‘Dijk is geen nostalgisch boek!’
Na zeventien jaar is er de nieuwe roman van H.M. van den Brink (1956): Dijk. Een verhaal over mensen die ijken en over winkels die verdwijnen. De jaren zestig komen ruimschoots aan bod, maar vooral om een contrast met het heden te stellen. ‘Misschien is het helemaal niet goed dat maten, gewichten of normen absoluut zijn.’
‘Ik stoor me aan al die boeken die zich onder kunstenaars afspelen of over mensen zonder beroepen gaan. Dit gaat over wat de meeste mensen doen, namelijk op kantoor zitten’, zegt Van den Brink. Hij is directeur van het Mediafonds, voorheen schreef hij als journalist voor NRC Handelsblad. In 1995 brak hij als fictieschrijver door met Over het water. Ditmaal wilde hij graag schrijven over het verdwijnen van al die winkeltjes en gebruikmaken van een gedetailleerde setting. ‘Het ijkwezen is, met zijn eigen termen en eigen gewoontes, een heel specifiek milieu. Dat vind ik gewoon lekker. Dan kom je in een eigen wereld.’
In Dijk denkt een naamloze gepensioneerde man terug aan zijn baan bij de Rijksdienst voor het IJkwezen. Dijk was de collega met wie hij daar in 1961 begon te werken. Een periode die Van den Brink met sfeer en detail beschrijft. ‘Maar het is geen nostalgisch boek!’, benadrukt de schrijver meerdere malen met klem.
De twee collega’s waren samen verantwoordelijk voor het ijken van de weegschalen en gewichten van de winkels, slagers en bakkers in het land. Winkeliers die stiekem een rijksdaalder op de weegschaal hadden liggen werden door de mannen streng beboet. Maar tijden veranderden. Het ijkwezen privatiseerde en de winkels en hun weegschalen maakten plaats voor plastic, anonieme supermarkten. De hoofdpersoon denkt keurig met zijn tijd mee te gaan. Maar Dijk trekt zich steeds meer terug in een hoekje van het hypermoderne kantoor vanwaar hij ellenlange brieven aan de directie richt die de verandering van de industrie tegen moeten gaan. Uiteindelijk wordt hij ontslagen.
Na zijn pensioen begint de verteller steeds meer aan zichzelf te twijfelen. Was hij wel zo bij de tijd als hij altijd dacht? Dijk begint hem in zijn dromen en gedachten dwars te zitten. ‘Hij komt tot de conclusie dat al zijn vaste ideeën eigenlijk werkhypotheses waren. Pas als die leegte ontstaat begint het te wankelen’, legt Van den Brink uit.
Het is bij u lang stil geweest op het gebied van fictie, hoe komt dat?
‘Ik heb niet zo veel tijd om te schrijven. Ik heb gewoon een baan bij het Mediafonds en drie kinderen. Bovendien denk ik altijd heel lang na voordat ik begin te schrijven. In dit geval zo’n vijftien jaar. Ik doe onderzoek, schrijf kleine stukjes en raak vervolgens helemaal in paniek. Ik heb dan geen idee hoe ik het moet aanpakken. Maar op een gegeven moment klikt het en dan gaat het heel snel. Dat is die flow waar je altijd op hoopt.’
Waar vindt u die?
‘Schrijven is voor mij vooral weg zijn, niet hier in huis zijn. Hier ben ik neurotisch, ik kan me niet concentreren. Vorig jaar februari ben ik naar Madrid gegaan, in een flatje. Daar heb ik echt iedere dag ruim duizend woorden geschreven. En toen had ik het helemaal, van begin tot eind.’
Waarom lukt het daar wel en thuis niet?
‘Een roman is een hele andere wereld die je creëert en daar moet je ook in zitten. Als ik in het buitenland zit schrijf ik helemaal niet zoveel uur per dag. Maar zelfs als ik andere dingen doe, dan is die wereld er. Als ik over straat loop en ik zie iets, dan ben ik ervan overtuigd dat dit hier precies nu gebeurt omdat ik het voor het boek nodig heb. Dat is natuurlijk onzin, maar als ik in die schrijfwereld zit gaat alles er betrekking op hebben en wordt het vruchtbaar. Na Madrid was het boek af, maar heel slordig geschreven. Toen heb ik het in de loop van het jaar nog zeven keer over gedaan.’
Is dat perfectionisme?
‘Absoluut. Inmiddels komt de vierde druk eraan en zelfs nu wil nog allemaal dingen veranderen. Het kan altijd net iets beter. Er zit een stuk aan het eind van hoofdstuk zes, bijvoorbeeld, dat heb je helemaal niet nodig. Daar wees een lezer me gisteren op. Daar staat wat de verteller denkt, maar eigenlijk ben ik daarmee veel te duidelijk.’
Heeft u graag dat de lezer zich met het boek bemoeit? Achter in het boek staat zelfs uw e-mailadres en de vraag aan lezers om te reageren.
‘Ik denk dan altijd: als er een fout in zit, dan gaan ze me dat vertellen. Bijvoorbeeld dat ik schrijf dat het Lieverdje (een standbeeld in Amsterdam, NvdM.) zijn handen in zijn zakken heeft. Ik had een lezer die schreef, fantastisch boek Hans Maarten, maar dat beeld staat hier voor mijn raam en hij heeft zijn handen echt in zijn zij.’
Voor een boek dat jaren heeft gekost is het nu extreem actueel.
‘Dat is een gelukje. Maar ik ben blij dat je het zegt. Veel mensen noemen het boek juist nostalgisch. Net alsof ik terug wil naar de jaren zestig. Geen haar op mijn hoofd. Natuurlijk heb ik me verlustigd aan die oude winkeltjes, zo’n klassieke slagerij.’
De NRC noemde het een oudemannenboek.
‘Toen wist ik, dat is marketingtechnisch niet zo goed. Je kunt het lezen als een boek over een oude man die terugkijkt. Maar volgens mij gaat het net zo goed over waar jonge mannen en vrouwen mee bezig zijn. Namelijk verandering en houvast. Gelukkig noemt de NRC-recensie deze thema’s ook. Er zijn eigenlijk twee redenen om een flinke dot jaren zestig in het boek te stoppen. Omdat het fijn is en omdat het een functie heeft. Het gaat juist over het verdwijnen van die winkeltjes en het creëert een contrast tussen toen en nu. Dat ingewikkelde thema, over tijd en ruimte, daar kwam ik zelf pas achter toen ik het boek klaar had.’
U bedoelt het thema dat tijd een relatief begrip is?
‘Ja. Mensen denken dat tijd lineair loopt. Dus dat het op een gegeven moment overal de jaren zestig is. Maar dat is helemaal niet waar. Er zijn plekken in Nederland waar het nog steeds de jaren vijftig is en waarschijnlijk denken mensen daar ook nog een beetje zo. Je hebt verschillende tijden in dezelfde ruimte, Nederland in dit geval. Net zoals je verschillende ruimtes in dezelfde tijd kan hebben. Als jij en ik door een straat lopen die ik goed ken in mijn geboortedorp, dan zien wij niet hetzelfde. Jij ziet daar de Blokker, de supermarkt. En ik zie op een bepaalde manier nog steeds de winkels die er vroeger waren.’
Als een soort extra laag die over de werkelijkheid ligt?
‘Nee, dat is mijn werkelijkheid. Een heleboel mensen die dood zijn, zoals mijn vader en vrienden, die zie ik nog voor me. Soms denk ik zelfs dat ik ze zie lopen. Die persoon is er voor mij op dat moment meer dan een willekeurige voorbijganger die ik niet ken. Je kunt toch niet zeggen: die man, die ik helemaal niet ken, die is er. Maar de persoon die je in gedachten ziet, de man van wie je alles weet, van wie je de stem nog hoort, die is er niet? Voor mijn bewustzijn is de herinnering sterker dan de realiteit.’
‘Dijk laat je beseffen dat de ontzettend stellige meningen die we nu hebben eigenlijk heel vers zijn.’
In hoeverre is dat van toepassing op de verteller van Dijk?
‘Zodra de hoofdpersoon met pensioen gaat, gaan voor hem tijd en ruimte door elkaar heen lopen. Veel mensen vragen zich bij het pensioen af wat er nog overblijft. Hoe de verteller dat aanpakt is heel typisch. Hij gaat met pensioen en het blijkt dat zijn vrouw, die braaf altijd daar is geweest, een eigen leven heeft en leuke dingen doet. Dus hij begint ermee alles op te ruimen. Maar wanneer dat gebeurd is, ontstaat er een gigantische leegte. En dan denkt hij terug, en begint het hele tijdsverloop te schuiven. Hij raakt steeds meer in de war. De hoofdpersoon denkt dat hij met zijn tijd is meegegaan, en dat Dijk altijd hetzelfde is gebleven. Maar misschien is het wel omgekeerd. Hij realiseert zich bij het denken aan Dijk dat hij zelf vroeger iemand anders was. De hoofdpersoon realiseert zich: als ik in 1961 wist dat ik een homo tegenover me had, hoe had ik daar dan op gereageerd? Op een indirecte manier laat het boek, als je er dan toch een levensles aan wilt hangen, je beseffen dat de ontzettend stellige meningen die we nu hebben eigenlijk heel vers zijn.’
Over homo’s?
‘Over heel veel dingen. De kilo en de meter zijn een stuk ouder dan onze ideeën over rechten voor homo’s of vrouwen. Maar in het maatschappelijk debat heeft iedereen het over “onze cultuur” en “jullie moeten je aanpassen”. Dan denk ik, jongens we komen er net vandaan. We zijn heel boos dat IS in Palmyra de tempels stuk slaat, en terecht, maar onze Beeldenstorm dan? Is het wel waar dat de joods-christelijke traditie, in tegenstelling tot de islam, voor het homohuwelijk is? We zijn als volk heel erg aan het hergroeperen. Maar dan vooral in de vorm van wat we níet zijn. Wij zijn geen islamieten, we zijn geen homohaters. Wat we wel zijn vraag ik me sterk af. Ik wil hier geen lesje lezen, maar het boek gaat hier ook over.’
Bent u bang dat mensen denken dat het een te theoretisch boek is?
‘Ja. Ik benadruk graag dat het dit niet is. Het is geen ideeënboek en het gaat ook niet over natuurkunde. Het gaat over echte mensen die gewoon op kantoor werken. En mijn sympathie ligt bij hen allemaal. Ook bij de directrice die Dijk moet ontslaan. Ze doet gewoon haar werk en wil dat met een beetje waardigheid doen.’
Toch vermoed ik dat veel lezers haar niet heel sympathiek zullen vinden. Tijdens de afscheidsreceptie van Dijk leest ze een speech voor die ze niet zelf heeft geschreven, over iemand die ze niet kent.
‘Ik vind dat gewoon beschaafd van haar. Zij probeert het netjes te doen. Dat moet een beetje persoonlijk zijn, anders is het zo afstandelijk en kil. Ik vind beschaving een soort rollenspel. Misschien vindt die directrice Dijk wel een belachelijk figuur. Maar wat hebben we eraan als ze dit zegt? Ik houd er niet zo van als mensen hun emoties zomaar tonen.’
Dat is primitief?
‘Ja. Dat doe je maar thuis of bij je psychiater. Ik ben zelf voor een bepaalde afstandelijkheid en beleefdheid. Weet je waar dat vaak misgaat? Op begrafenissen en huwelijken. Gaan mensen opeens zeggen wat ze echt van de iemand vinden. Ik zit dan vaak met gekromde tenen. Wat gênant vind ik dat. Maar dan zijn mensen daar heel blij mee, want het was zo lekker persoonlijk.’