Theater / Achtergrond
special: NTGent / Wunderbaum - Tien Geboden (deel 1 en 2)

Tasten in het donker

Ergens moeten we God zijn kwijt geraakt. Eerst hadden we Hem nog, maar toen we even later om ons heen keken was Hij spoorloos verdwenen. En nu staan we er dus helemaal alleen voor. ‘De mens is vrij om zijn eigen keuzes te maken. En als hij wil kan hij God daarbij weglaten.’, stelt de hoogleraar Moraaltheorie dan ook in Tien Geboden van NTGent en Wunderbaum.

~

Maar wat komt er dan voor Hem in de plaats, is de vraag die haar vervolgens wordt gesteld. Haar antwoord: ‘Eenzaamheid.’ Want helemaal alleen keuzes maken zonder dat je weet of je daarmee het Goede wel doet, als het Goede al bestaat, is moeilijk en zwaar. Is als eenzaam tasten in het donker. En bovendien is er niemand die je vergeeft als je fouten maakt.

Tien Geboden is gebaseerd op Dekalog, een tiendelige serie televisiefilms van de Poolse filmer Krisztof Kieslowski, waarin de bewoners van een troosteloos woonblok in Warschau worstelen met liefde, leven en dood en die vervolgens helemaal alleen moeilijke (maar op Goddelijke schaal hele kleine) keuzes moeten maken. Elk van die vertellingen baseerde Kieslowski losjes op een van de Tien Geboden. Johan Simons en zijn dramaturg Koen Tachelet bewerkten Kieslowski’s films tot een theatertekst. De eerste vijf verhalen waren vorig seizoen al te zien in Tien Geboden 1. Tien Geboden 2 ging onlangs in première.

De worstelende kleine mens is een geliefd thema van Johan Simons. In zijn beste voorstellingen liet hij al vaker mensen zien die vrij willen zijn, maar wiens leven botst met het systeem, of dat nu het beklemmende dorpsleven was (Leenane Trilogie), Europa (Fort Europa), of kapitalisme en moraal (Platform). Ook de worsteling die de flatbewoners hebben met hun leven en hun eigen keuzevrijheid daarin na de dood van God, maakt Tien Geboden net als zijn voorgangers tot een herkenbare en ultiem menselijke voorstelling.

Dilemma’s

~

In tien relatief korte tafereeltjes wordt het leven van verschillende bewoners van de flat geschetst. Zo is er de Geneesheer-directeur die de vrouw van een doodzieke patiënt op spreekuur krijgt en die wil weten of haar man echt doodgaat. Ze is zwanger van haar minnaar en wil het kind alleen houden als haar man zal overlijden. En dus is de arts ineens degene die letterlijk over leven en dood van kind en man moet beslissen. Er is de impotente Roman die zijn vrouw een minnaar gunt, maar tegelijkertijd moet kiezen of hij toch bij haar wil blijven of juist voor haar moet scheiden. Of het meisje dat te jong is om voor haar kleine dochter te zorgen, maar haar ontvoert, omdat ze vindt dat haar eigen moeder teveel doet alsof zij de moeder van kleine Anka is. Maar wat is nu het beste voor Anka?

Het zijn allemaal dilemma’s waarin de moderne mens zonder God nogal eenzaam staat. En nu ze zelf keuzes moeten maken, treden de personages Gods Tien Geboden met voeten. Zo speelt de Geneesheer-directeur voor God (‘Gij zult de naam van de Heer, uw God, niet zonder eerbied gebruiken), zet Roman zijn vrouw aan tot overspel (‘U zult niet begeren uws naasten vrouw’) en steelt Majka haar dochter Anka (‘Gij zult niet stelen’). En allemaal maken ze er door het overtreden van Gods geboden een potje van. Maar tegelijkertijd zijn die keuzes wel in vrijheid gemaakt.

Bovendien blijken Gods geboden soms simpelweg niet toereikend te zijn om onze ingewikkelde levens te reguleren. Want wie steelt nu eigenlijk de kleine Anka van wie? En kun je de wet ‘Gij zult niet doden’, handhaven door de overtreder van dat gebod vervolgens de doodstraf te geven?

Contrast

~

De verhalen spelen zich af tussen een eclectische verzameling stoelen, tafels en kastjes die rechtstreeks uit de kringloop winkel lijkt te komen. Maar die, net als de net-ouderwetse kleding van de acteurs, ook doet denken aan de jaren tachtig ‘esthetiek’ uit het Oostblok. In combinatie met het harde  tl-licht dat van tijd tot tijd de overhand heeft, roept het de depressieve en troosteloze sfeer op die ook altijd uit tv-beelden van het Oostblok uit de jaren tachtig lijkt te spreken. Maar met een beetje warm licht, of met een kaarsje wordt regelmatig de huiselijkheid van de flat benadrukt. Menselijkheid en troosteloosheid wisselen elkaar af.

Tussen die meubels door scharrelen de personages. Zij halen uit de meubels die zaken die ze nodig hebben om hun verhaal te vertellen, in een speelstijl die typisch is voor de voorstellingen van Simons. De personages beschrijven zichzelf en elkaar en hun eigen en elkaars handelingen als verwoorden ze de regieaanwijzingen uit het script van Kieslowski. Daarmee legt Simons een extra laag onder de voorstelling, omdat de acteurs die objectieve regieaanwijzingen met hun spel inkleuren vanuit hun personage. Zo laat de vrouw die alleen thuis zit met kerst in ‘Wees de dag des Heren indachtig’ in haar beschrijvingen van haar man (die met zijn minnares op stap is) duidelijk merken wat ze daarvan vindt. En de huishoudster van de Geneesheer-directeur laat duidelijk haar romantische gevoelens voor de man doorschemeren in haar beschrijving van haar werkgever. Het is een mooie vondst die de personages en de korte verhalen op een simpele, maar effectieve wijze meer diepgang en kleur geven.  

Maar die speelstijl heeft ook een nadeel. Het spel wordt daardoor snel statisch, omdat de acteurs meer aan het vertellen zijn dan aan het spelen. Bovendien spelen de acteurs nogal eens zaken uit die ze al hebben verteld (‘Ze pakt de wodka’, de actrice pakt de wodka). Overigens moet gezegd dat Simons voor de reprise Deel 1 flink heeft opgeschoond. Veel van dat soort merkwaardigheden die vorig jaar storend werkten, zijn nu verdwenen. Bovendien zet Simons het contrast tussen spel en vertellen nu soms in om de lach op te roepen, wat lucht brengt in de toch niet al te vrolijke voorstelling.

Niet alleen heeft Simons Deel 1 inmiddels opgeschoond, hij hanteert bovendien in Deel 2 de statische vertelstijl veel losser dan in Deel 1. De acteurs krijgen meer ruimte om echt te spelen en daar maken ze gretig gebruik van. Het spelplezier lijkt groter, het acteren losser. De acteurs lopen regelmatig de zaal in en zijn zich veel meer bewust van de humorvolle discrepanties tussen spel en vertellen. Hoewel Deel 2 minder stijf is dan in Deel 1, spelen de acteurs wel heel erg op de lach, waardoor het schrijnende menselijke ondergesneeuwd raakt, zeker in het burleske (zeg maar gerust over de top gespeelde) laatste gebod (‘Gij zult niets begeren dat een ander toebehoort’).

J’aime la vie

~

Het zijn de scènes waarin spel en vertellen, humor en tragiek in balans zijn die het meeste indruk maken. En het zijn vooral oud-gediende Els Dottermans en Wunderbaum-jonge-hond Wine Dierickx die die balans weten te bewaren. Met haar rol als verliefde huishoudster weet Dierickx een totaal nieuwe en frisse laag toe te voegen aan haar vertellersrol, die de handelingen van de norse Geneerheer-directeur van effectief commentaar voorziet. Maar weergaloos is ze als jonge moeder die wanhopig en vergeefs probeert om haar dochterje Anka (knap gespeeld door Maartje Remmers) mama te laten zeggen. Net zo sterk geeft ze gestalte aan de vrouw die vreemdgaat, omdat haar man impotent is, maar vooral wel door hem vastgehouden wil worden. Haar interne worsteling, tussen vreemdgaan en de liefde voor haar echtgenoot, komen bij Dierickx volledig geloofwaardig uit elkaar voort. Zo sterk is ze in dat Gebod zelfs dat ze collega Matijs Jansen als impotente echtgenoot volledig van het toneel speelt.

Maar de meest indrukwekkende scène in Tien Geboden komt echter van Els Dottermans als echtgenote die met kerst alleen thuis is. Terwijl haar man en zijn ex-minnares door de stad rijden, zingt zij keihard mee met het vrolijke kitchnummer ‘J’aime la vie’. De wanhoop waarmee Dottermans’ personage door middel van dat zingen de laatste druppel optimisme uit haar mislukte leven wil persen, is meer dan ontroerend. Niet alleen door het fantastische spel, maar ook omdat de eenzame, worstelende mens hier met de meest simpele middelen wordt neergezet. En omdat het zo herkenbaar is.

En dat brengt ons terug bij wat misschien de troostende werking van Tien Geboden zou kunnen zijn. We zijn God inderdaad kwijtgeraakt onderweg. En die vrijheid is bij vlagen verwarrend en pijnlijk. Maar in die verwarrende vrijheid zijn we niet alleen. En daarom moeten we misschien dicht tegen elkaar aankruipen in onze troosteloze flats: we weten het allemaal niet.