolstijl apprecieerden; zij moesten niets hebben van de Nieuwe Zakelijkheid.
Na zijn studie vormde Sijmons samen met Zanstra en Giesen de maatschap Zanstra, Giesen en Sijmons. Zij bouwden in 1932-1934 de bekende atelierwoningen aan de Zomerdijkstraat in Amsterdam die in 1990 zijn gerestaureerd.
In de periode 1944-1958 kon Sijmons zijn ideeën over kerkbouw en –restauratie uitvoeren. Hij restaureerde onder meer de Grote Kerk in Harlingen, kerken in Dinxperlo, Almelo en Halle. In 1955 bouwde hij de Adventkerk in Loosduinen. In deze kerk zitten al elementen die we later in de Thomaskerk tegen zullen komen: de Avondmaalstafel is losgehaald uit het zogenaamde liturgisch centrum met preekstoel en doopvont. Voor deze kerk, waarin een glas-in-loodraam zit van Friso ten Holt, kreeg Sijmons in 1965 de dr. H.P. Berlageprijs.
Twee jaar later begon de architect in de Amsterdamse Arminiuskerk voor de Remonstrantse Broederschap (nu een wijkcentrum) voor het eerst te spelen met lichtinval en een golvend plafond. Een stapje verder ging hij in de Paaskerk in Zaandam (1958), waarin een glas-in-loodraam werd geplaatst van Karel Appel.

Thomaskerk en voorlopers

Eén van de duidelijkste voorlopers van de Thomaskerk is de Adventkerk in Aerdenhout (1958). Hier valt de invloed van Le Corbusier duidelijk te bespeuren. Jammer genoeg, vertelde Dirk Sijmons tijdens zijn lezing in de Thomaskerk op 21 mei jl., verhoogde Cees Dam bij een renovatie de vloer met twintig centimeter, zodat de hele op de modulor van Le Corbusier gebaseerde verhouding verloren ging. Bij de renovatie van de atelierwoningen in de Zomerdijkstraat van Amsterdam is eveneens afbreuk gedaan aan het originele concept doordat is gekozen voor aluminium-kozijnen.
De gereformeerde kerk ‘De Ark’ in Helmond (1961), die in 1996 als kerk buiten gebruik werd gesteld, beschouwt Dirk Sijmons als een ‘mini-Thomaskerk’. In deze kerk zat een glas-in-loodraam van Gerrit Benner, dat is overgebracht naar de Bethlehemkerk in Helmond.
Ook in de Amsterdamse Thomaskerk zit in de hal een opvallend glas-in-loodraam: van de Spaanse kunstenaar Antonio Saura. Het verbeeldt de kruisiging op Golgotha.
De vorm van de Thomaskerk wordt bepaald door de ook hier uit elkaar gehaalde liturgische functies. In de aparte Avondmaalsruimte verwijzen de zes ramen naar de zes scheppingsdagen. In een hoek raken plafond en vloer elkaar hier bijna, ‘als hätt’ der Himmel / die Erde still geküsst’ (Von Eichendorff). In de kerkzaal golft net als in de Arminiuskerk het dak, als de zee of een tentdoek in de wind.

Collectie Het Nieuwe Instituut archief (code) SIJM inv. nr. ph412

Collectie Het Nieuwe Instituut
archief (code) SIJM
inv. nr. ph412

Receptie

Na de restauratie van de atelierwoningen aan de Amsterdamse Zomerdijkstraat, kwam er terecht weer meer belangstelling voor het werk van Karel Sijmons. Tanja van Berger gaf in Het Parool (14 september 1989) een interessant doorkijkje in de stijl en het werk van de functionalistische architect: ‘Ze [Zanstra, Giesen en Sijmons, EvS] waren lid van de Groep ’32, bewonderaars van Le Corbusier. In navolging van deze Franse grootmeester pleitten ze voor functionaliteit. Ze hadden dan ook een grote afkeer van de “schotjes-architectuur” van de Amsterdamse School. Die concentreerde zich volgens hen te veel op de buitenkant van gebouwen en te weinig op de inhoud ervan.’
In een fraai boekje dat verscheen ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de Thomaskerk schrijft de voorzitter van de kerkenraad, Jan Piek, dat ‘een verbetering van het vooraanzicht onze aandacht verdient. Het succes voor de toekomst wordt niet door het uiterlijk maar door de inhoud bepaald, die moet voortvloeien uit een inspirerende programmering’ in kerk én theater. Wat die verbetering gaat inhouden, moet worden afgewacht. Maar de binnenkant is en blijft magisch.

Izaline Calister
Muziek / Concert

Jacobo ‘Coco’ Palm en Rudy Plaate centraal

recensie: Metropole Orkest & Izaline Calister
Izaline Calister

In het uitverkochte Concertgebouw van Amsterdam staat deze avond in het teken van van Curaçao. Met een ode aan dat eiland via klassieke en moderne composities met het Metropole Orkest en onder andere zangeres Izaline Calister kan de avond niet stuk.

Het Concertgebouw in Amsterdam herbergt naast de vele belangstellenden ook de nazaten van twee belangrijke componisten van het eiland. De klassieke kant is vertegenwoordigd door de familie van Jacobo ‘Coco’ Palm en de moderne kant wordt gevormd door de negenzeventigjarige Rudy Plaate en zijn familie. Plaate zit twee rijen voor ons en geniet zichtbaar van de ode aan en de uitvoeringen van zijn liedjes. De avond wordt aan elkaar gepraat door Jandino Asporaat, die het publiek in het Nederlands en soms in Papiamento toespreekt.

Klassiek en modern feest

Het eerste deel van het concert wordt gevuld met de klassieke composities van Jacobo ‘Coco’ Palm, gespeeld door het Metropole Orkest onder leiding van Maurice Luttikhuis en de pianisten Randal Corsen en Norman Moron afwisselend op de concertvleugel en heel af en toe samen.

Asporaat introduceert alle solisten en bespeelt het publiek met zijn op de lachspieren werkende presentatie. Hij weet het Curaçaose feestje compleet te maken en de solisten allen naar waarde het podium te laten betreden. Regelmatig heeft hij ook aandacht voor de familieleden van beide componisten. Hij weet de zaal uitstekend te bespelen en het toch al grote enthousiasme alleen maar verder aan te wakkeren en uit te bouwen.

Izaline Calister ConcertgebouwTijdens de klassieke stukken blijft het feest der herkenning beperkt tot het uitbundige applaus bij de aankondiging en na afloop van het uitstekende pianospel dat op de klanken van het Metropole Orkest een prima bedding vindt om te excelleren. Beide pianisten hebben hun eigen kwaliteiten.

Naast het prima pianospel tekent Randal Corsen voor alle arrangementen die speciaal voor de avond zijn geschreven. Zijn meesterschap is daarin prima tot zijn recht gekomen met een kwalitatief hoog orkest als het Nederlandse Metropole Orkest. Na de pauze belooft Asporaat bij voorbaat dat het feestje verder zal worden uitgebreid. Dan zullen het vooral de twee vocalisten zijn die de toon gaan zetten.

Sterrenstatus waardig

Terwijl Rudy Plaate bijna continu in beeld gehouden wordt door een cameraman, wordt het publiek opgewarmd voor de introductie van de eerste vocalist van de avond op het podium: Maruja Bogaard. Bogaard vertolkt een drietal liederen, die geschreven werden door Rudy Plaate en richt zich dan ook veelvuldig tot de componist zelf. Plaate op zijn beurt geniet zichtbaar van de vertolking van zijn liedjes en raakt ook vaak geëmotioneerd van de aandacht.

Met een uitzinnig applaus wordt de ster van de avond, Izaline Calister, verwelkomd. Net als Bogaard is Calister een leerlinge van Plaate. Beide zangeressen genoten geruime tijd tegelijkertijd hun opleiding bij Plaate. Calister groeide zowel in Curaçao als in Nederland uit tot een ster. Ze laat het publiek in het Concertgebouw letterlijk ontvlammen. Het is al snel duidelijk dat Bogaard in Calister haar meerdere moet erkennen. De performance van deze dame is enthousiast en ze gaat trefzeker op haar doel af. Ze eert Plaate en doet recht aan zijn liedjes door ze zorgvuldig, maar vurig voor het voetlicht te brengen.

Sommige liedjes verdienen wat uitleg, zoals het ondeugende ‘Dugudugu Sin Sous’ waarin Plaate verhaalt over de tijd dat hij twee meisjes heeft en uiteindelijk voor één van hen kiest, omdat de ander geen saus heeft. Het feest gaat helemaal los als ze ‘Atardi’ zingt, dat op Curaçao ook wel als het tweede volkslied bekend is . De in een lange zwarte jurk met rode onderrok gehulde Calister bewijst met haar voordracht en uitbundige vertolkingen van de Plaate-composities dat ze de sterrenstatus met waarde te bezitten.

 

 

Wiegertje Postma
Boeken / Non-fictie

Vrouwen over vrouw-zijn

recensie: Wiegertje Postma (redactie) - Vrouwen schrijven niet met hun tieten
Wiegertje Postma

Wiegertje Postma is hoofdredacteur van Vice en schreef voor vice.com columns over alledaags seksisme. Met Vrouwen schrijven niet met hun tieten keert ze terug naar dit voor haar bekende terrein en vroeg 25 jonge schrijvers om een bijdrage.

Wat opvalt aan Vrouwen schrijven niet met hun tieten is allereerst de titel. Deze is enigszins verwarrend – hij doet suggereren dat het over vrouwelijke auteurs gaat – en lijkt dan ook voornamelijk gekozen omdat hij prikkelend is. De essays in de bundel variëren sterk, zowel in kwaliteit als in heftigheid van het onderwerp dat ze behandelen. Ze gaan over het al dan niet krijgen van kinderen, jongens- en meisjesspeelgoed en over thema’s als het gebruik van anticonceptie en seksueel misbruik. Over één ding zijn de auteurs het zeker eens: de strijd voor gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen is absoluut nog niet gestreden.

Actueel

De kwesties die beschreven worden zijn stuk voor stuk actueel en dat maakt dat een bundel als deze nodig is. Het is goed om de balans op te maken: Hoe staat het met het feminisme anno 2016? Onlangs nog werd een vrouw in Londen ontslagen omdat ze weigerde hakken te dragen. Dat ze veel moest lopen was geen reden om niet aan het kledingvoorschrift te doen.

Lisa Bouyeure kaart dit misplaatste symbool voor de ambitieuze vrouw aan in haar essay ‘De hoge hak als symbool voor de werkende vrouw is vreselijk achterhaald’. Hoge hakken, zo schrijft ze, ontleenden ooit hun status aan het feit dat je er niet op kon lopen en dus dat de drager ervan niet hoefde te werken. Inmiddels werkt het niet meer statusverhogend om niet te werken, maar toch zijn we de hak als een statussymbool blijven zien.

Beperkt kader

De bundel is niet slechts door alleen maar vrouwen geschreven, maar lijkt ook enkel voor vrouwen bestemd te zijn. Postma spreekt in haar inleiding over ‘wij’, waarmee ze vrouwen bedoelt en dus mannen buitensluit. Menig mannelijke lezer zal zich gepasseerd voelen door haar oproep ‘een alles ontregelend leger [te] vormen’. Het gros van de mannen plaatst immers ook kanttekeningen bij het patriarchaat. Een aantal essays vanuit mannelijk perspectief zouden niet misstaan hebben.

Jammer is ook de wisselende kwaliteit van de essays en dat ze nogal lukraak in één boek gepropt zijn. Het persoonlijke perspectief is soms wat te ver doorgetrokken, waardoor we bijvoorbeeld moeten lezen over de pil die voor Bregje Hofstede libidoverlagend werkte. Toen ze er eenmaal vanaf was, constateerde haar vriend ineens dat-ie geen porno meer keek. Good for him. Postma is vooral voor kwantiteit gegaan en heeft haar schrijvers de ruimte gegeven om over grote en kleine onderwerpen te schrijven. Dit heeft als resultaat dat sommige essays de vinger op de zere plek leggen en andere juist een zere plek creëren.

Jambinai
Muziek / Album

Laag op laag op laag

recensie: Koreaanse muziek van Jambinai - A Hermitage
Jambinai

Vervreemdend, zo is de experimentele muziek van Jambinai wel te noemen. Met het enorme scala aan traditionele instrumenten, sfeervolle klanken, uitgedrukte invloeden en effecten is de muziek echter nauwelijks in te delen bij een genre. 17 juni brengt de band officieel zijn tweede album uit, A Hermitage.

De fascinerende mix van traditionele Koreaanse en Westerse muziek is niet bepaald gangbaar te noemen. Jambinai combineert traditionele instrumenten, waaronder de piri (soort hobo), de haegeum (tweesnarige, langwerpige viool) en de geomungo (mix van een citer en een luit), met rockinstrumenten en minimalistische ritmes. De akoestische instrumenten maken het repertoire allerminst soft klinkend. Integendeel, Jambinai maakt zeer diverse liedjes met dromerige sferen, een combinatie van elektro, metalmuziek en ambient. De kracht achter de band is dat hij avontuurlijke soundscapes creëert die uit films tot leven lijken te zijn gewekt.

Complexe gelaagdheid

De muziek is net als op het debuutalbum Différance (2012) overwegend instrumentaal, maar hier en daar zijn vrouwelijke vocalen toegevoegd. Op de track ‘Abyss’ wordt zelfs een soort rap gebracht, waarvan de tekst Koreaans is en waarop sporadisch grunts te horen zijn. A Hermitage lijkt voornamelijk een voortzetting te zijn van de eerste track ‘Time of Extinction’, het zwaarste nummer van Différance. In tegenstelling tot dat album is er minder afwisseling met rustige delen. In plaats daarvan is er meer ruimte gereserveerd voor de opbouw van de liederen, waarbij met name de geomungo voor hoekige, ostinatische motiefjes zorgt.

JambinaiWie goed luistert, hoort dat de dynamiek van de liederen voortkomt uit de volumewisselingen door het creatieve gebruik van de instrumenten en effecten. Vaak zetten de instrumenten achter elkaar in, zoals bij ‘They Keep Silence’ dat met een laag, beukend ritme op de geomungo begint. Dit wordt na een paar maten ondersteund door zachte vocalen, ruige drums en wazige melodieën op de haegeum. Er komen steeds meer lagen van ritmes en klanken bij gedurende het nummer, waarin afwisseling in sterkte van verschillende delen in de liederen een belangrijke rol spelen voor de luisterervaring.

Albumversie mist ambiance

Bij ‘Echo of Creation’, zoals de meeste tracks, vallen bijna alle instrumenten na een hoogtepunt weg tot alleen de samples overblijven. Vervolgens wordt er weer opnieuw naar een hoogtepunt toegewerkt met nóg meer dynamiek dan in het begin. De ontstane mix is echter zo complex gelaagd dat de muziek uiteindelijk meer een waas is van snelle ritmes (vooral in de bass drum en gitaar) en opeenvolgingen van klanken die neigen naar grindcore. De soundscape is daarom moeilijk te volgen voor luisteraars die niet bekend zijn met dergelijke muziek.

Het is een ware kunst om de gelaagdheid van de liederen op te zetten aangezien deze veel concentratie vereist. De recensies van de eerste concerten (waaronder in Vera, Groningen) zijn daarom ook lovend, wat een voorbode is voor de optredens die nog komen gaan. Hoewel de muziek totaal niet makkelijk luistert, zal de muzikale kracht van Jambinai ongetwijfeld op het podium – waar het publiek de artiesten aan het werk ziet in de totstandkoming van het live-product – beter tot zijn recht komen dan op het toch wat tegenvallende album.

Live te bewonderen:

14 juni – Paradiso, Amsterdam
21 juli – Valkhof Festival, Nijmegen

Boeken / Fictie

De plot en de vergeetbaarheid

recensie: Yannick Dangre - De idioot en de tederheid

Aan alles merk je dat Yannick Dangre, het ‘wonderkind in het verborgene’, een schrijver is: zijn taal is soepel, zijn stijl zelfverzekerd, zijn gevoel voor ritme onovertroffen. Hoe jammer dan toch dat de plot van De idioot en de tederheid zo ondraaglijk licht en vluchtig is.

Het boek begint nochtans veelbelovend mysterieus: de jonge schrijver Tristan gaat op bezoek bij zijn oom Arthur in Zuid-Frankrijk, waar die hem vraagt zijn levensverhaal op te tekenen. Als lezer heb je meteen vragen: Wat doet Arthur in Frankrijk? Wat is er gebeurd tussen hem en zijn broer Frank? Waarom wil hij dat de familiesaga op papier wordt gesteld? Die intro vermeldt ook een datum die Arthur als ‘de belangrijkste uit zijn leven’ bestempelt, en waar we later in het boek het fijne van te weten zullen komen. Een cliffhanger die binnenkomt.

Helaas maakt de rest van De idioot en de tederheid die broeierigheid en dat mysterieuze te weinig waar. Wat zich na die eerste pagina’s ontvouwt, is een familiekroniek die niet echt diep snijdt, met iets te veel voorspelbare ingrediënten: broers die in onmin vallen, tirannieke vader, getormenteerde moeder wiens leven in het teken van verwelking staat, een mentaal zwakbegaafd kind, scheidingen, ziektes, en wat nog meer. Uiteraard zijn dit allemaal zaken die nu eenmaal in families voorvallen, maar omdat het allemaal in zo’n rotvaart wordt verteld en dus een opeenstapeling van ellende lijkt, mist het zijn doel. Op die manier doet Dangre de meermaals geciteerde zin van Tolstoj, dat elk ongelukkig gezin op een unieke manier ongelukkig is, geweld aan – het lijkt allemaal al een keer verteld te zijn.

Man met losse handjes

Het grote voordeel is dat de plot niet kabbelt, maar voorbijraast. Dangre, die zich aan het begin van zijn schrijfcarrière nadrukkelijk spiegelde aan Jeroen Brouwers, heeft nu resoluut het verhaal laten domineren op stijl. En een verhaal vertellen, dat kan hij. Met als gevolg dat er in het boek geen rustmomenten zijn en je het voor je het weet uit hebt. Maar daarin schuilt een ander nadeel: door die gejaagde verteltrant, maken bepaalde scènes een wat potsierlijke indruk omdat ze de tijd niet krijgen zich te ontvouwen. Zo bijvoorbeeld deze wat lachwekkende seksscène, die wel in fast forward lijkt verteld:

‘Jessica duwde haar borsten in mijn gezicht terwijl haar vochtige geslacht samentrok, met lange, plagerige halen. Toen haar linkerhand zachtjes mijn balzak begon te kneden, voelde ik dat ik het niet meer zou houden, mijn zaad spoot in een intens genotsvolle flits uit me weg.’

Wat het boek toch enigszins de moeite maakt, zijn de prachtige bedenkingen die er hier en daar in worden rondgestrooid. Met deze als absolute uitschieter:

‘Zodra geliefden ontdekken dat de ander niet van hen houdt om dezelfde redenen als waarom ze van zichzelf houden, is de relatie gedoemd.’

Maar helaas bevat De idioot en de tederheid veel te weinig van dit soort pareltjes. Je klapt het boek dan ook dicht met een ‘mja’, in plaats van een ‘wow’ of ‘bah’. En die onverschilligheid is doodjammer, want nogmaals: dat Dangre kan schrijven, staat vast.

(Lees hier ook ons interview met de schrijver!)

Boeken / Interview
special: Interview met Yannick Dangre, schrijver van De idioot en de tederheid

‘Een wonderkind van 60, dat zie ik wel zitten’

Tijd verspillen is niet aan Yannick Dangre besteed: op zijn 27e staat de teller op drie romans en twee dichtbundels. Met De idioot en de tederheid schreef hij een ambitieuze familiesaga, doorspekt met literaire referenties. Intussen begint hij langzaam te denken aan een volgend boek, waarvoor hij zich nu aan het inlezen is. Feesten omwille van het verschenen boek doet hij dus niet per se. ‘Een wild en liederlijk leven levert misschien een interessante biografie op, maar geen interessante bibliografie. En voor mij telt vooral dat laatste.’

De titel was me duidelijk en toch ook niet: veel idioten in het boek, maar weinig tederheid.
(lacht) ‘Mja, tussen de kinderen onderling, die lijden onder hun gewelddadige vader, is er toch wel genegenheid, lijkt me. Ze hebben een goede band, zij het één die later beproefd wordt, dus daarin heb je gelijk. Want uiteindelijk is het ironische dat de geschiedenis zich herhaalt en dat de kinderen dezelfde fouten als de vader maken. En dat ze dus ook voor een stuk idioten zijn. Maar tot het moment dat dit gebeurt, bespeur ik toch voldoende liefde en tederheid.’

Behalve tussen de ouders…
‘Nee, en hoewel ik het er in hun situatie wat dik opleg bij wijze van parodie, blijkt toch dat veel zeventigers en tachtigers waarmee ik heb gesproken dergelijke gewelddadige situaties hebben meegemaakt. De autoritaire vader en machteloze moeder komen best wel vaak voor in die naoorlogse gezinnen.’

Yannick Dangre

Yannick Dangre (© Keke Keukelaar)

Ik verdenk je, na het lezen van het boek, niet van een al te rooskleurige kijk op de mensheid.
‘Het zou inderdaad overdreven zijn om te stellen dat ik een vrolijk wereldbeeld heb (lacht). Maar ik ben ook geen complete zwartkijker. Vandaar ook de titel: ik wilde de twee kanten belichten, anders wordt het me te beperkt. En er mag ook wat gelachen worden, het moet allemaal niet te tragisch zijn.’

Op een bepaald moment heb je ’t in het boek over ‘bevlogen cynisme’. Wat moet ik me daar bij voorstellen?
‘Daarmee bedoel ik cynisme dat eigenlijk een heel romantisch verlangen maskeert. Geen destructief en 100 procent negatief gevoel, maar eerder constructief. De redenering van “als de toestand dan toch wanhopig is, gaan we die wanhoop op zijn minst stileren”. Zwarte romantiek dus.’

Je deelt je boek op met behulp van titels van beroemde romans, zoals Tender is the Night en Tropic of Cancer. Is het een meerwaarde als je die boeken als lezer ook daadwerkelijk gelezen hebt?
‘Toch wel een beetje, maar het is zeker geen must. Het fijne is gewoon dat wat er in die boeken gebeurt, ook in De idioot en de tederheid voorkomt, of toch in dat specifieke deel. Of dat per se mijn favoriete boeken zijn? Nee, maar ik heb ze wel allemaal graag gelezen. Laten we zeggen dat ze zeker in mijn top 50 staan.’

Je schuwt de clichés niet: de tirannieke vader, het zakelijke gefoefel van zelfstandigen, de minderbegaafde broer… Is dat bewust?
‘Natuurlijk ga ik als schrijver nooit bewust de clichés opzoeken, maar ik heb die archetypes vooral gebruikt om ze een beetje belachelijk te kunnen maken. Het is een beetje over the top, parodie. En ik had ze nodig om de plot te structureren. Voor het eerst heb ik namelijk met zeer veel personages gewerkt, in plaats van te focussen op één of twee zoals in mijn vorige romans.’

Familie en familiebanden spelen een heel belangrijke rol in het boek. Dat was in je dichtbundel Met terugwerkende kracht ook het geval. Je bent gefascineerd door dit thema, is het niet?
‘Ja, omdat familie zo’n cruciale invloed heeft op wie je bent als persoon. Het gezin waarin je bent geboren, de plaats waar je opgroeit, dat is allemaal zo bepalend. Niemand staat volledig los van zijn opvoeding, daar ben ik van overtuigd.’

Er staan enkele heel mooie zinnen in je boek. Beleef je een ‘yes’-moment in je werkkamer als je die hebt bedacht?
‘De eerste keer misschien wel, maar na twintig keer herlezen begin je je soms af te vragen of de zin wel echt zo goed gevonden was (lacht). Je hebt er ook geen vat op: wat je zelf fantastisch vindt, komt misschien bij geen enkele lezer binnen. Terwijl een in jouw ogen eerder minder belangrijke zin dan weer door veel mensen wordt opgepikt. Maar weet je, als schrijver moet je overtuigd zijn van wat je maakt, anders kom je er niet met je boek.’

Op de achterflap word je ‘een wonderkind in het verborgene’ genoemd. Oké, je bent nog maar 27, maar je hebt al drie boeken en twee dichtbundels op je naam staan. Vind je die term ‘wonderkind’ dan niet wat denigrerend?
‘Goh, hoe lang kan je bestempeld worden als wonderkind? Geen idee eigenlijk (lacht). Maar ik zeg dit niet over mezelf natuurlijk, dus voor mij is dat allemaal prima. Ze mogen mij nog lang een wonderkind noemen, geen probleem. Ja, een wonderkind van 60, dat zie ik wel zitten.’

Kunst / Expo binnenland

Een onaf boek houdt nooit op

recensie: Peter Pontiac - ¡VIVA PONTIAC!

Wat heeft Peter Pontiac voor jou betekend? Dat vroeg curator Lennard Dost aan de Nederlandse stripwereld. Het leverde een veelzijdige expositie op, die niet alleen een ontroerend beeld geeft van een zeer begaafde stripmaker, maar ook een scherpe doorsnede van de Nederlandse stripwereld en een interessante kijk op het medium zelf.

“Je laat ze iets maken en dat is het dan, daar werk je dan mee”, zegt directeur Lennard Dost van Nieuwe Vide, het kunstencentrum in Haarlem. Het nieuwste project dat daar plaatsvindt heet ¡VIVA PONTIAC! en gaat over het leven van de in 2015 gestorven Peter Polmann, bekend als Peter Pontiac en wel de godfather van de strip-underground genoemd.
Een kunstencentrum zijn betekent nieuw werk laten ontstaan en de kunstenaars ondersteunen. Het grote verschil met een museum is dat het selectieproces niet plaatsvindt in een depot, maar in een netwerk. Dost kiest kunstenaars – niet kunstwerken – die hij goed vindt en accepteert wat ze hem vervolgens geven. De vraag is dus elke keer opnieuw: wat levert het op?

overzicht_audiotour_willem de ridderTijdelijke explosie

Wat gebeurt er als je die bal laat rollen door de Nederlandse stripwereld? In dit geval is het resultaat een combinatie van zeer persoonlijke odes en intieme kijkjes in het leven en de mens Peter of ‘Peerke’, tot een spiegeling van zijn werk, te zien in bewonderende collega’s, die zich lieten inspireren door wat Pontiac voor hen betekend heeft.
De expositie bestaat uit veel verschillend materiaal. Er werken maar liefst 25 kunstenaars aan mee en dus is de kleine ruimte een tijdelijke explosie van kleur, materialen, technieken. Daarbij ontwierp tekenaar en avant-garde kunstenaar Willem de Ridder specifiek een eigen audiotour bij het project.
Het laatste woord, of beter gezegd het laatste beeld, krijgt Pontiac zelf: Dost kreeg van Pontiacs weduwe Ipie de complete schetsenreeks van zijn dodenboek Styx. Ze beslaan de drie muren van het tweede vertrek. Je kunt hier zijn levensloop – tot aan het einde – lopend lezen, tot op het moment dat de geinkte tekeningen overgaan in alleen nog potloodschetsen, en tot aan waar ook die schetsen dan tenslotte ophouden.

Peter Pontiac, origineel.

Peter Pontiac, origineel.

Intimiteit en bewondering

De bijdragers leveren allen verschillende interpretaties. De tekeningen van bijvoorbeeld Sam Peeters en Typex zijn zeer ontroerend en dicht op de huid. ‘Een boek dat niet af was’ verandert hier met veel liefde in ‘een leven geleefd’. Het is mooi om hun eigen werk zo ook nieuw belicht te zien en in sommige gevallen zelfs totaal in een andere stijl uitgevoerd, zoals Sam Peeters in de stijl van Pontiac zijn eigen dagboek-stripverhaal maakte. Het dodenportret dat Typex ‘voor mijn lieve vriend Peter’ maakte is erg ontroerend.
Uit deze tentoonstelling rijst een man op die liefdevol moet zijn geweest, zacht en heel close met zijn vrienden. Daarnaast was hij een grote inspirator voor zijn bewonderende collega’s. De tekening die Barbara Stok namaakte uit Styx is daar een mooi voorbeeld van. Of de duistere doodstekeningen van Bart Nijstad. En ook de prent van Aimee de Jongh, die Pontiac op de rug afbeeldt in het bootje waarop hij de rivier over vaart, is indrukwekkend.

Wat betekenen strips? Wat is de Nederlandse stripwereld? Wat is de underground en bestaat die nog wel, of is die gelijk met Pontiac gestorven? Deze vragen stelt deze expositie en beantwoordt ze ook. Strips zijn een unieke combinatie van beeldend denken, denken in het maken van een verhaal en haast ouderwetse, handmatige techniek, die in de huidige wereld van videokunst en performance niet langer zo vanzelfsprekend zichtbaar is. “Ik heb maar één scherm in deze expo!” zegt Dost verbaasd lachend. Het is duidelijk: Pontiac is hierin een absolute meester geweest.

Benjamin Burnley in de Melkweg
Muziek / Concert

Het licht wint van het duister

recensie: Opzienbarend debuutconcert Breaking Benjamin op Nederlandse bodem
Benjamin Burnley in de Melkweg

Voor de eerste keer sinds de oprichting in 1998 tourt Breaking Benjamin door Europa. Het debuutconcert op Nederlandse bodem begint anders dan verwacht. Bij aanvang komt de band op om te vertellen dat leadgitarist Jasen Rauch met acute pijn naar het ziekenhuis is gebracht. De overige bandleden peinzen er niet over om het concert te annuleren; the show must go on.

Frontman Benjamin BurnleyDuimpjes omhoog - fotograaf Brian Krijgsman vraagt het publiek met opgestoken duimen toestemming om het concert semi-akoestisch te spelen en daarvoor de nodige voorbereidingen te treffen. Wanneer de hele zaal goedkeurende tekens geeft, begint de band ruim twintig minuten later dan gepland aan een aangepaste semi-akoestische set met vier man. “We are stripped down to the core, this is who we are from the inside,” vertelt Burnley, waarna de band inzet met ‘So Cold’, een nummer van het album We Are Not Alone (2004).

Toch maar elektrisch?

De line-up van de band veranderde sinds de herformatie in 2014 ingrijpend. Burnley is het enige originele overgebleven lid. De stijl van de muziek en tekst zijn consistent gebleven in het eerste album sinds de herformatie, Dark Before Dawn. Dat is mogelijk te danken aan het feit dat Burnley als primaire tekstschrijver en componist fungeert, nog altijd geteisterd door verschillende fobieën. Eén daarvan is vlieganst, waardoor de band zich lang onthouden heeft van optredens buiten de VS en Canada. Zelfs in deze ‘softere’ samenstelling, zet de band een sterk optreden neer met duidelijke invloeden van hard rock. De onberedeneerde angst die spreekt uit de teksten wordt sterk benadrukt door rauwe gitaarklanken en grunts. Burnley is ditmaal niet de enige zanger – zoals in eerdere touren gebruikelijk – gitarist Keith Wallen en bassist Aaron Bruch treden ook als zanger op.

Breaking Benjamin OnstageHet vijfde nummer, ‘Simple Design’, speelt de band elektrisch om het publiek toch iets van de echte muzikale kracht van Breaking Benjamin te laten proeven, waarna het publiek unaniem bepaalt dat de rest van het optreden ook full on elektrisch gespeeld mag worden. “But I don’t want a fucking post about that it sounds different; we know he is not here,” zegt Burnley, verwijzend naar de missende melodische gitaarlijnen van Rauch.

“Ok, I got it!”

Bij het rustige coda van ‘Give Me A Sign’ vraagt Burnley het publiek telefoons als zaklamp te gebruiken. Het zaallicht dooft, waardoor het podium alleen nog verlicht wordt vanuit het publiek. Tegen het eind van het lied dooft het licht van de telefoons langzaam uit, waarna de band ‘Breaking the Silence’ inzet en de hele zaal wordt omgevormd tot een grote moshpit. Wanneer de band ‘Failure’ wil gaan spelen, meldt BurnleyBenjamin Burnley op lead dat hij even een riffje moet oefenen dat hij normaal niet speelt en zegt na het aanslaan van een akkoord “Ok, I got it!” De normale set eindigt vervolgens met ‘I Will Not Bow’ waarin Burnley normaal gesproken helemaal niet speelt, wat blijkt uit het nogal satirische gesprek dat hij voert met drummer Shaun Foist die steeds zijn schouders ophaalt.

Het publiek pept zichzelf na de set op met geklap, gejuich, gejoel en met “bier en tieten, tralalala…” De toegiften worden daarom ook met groot enthousiasme ontvangen. De berichten vanuit het ziekenhuis zijn goed, waardoor Burnley in een beter humeur is. Daarom vindt hij het toepasselijk om speciaal deze avond het akoestische ‘Rain’ te spelen, waarin hij zichzelf begeleidt; een nummer dat normaal gesproken niet gespeeld wordt tijdens een optreden. Het publiek zingt luidkeels mee. Iedereen lacht als de frontman vertelt over de vreemde dingen die hij ooit tijdens een vreetkick door het gebruik van wiet gegeten heeft. Na tien jaar zitten de rare mengsel nog steeds in zijn maag – zoals brood met pindakaas en gummiberen, volgens Burnley de beste combinatie ooit.

Breaking Benjamin Onstage (2)Met ‘Dance With the Devil’ en ‘Diary of Jane’ sluit Breaking Benjamin het optreden af, waarvoor Burnley eerst nog even wat riffjes moet ‘leren’. Hij grapt dat dit het eerste concert ooit is waar iemand een partij zó kort voor het optreden moet leren. Hoewel het ontbreken van de melodische gitaarlijnen soms duidelijk hoorbaar was, weet de band zich uitstekend staande te houden en aan de hoge verwachtingen van het eerste concert in Nederland te voldoen. Laten we hopen dat Burnley zijn fobieën voortaan beter de baas blijft en ons niet nog eens zo lang op een concert van zijn geweldige band laat wachten.

 

schilderspalet
Boeken / Non-fictie

Door de bomen Bosch niet meer zien

recensie: Nils Büttner - Jeroen Bosch
schilderspalet

Jeroen Bosch. De schilder van visioenen en nachtmerries doet haar licht schijnen op de schilder die de geschiedenis in ging als ‘duvelmakere’ en vernieuwer van de bestaande beeldtraditie. In vogelvlucht gidst dit informatieve boekje van Nils Büttner de lezer door het leven en werk van Hiëronymus Bosch.

Het Bosch-jaar heeft vele facetten en wordt op veel verschillende manieren gevierd. Daar speelt de commercie handig op in. 2016 is het perfecte jaar voor een Bosch-documentaire (Jeroen Bosch. Touched by the devil) en een keur aan boeken over Bosch. Zo heeft Taschen in de aanloop naar het Bosch-jaar een prachtige editie uitgebracht met zeer hoge kwaliteitfoto’s van diens werken en lag het Noordbrabants Museum – waar Jeroen Bosch gevierd werd met één van de volledigste tentoonstellingen in de geschiedenis – bezaaid met boeken over Bosch. Ironisch, als je er even bij stilstaat. De schilder die enerzijds de verzoekingen van het profane zo sprekend kon verbeelden, wist ons met diezelfde taal tegelijkertijd te wijzen op de ellendige afloop van al die verleiding. De hel is nimmer ver weg bij Bosch.

Zie dus maar eens uit te blinken te midden van zoveel andere boeken. De een heeft zeer gedetailleerde foto’s, de ander is vooral informatief en in het verleden is er natuurlijk ook al het nodige informatieve en complete werk verschenen rondom Jeroen Bosch. Hij is nu eenmaal één van die schilders die omhuld is met mysteries en tegelijkertijd tijdloze kunst maakte, die tot de dag van vandaag mensen van over de hele wereld fascineert.

Een bosch vol feiten

Nils Büttner kiest ervoor om in zijn handzame, vlot geschreven boek vooral in te gaan op het leven en de tijd van Bosch. We leren welke positie Jeroen Bosch innam in het Lieve Vrouwe Broederschap. Dat hij zeer in de smaak viel bij de rijken en zelfs vorsten en dat de schilderijen de Beeldenstorm overleefden, onder andere door hun esthetische waarde. Ook leren we hoe we zijn duivelse taferelen in de tijd moeten bezien. Zou het ketters zijn, dan zou het immers zeer aannemelijk zijn dat er nu weinig tot geen schilderijen bewaard waren gebleven.

Dankzij deze plaatsing in leven en tijd kunnen een aantal vermoedens en wilde interpretaties in de prullenbak, mede dankzij het dendrochronologische onderzoek dat recentelijk heeft plaatsgevonden op de schilderijen van Bosch. Dendrochronologie is de wetenschap die zich bezighoudt met de oudheid van een stuk hout, gemeten aan de hand van de jaarringen. Een prachtige techniek die ons veel inzicht verschaft over de periode waarbinnen bepaalde schilderijen gemaakt zijn. Daarnaast leren we veel over de schildertechniek en de ‘handtekening’ van Bosch. Wat maakt een Bosch nou een Bosch en hoe onderscheid je die van tijdgenoten of door hem geïnspireerde schilders?

Het spoor bijster

Later in zijn boek gaat Büttner ook in op de details van de nu bekende Bosch-schilderijen. Hierin toont zich een euvel van dit werk. Door het kleine formaat en daardoor de kleine foto’s van de schilderijen gaan de details verloren, waarmee een hoop commentaar van Büttner in het niet valt. Daarnaast schotelt Büttner ons veel feiten voor. De informatiedichtheid is zo hoog, dat je als lezer al snel het spoor bijster raakt. Niet zo vreemd overigens, wanneer je weet dat Büttner hoogleraar middeleeuwse en moderne kunstgeschiedenis aan de Staatliche Akademie der Bildenden Künste in Stuttgart is. Enige systematiek die het voor de leek overzichtelijk houdt ontbreekt. En dat is jammer, want daarmee gaat veel zeggingskracht verloren. Als we de feiten vervangen door bomen, dan zien we al gauw door de bomen Bosch niet meer.

Theater / Reportage
special: Operadagen Rotterdam 2016

De vele zangstemmen van Rotterdam

Na twee eerdere liefdesverklaringen aan het festival wordt de boodschap wellicht wat eentonig, maar ook dit jaar tonen de Operadagen Rotterdam zich weer als een van de leukste en creatiefste festivals voor de podiumkunsten, dat ondanks zijn experimenteerdrift spontaan en uitnodigend blijft.

Vertel iemand dat je naar de opera gaat en je krijgt niet zelden een meelijdende blik toegeworpen. Het genre gaat immers gebukt onder een stigma van protserigheid, een net zo elitair als kitscherig residu van vervlogen tijden. Toegegeven, De Nederlandse Opera maakt prachtige eigentijdse producties, maar nergens worden de voordelen over opera zo gelogenstraft als op de Operadagen Rotterdam. Een purist zal beweren dat een groot deel van de programmering wellicht eerder onder de noemer ‘muziektheater’ zou moeten vallen, maar genregrenzen zijn er om beslecht te worden.

Dit verslag behelst drie festivaldagen en doet geen recht aan het gehele festival. Het aanbod was dan ook zo rijk en ik baalde als er weer een aankondiging langskwam van een voorstelling die ik moest missen: de Lynchiaanse Salomé in WORM, Monteverdi in de gewelven onder het Oostplein of de Operawandeling. Laat ik dan tenminste proberen mijn enthousiasme over het festival te delen.

Wagner als speeltuin

OperadagenDit jaar bereikte het driejarige project Parsifal – The Grand Opera van Arlon Luijten zijn voltooiing. Vorig jaar beschreef ik al de magistrale tweede akte playingfields, waarbij het publiek vanuit een uiterst competitief strategiespel (hierbij met verve aangemoedigd door de gamecoaches van CLUB GEWALT) uiteindelijk enkel door het bewandelen van het pad van de compassie tot een gezamenlijk einddoel kan komen. Ditmaal kwamen de drie aktes bij elkaar. De opera opent met een speelse eerste akte, waarin het uitblijven van de titelheld de theaterregisseur tot waanzin drijft. Wagners muziek en de Parsifalmythe worden ontdaan van hun gewicht en vormen nu speelblokken waarmee alles mogelijk is. De Teutoonse operatraditie wordt gedeconstrueerd met een papieren leger, wildevrouw Kundry wordt dubbel vertolkt door zangeres en danseres en de boventiteling geeft tegenstrijdige informatie en commentaar op het podiumgebeuren.

Vanuit het Oude Luxor Theater lopen de stoet acteurs en het publiek naar het voormalige Shellgebouw aan het Hofplein, waar blijkt dat de interactieve tweede akte mij ook een tweede maal net zo enthousiast weet te maken en het gemêleerde publiek bij elkaar brengt. Voor de slotakte bestijgt de meute de tijdelijke trappen naar het dak van het Groothandelsgebouw. Na een min of meer concertant eindkoor wordt het publiek losgelaten om over de stad uit te kijken met Wagners (of toch Luijtens?) opdracht tot compassie in het achterhoofd.

De overdonderende kracht van de stem

De voorstelling Toxic Psalms van Carmina Slovenica, waarmee het festival opende, aldus de programmatoelichting, “stelt de menselijke wreedheid aan de kaak, ontstaan vanuit godsdienstige motieven”. Zelf haalde ik dit er, ondanks de titel, niet uit; voor mij ging het over universele vrouwelijkheid en seksueel geweld. Toch kun je niet stellen dat de voorstelling mij niet heeft bereikt, integendeel. Daarvoor is de ervaring veel te intens. Het zesendertigkoppige vrouwenkoor brengt een oorverdovende collage van muziek uit alle windstreken in een kolkende choreografie. Met hun stem als krachtigste wapen hebben ze een oerkracht die tribaal en mystiek aandoet. Talloze zangstijlen en -technieken passeren de revue, van oosters aandoende twang en gregoriaans tot militant gescandeer en het nabootsen van sirenes. Elke zangeres  heeft, hoewel de uniformiteit van hun klederdracht, een geheel eigen en authentieke uitstraling, wat het collectief des te sterker maakt. De laatste voorstelling van mijn avond, Secrets van Operadagencoryfee Claron McFadden en jazztrio Massot-Florizoone-Horbaczewski, heeft dan ook de pech om na Toxic Psalms te komen. Hoe sympathiek en intiem het theatrale concert, gebaseerd op echt geheimen, ook is, na dit Sloveense geweld slaat alles een beetje dood.

De rekbaarheid van het genre

OperadagenHoezeer de Operadagen het genre op weten te rekken, blijkt ook uit A Different Night at the Opera, een avondvullend programma met verschillende verrassende combinaties tussen theater en muziek. The Blogpera van het Belgisch-Nederlandse Jens Maurits Orchestra is een verkenning van de evolutionaire functie van muziek aan de hand van onder meer interviews met biologen, samenzang tussen vogelgeluiden en percussie en mythes over de totstandkoming van cultuur. De toeschouwer mag, onder begeleiding van een pratend stenen hoofd, zelf de volgorde van de set bepalen. De drie musici zijn uiterst vaardig en de korte voorstelling is creatief, afwisselend en humoristisch.

Op de avond presenteert CLUB GEWALT de R&B-opera WH0DUN!T$, een kruising tussen R. Kellys rap-opera Trapped in the Closet en Agatha Christies moordmysterie The Mousetrap. De onwaarschijnlijke combinatie werkt wonderwel: de stroperige R&B en het zelfbewuste geschmier van de acteurs geven het verhaal over een ingesneeuwd hotel een ongemakkelijke traagheid. Ook in deze voorstelling blinkt CLUB GEWALT uit in spelplezier. Naar het einde toe verandert de voorstelling in een fragmentarische deconstructie van het detectiveverhaal en gaat de focus enigszins verloren, maar de voorstelling toont eens te meer dat het Rotterdamse collectief alles wil uitproberen wat op zijn pad komt.

Na bildraum, een fotografische reis langs verschillende architectonische maquettes – hier ontgaat me de connectie met opera toch echt – volgt de afsluitende voorstelling, Friedrich Nietzsche Superstar van underground-cultgezelschap Coolhaven. Het onnavolgbare hoorspel over een immense gehaktbal die dreigt de ozonlaag te omhullen, of iets van die aard, leidt zowel tot individuele, oncontroleerbare lachbuien als tot stampvoetende zaalverlaters. Wie er ook gelijk had, het doet altijd deugd als een voorstelling wat losmaakt.

Barok, ‘bel’-canto en bubbels

Zelfs de ‘klassiekere’ voorstellingen, waarin bekender operarepertoire wordt uitgevoerd, zijn onalledaags. In LP2, het cultuurpakhuis op de Kop van Zuid, speelt Monteverdi’s Il Ballo delle Ingrate uit 1608, de begindagen van de opera. De multimediale voorstelling, met in de hoofdrol Claron McFadden, neemt het publiek mee naar verschillende locaties in de onderwereld, waar Pluto de vrouwen van Mantua toont wat er gebeurt als zij zich niet openstellen voor de liefde. Sommige regiekeuzes pakken niet helemaal gelukkig uit (de geprojecteerde  zangeressen staan in een landschap waar Tetrisblokken uit de lucht vallen), maar de muziek is prachtig, zowel de pure Monteverdi als de combinatie van oude en nieuwe muziek.

La Voix Humaine van het Vlaamse Muziektheater Transparant is moeilijker, al is dit niet te wijten aan de zang van Naomi Beeldens, het muziekspel door Jeroen Malaise of de regie van Wouter van Looy. Het libretto, naar het toneelstuk van Jean Cocteau, is een monoloog van een vrouw die telefoneert naar haar voormalige geliefde. De tekst is wel erg emotioneel en de muziek van Poulenc uit 1958 gaat dusdanig in horten in stoten dat het moeilijk is om in het liefdesverdriet van de protagoniste mee te gaan. Neemt Poulenc echter de tijd om de muziek te laten klinken, zoals aan het einde, dan is het van een grote schoonheid.

OperadagenDe voorstelling die de internationale media haalde was AquaSonic van het Deense Between Music, dat een wereldpremière beleefde tijdens de Operadagen. Dit zal niet verbazen: de vijf musici zitten elk in hun eigen volle watertank en spelen op speciaal ontworpen instrumenten, van percussie en zang tot viool en een wonderlijke draailier. Ze hebben geen zuurstofflessen en moeten dus elke minuut weer bovenkomen om lucht te happen. De cynische vooronderstelling dat het hier enkel een gimmick betreft, blijkt onnodig: de muziek is daadwerkelijk interessant en de bewegingen zijn prachtig door de weerstand van het water. Het surreële schouwspel roept associaties op met waternimfen en Hamlets Ophelia.

Niet lullen maar zingen

Net als de afgelopen jaren staan de Operadagen Rotterdam in het teken van (r)evolutie, en niet zonder reden. Het programma varieert van eigentijdse producties met inachtneming van de operatraditie tot radicale breuken met het verleden. De theatermakers hebben lef en durven op hun bek te gaan, wat leidt tot een grote speelsheid en spontaniteit. De Rotterdamse nuchterheid – het is een cliché, maar niet voor niets – maakt dat het festival nooit hermetisch of avant-gardistisch, maar juist inclusief en gastvrij overkomt. Rotterdam mag dan misschien geen operahuis hebben (en wellicht is dat maar goed ook), tijdens de Operadagen zingt zij het hoogste lied.