Arme lezer
.
Hadden ze mij die werkbeurs gegund, ik was er meteen mee een abonnement op Artis wezen halen. Ik had mij een jaar lang elke dag op de bankjes in de zoo gezet, want toeschouwen loont. Dieren leren je meer over het mensenleven en mensen die de zoo bezoeken gaan in een rare spiegelbeweging voor de kooien staan en zijn zich daar vaak nauwelijks van bewust. Interessant aan de zoo is ook de kunstmatige opdeling van stukjes landschap waarin totaal verschillende werelddelen worden weergegeven, de onverbiddelijke ophokplicht van diersoorten die normaal gezellig samenleven. Er is iets geruststellends aan het onverbiddelijk categoriseren en ophokken van diersoorten met naamkaartjes toe. Alleen het dier mens heeft er geen, maar dat bewoont dan ook de grootste kooi. Hoe systematisch kan men gaan? Er zijn vogels die in een kleurenpracht van kruisingen enorme kooien bevolken, maar net zo goed worden bij de katachtigen zelfs Siberische en Bengaalse tijgers gescheiden.
Gepaste distantie
Ik kan Zes wenken voor muggen aan de deur moeilijk lezen zonder de gedachte dat Peter Van Lier ook op tijd en stond in die zoo moet gezeten hebben om het gedrag van dieren en mensen te bestuderen, en de merkwaardige correlaties tussen beide soorten. Ik kan mij moeilijk inbeelden dat er geen opzet of filosofische bedoeling achter Van Liers bundel zit om de lezers langsheen de dieren naar de mensenwereld te doen kijken. Dit gebeurt echter niet zonder humor: Van Liers gedichten zijn lichtvoetig zonder kolderesk te zijn, spits naar de glimlach reikend. Wanneer hij bijvoorbeeld gedichten schrijft over kinderen die mieren vertrappen of stadslui die zich de woede van de roerdomp op de hals halen, is hij op zijn best. Een memorabele passage is ook die waarin hij met gepaste distantie over het vogelbekdier constateert dat zijn aard net zo ongelukkig is als zijn voorkomen. Van Lier schrijft een hele bundel over het dier in de mensenwereld en stelt de mens als onhandige toeschouwer op, wat een vreemd soort humor doet ontstaan. Bovendien beperkt hij zich niet tot observaties; veel gedichten zijn in de tweede persoon geschreven als brief aan of als lofzang, wat zijn teksten een absurde bijklank geeft. De onverzettelijke ernst van de ik/schrijver doet bij momenten tragikomisch aan.
Systeembouwer
Geen humor echter zonder ernst. Van Lier is ook een systeembouwer. Zoals de directeur van de dierentuin de beesten rigoureus achter tralies en naamkaartjes zet, zo sluit Van Lier zijn gedachten op in sluitende systemen, achter bewust bepalende titels. Zo deelt hij zijn gedichten op in soorten, die hij elk onder verschillende afdelingen onderbrengt. Er zijn de feestdagen, de psalmen, de naar de titel verwijzende wenken voor muggen aan de deur, de lessen in Artis en, last but not least, de gedichten betreffende een functie in het dierenrijk. Net zo goed hebben de gedichten echter een van binnenuit dwingende structuur, die hen stevig in een keurslijf vat. Hoewel de gedichten visueel niet aan een bestaande versvorm refereren, blijkt uit de vaak gelijklopende grillige versvorm dat Van Lier een soort grondplan voor een gedicht moet hebben, waarvan hij niet zonder inhoudelijke reden afwijkt. In deze bundel houdt hij die orde der woorden consequent vol, behalve in de psalmen en de als ode opgestelde laatste cyclus, die regelmatiger en rustiger ogen. Die aandacht voor zetting en bladspiegel maakt dat de gedichten spreken vanuit een innerlijke wetmatigheid, waarbij elk woord als vanzelf op zijn plaats wordt gezet. In één van de wenken klinkt het bijvoorbeeld:
Mijdt in het trappenhuis
elke dwalende blik op de top
minitieus speurend af het dal
om
in één rechte lijn naar terug te keren: niet het water – nognet
hoorbaar achter een muur, of het voedsel –
op
dit late uur, maar als strooigoed te ruim in het dal altijd
‘mij’ denken – waar ‘welterusten’
echt immer toepasselijk
klinkt.
Ingenieus hoe met dat laatste woord en het punt de mug de nacht niet meer ziet. De dichter toont zich hier typograaf, filosoof en detailliefhebber. Van Liers poëzie is accuraat, maar tegelijkertijd ook licht en zwierig. Misschien is het soms in zijn geheel wat te lang en te ver doorgedreven, zou je kunnen denken, en misschien begint na die 66 pagina’s het toevallige wat te ontbreken. Inderdaad. Toch zit er binnen het systeem van Van Liers bundel genoeg afwisseling om van zes wenken een bijzonder boeiende leeservaring te maken. Wie niet door Van Liers gestructureerde bril wil kijken, vindt er wellicht niks aan, maar de lezer die het grote empathische gebaar naar Van Liers poëzie wil maken, vindt daar onder al die grillige bladspiegels en soms bloednuchtere verzen een gevoelig dichter die zich inleeft in de gevoelswereld van de mug in de huiskamer, de moeder die haar kind kwijtraakt bij de ijsberen en de zonnende jongeling die zich rood en stram moet terugtrekken. Wie goed kijkt, ziet in Van Liers vogelbekdier de ontevredenheid over het eigen uiterlijk, leest de tragiek van de eendagsvlieg en de ongeduldige verveling van leeuwen vlak voor voedertijd. “Literatuur als aanvullende mensenkennis”, om het even met De Coninck te zeggen. Of dierenkennis, zo nu en dan.