Twaalf keer Sehgal – oktober
Een retrospectief van een jaar. Twaalf werken in de vorm van geconstrueerde situaties, elke maand één. Dagelijks opgevoerd vanaf het moment dat het Stedelijk opengaat totdat het sluit. Tino Sehgal choreografeert met zijn werken, die elke maand in een andere zaal van het museum te vinden zullen zijn, niet alleen hen die zijn werken vertolken, maar ook het gedrag van het museumpubliek.
Tien uit twaalf: This is progress
Mijn voortgang bestaat uit Dagmar, Annelot, Annelore en Beppie. Een kwartier lang nemen zij me op sleeptouw door de lege zalen van de bovenbouw, wandelend, pratend, doorvertellend, interpreterend. Wat is vooruitgang?
Ik loop de trap af richting het ondergrondse gedeelte van de ‘badkuip’ en neem vervolgens de roltrap naar boven. Daar, tegenover het auditorium, zitten bovenaan de trap enkele ogenschijnlijke bezoekers, waarvan opvallend veel van jonge leeftijd. Voordat ik de tijd heb om me af te vragen wat er staat te gebeuren komt er een meisje naar me toe, ik schat een jaar of zeven. Ze geeft me een hand – “Dagmar” – en vraagt me of ik met haar mee wil lopen. Zwierig opent ze de zwaar ogende witte deur om vervolgens achter mij de lege witte museumzaal te betreden. “Wat is vooruitgang voor jou?”
Om mezelf meer bedenktijd te geven, herhaal ik haar vraag. Voor me loopt een ander tweetal. Er is iets vreemds aan de hand, ik probeer niet alleen een idee te vormen van wat vooruitgang voor mij is, ik sta tevens stil bij het feit hoe ik dit zodanig kan verwoorden dat het te bevatten is voor de leeftijd die ik denk dat Dagmar heeft. “Dat iets verandert ten opzichte van hoe het eerst was”, antwoord ik tenslotte. “Kun je daar een voorbeeld van geven?” Dagmar dwingt me tot specificeren. Ik raak verstrikt in mijn te abstracte eerste antwoord wanneer ik probeer duidelijk te maken dat het mijns inziens veeleer om een nieuwe blik gaat, dan om daadwerkelijke verbetering. Want aan verbetering zijn onlosmakelijk de vragen ‘Wat is beter?’ en dus ook ‘Wat is goed? en ‘Wat is slecht?’ verbonden. Waarop een antwoord – indien al mogelijk – afhankelijk is van de context.
Tussengebied, tussenleeftijd
“Is dat positief of negatief, als iets verandert?”, vraagt Dagmar. We komen bij twee deuropeningen. Één biedt zicht op een grote ruimte waar meerdere duo’s, vertolker en bezoeker, een pad afleggen, de andere leidt naar een lege ruimte van waaruit een ander meisje zich bij ons voegt. “Dit is Annelies”, zegt Dagmar, “en zij”, hierbij wijst ze naar mij, “denkt dat vooruitgang betekent dat er iets verandert. Dat hoeft niet positief, maar ook niet altijd slecht te zijn.” Annelies dwingt me met haar mee te lopen door me voor te gaan. “Dankjewel Dagmar”, zeg ik, maar ze is alweer ver van ons verwijderd.
Adolescentie heb ik altijd een vreemd begrip gevonden; het klinkt volwassener dan de groep die ermee aangeduid wordt, toch is het gevoelsmatig van toepassing op Annelies. Ik schat haar zestien. Ze is voortvarend, recht voor zijn raap. Ze vraagt me of ik iets dat niet ten positieve verandert toch als vooruitgang zie. “Ik maak bijvoorbeeld muziek en als een leraar me dan vertelt dat het niet goed is, dan heb ik zoiets van, ik weet toch wat ik wil maken en ík vind het goed”, hierbij steekt ze beide armen recht voor zich uit, de handen naar voren alsof ze ‘stop’ wil zeggen. “Ik ben heel eigenwijs, ik denk altijd dat ik gelijk heb”, antwoordt ze als ik haar vraag of ze denkt iets te leren van het in overweging nemen van een andere mening. Gevolgd door: “misschien”. Het onderwerp van ons gesprek, dat zich voltrekt terwijl we meanderend door de lege zaal lopen, lijkt ‘het hebben van een mening’ te zijn. Ergens iets van vinden om een plek in te nemen in de wereld. Zou dit exemplarisch zijn voor Annelies’ leeftijd? Of voor mijn idee van de leeftijd waartoe ik denk dat Annelies behoort?
Ze vertelt honderduit over hoe haar vriend Hendrik – “eigenwijs, politiek correct, maar vooral héél intelligent” – het altijd van haar wint in discussies. Laatst discussieerden ze over of iets nuttelozer dan nutteloos kon zijn. Hoe nutteloos iets is ligt aan de situatie, aan de context, probeer ik. “Volgens Hendrik kan dat niet”, zegt Annelies. Mijn advies om de volgende keer niet meteen te reageren op Hendriks stelling, om zo zijn verwachtingspatroon te doorbreken en de discussie een andere dynamiek te geven, besluit ze met: “Ik had u naast me moeten hebben”.
Stelling nemen
“Soms denk ik dat we alle spiegels moeten verbannen”, zegt Annelore die we ontmoeten in de zaal waar Matisse’s zeemeermin nog niet zo lang geleden hing. Ik zie het afscheid met Annelies als een gelegenheid om te vragen of ze wel echt zo heet, toen Dagmar haar voorstelde verried haar gezicht naar mijn idee van niet. “Bijna”, zegt ze, “Annelot”.
Annelore vraagt mij, terwijl we teruglopen en de zaal ingaan die Dagmar eerder links liet liggen, of ook ik denk dat alle spiegels verbannen moeten worden. “Is geen spiegels niet hetzelfde als wel spiegels?”, vraag ik haar. Het terugkaatsen van deze vraag in het bijzonder doet ons beiden lachen, een ander soort spiegel is in het spel. Wellicht zouden we intiemer zijn, oppert Annelore, omdat we meer afhankelijk zouden zijn van de ander. “Zouden we elkaar opmaken?” “Zouden we elkaar meer vertrouwen?”
Naar schatting is Annelore ongeveer even oud als ik ben, dat wil zeggen nog net geen, of begin, dertig. Onze filosofische overdenking vindt plaats terwijl we keurig langs de muren van twee aangrenzende zalen lopen – ongeveer een meter uit de kant. Hoewel we bevragen, raakt het gesprek clichés van de gesprekken die vrouwen onderling hebben. Het downgraden van complimenten – “Leuk jurkje!” “O, ja? Was maar vijf euro.” Annelore geeft mij mee aan een oudere dame die haar opwachting maakt in de deuropening. Terwijl zij zich aan me voorstelt als Beppie, blijven in mijn hoofd gedachten als ‘de ogen van de ander als enige spiegel’ nog rondspoken.
Van spiegelen naar reflecteren
Na geverifieerd te hebben of ik Engels of Nederlands spreek, vraagt Beppie me of ze me een verhaal mag vertellen uit haar eigen repertoire. Dat mag. Ze vertelt over hoe het vertrek van haar kleinzoon van zeventien naar Granada om Spaans te leren haar inspireerde om hetzelfde te doen, zij het hier in Nederland. “Binnen no time zat ik op het hoogste niveau. Ik sprak al goed Frans dus dan heb je een basis.” Beppie leidt me vanuit de lege zaal naar de hal waar de monumentale trap op uitkomt. Terwijl ze verder vertelt, lopen we er in een traag tempo eromheen.
De strekking van Beppies verhaal is dat haar kleinzoon ontzettend trots op haar is, hetgeen bij Beppie de vraag doet rijzen of dat niet de omgekeerde wereld is. “Ik hoor toch trots te zijn op hém?” In het gesprek met Beppie heb ik duidelijk de rol van toehoorder, maar nu kan ik het toch niet laten: “Is het niet zo dat, naarmate je ouder wordt, de jongere generatie (meer) gaat zorgen voor de oudere? Bovendien, het een sluit het ander toch niet uit?” Beppie stemt in, geeft me een hand en bedankt me voor het leuke gesprek. We staan weer aan dezelfde kant van de trap als waarvandaan we vertrokken. Alle wegen zijn een mogelijkheid, behalve die terug de zaal in: een spanband voorkomt de binnenkomst van bezoekers.
Verbindingen en knooppunten
‘Spaziergang’, is het woord dat gedurende de eerste minuten van This is progress in me opkomt en me niet meer loslaat. Het omschrijft de situatie op de een of andere manier beter dan dat ‘wandeling’ dat doet. Misschien vanwege ‘gang’ dat in het woord aanwezig is, wat in het Nederlands zowel refereert aan ‘gaan’ als aan ‘tempo’ en ‘verbindende ruimte’. Een gang is bovendien een vrij ongedefinieerde ruimte, één die je naar een andere plek brengt; je weet dat er zich achter de deuren die erop uitkomen iets bevindt.
Nadat Beppie me heeft achtergelaten bij de monumentale trap begin ik mijn ervaring te noteren – het marmer van de trapomheining dient als ondergrond voor mijn a4’tje. Ondertussen maken andere tweetallen hun Spaziergang. Met mijn vinger in de lucht probeer ik de route te reconstrueren die ik afgelegd heb door de verschillende zalen. Naast mij staat een echtpaar. “Hoort zij er ook bij?”, hoor ik de man aan de vrouw vragen.
De vraag naar wat vooruitgang is en de letterlijke vooruitgang die This is progress is, geven inzicht in de gelaagdheid van het werk. Je bent aan het eind van het werk letterlijk ergens anders dan aan het begin en dit is ook op metaforisch niveau van toepassing. Daarnaast representeren de verschillende vertolkers de levensloop; van jong naar oud. Wanneer je daar de vraag wat vooruitgang is op loslaat, is er geen eenduidig antwoord. Volwassen worden komt met ervaring, inzicht en groei – zo wordt algemeen verondersteld – maar op een gegeven moment ook met gebreken en aftakeling.
Elk gesprek lijkt in de manier waarop het geïnitieerd wordt – de manier waarop de vertolker de bezoeker benadert – symbool te staan voor het clichébeeld van de levensfase waarin de vertolker zich bevindt. Het vragen stellen in het begin, zonder zelf antwoord te geven; kinderen. Gelijk aan de waarom-vragen die ze vaak stellen. Het hebben van een mening, je afzetten, alles stom vinden wat een ander vindt; de pubertijd (‘Waarom?’ ‘Daarom!’). De wetenschap dat je iets mag vinden, dit kan poneren als een stelling en je jezelf beter leert kennen door de mening van een ander daarover te vragen en in overweging te nemen; (jong) volwassenen. En tot slot, het verhalende aspect, reflecteren op, ervaringen delen; senioren.
Keurige rondjes en slingerende paden
De vraag is met welke vertolker je het meest op één lijn zit; het is niet per definitie zo dat je het beste, meest gemakkelijke gesprek hebt met degene die het dichtst bij jouw eigen leeftijd in de buurt komt. Zaken die exemplarisch lijken voor een bepaalde levensfase kunnen zich eerder of later ook gerust nog aandienen. Beppies vertwijfeling is daar een voorbeeld van. Hier schemert tevens de meerduidigheid van ‘vooruitgang’ door, juist omdat Beppies opmerking duidelijk maakt dat vooruitgang in de westerse wereld veelal gezien wordt als iets lineairs en verticaals: een opeenvolging. Wat This is progress eindeloos fascinerend maakt, is dat je wordt meegenomen van het een naar het ander, van de een naar de ander, maar dat je aan het eind zelf voor de keuze staat en je je af moet vragen ‘Waar ga ik nu heen?’ Enerzijds basaal – ‘Welk kunstwerk ga ik nu bekijken?’ of ‘Ga ik eerst koffie drinken? – anderzijds symbolisch – ‘Welke verbanden leg ik? en ‘Waar sta ik?’ Vooruitgang als reflexieve beweging.
Eerder, wanneer Annelore Annelot/Annelies afwisselt, vraag ik Annelot of ze bij ons blijft. “Misschien kom je me nog tegen”, luidt haar antwoord terwijl ze wegloopt. Ze geeft me een metafoor voor vooruitgang; een metafoor voor This is progress. Wie is de ‘je’ die je tegenkomt, waarnaar je op zoek bent? Annelore zou misschien zeggen: “Wie is de ik die je weerspiegeld ziet?” Samenkomst, kruisende wegen, keurige rondjes rond de trap, slingerende paden en voor even een antwoord op wat vooruitgang voor mij is: je een voorstelling kunnen maken.