Kunst / Expo binnenland

Menselijke architectuur

recensie: TEAM 10 - Een utopie van het heden

In het Nederlands Architectuurinstituut (NAi) in Rotterdam is een overzichtstentoonstelling te zien van een internationale groep architecten die vijftig jaar geleden de menselijke maat terugbracht in de architectuur: Team 10. Ze bedachten onder andere de Rotterdamse Lijnbaan, één van de eerste autovrije winkelgebieden ter wereld. Belangrijke personen binnen deze groep waren Aldo van Eyck, Jaap Bakema en Alison & Peter Smithson. De tentoonstelling geeft een uitgebreid overzicht van de ideeën van Team 10: naast schetsen, brieven en foto’s van de bijeenkomsten, zijn er tekeningen en maquettes te zien van belangrijke projecten, zoals bijvoorbeeld het weeshuis in Amsterdam (1955-1960) van Aldo van Eyck.

De modernisering na de Tweede Wereldoorlog maakte van het bouwen een technische aangelegenheid. De mens voelde zich vervreemd van zijn woonomgeving. Daar wilde Team 10 iets aan veranderen. De architecten van Team 10 waren er van overtuigd dat ze met moderne architectuur en stedenbouw een bijdrage konden leveren aan een ‘open’ samenleving waarin iedereen zichzelf kan ontwikkelen. Architecten dienden rekening te houden met de context: waar het gebouw kwam te staan en door wie het gebruikt zou worden.

Inzending voor de 'Berlin Hauptstadt' competitie 1958-1959 door Alison en Peter Smithson, met Peter Sigmond
Inzending voor de ‘Berlin Hauptstadt’ competitie 1958-1959 door Alison en Peter Smithson, met Peter Sigmond

Wooncellen

De projecten van Team 10 lopen uiteen van complete steden, grootschalige woningbouw en infrastructuur tot openbare gebouwen en kinderspeelplaatsen. Centraal stond de grote belangstelling voor alledaagse omgevingen, bestaande leefpatronen en de specifieke karakteristieken van de omgeving. Dit zie je duidelijk terug in de vele schetsen van woningschakelingen en zichtlijnen van binnen en buiten een gebouw. Interessant is de maquette van luciferdoosjes van Herman Hertzberger waarin hij een studie doet naar een alternatief voor de monotone suburb. Door het verschuiven van de wooncellen ontstaan binnenplaatsen met terrassen en tuinen en krijgt elke woning voldoende daglicht.

Meetings

Team 10 heeft geen duidelijk manifest of programma achtergelaten. Ook wisselde de samenstelling van de groep regelmatig, waardoor Team 10 nooit een duidelijk gezicht heeft gekregen. Het enige houvast waren de ‘Team 10 meetings‘ die de groep tussen 1953 en 1981 organiseerde. Tijdens deze bijeenkomsten discussieerden de leden over thema’s als ‘mobiliteit’, ‘groei en verandering’ en ‘collectiviteit en identiteit’. Eén van de laatste bijeenkomsten vond plaats in 1977. Toen Jaap Bakema in 1981 overleed is er een einde gekomen aan de Team 10 meetings. Het optimisme over de vooruitgang van de ‘open samenleving’ was inmiddels omgeslagen in pessimisme over de toegenomen individualisering en ongelijkheid. Door de ‘bewonersinspraak’ liet Team 10 echter zien dat ze nog steeds nieuwe vormen van moderne architectuur nastreefde waarin de mens centraal stond.

Aanrader

Bijeenkomst Team 10 in Spoleto, 1976. Foto: Sandra Lousada (bron: Collectie NAi)
Bijeenkomst Team 10 in Spoleto, 1976. Foto: Sandra Lousada (bron: Collectie NAi)

Wat meteen opvalt aan deze tentoonstelling in het NAi is de uitgebreide weergave van de ideeën en theorien van de leden van Team 10. Door de vele briefwisselingen en originele handgemaakte schetsen krijg je een duidelijk beeld van de behandelde vraagstukken en hoe men hier tegenover stond. De tentoonstelling is helder opgebouwd uit verschillende delen die elk een eigen thema behandelen. Deze delen zijn afgescheiden door holle ruimtes waarbinnen de verschillende meetings behandeld worden. Door deze opzet is er een helder verband tussen de thema’s onderling en de relatie met de meetings door de tijd heen. Ook de videobeelden van Aldo van Eyck en Jaap Bakema, waarin de oude meesters hun opvattingen uiteen zetten, zijn erg interessant. Net als de vele originele schetsen en tekeningen.

Kortom, een tentoonstelling die niet alleen voor de architectuurfreak een aanrader is, maar voor iedere geïnteresseerde in de geschiedenis van wonen in Nederland. De maquettes alleen zijn al genoeg reden om een bezoekje te brengen aan het NAi.

Kunst / Expo binnenland

Welkom in de onderwereld

recensie: Urban Underworlds

Er bestaat een wereld waar de doorsnee-mens eigenlijk geen idee van heeft, maar die dichterbij is dan je denkt. Deze vreemde wereld is namelijk een wereld naast, of beter nog onder ons: de onderwereld. De onderwereld figureert in talloze mythen en verhalen, en is nu het onderwerp voor een expositie in het Centre for Urban Culture, getiteld The Urban Underworlds.

Foto: Julia Solis
Foto: Julia Solis

66 East, de lokatie van de tenstoonstelling, is gevestigd in een klein hoekpand aan een pleintje in Amsterdam. Op het eerste gezicht lijkt het alsof je langs een lege etalage loopt. Eenmaal binnen blijk je je te bevinden in een kaal wit pand met een wat kille uitstraling. Voor deze expositie echter een prima setting. Je wordt er meegenomen langs verschillende impressies en toepassingen van ondergrondse ruimtes. Met een klein trappetje daal je af in een ondergrondse vochtige ruimte waar alleen het licht van een projector de ruimte mysterieus beschijnt. Daar wordt een korte film gedraaid over de eigenaardigheden van de private wijnkelders in Frankrijk en Wenen.

New York

Foto: Pauline Bremmer
Foto: Pauline Bremmer

In de ruimte erboven hangen foto’s die voornamelijk zijn geschoten in New York. Een serie foto’s van de Amerikaanse fotografe Julia Solis geeft een goede indruk van de unieke verlaten en vervallen ondergrondse ruimtes van New York. Foto-journalist/antropoloog Teun Voeten heeft een aantal maanden tussen de Mole People van New York geleefd. Deze mensen hebben in de verlaten treintunnels een eigen habitat gecreëerd. Voeten heeft daarover het boek Tunnelmensen geschreven en er een indrukwekkende serie foto’s van gemaakt. Ook drie andere Amerikaanse steden worden uitgelicht: Houston, Toronto en Montreal. Alledrie hebben een ingenieus tunnelsysteem, een netwerk dat alle delen van de stad verbindt en dat alleen maar groeit.

Antwerpen

Ook de Antwerpse ruien komen aan bod, ondergrondse kanalen die in de negentiende eeuw zijn aangelegd voor de toevoer en afvoer van water. De ruien vormen een netwerk van mysterieuze duistere gewelfde grachten. Sinds kort heeft Antwerpen besloten deze ruimtes toegankelijk te maken voor wandelaars. Wil je ook een keer door de ruien van Antwerpen wandelen, kijk dan op de website van Toerisme Antwerpen.

Een student uit Eindhoven heeft de expositie aangevuld met zijn afstudeerproject over een ondergrondse mediatheek. Een leuk project, maar inhoudelijk voegt het weinig toe aan de informatieve expositie. Als toetje krijg je nog een stel uitvergrote krantenartikelen voorgeschoteld die allen de mythes van de onderwereld behandelen. Er wordt aandacht besteed aan één in het bijzonder, namelijk de krokodil in het riool.

Zeker voor een non-profit organisatie met een kleine ruimte tot hun beschikking weet 66 East een bijzondere tentoonstelling neer te zetten. Eentje waarin je wordt meegezogen in ondergrondse werelden. Een expositie waar je wat opsteekt over wat er zich allemaal onder je voeten kan afspelen. Mocht je nog meer achtergrondinformatie willen, dan ligt er genoeg leesvoer over het onderwerp op de leestafel in 66 East (bijvoorbeeld het boek `Tunnelmensen’ van Teun Voeten). Hulde, vooral voor de voorstelling in de kelder van het pand.

Zie hier
voor meer info over de tentoonstelling en de openingstijden van 66 East.

Boeken / Fictie

Wat kunnen we kennen en wat willen we weten

recensie: Het achtenveertigste uur

.

Op Schiphol, in de afgesloten koepel van het Aanmeldcentrum, ondergaat een misschien wel Soedanese asielzoeker de zogenaamde ‘achtenveertiguursprocedure’. Binnen achtenveertig procesuren moet worden uitgemaakt of zijn asielaanvraag al dan niet terecht is. In eenentwintig meest korte hoofdstukjes, bestaand uit formulieren aangevuld met de gedachtenstroom van steeds weer een andere marechaussee, ambtenaar, administratief medewerker of advocaat, krijgt de lezer een beeld van die asielzoeker.
Zelf komt de man niet aan het woord; hij is voornamelijk een aanleiding, een onderwerp, een probleem dat uit de weg moet worden geholpen door de mensen die hem in hun postvakje, op hun computerscherm, of in levenden lijve voor zich zien verschijnen. Die mensen zijn slim, slordig, traag, lui, ijverig, arrogant of teruggetrokken, maar ze hebben allemaal de neiging om tijdens het invullen van hun formulieren, het stellen van de verplichte vragen en het uittikken van hun verslagen bespiegelend te spreken over hun werk, over de ambtenarij, over het wezen van identiteit en over het al dan niet bestaan van een waarheid. Waar houdt de waarheid op en waar begint de interpretatie, zo vragen de sprekers zich af. Kort gezegd Kant van de koude grond: wat kunnen we kennen, en in dit geval bovendien: wat willen we weten?

Ambtelijk draadlijmproza

Matsiers uitwerking van dit op zichzelf boeiende thema is origineel en bovenal actueel, maar het is onvoldoende om de aandacht van de lezer voortdurend vast te houden. Vooral bij de zowat in hun geheel overgenomen formulieren vraag je je af of er hier niet wat drastischer gehakt had kunnen worden. Matsiers sterkste punt als schrijver is zijn precieze, beschrijvende stijl, waar onbeperkt van kon worden genoten in zijn vorige roman Gesloten huis, een erg mooi autobiografisch boek over een jeugd in de jaren vijftig. Die stijl wordt hier deels, en vaak te langdurig, vervangen door ambtelijk draadlijmproza.

Onuitgewerkt

~

De formulierpassages voegen bovendien niets toe, of het moet een indicatie zijn van het lichte absurdisme dat altijd heerst binnen democratische systemen, een ander terugkerend onderwerp in Het achtenveertigste uur. ‘Als ik nou eens heel geleidelijk steeds absurdere vragen zou gaan stellen’, fantaseert een van de verhoorders, benieuwd hoever hij daarmee zou kunnen gaan. Vragen om te vermaken – maar ze zijn onvoldoende om er een ‘aanklacht’ tegen de achtenveertiguursprocedure of de bureaucratie in het algemeen van te maken. Los van de vraag of zo’n aanklacht terecht zou zijn, is die onuitgewerktheid wel de makke van het boek. Enerzijds wordt ons het falen en de kleine waanzin van de formulierenwereld getoond, anderzijds is de impliciete boodschap van Matsiers roman dat geen enkel geordend systeem zonder die waanzin bestaan kan. Kritisch, maar ook weer niet kritisch.
Omdat de asielzoekende Soedanees zoals gezegd geen stem heeft, blijft hij ook enkel een papieren persoon, slordig samengeplakt uit ambtelijke snippers. Toegegeven, dat is consistent met de boodschap van het boek, maar het kan je als lezer dan ook weinig schelen wat er uiteindelijk met ‘Moesa Mohammed-Hassan’ gebeuren zal. Tot ongeveer een derde van het boek lees je braaf met de peinzende ambtenaren mee tijdens het doornemen en invullen van hun formulieren, daarna moet de neiging tot bladeren onderdrukt worden. Het achtenveertigste uur is zeker niet het ‘spannende boek’ dat het op de flaptekst heet te zijn.

Wie iets wil weten over Nederlands immigratiebeleid in de praktijk moet dit boek lezen – de auteur heeft zijn huiswerk wat dat betreft prima gedaan. Maar wie het boek puur leest als literatuur, voor de ideeën erachter of de schrijfstijl, kan beter teruggrijpen naar Matsiers eerdere roman- en essaywerk.

Boeken / Fictie

Oude veteraan met een mooi nieuw jasje

recensie: De hut van oom Tom

In 1852 schopte Harriet Beecher Stowe een groot gedeelte van de Amerikaanse bevolking tegen het zere been door in een roman de (on)menselijke kant van de slavernij te beschrijven. Het gevolg: revoluties, oorlogen en de eerste grote stappen in de richting van gelijke kansen voor ieder mens, ongeacht huidskleur. En dat is geen slecht resultaat voor een klein vrouwtje uit Connecticut. Nu het verhaal de mooie ronde leeftijd van 153 jaar heeft bereikt is het tijd voor een heruitgave met een kaft die de waardigheid van de inhoud van het boek uitstraalt.

Het verhaal van De hut van oom Tom begint met een hachelijke situatie voor de heer Shelby, een blanke man van stand. Hij is door zijn financiële situatie genoodzaakt te onderhandelen met een gewetenloze slavenhandelaar over de verkoop van een aantal van zijn slaven. De slavenhandelaar, genaamd Haley, heeft zijn oog laten vallen op de eerlijke en hondstrouwe Tom en de kleuter Harry. Met pijn in zijn hart stemt Shelby uiteindelijk in met de verkoop van de twee. Wanneer Haley de volgende dag terugkeert naar het huis van Shelby om de twee op te halen, komt hij voor een verrassing te staan. De moeder van Harry heeft namelijk de vorige avond het gesprek tussen Shelby en Haley gehoord en is die nacht met haar zoontje gevlucht. Ze hoopt Canada te bereiken, het land waar slavernij al is afgeschaft. Tom heeft, in tegenstelling tot de moeder van Harry, zijn lot aanvaard en wordt door Haley al snel doorverkocht aan de eigenaar van een plantage in het zuiden. Het boek verhaalt over de uiteenlopende slavernijbelevenissen van Harry en Tom: de één is zijn leven niet zeker in zijn vlucht naar de vrijheid, de ander is zijn leven niet zeker in gevangenschap.

Art imitating life

Harriet Beecher Stowe
Harriet Beecher Stowe

De personages en gebeurtenissen in De hut van oom Tom zijn gebaseerd op personen en gebeurtenissen uit Harriet Beecher Stowe’s omgeving. Als voorstander van de afschaffing van slavernij verhuisde ze in 1832 naar Cincinnati, de thuishaven van de abolitionistische beweging. Aldaar vernam zij van andere tegenstanders en slachtoffers van de slavernij de verschrikkelijke verhalen van uiteengerukte families en gruwelijke mishandelingen. Ook werd haar verteld over de “Underground Roadrail”, een netwerk van smokkelroutes in de Verenigde Staten waarlangs ontsnapte slaven van de zuidelijke staten naar de veilige noordelijke staten werden geleid. Uit deze persoonlijke kennismaking met de gevolgen van de slavernij haalde Beecher de inspiratie voor de verhalen van oom Tom en Harry. De hut van oom Tom wordt gezien als één van de eerste grootschalige campagnes van een belangengroepering door middel van een massacommunicatiemedium. Met de drukpers als wapen verspreidde Beecher het woord van de abolitionisten, en haar propaganda miste zijn doel niet. Naar verluid begroette Abraham Lincoln Beecher bij een ontmoeting ten tijde van de oorlog met de woorden: “This is the little lady who wrote the book that started this big war“.

Terechte legende

Het verhaal van De hut van oom Tom heeft zelfs na anderhalve eeuw zijn kracht nog niet verloren. Harriet Beecher Stowe probeert de lezer op een zeer subtiele manier te overreden. Waar in het begin van het boek de zwarte slaven als een volk apart worden beschreven, voert Beecher naar mate het verhaal vordert verhalenderwijs steeds meer argumenten aan waarom mensen met een donkere huidskleur niet minder mens zijn dan ieder ander. Universele thema’s als moederleed en fysieke mishandeling worden onverbloemd gepresenteerd en de beoordeling wordt aan het rechtsgevoel van de lezer overgelaten. De hut van oom Tom is nog net zo indrukwekkend als 153 jaar geleden en waarschijnlijk gaat het boek nog wel een aantal eeuwen mee.

Muziek / Concert

Space Age electronics uit Londen

recensie: Een autistisch Broadcast in Rotown

Sixties-electronica, hoe klinkt dat? Behoorlijk serieus, zo bleek begin oktober tijdens de twee concerten die Broadcast in Nederland gaf. 8WEEKLY zag de Britse band in het Rotterdamse Rotown, en verbaasde zich over zilveren vingerhoedjes, te lange pony’s en het gebrek aan contact tussen band en publiek.

Markant is ze zeker, zangeres Trish Keenan. Met haar ‘feathercut-kapsel’ tot over de ogen, haar zilveren bloemenjurk en in zwarte maillot gestoken spillebenen is ze een soort kruising tussen Pretenders-zangeres Chrissie Hynde en Nico. Bovendien zingt ze loepzuiver.

~

Maar contact met het publiek maakt Keenan nauwelijks. En de overige groepsleden zijn zo mogelijk nog autistischer. Toetsenist en muzikaal brein James Cargill speelt meestal met zijn ogen dicht en kijkt niet op of om naar de rest van de band. En ook de jonge bassist heeft alleen oog voor zijn eigen instrument en de punten van z’n sneakers. De enige die het zichtbaar naar zijn zin heeft is de drummer, die met een wilde grijns de ene na de andere droge en retestrakke drumbeat uit z’n kit perst.

Tender Buttons

Aanvankelijk was de groep ook in de studio een kwartet, maar het recente album Tender Buttons (dat verscheen op het hippe electronische platenlabel Warp Records) werd grotendeels door Cargill en Keenan gemaakt. En dat is niet de enige verandering. Lange tijd was Broadcasts belangrijkste inspiratiebron de cultband The United States of America, die in de jaren zestig een soort mix van space age gitaarmuziek en psychedelische electronica maakten. Ook Broadcast zocht het muzikale geluk tussen paddestoel, USA en LSD, maar gaf op het nieuwe album een prominentere rol aan drumcomputer en synthesizer.

Sporthal vol tremolo

Vandaar dat het optreden van Broadcast begint met zoemende machines. Veel werk van Tender Buttons komt voorbij, zoals Black Cat, America’s Boy en Michael A Grammar, waarop kreunende, misvormde en trillende synthesizers haasje-over springen in een sporthal vol tremolo en galm. Maar waar het liedje nooit uit het oog verloren wordt. Het linker-spillebeen van Trish Keenan tapt lustig op en neer als ze zingt, terwijl Cargill ondertussen iets vaags doet met een zilveren vingerhoedje op een klein apparaat boven z’n keyboard. Tegelijkertijd draait hij met zijn andere hand aan allerlei knopjes.

Chemie ontbreekt

~

Later verruilt de groep de keyboards meer en meer voor gitaren, en volgen nummers van de albums Haha Sound (2003) en The Noise Made By People (2000). De liedjes van Broadcast zijn op het podium net zo lekker melancholiek, weird en hypnotiserend als op de plaat, maar de grote meerwaarde van een concert is natuurlijk de chemie tussen het publiek en de band.

En die chemie is er niet. Ze hadden net zo goed in de oefenruimte kunnen staan, want afgezien van wat schuchtere aan- en afkondigingen van Keenan lijkt Broadcast nauwelijks in de gaten te hebben dat ze voor publiek spelen. En dat is jammer, want daardoor missen ze kans om uit te stijgen boven het kundig reproduceren van hun unieke sixties-sound. Nu kijken we naar vier serieus kijkende muzikanten die serieuze liedjes spelen. Oerdegelijk. Mooi ook. Maar wel een beetje saai.

Boeken / Strip

Een tekortschietend sprookje

recensie: Illona, Jee-Yun & Jung - De Danseres van de Tijd: de Geheime Tuin

In dit debuutalbum van een nog onbekend trio uit Azië volgen wij Ryu en zijn zus Myneko. De Danseres van de Tijd: de Geheime Tuin is een avontuur in mangastijl met een Europees tintje, dat nog een beetje doelloos ronddwaalt. Illona verzorgde de tekeningen, Jee-Jun en Jung het scenario en met zijn drieën maakten ze een kwalitatief niet hoogstaand, maar best aardig album.

Als een sprookje

Het verhaal is als een sprookje. Ryu, die altijd voor zijn jongere zus heeft gezorgd, trekt erop uit en komt op een eiland terecht waar alleen vrouwen mogen komen. Een waarschuwing van een mysterieuze oude vrouw slaat hij in de wind en hij gaat op onderzoek uit. Op de bodem van een dode vulkaan vindt hij twee levensechte beelden van een vrouwelijke tweeling. Als hij het voorste beeld aanraakt wordt dat levend, en zonder dat hij er iets tegen kan doen verandert dit ex-beeld hem zelf in een stenen beeld. Zij wekt haar tweelingzusje tot leven en dat blijkt een iets vriendelijker meisje, want zij wil niet dat Ryu van steen blijft. Helaas luistert haar zus niet, en samen verlaten ze Ryu. Diens thuis achtergelaten zusje vraagt zich echter na enkele weken af waarom hij niks van zich laat horen. Ook zij gaat dan op onderzoek uit.

Moeite met de neus

De tekeningen van Illona zijn apart. Ze lijkt moeite te hebben met het weergeven van de neus en van het gezicht in het algemeen. Dit wekt een zekere irritatie op, die gelukkig niet allesbepalend is voor de leesbaarheid van het album. Verder zien de tekeningen er goed uit, al is hun kwaliteit nu ook weer niet bijzonder hoog: de inkleuring is degelijk, maar bij vlagen matig afgewerkt. Eigenlijk is er maar één echt goed getekende scène, en dat is als Ryu door een met planten begroeide omgeving loopt. Op dat moment lijkt Illona zichzelf te overtreffen, en het is dus jammer dat er niet meer van die scènes in dit verhaal zitten. Helaas werkt ook de uitgeverij niet mee aan de kwaliteit van de tekeningen. Er zit namelijk een lelijke misdruk in dit album, waarbij de kleuren te ver naar een bepaalde kant worden gedrukt en zij bijgevolg niet meer bij de tekeningen passen. Gelukkig gaat het maar om een pagina, maar het blijft irritant.

Zwak punt

~

Het verhaal van De Danseres van de Tijd: De Geheime Tuin is een beetje warrig. Het is niet altijd duidelijk wat er nou precies gaande is, maar gelukkig is de plot ook niet al te ingewikkeld zodat het verhaal nog redelijk te volgen blijft. Vermoedelijk blijft de vergelijking met een sprookje ook in de komende delen overeind, en zal dus nooit een verklaring worden gegeven voor het feit dat beelden zomaar tot leven komen. Deze als vanzelfsprekend aangenomen mysterieuze zaken zijn echter niet in die mate vanzelfsprekend dat de auteurs er gemakkelijk mee weg kunnen komen. Een ander zwak punt van De Danseres van de Tijd: De Geheime Tuin is de lengte van het verhaal. Het telt weliswaar 46 platen, maar toch gebeurt er te weinig om een volledig album te kunnen vullen. De auteurs hadden beter het volgende deel meteen in dit boek verwerkt. Met een beetje pech wordt het verhaal nog niet eens in het tweede deel afgesloten. Dat zou betekenen dat het nog wel een tijdje duurt voordat de conclusie volgt.

Geen verschil met de massa

De Danseres van de Tijd: De Geheime Tuin is niet echt van buitengewone kwaliteit. Je laat het beter nog even aan je voorbij gaan in afwachting van de eventueel te verschijnen volgende delen. Het verhaal is weliswaar lekker mysterieus, maar de auteurs vertrouwen iets te veel op het vanzelfsprekende effect en vergeten daardoor bepaalde dingen uit te werken. Ook de tekeningen zijn niet buitengewoon. Er is dus eigenlijk niets wat dit album onderscheidt van de massa.

Film / Films

Milde maatschappijkritiek

recensie: Bombón el perro

Argentinië zit al een paar jaar in een dip. De economie lijkt niet vooruit te branden en dit zorgt voor een hoge werkloosheid en een gevoel van troosteloosheid en uitzichtloosheid. Er is één bedrijfstak die lijkt te floreren bij de economische malaise: de filmindustrie. Veel jonge regisseurs maken prachtige sociaal-realistische documenten waarin het geploeter van de bevolking om het hoofd boven water te houden centraal staat. Denk bijvoorbeeld eens aan 25 Watts van het regisseursduo Rebella/Stoll of Historias Minimas, van Carlos Sorin. Van deze laatste verschijnt Bombón el perro, een film die ook in de jonge sociaal-realistische traditie past.

~

In Bombón el perro staan een man en zijn hond centraal, Juan “Coco” Villegas en Lechien. Coco is een man van 52 die net ontslagen is. Hij is een vreselijk sociale, lieve man. Het enige dat zijn vriendelijkheid overstijgt, is zijn naïviteit. Hij slijt zijn dagen met kansloze pogingen om zelfgemaakte messen te verkopen, maar het grootste deel van de dag helpt hij mensen zonder dat hij er iets van waarde voor terugkrijgt. Zo helpt hij een vrouw die autopech heeft. Hij sleept haar auto 150 kilometer naar haar huis, repareert de auto en neemt, naïef als hij is, genoegen met een pot jam als dank. Coco vindt het allemaal best. Op een dag krijgt hij een hond aangeboden, en iemand uit de buurt herkent in deze hond een echte rashond. Samen met zijn nieuwe compagnon gaan Coco en Lechien naar hondenshows en fokbedrijven. Zo krijgt Coco een nieuwe passie (en bezigheid) in zijn leven.

Carlos Sorin kennen we van Historias Minimas, een film bestaande uit drie verhalen. Een van die drie verhalen ging ook over een oude man en zijn hond. Maar niet alleen het verhaal van Bombón el perro lijkt in Sorins eerdere film zijn oorsprong te vinden, ook wat betreft de sfeer en de setting lijkt deze film op zijn voorganger. Ook hier staat het kale en armetierige Argentijnse platteland centraal en maken we kennis met een aantal vriendelijke mensen die er, ondanks de niet altijd even goede omstandigheden, het beste van maken. Bombón el perro is wel humoristischer dan Historias Minimas. Lechien zorgt voor veel kostelijke momenten. De shots waarin hij naast Coco op de passagiersstoel in de auto zit, zijn hilarisch. Ook de scène waarin Lechien een teefje moet dekken maar liever gaat slapen, is erg grappig. De andere hoofdrolspeler verdient ook alle lof. Villegas (zowel in het echt als in de film zijn naam), die net zoals de meeste acteurs in Bombón el perro een van straat geplukte amateur is, speelt briljant. In principe doet hij heel weinig, maar daarin schuilt nou juist zijn kracht. Emoties worden kleiner dan klein gespeeld en worden daardoor overtuigend. Veel woorden worden niet gezegd en klinken juist daardoor harder door. De kleine blikken in Juans ogen verraden meer dan duizend woorden hadden kunnen uitdrukken.

Een betere toekomst

Zoals gezegd, Argentinië zit in een dip. Bombón el perro is een film die de slechte omstandigheden van het gewone volk laat zien. Coco en zijn familie (en ook de anderen die hij ontmoet) worden alleen in hun basisbehoeften voorzien en elke vorm van luxe is ver te zoeken. Werkloosheid en angst voor armoede klinken negentig minuten lang door in alle scènes. Maar Sorin neemt een ander pad dan bekendere sociaal-maatschappelijke regisseurs als Ken Loach of de gebroeders Dardenne hebben gedaan. In hun films wordt het sociale op een belerende toon geuit. Zij geven harde kritiek en eisen verandering. Sorin houdt zich hier verre van. Zijn films zijn slechts observerend, constaterend: een milde vorm van maatschappelijke kritiek. Sorin is niet zo hard en Bombón el perro eindigt dan ook hoopvol. Coco en Lechien geven een jongedame en haar vriend een lift naar Bunos Aires, waar het jonge stel op zoek gaat naar werk en naar een betere toekomst. Dat is wat Sorin ons voor wil houden: de mogelijkheid van een betere toekomst voor Argentinië.

Boeken / Fictie

Ziende blind – Vraagtekens bij de democratie

recensie: Stad der zienden

.

De titel van het boek verwijst naar het grootste internationale succes van deze Portugese Nobelprijswinnaar: De stad der blinden. Op het eerste gezicht lijkt De stad der zienden geen vervolg op dit eerdere boek. Dat ging over de hoofdstad van een land waarvan de bewoners plotsklaps getroffen worden door een melkachtige, besmettelijke witte blindheid. Beide verhalen lijken ver uiteen te liggen: het ene gaat over democratie en macht, het andere laat apocalyptische taferelen zien in een land waar niemand meer ziet. Er bestaat echter een belangrijke overeenkomst tussen beide boeken: Saramago neemt een bizarre gebeurtenis als uitgangspunt en beredeneert vandaaruit wat er zou kunnen gebeuren. In het geval van De stad der zienden levert dat een even bizarre als ‘actuele’ situatie op, waarin de regering op de vlucht slaat voor de eigen verantwoordelijkheid. De overeenkomst met de paranoïde post-9/11 houding in het westen is treffend en indrukwekkend.

Spelletjes

~

Langzaam maar zeker wordt er nog een parallel zichtbaar tussen beide boeken. Na meer dan 160 pagina’s blijkt het inderdaad om dezelfde stad te gaan. Echter, nu wordt ook duidelijk dat Saramago spelletjes speelt met de lezer. De overeenkomst in kleur tussen de magische blindheid, en de al even wonderlijke blanco stemmen lijkt op een groter verband te duiden. Maar net als de lezer hiervan overtuigd is, wordt het weer belachelijk gemaakt. De belangrijkste personages uit De stad der blinden duiken weer op, maar natuurlijk hebben beide zaken niets met elkaar te maken.
Saramago’s typische stijl, met z’n lange zinnen waarin hij hele dialogen opneemt, is ook in De stad der zienden weer aanwezig:

[…]Heel goed, u weet ongetwijfeld wat men onder zulke omstandigheden zegt, het vaderland waakt over u, Ja, meneer de president, we zijn ons bewust van het belang van onze missie, Ik neem aan dat u instructies hebt gekregen voor het geval me massaal probeert weg te komen[…]

Een andere terugkerende Saramago-eigenschap is het vermijden van eigennamen: Saramago noemt zijn personages altijd door middel van omschrijvingen of functies: ‘de vrouw van de oogarts’ en ‘de premier’. Ook met deze creatieve benamingen van de karakters zet Saramago de lezer op het verkeerde been: in De stad der blinden komt een jonge vrouw voor die ‘het meisje met de Zonnebril’ genoemd wordt. Schijnbaar toevallig wordt zij ook in De stad der zienden weer zo omschreven. Een aantal pagina’s verderop blijkt dat ’toevallige’ toch weer zijn wortels in het eerdere boek te hebben: de naamgever zag een foto van haar uit die tijd, waarop ze een zonnebril vasthield. Dit soort blijken van geraffineerdheid spreidt Saramago door het hele boek tentoon. De twee boeken hebben dus raakvlakken, maar staan feitelijk los van elkaar.

Maar hoe loopt het af?

Het boek eindigt ontluisterend: er is een klopjacht ontstaan op de enige vrouw die vier jaar eerder niet blind werd. Deze klopjacht dient echter geen ander doel dan de regering het gevoel te geven dat ze grip op de zaak heeft. Voor het raadsel van de blanco stemmen wordt daarmee geen oplossing gevonden. Dat is ook een deel van de boodschap van deze nieuwe roman: er is geen oplossing voor dit probleem zolang de machthebbers de hand niet in eigen boezem durven te steken. En zolang dat niet het geval is, heeft de kiezer niets in te brengen.
De regering van het land verliest het doel uit het oog: door de blanco stemmen aan de bevolking te wijten en niet aan het eigen handelen toe te schrijven, wordt het doel van de verkiezingen uit het oog verloren. Bij het bestrijden van de blancostemmers wordt er een massahysterie aangericht om de aandacht van het werkelijke probleem af te leiden, omdat het niet op te lossen is. En zoals de afleidingsmanoeuvres van de regering gedoemd zijn te mislukken, blijft ook het einde van De stad der zienden wat in het luchtledige hangen. Het boek als geheel beklijft echter. Het fantasierijke beeld dat Saramago schetst blijkt namelijk verontrustend herkenbaar.

Kunst / Expo binnenland

Waarachtige oninteressantie-Multikunstenaar Wim T. Schippers exposeert!

recensie: Wim T. Schippers: beeldend werk

Wim T. Schippers is in Nederland niet alleen beroemd en berucht als beeldend kunstenaar, maar ook als schrijver met opmerkelijke taalvondsten, als maker van talrijke theater-, televisie- en radioprogramma’s, en in mindere mate als componist en musicus. Vanwege zijn veelzijdigheid en vooruitstrevendheid is hij in september onderscheiden met de Van Looy-prijs 2005 en wordt hij geëerd met een tentoonstelling van zijn beeldend werk in De Hallen in Haarlem.

De Van Looy-prijs is een vijfjaarlijkse prijs voor een dubbeltalent. De prijs is vernoemd naar de Haarlemse schilder-schrijver Jacobus van Looy (1855-1930). Wim T. Schippers heeft volgens de jury de prijs verdiend, omdat hij een kunstenaar is die zijn publiek niet alleen confronteert met de onverwachte kanten van het bestaan, maar hen ook meegeeft dat het leven de moeite waard is om geleefd te worden. Zijn werk is zo aanstekelijk, dat je er als toeschouwer onweerstaanbaar de neiging van krijgt om te gaan lachen, te zingen of extra dikke lagen pindakaas op je boterham te smeren.
In De Hallen hangen nu zijn tekeningen, collages, assemblages en (kinetische) objecten uit de jaren zestig tot heden, waarbij vooral de jaren zestig ruim vertegenwoordigd zijn.

Bij de gratie van nimmer uitvoerbaar zijn

Eh, 2005. Foto: Charles van Gelder.
Eh, 2005. Foto: Charles van Gelder.

Schippers begon in 1959 aan de grafische opleiding van het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs, de latere Rietveld Academie, in Amsterdam. Ondefinieerbare vormen met hier en daar ‘slappe lijnen’ en soms opgeplakte stukken papier waren het begin van een ‘Schippers-stijl’. Enkele voorbeelden hiervan zijn te zien op de tentoonstelling. Rond 1961 begon hij samen met Ger van Elk en Bob Wesdorp Adynamische kunst te maken waarbij ze pleitten voor ‘waarachtige oninteressantie’, stijlloosheid, ‘slapte’ en het bewust niet uitvoeren van ‘onuitvoerbare plannen’ (‘werken die bestaan bij de gratie van het nimmer uitvoerbaar zijn’). De ‘saaiheid’ van alledaagse materialen en voorwerpen kreeg alle aandacht. Hun ideeën sloten aan bij de internationale Fluxusbeweging die de kunst wilde bevrijden uit de ivoren torens van de musea. Kunst moest speels zijn, aansluiting vinden bij het leven van alledag en gebruik maken van gewone materialen. Taal, theater, film, muziek, het eigen lichaam: alles kon tegelijkertijd en door elkaar worden gebruikt. De Fluxusgedachte is nooit uit het werk van Wim T. Schippers verdwenen. In 2002 ontwierp Schippers een kubus die op het dak van NEMO in Amsterdam zou komen te staan en daarvandaan geregeld over de stad zou gaan vliegen. Het ontwerp is compleet met foto’s van de vliegende kubus boven de grachten en het IJ, en langzaam wegvliegend vanaf NEMO.

Stemmen tot nadenken

Papierwerken, 1970. Stedelijk Museum, Amsterdam.
Papierwerken, 1970. Stedelijk Museum, Amsterdam.

Zijn objecten verrassen door de combinatie van materialen en alledaagse voorwerpen die in een nieuwe context zijn geplaatst. Ze doen denken aan het werk van de Dadaïsten, maar dan met een flinke dosis Hollandse humor en toch ook een onderliggende toon van ernst. In de hoek van de tentoonstelling draait een video waarop een deel uit de voorstelling Going to the dogs (1986) te zien is. Deze controversiële voorstelling in de Amsterdamse Stadsschouwburg werd gespeeld door een aantal herdershonden die acteerden alsof ze nooit iets anders hadden gedaan. Het meest confronterend waren echter niet de honden, maar de reacties van het publiek.

Ook spraakmakend waren zijn televisieprogramma’s, zoals Van Oekels Discohoek, De Fred Haché show, Op zoek naar Yolanda en We zijn weer thuis. Programma’s die een nieuwe manier van televisie maken tonen en waarin chaos en misverstanden overheersen. Programma’s ook waarin de kijkers een spiegel voorgehouden wordt over alledaagse onderwerpen en gebeurtenissen.

Deze onconventionele en vooruitstrevende aspecten uit het oeuvre van Wim T. Schippers blijven helaas onderbelicht op de tentoonstelling. Dat is jammer, want juist de veelzijdigheid van deze multikunstenaar maakt zijn werk zo verrassend en interessant.

Muziek / Album

Dark Ages Arise Again

recensie: Soulfly - Dark Ages

Het is altijd moeilijk om iedereen tevreden te houden. Een feit dat Max Cavalera natuurlijk aan den lijve ondervond met zijn band Soulfly. Het debuut van zijn geesteskindje werd in 1998 nog wel heel goed onthaald, maar met de opvolger Primitive haakten een hoop fans toch af. Het album was een mix van veel verschillende stijlen; naast metal hoorden we bijvoorbeeld soul, hiphop en natuurlijk ook de Braziliaanse roots van Max zelf. Vanzelfsprekend kwamen er wel nieuwe fans bij die juist het experiment interessant vonden, maar de verwachtingen werden eigenlijk steeds minder hooggespannen.

Ook hier bij 8WEEKLY kopte anderhalf jaar geleden de recensie van het laatste album Prophecy nog: “Bozer dan ooit, maar niet overtuigend”. Dit album greep, meer dan de voorgangers, terug naar het geluid van Roots (Sepultura, 1996). Toch gaat er al een lichte glimlach over mijn gezicht als ik de cover van het recente album Dark Ages onder ogen krijg. Met al dat zwart en de duistere sfeer die de beeltenis uitstraalt krijg ik toch een beetje hoop…

Een goed begin…

~

Nou moet ik toch zeggen dat de schrik me op het hart slaat als na de intro het nummer Babylon losbarst. Het nummer lijkt lekker stevig te beginnen met een duidelijke Sepultura-riff, maar hier loopt al een vrij onaangename hoge gitaarlijn doorheen – maar nog erger is dat die in de coupletten ook gewoon terugkomt. Gelukkig is het slechts in de coupletten dan even doorbijten want verder lijkt het nummer behoorlijk op het materiaal dat we kennen van Roots­. Bovendien zet het in de laatste 10 seconden nog even een lekker dreigende sfeer neer die doet vermoeden dat het album meer in petto heeft dan de argeloze fan zou vermoeden. En om kort te zijn, dit voldoet aan album alle verwachtingen: het staat als een huis en klinkt zelfs stukken agressiever dan zijn voorganger. Sterker nog, in sommige nummers wordt zelfs teruggegrepen naar albums als Arise en Beneath the Remains, eveneens werk van Max’ voormalige band Sepultura.

Geen half werk

Nummers die die invloeden verraden zijn bijvoorbeeld Carved Inside, Arise Again (what’s in a name) en Frontlines. Zeker deze laatste is een verademing voor diegenen die het oude Sepultura hoog in het vaandel hebben staan; een up-tempo riff en de nodige snelle loopjes, afgewisseld met een pompend refrein. Zelfs het akoestische einde lijkt op zijn plaats te vallen en leidt ook mooi het volgende, experimentelere nummer Innerspirit in. Want ondanks de ditmaal onnavolgbare agressie zou het geen Soulfly-album zijn als er geen experiment plaatsvond. Naast Innerspirit komt Max’ experimenteerdrift vooral naar voren in nummers als The March, Riotstarter en Soulfly V. Het zijn respectievelijk een industrial getint nummer, een juist wat meer tribal nummer (waarin ook het begin van Tribe (Soulfly, 1998) verwerkt zit) en een nummer dat in eerste instantie een variant lijkt op het rustige werk van Incubus en dat je daarna lekker mee laat mijmeren op het eind van de CD.

Wat mij betreft een enorme verrassing, dit album, en absoluut één om niet over het hoofd te zien de komende maand!